Ga direct naar de content

De Zweedse economie – het einde van de derde weg?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 28 1989

label 1. Economische ontwikkeling
(jaargemiddelden)

De Zweedse economie het einde van de derde weg?
In het begin van de jaren tachtig werd
de Zweedse economie gekenmerkt door
een trage groei, een hoge inflatie en een
oplopend tekort op de lopende rekening.
De sociaal-democratische regering bestaot toen de zogenaamde ‘derde weg’
in te slaan om de crisis te bestrijden.
Deze derde weg, die het midden hield
tussen een centraal geleide economie
en een vrije-markteconomie, was gericht
op het bereiken van een aanhoudende
groei met volledige werkgelegenheid en
een lage inflatie door middel van een
actief macro-economisch stabilisatiebeleid van de overheid.
Dit beleid is enige jaren bijzonder succesvol geweest. De laatste tijd zijn de
economische vooruitzichten echter versomberd, hetgeen vooral kan worden
toegeschreven aan een aantal onopgeloste structurele problemen. Het is dan
ook de vraag of de derde weg, tegen de
achtergrond van de voortgaande Europese integratie en de convergentie van
hel economische beleid, geen doodlopende weg blijkt te zijn. De regering
zoekt de oplossing in een geleidelijke
liberalisatie van de economie, maar dit
betekent wel dat de dominerende rol van
de overheid in de Zweedse maatschappij
zal moeten worden beperkt.
Het macro-economische beleid
Zweden heeft een kleine open economie, die sterk afhankelijk is van Internationale ontwikkelingen. Mede als gevolg van de snel stijgende olieprijs viel
de economische groei vanaf het midden van de jaren zeventig sterk terug,
terwijl de inflatie en het tekort op de
lopende rekening opliepen. De toenmalige regering trachtte de crisis te bestrijden met subsidies aan verlieslijdende
bedrijveri, maatregelen ter verbetering
van de arbeidsmarkt en uitbreiding van
de werkgelegenheid in de collectieve
sector. Het voornaamste resultaat van
dit beleid was echter dat het overheidstekort sterk toenam.
In 1982 werden de verkiezingen gewonnen doorde sociaal-democratische
partij, die ondanks een minderheidspositie in het parlement sindsdien voortdurend aan het bewind is gebleven. De
nieuwe regering besloot tot een radicale beleidswijziging, die bekend zou worden onder de naam van de ‘derde weg’.
Gestreefd werd naar het creeren van
omstandigheden voor een aanhoudende economische groei die zou worden
gedragen door de particuliere sector,

ESB 27-9-1989

terwijl de overheid zich vooral zou richten op het verminderen van de interne
en externe tekorten, het terugdringen
van de inflatie en het bevorderen van de
werkgelegenheid door een intensief arbeidsmarktbeleid.
De belangrijkste maatregel betrof een
devaluatie van de Zweedse kroon met
16% om de Internationale concurrentiepositie te verbeteren. Daarnaast ging
men over op een restrictiever begrotingsbeleid, waarbij de nadruk werd gelegd op
een beperking van de groei van de overheidsuitgaven om meer ruimte te geven
aan de particuliere sector. Het monetaire
beleid werd na de devaluatie primair gericht op een stabilisatie van de wisselkoers. Hiertoe werd de kroon gekoppeld
aan een mandje met valuta’s van de
belangrijkste handelspartners. Aangezien het gewicht van de dollar in het
valutamandje dubbel wordt geteld, heeft
deze valuta een relatief grote invloed op
het verloop van de wisselkoers.
Dank zij de devaluatie daalden de
relatieve arbeidskosten en namen de
bedrijfswinsten en de export toe, zodat
het tekort op de lopende rekening daalde. De verbeterde winstpositie van het
bedrijfsleven leidde tot een opleving
van de bedrijfsinvesteringen en tot een
toeneming van de werkgelegenheid in
de particuliere sector. Aangezien de
noodzaak voor het verlenen van subsidies en andere werkgelegenheidsmaatregelen afnam en een toeneming
van de particuliere consumptie leidde
tot hogere belastinginkomsten, kon de
regering haar financieringstekort beperken zonder dat dit leidde tot een
sterke toeneming van de toch al bijzonder hoge belastingdruk. Hoewel het positieve effect van de devaluatie op de
concurrentiepositie mede door een
sterke toeneming van de loonkosten na
een paar jaar was uitgewerkt, heeft de
economie sindsdien geprofiteerd van
gunstige externe omstandigheden zoals de scherpe daling van de olieprijs in
1986 en de lagere waarde van de dollar.
Aangezien de dollar in het Zweedse
valutamandje is oververtegenwoordigd, leidt een daling van deze valuta
immers tot een effectieve depreciatie
van de kroon ten opzichte van de overige industrielanden. De regering kan
dan ook met trots wijzen op het feit dat
tussen 1982 en 1988 de gemiddelde
economische groei is toegenomen, terwijl de inflatie en het tekort op de lopende rekening zijn gedaald (zie tabel 1).

1968-74 1975-81 1982-88
Bbp-groei (%)

3,5

Inflatie (%)

5,9

1,3
10,6

2,1
6,7

0,3

-2,0

-1,0

Saldo lopende

rekening |% bbj)

Overigens blijft de inflatie vrij hoog in
vergelijking met het gemiddelde van de
OESO. Daarnaast is de werkloosheid
na een aanvankelijke stijging gedaald
tot 1,6% van de beroepsbevolking in
1988. Ten slotte vertoont de begroting
voor het fiscale jaar 1989-1990 zelfs
een klein overschot.
De recente economische ontwikkelingen vertonen echter een minder gunstig
beeld. Ondanks een terugval van de economische groei vertoont de economie in
toenemende mate tekenen van oververhitting. De inflatie dreigt vooral als gevolg
van een stijgende loondruk dit jaar op te
lopen tot 7% (1988 was 5,8%). De interne kostenstijging heeft een negatieve invloed op het overschot op de handelsbalans en dit leidt te zamen met een toenemend tekort op de balans voor diensten
en transfers tot een stijging van het tekort
op de lopende rekening. De regering
kreeg onlangs slechts met moeite voldoende parlementaire steun voor een
aantal bezuinigingsmaatregelen, die gericht zijn op het afremmen van de binnenlandse vraagstijging. Deze maatregelen
zijn echter te beperkt om de verwachte
kostenstijging tegen te gaan.
De huidige ontwikkeling vertoont opmerkelijke overeenkomsten met de economische situatie in 1982. Ook toen
werd de regering geconfronteerd met
een groeivertraging, een toenemende inflatie en een stijgend tekort op de lopende rekening. Niettemin moet de kans dat
de regering opnieuw haar toevlucht
zoekt tot een competitieve devaluatie
klein worden geacht. Een dergelijke
maatregel sluit namelijk geenszins aan
bij de recent genomen maatregelen op
monetair en financieel gebied. Mede als
gevolg van de recente afschaffing van de
meeste deviezenrestricties zou een devaluatie waarschijnlijk leiden tot een verlies aan vertrouwen in het monetaire beleid en tot kapitaalvlucht. Belangrijker is
echter dat de sterke kostenstijging dit
maal niet het gevolg is van ongunstige
externe omstandigheden zoals een
hoge olieprijs, maar van een aantal onopgeloste structurele problemen. Wanneer deze problemen in de komende
jaren niet worden opgelost, zullen zij een
ernstige belemmering vormen voor een
voortgezette economische groei.
Structurele onevenwichtigheden
Een belangrijk probleem wordt gevormd door een groeiend tekort aan vooral geschoolde – arbeidskrachten.

955

Dit is mede het gevolg van het wat al te
succesvolle arbeidsmarktbeleid, dat
heeft geleid tot een hoge participatiegraad van zowel mannen als vrouwen en
tot een sterke toeneming van de werkgelegenheid in de collectieve sector. Hierdoor is er weinig ruimte voor een uitbreiding van de particuliere produktiecapaciteit. Daarnaast heeft het streven naar
een meer egalitaire loonontwikkeling het loonverschil tussen een geschoolde
en een ongeschoolde arbeider is gedaald van 54% in de jaren zestig tot 25%
in het begin van de jaren tachtig1 – mogelijk de deelneming aan het hoger onderwijs beperkt. Ten slotte is het aantal
inactieven veel groter dan de officiele
werkloosheidscijfers aangeven. Geschat wordt dat circa 500.000 personen
– op een beroepsbevolking van 4,5 miljoen – niet deelnemen aan het arbeidsproces vanwege een bedrijfsongeval,
ziekte of vroegtijdige pensionering . Gezien de verwachte vergrijzing van de bevolking zal het arbeidstekort in de komende jaren verder stijgen. Door de
krappe arbeidsmarkt is de loondruk sterk
toegenomen. De loonkostenstijging
wordt nog versterkt doordat het traditionele Scandinavische systeem van centrale loononderhandelingen steeds minder nauwgezet wordt nageleefd. Bij het
laatste centrale loonakkoord werd afgesproken dat de lonen in 1989 met 5,6%
zouden toenemen, maar door overloopeffecten en incidentele loonstijgingen zal
de feitelijke stijging van de loonkosten
waarschijnlijk 9% bedragen3.
Een ander probleem betreft de relatief trage groei van de kapitaalvoorraad
ondanks een gunstig fiscaal regime.
Hoewel de investeringsgroei de afgelopen jaren behoorlijk was, is de kapitaalintensiteit van de produktie afgenomen4. De oorzaak hiervan ligt bij de
hoge ree’le rente en bij de negatieve
particuliere spaarquote. Dit probleem
kan alleen worden opgelost door een
vermindering van de inflatieverwachtingen en een verandering van het belastingsysteem, dat momenteel consumptie bevoordeelt boven besparingen.
De economische groei wordt ook beperkt door een minder efficient gebruik
van produktiefactoren. Door de devaluatie van 1982 en door een gunstige ontwikkeling van de wereldmarktprijzen
voor grondstoffen als hout, ijzer en staal
hebben de bosbouw-, mijnbouw- en
staalindustrie hun exportpositie versterkt
in tegenstelling tot de technologisch
meer ontwikkelde bedrijfstakken zoals
de machinebouwindustrie. Daarnaast
worden bepaalde sectoren (de bouw, de
agrarische sector, het bank- en verzekeringswezen, de handel) beschermd tegen buitenlandse concurrentie.

Hervormingsmaatregelen
Minister van Financien Feldt, de architect van het huidige stabilisatiebeleid, is

956

zich bewust van de noodzaak om de
Zweedse economie aan te passen aan
de eisen van de jaren negentig en in het
bijzonder aan de gemeenschappelijke
Europese markt in 1992. Hij heeft dan
ook plannen aangekondigd om het belastingsysteem te hervormen en om de
zwaar gesubsidieerde landbouwsector
te liberaliseren5. Daarnaast zullen de talrijke financiele restricties geleidelijk worden opgeheven.
De belastinghervorming, die in 1991
moet ingaan, omvat onder meer de afschaffing van de nationale inkomstenbelasting voor het merendeel van de bevolking, dat dan alleen nog een lokaal inkomstenbelastingtarief van 30% hoeft te
betalen. Voor de hogere inkomensgroepen zal het marginale tarief worden verlaagd van 70% tot 50%. Het tarief van de
vennootschapsbelasting wordt verlaagd
van 57% tot 30%. Deze hervormingen
betekenen echter niet dat de totale belastingdruk (57% van het bbp) wordt verminderd, aangezien de belastingbasis
wordt verbreed – onder andere door het
instellen van een btw-heffing op vrijwel
alle diensten – en het aantal aftrekposten
wordt verminderd6. Het is nog onzekerof
en in welke mate deze belastingplannen
nog zullen worden aangepast, aangezien de sociaal-democratische minderheidsregering de steun van een van de
centrum-rechtse oppositiepartijen moet
verkrijgen.
Bij de liberalisatie van de financiele
markten werden op 1 juli 1989 de meeste deviezenrestricties opgeheven.
Voortaan mogen Zweedse ondernemingen en personen in het buitenland
geld lenen, beleggen of andere financiele transacties verrichten, terwijl buitenlanders mogen beleggen op de Zweedse geld- en kapitaalmarkt en rentedragende deposito’s mogen aanhouden bij
Zweedse banken. De resterende restricties zijn vooral bedoeld om belastingontduiking tegen te gaan. Zo moeten grensoverschrijdende betalingen
en kapitaaltransacties via een Zweedse
bank worden verricht. Daarnaast moeten buitenlandse waardepapieren bij
een Zweedse bank of effectenmakelaar
worden geplaatst. Zweedse staatsburgers mogen geen buitenlandse bankrekening aanhouden of een buitenlandse
levensverzekeringspolis
afsluiten7.
Deze maatregelen zullen mogelijk leiden tot een toestroom van buitenlands
kapitaal, waardoor het monetaire beleid
van de Riksbank, de Zweedse centrale
bank, onder druk kan komen te staan.
De Riksbank lijkt echter vastbesloten
om het huidige stabiele wisselkoersbeleid voort te zetten. Later in het jaar
zullen nieuwe liberalisatiemaatregelen,
zoals het toelaten van een aantal buitenlandse bankkantoren, in het parlement worden behandeld. Vermoedelijk
zal ook worden besloten om de impopulaire beursbelasting, die heeft geleid

label 2. Kemcijfers Zweden (mut. in %)
1988 1989 1990

Reeelbbp
2,1 1,5 1
Industrie produktie
3,6 2,5 1,5
Volume bedrijfsinvest.
4,7 4,5 2
Volume part, consumptie 2,2 1,5 1
Prijspeil part, consumptie 5,8 7
7
Loonsom per werknemer 7,5 9
8
Werkloosheid (% ber. bev.) 1,6 1,5 1,8
Saldolop. rek.(ZwKmrd.)-15,3 -17,5 -20
Idem als % bbp
-1,4 -1,5 -1,6

Saldo overheidsfinancien in
% bbp(fiscaal jaar juli-juli) -1,5

-1,1

0,0

tot een scherpe omzetdaling op de financiele markten, af te schaffen.

Conclusie
Het Zweedse stabilisatiebeleid waarbij de overheid tegelijkertijd naar een
aanhoudende economische groei, volledige werkgelegenheid en een hogere
levensstandaard voor de bevolking
streeft, lijkt door interne problemen te
zijn vastgelopen. Minister Feldt probeert de machine weer op gang te krijgen door liberalisatie van de economie.
De voorgestelde hervormingsmaatregelen lijken voor een gemiddeld Westeuropees land niet erg dramatisch.
Voor vele Zweden betekenen zij echter
een duidelijke breuk met de tradities
van gelijkheid, solidariteit en de zware
rol voor de overheid in de economie. De
hervormingen zullen bij de meer traditionele leden van de sociaal-democratische partij waarschijnlijk op een toenemende weerstand stuiten. Niettemin
dringt het in toenemende mate tot de
bevolking door dat fundamentele hervormingen onvermijdelijk zijn, wil het
land niet de aansluiting bij de rest van
West-Europa verliezen. Het ziet er dan
ook naar uit dat Zweden, zelfs zonder
dat het lidmaatschap van de Europese
Gemeenschap wordt aangevraagd, de
komende jaren de derde weg zal verlaten en een meer Europese weg zal
gaan volgen.

M. Verrijn Stuart
De auteur is medewerker van het Economisch Bureau Buitenland van de Amsterdam-Rotterdam Bank N.V. Het artikel is geheel op persoonlijke titel geschreven.

1. OESO, Sweden, Economic Survey, 1989,
biz. 78.
2. Labour crisis in Sweden, Financial Times,
5 juli 1989.
3. Wages, still going strong, The Scandinavian Economies, april 1989, biz. 7.
4. OESO, op.cil., biz. 39.

5. Feldt’s fourth way, Sweden Now, nr. 6,
1988.
6. The shape of the tax to come, The Scandinavian Economies, juli 1989, biz. 3-4.
7. Sweden to abolish foreign currency regulations, Financial Times, 2 juni 1989.

Auteur