Ga direct naar de content

De wonderbaarlijke terugkeer van de inverdieneffecten

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 15 1998

De wonderbaarlijke terugkeer van de inverdieneffecten
Aute ur(s ):
Bergeijk, P.A.G. van (auteur)
DNB en Ocfeb .
Ve rs che ne n in:
ESB, 83e jaargang, nr. 4148, pagina 313, 17 april 1998 (datum)
Rubrie k :
Boekbespreking
Tre fw oord(e n):
modellen, boekbespreking, nederlandse, economie

Bewijst het CPB het publiek een dienst met de ‘doorrekening’ van verkiezingsprogramma’s?
Op internationale economische congressen kan men veel indruk maken door te vertellen dat in Nederland de invloed van economen zo
ver gaat dat geen serieuze politieke partij het in zijn hoofd zal halen een verkiezingsprogramma op te stellen dat niet het keurmerk
van het CPB heeft gekregen. Het is echter een vraag of die respectabele rol van economische modellen in het beleidsproces niet een
mixed blessing is. In deze recensie zal ik ingaan op deze wat meer filosofische vraag en de uitkomsten van de exercitie laten voor wat
ze zijn: prognoses die geen werkelijkheid zullen worden omdat in Nederland nu eenmaal een coalitie moet worden gevormd en er dus
altijd water in de wijn van de individuele partijvoornemens wordt gedaan. Het doel is een oordeel te geven over de merites van de
procedure, over de gehanteerde vooronderstellingen en over de toegepaste technieken. Daarbij zal ik zo nu en dan een vergelijking
maken met doorrekeningen die het CPB sinds 1986 verzorgde 1.
De rol van het planbureau
Voor de vierde keer al weer rekende het planbureau de verkiezingsprogramma’s van de grote Nederlandse politieke partijen door. De
betrokkenheid van het planbureau dwingt politici expliciet te zijn over beleidsvoornemens en voorgenomen maatregelen te concretiseren.
Don zet in zijn ‘Ten geleide’ uiteen dat het planbureau deze beleidsvoorstellen toetst op technische uitvoerbaarheid en realistische
kwantificering. Daarbij accepteert het CPB geen vage aanduidingen van omvangrijke bezuinigingen of maatregelen waarover de
Nederlandse rijksoverheid niet zelfstandig kan beslissen (zoals bezuinigingen op EU-afdrachten). Deze scheidsrechterrol is niet alleen
van belang om de vergelijking tussen de partijprogramma’s zo eerlijk mogelijk te houden, maar ook om een te rozig beeld te voorkomen
indien het maatschappelijk draagvlak voor een maatregel, diens effectiviteit of de implementatie ervan worden overschat. Uit de
gesprekken met het planbureau resulteert een gedetailleerd en op zich al zeer nuttig overzicht van de financiële consequenties in termen
van voorgenomen bezuinigingen, intensiveringen, tarieven en inkomensondersteunende maatregelen. (Dit overzicht dat centraal zou
moeten staan in de exercitie is helaas grotendeels verbannen naar de bijlagen van het rapport).
In zekere zin disciplineert dit discours met het CPB de partijen en tevens stoomt het proces politici zonder (recente)
regeringsverantwoordelijkheid klaar voor het Haagsche circus dat losbarst na de verkiezingen. Een van de merites van de exercitie is
derhalve dat de grote partijen op één lijn komen te zitten wat de uitgangspunten c.q. exogenenruimte betreft, hetgeen de (in)formatie in
zoverre vergemakkelijkt dat daarover geen nadere discussie hoeft plaats te vinden. Hierbij past een drietal kanttekeningen.
Ten eerste hebben de partijen dit keer substantieel verschillende doelstellingen voor het tekort gehanteerd. Het loslaten van een
uniforme tekortdoelstelling, die heel wel aan het pact voor stabiliteit en groei had kunnen worden ontleend, maakt de uitkomsten van de
partijen onderling moeilijker vergelijkbaar.
Ten tweede roept de invulling van scheidsrechterrol vragen op. Wat te denken van de doorrekening van het invoeren van een 32-urige
werkweek in de publieke sector met evenredige inlevering van salaris (inkomensdaling 11%!), zonder inboeking van additionele
apparaatskosten (blz. 145; er komen 36.000 extra ambtenaren) en aannemende dat zich geen extra spanning tussen vraag en aanbod
voordoet (blz. 90-91). In 1989 weigerde het CPB mijns inziens terecht nog zulke voorstellen (destijds van de PvdA) in de beschouwing te
betrekken 2. Dit keer worden ook uitkomsten van beleidsvoorstellen gerapporteerd waarvan het planbureau zelf opmerkt (blz. 58) dat ze
‘een te optimistisch beeld (geven) van de welvaartseffecten’. Is het wel fair play om technisch moeilijk uitvoerbare plannen en blijkbaar
onrealistische kwantificeringen mee te nemen in een ‘uniforme CPB-presentatie’?
Ten derde preludeert het onderhavige rapport nogal op meevallers. Tekenend is de terugkeer van de term inverdieneffecten (die
herrinnert aan de dagen van het kabinet-Den Uyl). Indien deze endogene meevallers worden aangewend voor beleidsintensiveringen en
lastenverlaging gaat het begrotingsproces pro-cyclisch werken. In dit verband is het ook jammer dat Keuzes in kaart louter de
eindwaarde van het tekort publiceert en niet het tijdpad. Zo blijft buiten beeld of het eindresultaat niet wordt bereikt door
tekortvergroting in het begin van de kabinetsperiode. Zorgen baren de tekstboxen die hoofdstuk 4 verluchtigen en allemaal de
prioriteiten van de desbetreffende partij bij hogere groei uiteenzetten. Hebben de politieke partijen niet nagedacht wat zij zullen doen als
de toekomst bij voorbeeld door de Azië-crisis minder rooskleurig is dan nu wordt gedacht?
Het zou al met al niet verbazen indien de economische realiteit in de komende kabinetsperiode ontnuchterend zal zijn. Het behoedzame

scenario is veel minder behoedzaam dan veelal wordt aangenomen. Men bouwt nu wel op de voorzichtige aanname voor de groei, maar
verliest uit het oog dat eerder (bijvoorbeeld ten tijde van de kabinetten-Lubbers) sprake is geweest van budgettaire problemen ondanks
ex ante conservatieve ramingen en ex post meevallende groei, omdat externe exogene variabelen als olieprijs, dollarkoers en renteniveau
zich destijds ongunstig ontwikkelden.
Evaluatie van beleidsalternatieven
Voegt de doorrekening van de parijprogramma’s waarde toe? Er bestaat immers het risico van ideeënarmoede die ontstaat omdat de
prikkels in dit proces niet stimuleren tot aandacht voor economische vraagstukken die niet in CPB modellen gevangen kunnen worden.
Dit is overigens niet zozeer een punt van kritiek dat het CPB zich moet aantrekken als wel degenen die de modelberekeningen gebruiken.
Het planbureau geeft immers heel open aan dat politieke partijen een belangrijke fout zouden maken indien zij hun beleid louter op de
uitdraaien van computers zouden bepalen en ook de kiezer doet er volgens het CPB goed aan ook verder te kijken dan Keuzes in kaart,
omdat het economische aspect wel belangrijk is maar ook andere beleidsvraagstukken belangrijk zijn.
Los van het feit dat het in Nederland moeilijk is om beleidsvoorstellen van de grond te krijgen die niet gekwantificeerd kunnen worden,
speelt de vraag in hoeverre de door het CPB gehanteerde methoden en technieken Don’s stelling rechtvaardigen dat ‘de verschillen in
beleidseffecten tussen partijprogramma’s … niet zonder betekenis zijn’. Voor de gedetailleerde koopkrachtberekeningen vind ik dit op
basis van eerder onderzoek onwaarschijnlijk 3 en ook bij de verschillen terzake werkgelegenheid en productie heb ik toch dikwijls het
gevoel dat we ons in essentie binnen de foutenmarges van de gehanteerde modellen bevinden. Daarnaast bestaat er in de professie
verschil van inzicht over het soort model en de relevantie van bepaalde gedragsvooronderstellingen, zoals de invloed van de marginale
wig op de vorming van menselijk kapitaal of de betekenis van lastenverlaging voor de dynamiek van een volkshuishouding. Hierdoor
wordt additionele onzekerheid geïntroduceerd die een vraagteken rechtvaardigt bij de stelling van Don. Enerzijds heeft het CPB op tal
van terreinen voortgang geboekt. Zo blijkt lastenverlichting – in tegenstelling tot de doorrekening uit 1994 – via het kanaal van de
loonmatiging steeds een positief effect op de economische activiteit te hebben en ook vinden we de interessante paradox dat de door
GroenLinks gekozen vormgeving van gerichte verlaging van de loonkosten leidt tot een lager scholingsniveau terwijl deze partij tevens
omvangrijke intensiveringen op het gebied van scholing voorstelt. Anderzijds blijft onder economen verschil van inzicht bestaan over de
vraag of de gebruikte modellen wel het juiste beeld schetsen van de gevolgen van omvangrijke belastingverschuivingen en
veranderingen in marginale druk tussen diverse inkomensniveaus. Ook het planbureau geeft in Keuzes in kaart aan dat zich hierbij
problemen kunnen voordoen. Eerder onderzoek heeft aangetoond dat deze verschillen in inzicht kunnen leiden tot een geheel andere
inschatting van de effecten van voorgenomen beleid (mogelijk in de orde van enige tienduizenden arbeidsjaren; zie voetnoot 1).
Slot
Ondanks deze kanttekeningen is het oordeel over deze service van het CPB aan de Nederlandse kiezer positief. Bij de uitwerking heb ik
vraagtekens geplaats (dat is immers ook het nut van een recensie), maar de vraag naar de toegevoegde waarde van Keuzes in kaart kan
men wellicht het best beantwoorden door haar om te draaien. Zou het economische discours opeens levendiger zijn geworden als deze
publicatie het licht niet zou hebben gezien? Ik denk van niet en wat belangrijker is: het CPB verschaft transparantie en rationaliteit die
node gemist kan worden in een zinvol debat over de economische politiek. Deze studie is dan ook een aanrader voor iedere econoom van
links tot rechts.

CPB, Keuzes in kaart, Economische effecten van vijf verkiezingsprogramma’s, SDU, Den Haag, 1998.

Thema: verkiezingen, wat ontbreekt er in de partijprogramma’s?
Een rationele keuze, H.A. Keuzenkamp
Hoera, het gaat goed, A. van Witteloostuijn, C.G. Koedijk, C.J.M. Kool en A.P. van Veen
De programma’s vergeleken, A.P. van Veen, C.J.M. Kool, C.G. Koedijk en A. van Witteloostuijn
Organisatie in plaats van geld, C.G. Koedijk, A. van Witteloostuijn, C.J.M. Kool en A.P. van Veen
Nederland investeert! Of toch niet?, C.J.M. Kool, A.P. van Veen, C.G. Koedijk en A. van Witteloostuijn
Epiloog: Van rentenier tot pionier, A. van Witteloostuijn, C.G. Koedijk, C.J.M. Kool en A.P. van Veen
Dertien kabinetten, twaalf ongelukken?, A.P.D. Gruijters en J.A. Smulders

1 Zie voor een uitgebreide bespreking van eerdere exercities en een alternatieve doorrekening van de verkiezingsprogramma’s in 1994:
R.C.G. Haffner en P.A.G. van Bergeijk, The economic consequences of Dutch politics, De Economist, 1994, blz. 497-505. 2
Macro-economische effecten van de verkiezingsprogramma’s 1990-1994, CPB, Den Haag 1989.
3 K.C.M.E. Wannet e.a., Trefzekerheid en toepasselijkheid van koopkrachtplaatjes, Openbare Uitgaven, 1997, blz 119-128

Copyright © 1998 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl )

Auteur