Ga direct naar de content

De Westeuropese gasmarkt

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 7 1988

De Westeuropese gasmarkt
Aardgas is goedkoop en milieuvriendelijk. Sinds de eerste grote gasvondsten aan het
eind van de jaren vijftig is echter altijd zuinig omgegaan met deze energiebron. Te zuinig,
meent de auteur van dit artikel. Hij betoogt dat de aardgasvoorraad vele malen groter is
dan wordt aangenomen. Er is dus geen enkele reden om er zo overdreven zuinig mee om
te gaan als nu gebeurt. De verkoop van gas zou moeten worden vrijgelaten. De
gasproducenten zouden zich moeten opstellen als ondernemers, en een marktaandeel
moeten veroveren op andere energiedragers. Op die manier kan op marktconforme wijze
de elektrificatie van de maatschappij worden vertraagd en wordt het gebruik van
kernenergie overbodig.

PROF. DR. P.R. ODELL*
De aardgaswinning in West-Europa_______
Nog maar kort geleden was er in West-Europa alleen
sprake van lokale gasindustrie op plaatselijke schaal (zoals in het Zuidwest-Frankrijk, Noord-Duitsland en de Povlakte in Italie); bedrijven op grotere schaal zijn van recente datum1. De eerste belangrijke vondst, nu bekend als het
Groningse onshore-veld, met naar huidige schatting bijna
2.500 mrd. m3 aan terstond winbare voorraden, werd pas
in 1959 gedaan en begon eerst in 1965 op commerciele
schaal te produceren. Omdat de grote vondsten recent zijn
gedaan, de produktie nog maar pas op gang is gekomen
en de geschiedenis van het gebruik van aardgas kort is (zie
tabel 1), en ookomdat potentiele vindplaatsen van gas zich
over een groot gebied uitstrekken (in het bijzonder op zee
langs een groot deel van de lange kustlijn van West-Europa), is de aardgasindustrie in West-Europa de kinderschoenen nog niet of nauwelijks ontgroeid. Volgens onlangs uitgekomen cijfers is zelfs het Groningse veld, nadat
er 23 jaar lang jaarlijks meer dan 90 mrd. kubieke meter
aan onttrokken is, nog maar voor iets meer dan 40% uitgeput. Het jaarlijkse produktiepotentieel van gas in West-Europa heeft de top, of het punt van stabiliteit, nog lang niet
bereikt, en er kan nog tientallen jaren exploratie-onderzoek
worden gedaan2. Andere, pessimistischer opvattingen zitten er met 99% zekerheid naast; ze komen voort uit onbegrip over de hoedanigheid van de gasbronnen en over de
exploitatie ervan.
De afstand tussen de winplaatsen van aardgas en de
gebieden waar het gebruikt wordt, is kort. Ook is de behoefte aan energie in Industrie, handel en woningen, ruimtelijk
zeer geconcentreerd. De twee omstandigheden leveren
samen een zeer aantrekkelijke markt, waarop gas goed
kan concurreren met andere energiedragers. Bovendien
timmeren milieubeschermers met stijgend succes aan de
weg met hun acties tegen de huidige vervuiling van de atmosfeer – onder andere tegen het zogenaamde broeikaseffect – en daardoor komt gasindustrie steeds meer in het
voordel tegenover olie en steenkool. Daarbij komt nog dat

822

de actievoerders tegen kernenergie het gebruik van meer
aardgas in hoogrendementscentrales met gecombineerde
kringloop meer en meer als het doeltreffendste alternatief
voor de uitbreiding van met kernenergie opgewekte elektriciteitzien.
Het vervoeren en op de markt brengen van aardgas is
in grote delen van West-Europa in handen van instellingen
in eigendom of beheer bij de staat; ze komen meestal voort
uit de negentiende-eeuwse stedelijke gasbedrijven die ingesteld waren op beperkte, lokale markten. In de jaren zestig waren stedelijke gasbedrijven al in ernstige economische moeilijkheden geraakt door sterk stijgende reele kosten van voor gasproduktie geschikte steenkool en door de
concurrentie van olie en elektriciteit op de traditionele
markten. De gasindustrie werd van een voortijdige dood
gered toen halverwege de jaren zestig op grote schaal
aardgas beschikbaar kwam in die delen van West-Europa
waar de stedelijke gasproduktie geconcentreerd was. Het
gevolg was wel dat de aardgasproduktie aanvankelijk in
handen bleef van directiesdie in geografisch en markttechnisch opzicht meestal niet veel verder keken dan hun neus
lang was. Daardoor bleef men aardgas beschouwen als
energiebron met beperkte marktmogelijkheden. Het aardgas werd gezien als vervanging van het stadsgas, dat voor
het merendeel geleverd placht te worden voor toepassingen die meer geld opleverden dan de kostprijs. Ook aardgas werd dus alleen geleverd daar waar de opbrengst het
hoogst was. Zo werden de beperkte marktmogelijkheden
bevestigd.
* Hoogleraar Internationale Energievraagstukken Economische
Faculteit, Erasmus Universiteil Rotterdam
1. Zie voor een van de eerste analyses van de vooruitzichten voor
de gasmarkt die zich destijds begonnen af te tekenen: P.R. Odell,
Natural gas in Western Europe: a case study in the economic
geography of resources, De Erven F. Bohn, Haarlem, 1969.
2. Zie bij voorbeeld de recente onafhankelijke studies over de vooruitzichten van verdere grote vondsten en hun exploitatie zowel
voor als achter de kust van West-Europa, uitgevoerd door de Midland Valley Exploration Ltd., Glasgow, 1986 en 1987. Zie noot 8
voor bijzonderheden.

Tabell. VerbruikvanaardgasinWest-Europa, 1961-1986,
in mrd. m3

Land
Oostenrijk
Belgie/Luxemburg

Denemarken
Finland
Frankrijk
Griekenland
Usland

1961

1966

1971

1976

1981

1986

1,2

1,9
0,1
5,9

3,3
6,4

4,5
11,3
0,9
20,9

4,3
10,5

5,0
8,4
1,2
1,1
25,7
0,1
1,5
31,0
35,5
2,6
0,2
1,0
0,3
54,0
44,2

4,4

Nederland
Noorwegen

6,5
2,3

Portugal
Spanje

9,0
3,3

1,6

0,9
4,0

lerland
Italie

13,8
27,1
0,5
19,9
22,8

1,6
0,6
38,1
39,9

25,4 105,8

178,3

Zweden

Zwitserland
Turkije
Verenigd Koninkrijk
West-Duitsland

Totaal

16,0

12,2

24,2

36,3

0,7

27,0
1,0
25,1
33,0
2,3
0,9
44,7
45,5

196,9 211,8

Aantal landen
(van tie 18) dat
aardgas gebruikt

10

5

11

15

13,4

14,7

torische overeenkomsten die daartoe werden gesloten,
versterkten de beperkende werking nog. Er werd inderdaad een stelsel opgebouwd dat het zo goed als onmogelijk maakte met aardgas te concurreren; we zullen dat hieronder aantonen.
De meeste Westeuropese regeringen hebben toegelaten – of zelfs geeist – dat voor diverse eindtoepassingen
de verbruikersprijs voor gas hoger werd gesteld dan die
van alternatieve energiedragers. Zo werd de gasprijs voor
stoomproduktie in de Industrie hoger gesteld dan de prijs
van stookolie of binnenlandse steenkool (en dus flink boven die van de goedkopere ingevoerde steenkool), terwijl
voorcommercieelenhuiselijkgebruikgasduurderwasdan
gasolie en soms zelfs duurder dan elektriciteit in die landen
waar men stroom gebruikt voor de verwarming van ruimte
en water en om te koken. Voorts hebben veel nationale regeringen – en later de Europese Commissie – Verboden’
meer aardgas te gebruiken voor de opwekking van elektriciteit, en dat niet alleen voor de turbinecentrales met gering warmterendement, maar ook voor de veel efficie’ntere
centrales met gecombineerde kringloop en warmte/krachtkoppeling4. Blijkbaar wilde men vooral verhinderen dat
aardgas zou concurreren op markten waar men meende
de nationale energiebelangen en het nationale energiebeleid te moeten beschermen. Het ging er daarbij vooral om
de binnenlandse steenkoolproduktie in stand te houden en
de politiek voor de uitbreiding van kernenergie te doen slagen.

15,2

Aardgasconsumplie in
procenten van het

totale Westeuropese
energieverbruik

1,8

3,3

9,7

Bron: ontleend aan de Annual Review of World Energy van 1987, uitgegeven door BP, en aan nummers uit vroegere jaren van de Statistical Review
of the World Oil Industry, eveneens uitgegeven door BP.

Nog wijder verbreid was het idee dat de aanvoer van
aardgas in West-Europa van nature zeer beperkt was; het
werd twijfelachtig geacht of de voorraad voldoende zou zijn
om aan de toekomstige vraag te voldoen. De Westeuropese beleidsvormers in de jaren zeventig gingen er eigenlijk
alien van uit dat bij de eerste nasporingen naar gas de omvang van de gevonden velden meteen 100 procent nauwkeurig was becijferd, en ook, dat daarmee hoogstwaarschijnlijk de totale omvang van de gasvoorraad van het
hele continent gegeven was. De overheden namen aan dat
men ter wille van een rationele en ordelijke marktplanning
beter geen verplichtingen kon aangaan voor het op de
markt brengen van meer gas dan op de reeds aangetoonde vindplaatsen aanwezig was. Het denkbeeld van ‘onontdekt maar nog te ontdekken gas’ (de basis waarop de aardgasmarkten elders in de wereld zich hebben ontwikkeld)
werd genegeerd of verworpen als geschikte grondslag voor
de toekomstige ontwikkeling van de aardgasmarkt in WestEuropa3. In plaats daarvan richten de beleidsmakers en
planners hun inspanning en zorg vooral op de vermeende
‘noodzaak’ om de zogenoemde toekomstige ‘aanbodkloof’
te overbruggen; zij meenden immers dat er over 20 tot 25
jaar noodzakelijkerwijze een kloof zou ontstaan tussen de
vraag (berekend door de huidige marktsituatie te extrapoleren en uit te gaan van langzaam stijgend verbruik op de
doorde plannenmakers aangewezen markten), en de hoeveelheden die in de verre toekomst uit de historisch aangetoonde voorraden konden worden gewonnen. In de calculatie werd geen rekening gehouden met de mogelijkheid
dat de reeds bekende velden meer zouden opbrengen dan
nu voorzien, en dat verdere exploratie nieuwe voorraden
zou kunnen opleveren. Bij het schatten van toekomstige
markten werd het aanbodpotentieel van West-Europa buiten beschouwing gelaten. Met andere woorden, aan de
vooruitzichten voor gasverkoop werd een beperking opgelegd die zich zelf bevestigde. De institutionele en organisa-

ESB 7-9-1988

De jaren tachtig
De bij gaslevering betrokken ondernemingen en instellingen maken in hun rapporten en openbare publikaties van
de groei van het aardgasaandeel in de Westeuropese
energiemarkt van iets onder 10% in 1971 tot iets boven
15% in 1986 (zie tabel 1) gewoonlijk een succesverhaal
over een ‘nieuwe’ bron van energie. Dat is niet in overeenstemming met de werkelijkheid. De groei van 10 naar 15%
betekent alleen dat de verbruikers er, ondanks de beperkingen aan aanbod- en vraagzijde opgelegd door commerciele en politieke belangen, in geslaagd zijn een klein beetje meer binnen te halen van de energiedrager waaraan zij
duidelijk de voorkeur geven. Dat het procentuele aandeel
van gas in de energievoorziening in vijftien jaar maar met
vijf punten is toegenomen, betekent in feite dat dat de gasindustrie en de opstellers van het energiebeleid van de regering gefaald hebben gebruik te maken van de mogelijkheden die het aardgas bood om het stelsel van energievoorziening van West-Europa te vernieuwen. En dat ondanks een overvloed van binnenlandse gasbronnen (als te
zien in tabel 2) alsmede een groot potentieel voor aanvullende gasleveringen uit buitenlandse bronnen, terwijl sinds
1972 de Internationale oliemarkt in grote onzekerheid verkeerde over de aanvoer en prijs van olie (in een tijd dat
West-Europa voor ruim tweederde van zijn totale energiebehoefte afhankelijk was van olie-invoer), en bovendien
3. Deze aanpak vormde de grondslag voor het jaarlijkse Gasaf-

zetplan van de Nederlandse Gasunie. Elk jaar maakte de Gasunie
haar lange-termijnplannen bekend voor de afzet van het gas waarover ze de beschikking had. Beschikbaarheid werd omschreven
als de vastgestelde hoeveelheid aangetoonde voorraden van de
Nederlandse gasvelden, plus de hoeveelheden ingevoerd gas
waarvoor contracten waren getekend. Gemiddeld kon er echter

elk volgend jaar meer gas aan de voorraad worden toegevoegd
dan er gebruikt was. Zo was in 1965 het plan berekend op een
voorraad van ongeveer 1.575 mrd. m . Sindsdien is er ongeveer
1.470 mrd. m3 gebruikt maar bleef er toch, eind 1987, zo’n 1.800

mrd. m3 aangetoonde voorraad ongebruikt.
4. Dit Verbod’ werd ten uitvoer gelegd in Aanwijzing no.
75/404/EEG van de Raad van de EEG betreffende het gebruik van
aardgas in openbare elektriciteitscentrales.

823

het aanbod van binnenlandse steenkool en kernenergie in
West-Europa op geen stukken na voldoende was om die
bijdrage aan de totale energievoorziening te leveren die beleidsvormers en plannenmakers voor ogen had gestaan.
Die mislukking laat wel duidelijk zien hoe goed het beleid
er in geslaagd is de uitbreiding van de aardgasmarkt tegen
te houden, op grond van misvattingen overde omvang van
de binnenlandse gasreserve, van de potentiele beschikbaarheid van relatief goedkoop ingevoerd gas, en van de
grote verscheidenheid van energiemarkten in West-Europa die van gas zouden kunnen worden voorzien.
En zo hebben we dan nu op de Westeuropese gasmarkt
een dubbel merkwaardige situatie: enerzijds wordt het potentiele aanbod niet ten voile benut, en anderzijds is de
markt onderontwikkeld. Trouwens, de machtige club van
gasvervoerende en gasdistribuerende maatschappijen en
instellingen (openbaar of particulier) heeft de misvattingen
ten aanzien van het aanbod en de verkoopmogelijkheden
van gas niet alleen laten voortbestaan, maar er zelfs opzettelijk voedsel aan gegeven. Zij blijven hun macht op de
gasmarkt praktisch ongebreideld uitoefenen, en houden
zich aan de strakke beleidslijnen die ze voor de verre toekomst (20 tot 25 jaar) hebben uitgestippeld om zich te verzekeren van toegang tot hoeveelheden gas die net vol. doende zijn om de met opzet beperkte verkopen aan een
klein aantal hoogwaardige markten te garanderen. Met andere woorden, het voornaamste doel van hun directies
schijnt te zijn om zich tot in een verre toekomst te verzekeren van voorraden die juist overeenkomen met hun te voren vaststaande berekeningen over markten, zodanig gekozen dat de concurrentie van alternatieve energiedrages
hun geen zorgen baart. De hele strategie weerspiegelt de
bedoeling van de bedrijfsleiding om ‘satisficing’ te werk te
gaan: ze willen laten zien dat ze technisch goed werk leveren, maar voelen er niets voor de uitdaging aan te nemen
en in te spelen op de kansen die de energiemarkten van
West-Europa bieden om met het aardgas te concurreren.
Zo is men dan enerzijds vooral bezig met papieren contracten voor tientallen jaren waarmee zogenaamd de ‘aanbodkloof in de verre toekomst overbrugd moet worden,
waartoe men dan zorgt voor een technisch doelmatig
(maar waarschijnlijk te ingewikkeld en te duur)5 stelsel van
vervoer en opslag. Anderzijds geeft men evenwel te weinig aandacht aan onderzoek dat vooral zou dienen ter vergroting van de kans om het gas op de markt te verkopen.
In dat licht wekt het bij voorbeeld geen verwondering dat
de onderzoekfaciliteiten van de gasindustrie weinig gericht
zijn op pogingen om het warmterendement van met gas
gestookte centrales met gecombineerde kringlopen te verbeteren, of dat men in West-Europa weinig verneemt over
onderzoeks- en ontwikkelingswerk van de gasindustrie op
het gebied van gasaandrijving voor motorvoertuigen, of
gaskoelsystemen, of met gas aangedreven warmtepompen voor kleinschalige toepassingen6. De Europese elektriciteitsindustrie daarentegen wijdt wel flink wat onderzoeks- en ontwikkelingswerk aan de kansen voor opkomende markten, daarbij gestimuleerd door de wens van de
beheerders van elektriciteitscentrales om hun bedrijf uit te
breiden en met hun produkt te concurreren, en de kansen
aan te grijpen die zelfs de betrekkelijk langzaam groeiende Westeuropese energiehuishouding biedt voor uitbreiding van de markt.
In het licht van de houding en het beleid van de Europese gasindustrie sinds het begin van de jaren zeventig is het
geen wonder, dat overkoepelende organisaties in WestEuropa – met name de EG en het Internationale Energiebureau – tot voor kort in hun voorspellingen van de vooruitzichten voor de Westeuropese gasmarkt uitgingen van
een afnemend aanbod van binnenlands gas en een langzame stijging van de hoeveelheden ingevoerd gas, waarmee de beperkte marktpenetratie die aan het gas wordt
824

toegedacht – of toegestaan – bereikt zou kunnen worden7.
Het is misschien niet fair te stellen dat de leiders van de
Westeuropese gasindustrie en de regionale opstellers van
het energie/gasbeleid een collectief doodsverlangen hebben, maar het zou evenmin terecht zijn te concluderen dat
ze staan te trappelen om te zorgen dat hun Industrie volwassen kan worden. Misschien kan de huidige staat van
de gasindustrie in West-Europa wel het best worden vergeleken met de Yijpe middelbare leeftijd’ – of zelfs Vroege
seniliteit’.

Voortzetting van de status quo
Zo laten zowel de jongste ontwikkeling als de huidige
toestand zien dat er weinig beweging in de Europese gasmarkt zit. Eensdeels is dat te wijten aan de belangen van
de belangrijkste actoren in het stelsel (namelijk de club
waarin de grote transport/distributiemaatschappijen samen met veel van de grootste leveranciers zitten, met inbegrip van de NAM, Statoil en British Gas), en voor een ander deel omdat er geen doeltreffend georganiseerde actiegroep is die naar een grondige herstructurering van de gasmarkt streeft. De bewakers van consumentenbelangen
hebben zich ervan laten overtuigen dat gas zo’n schaars
goed is dat hun grootste zorg moet zijn de levering voor
hoogwaardig eindverbruik voor de zeer verre toekomst zeker te stellen; vandaar dat zij tegen de uitbreiding van gaslevering aan de zogenaamde niet-traditionele markten gekant zijn. De meeste regeringen van de landen in Europa
blijven hun geliefkoosde oneconomische energie-investeringen beschermen tegen een verhoging van het gasverbruik – zoals de dure produktie en consumptie van steenkool in Engeland en West-Duitsland, en de zeer kapitaalintensieve kernelektriciteit in Frankrijk en Belgie. Er is dus
een overvloed van machthebbers die, om de een of andere reden, geen baat hebben bij een omwenteling in de ordelijke gasmarkten die zijzelf mede hebben geschapen; en
velen van hen zouden bereid zijn tegen de mogelijkheid
van zo’n omwenteling actie te ondernemen.
Bovendien is geen enkele politieke groepering van enige betekenis – van linkse of rechtse signatuur – positief en
ondubbelzinnig voor een flinke uitbreiding van de produktie en het verbruik van gas. De milieubeweging erkent wel
dat meergasverbruik een nuttige strategie tot vermindering
van de vervuiling zou zijn, maar wordt anderzijds van steun
aan het gas weerhouden door haar al even diepe overtuiging dat gas, als fossiele brandstof, van nature schaars is
ondanks de bewijzen van het tegendeel. Die bewijzen zijn
er, zelfs als men alleen de conventionele gasvoorraden in
West-Europa in aanmerking neemt, zoals label 2 laat zien.
Onafhankelijke geologische en economische onderzoekingen van de waarschijnlijke omvang van het potentieel aan
aardgas in velden voor en achter de kust zijn in dat opzicht
5. Dit verschijnsel is van dezelfde aard als de Vergulde’, dure aanpak van voorzieningen voor de produktie van olie en gas op de
Noordzee in verband met de hoge olie- en gasprijzen en de 100%
afschrijving tegen hoge belastingtarieven. Sedert de verlaging van
de prijs van olie (en gas) en de verlaging van de belastingtarieven
na 1986 zijn de ontwikkelingskosten op de Noordzee tot de helft
gezakt. De noodzaak van kostenbeheersing is nog niet doorgedrongen tot de gasvervoersector, doordat de betrokken instellingen in het algemeen werken in een situatie van monopolistische

prijsstelling op nationale of regionale markten.
6. Dit zijn potentiele nieuwe gasmarkten die zijn omschreven en
geanalyseerd in de Verenigde Staten. Zie American Gas Association, The outlook for gas demand in new markets, 1986-2000, Arlington (Virginia), augustus 1986.

7. Zie bij voorbeeld opeenvolgende uitgaven tot 1985 van de Annual review of energy policies and programmes of IEA countries
(OESO, Parijs), en de door de EEG uitgegeven Review of Member States’ Energy Policies, Brussel.

Tabel 2. Overzicht van produktie van, voorraden en potent/eel aan aardgas in Noordwest-Europa medio 1987, in mrd. m
en de verhouding tussen voorraad en produktie perjaar (V/P-ratio)
Produktie in

Cumulatieve

waar-

V/P-ratio

1965 1975 1985

produktie
tot 1 986

schijnlijke
voorraden
eind 1986

in
jaren

Land/regio

Nederland
– on-shore
– off-shore

Verwachte

waar-

gemiddelde schijnlijke
jaarproduktie
voor1985-903
radenb
in 1990

V/P-ratio
in 1990C
in

jaren

Potentiele
jaarproduktie
halverwege de
jaren negentigd

2
0

94
0

65
16

1.268
80

1.655
300

26

75

1.450
400

24

95

12
0

15
0

17
0

322
0

260
25

19

15

300
50

23

20

– off-shore
Noorwegen

0

0

2

4

175

44

3

220

73

10

– Noordzee
– boven 62° n.breedte
Verenigd Koninkrijk

0
0

0
0

28
0

235
0

>2.500
>500

>100

>3.000
>1 .000

>100

>100

0
– zuidelijke Noordzee
– overig Continentaal PlatO

28
15
0,1

501
65
0,2

1.180
725
10

42

47

1.100
1.050
30

46

60

11

55

28

2

75

37

4

>7.385

43

>8.700

>50

>275e

West-Duitsland
– on-shore
– off-shore
Denemarken

– on-shore

0

37
0
0

lerland
– off-shore

0

0

2

14

147

173

Totaal

2.486,2

35

175

a. Volgens door regeringen en maatschappijen opgegeven verwachte produktieschema’s.
b. Volgens opgaven van regeringen en maatschappijen.
c. Rekening houdend met de produktie in de jaren 1987-1989 en met nieuwe toevoegingen aan de voorraden in die tijd.
d. Aangenomen dat de produktie niet kunstmatig wordt beperkt (door beperkingen van overheidswege); met technische beperkingen is rekening gehouden.
e. Dit getal is lager dan het totaal van de afzonderlijke landen, wegens tijdverschillen in topproduktie tussen de landen.

bijzonder welsprekend8. De bij Siljan in Midden-Zweden
uitgevoerde experimentele diepe boringen in niet-sedimentaire rotsen om bewijzen te vinden voor professor
Golds spontaan gegenereerd gas op grote diepte , zijn nog
niet bekend genoeg en ook niet ver genoeg gevorderd om
de algemene negatieve houding te doen omslaan. En helaas is ook de Europese Gemeenschap, die zich in andere sectoren zich zo heeft ingespannen voor concurrerende
en niet-discriminerende markten, er niet in geslaagd tussenbeide 1e komen in de oligopolistisch georganiseerde
Europese gasindustrie om een minder sterk gereguleerd
en beperkt stelsel tot stand te brengen. Integendeel, zoals
hierboven aangegeven heeft de EG haar invloed aangewend om de ontwikkeling van de gasmarkten te beperken
door regulering van het gebruik van gas voor de opwekking
vanelektriciteit10.
Ondanks de sterkgereguleerde gasaanvoer in West-Europa blijkt er toch een gevoel van wantrouwen en rivaliteit
te ontstaan tussen de gasleveranciers in West-Europa,
maar het is nog niet zo sterk dat men zich openlijk bereid
zou verklaren concurrerend op te treden. Het gevoel heeft
te maken met de constatering dat het overschot aan beschikbaar gas in verhouding tot de vraag tegen de geldende prijzen nu wel erg groot is geworden. Kan men in Amerika spreken van een ‘gasbel’ aan potentieel aanbod11, dan
bezit West-Europa spreekwoordelijke ‘luchtballon’ van hetzelfde verschijnsel. Behalve in het Verenigd Koninkrijk, dat
zijn gasindustrie volledig heeft beschermd tegen aanvoer
van elders omdat het transportstelsel daar niet aansluit bij
dat van het vasteland van Europa, kampen gasproducenten elders in West-Europa al vijf jaar met een teleurstellende gasverkoop. Het gevolg is dat noch de produktiecapaciteit, noch de transportvoorzieningen volledig worden uitgebuit. De produktieniveaus in het jongste verleden, van
nu en in de toekomst zijn en worden vooral bepaald door
de beperkte vraag en het beschikbaar komen van steeds
meer gas van nieuwe leveranciers (onder andere van buiten Europa). Dat staat in scherpe tegenstelling tot de opvatting die in de jaren zeventig en tachtig wijdverbreid was,

ESB 7-9-1988

namelijk dat de omvang van de Industrie in West-Europa
door fysieke factoren bepaald zou worden. Die kijk op de
toekomst van het aardgas werd destijds verkondigd, niet
alleen door nationale en bovennationale beleidsvormers,
maar ook door sommige produktiemaatschappijen zelf12.
In sommige landen zijn er dan ook met het oog op de
verwachte schaarste contracten afgesloten voor de levering van gas door andere Europese leveranciers (meestal
volgens het principe ‘take or pay’). Toen de verwachte
marktuitbreiding uitbleef, moest aan het ingevoerde gas
voorrang worden gegeven boven dat van inheemse bodem. Zo is bij voorbeeld het verbruik van inheems Duits en
Nederlands gas teruggedrongen ten bate van gas uit het
Ekofisk- en het Heimdal-gebied dat volgens contract in
Noorwegen was aangekocht. In Italie en Frankrijk heeft
men zowel het uit andere Europese landen ingevoerde als
het op de eigen nationale velden gewonnen gas vervangen door invoer van elders. En gasvondsten in het Verenigd Koninkrijk zijn niet uitgebaat omdat de BGC er de
voorkeur aan gaf aardgas van het Frigg-veld in het Noorse deel van de Noordzee te kopen.
Een tijd lang werden exporteurs van gas door West-Europa aangetrokken als wespen door de spreekwoordelijke
pot honing. Zij konden hun transacties afsluiten niet alleen
op grond van de verwachtingen die de vaak herhaalde verwijzing van de Europese opstellers van het gasbeleid naar

8. Midland Valley Exploration Ltd., Future oil and gas developments in the UK North Sea; reserves of the undeveloped oil and
gas discoveries; idem, Hydrocarbon prospectivity of onshore basins in France’, idem, The potential for further major hydrocarbons
discoveries onshore UK, Glasgow, 1987.

9. Thomas Gold, Power from the earth; deep earth gas – energy
for the future, J.M. Dent and Sons, Londen, 1987.
10. Zie noot 4 voor bijzonderheden van de EG-aanwijzing voor het

beperken van gasgebruik in elektrische centrales.
11. Vgl. de Annual energy outlook’ 986, gezamenlijke uitgaaf van

het Ministerie van Energie in de VS en het Energy Information
Agency (Washington 1987).
12. Zie de overzichten van de IEA en de EEG genoemd in noot 7.

825

een vermeende ‘aanbodkloof bij hen had gewekt, maar
ook omdat de Westeuropese gasdistributoren bereid waren zeer hoge prijzen te betalen13, in net veilige gevoel dat
ze het gas aan hun klanten, die immers aan hen waren
overgeleverd, tegen een prijs boven de olie-equivalentie
zouden kunnen verkopen; bovendien verwachten ze stellig – hoewel ten onrechte – dat de waanzinnig hoge olieprijzen van de eerste jaren tachtig zouden blijven stijgen14.
Sindsdien zijn die exporteurs van gas naar West-Europa
er achter gekomen dat ze geen volledig emplooi hebben
voor de gasexportcapaciteit die ze hebben opgebouwd (dat
geldt bij voorbeeld voor de Sovjet-Russische en Algerijnse
gaspijpleidingen en voor de Libische en Algerijnse LNGvoorzieningen), enerzijds doordat de marktoogmerken van
de Westeuropese gasindustrie zo beperkt zijn, en anderzijds doordat na het ineenklappen van de olieprijs in 1986
de energieprijzen zijn gedaald. Ook hebben zij moeten toestemmen in nieuwe onderhandelingen overde omvang en
de prijs van hun contracten15.
De landen die gas exporteren naar West-Europa (en ook
potentiele exporteurs, zoals Nigeria, Qatar en Iran) zijn gedwongen hun verwachtingen lager te stellen of zelfs op te
geven. Dat is met name de nasleep van de zorgvuldig georkestreerde overeenkomst die voor de eerste fase van de
exploitatie van de Noorse Sleipner- en Troll-voorraden en
het transport ervan naar markten op het Europese vasteland is afgesloten tussen Noorwegen (via Statoil), de andere grootste betrokkene bij de winning uit deze bronnen
(namelijk Shell), en de Club van Europese Gasaankopers
(aangevoerd door Ruhrgas)16. Die overeenkomst wordt in
het algemeen beschouwd als ‘belangrijke doorbraak’ voor
het gas in Europa, vanwege de omvang van de betrokken
voorraden (ten minste 1.500 mrd. m3), de nieuwe technologie die voor het produktiesysteem vereist is, en de ‘noodzaak’ om gegarandeerde grootschalige en langdurige contracten voor het gas af te sluiten voordat het werk kan beginnen.
In technische en politieke zin is hier zeker sprake van
een doorbraak: technisch omdat het de uitbating garandeert van grote voorraden uit een omgeving die meer moeilijkheden oplevert dan alle eerder aangeboorde velden onder de Noordzee; in politieke zin omdat het niet alleen de
banden tussen Noorwegen en de rest van Europa nauwer
aanhaalt, maar ook een bewijs is voor de zich over heel
Europa uitstrekkende invloed van Shell; met belangen zowel in produktiefuncties als in de transport- en distributiefunctie, is Shell de voornaamste actor in de strategie van
de gasproduktie in de regie’s.
Economisch gesproken kan de Sleipner/Troll-overeenkomst het best worden gemterpreteerd als instrument om
de status quo op de Europese gasmarkt te handhaven.
Want gezien de alomvattende – en exclusieve – betrokkenheid van alle partijen met een gevestigd belang in een situatie waarbij de gasmarkt in principe niet verandert (men
blijft betrekkelijk duur gas toewijzen aan een beperkt aantal klanten met hoogwaardig eindgebruik), is het helemaal
niet verwonderlijk dat belanghebbenden het beschikbaar
komen van dit ‘nieuwe’ Noorse gas in principe voorstellen
als de ontwikkeling die de voor de tijd na 1995 aangekondigde ‘aanbodkloof zal kunnen overbruggen. De hypothese die de betrokken partijen voor de aanvoerkant hebben
ontwikkeld in dat verband houdt in principe verband met
hun verwachtingen omtrent de ‘noodzaak om de leegrakende Nederlandse gasvoorraden in Groningen te vervangen17; aan de vraagzijde gaan hun voorspellingen uit van
de hypothese dat de gasmarkt in West-Europa tot 2000
maar heel langzaam zal uitdijen, om daarna te stagneren
of zelfs in te krimpen18. Met andere woorden, de belangstelling in de Sleipner/Troll-transactie – en de vorm die de
ondertekenaars aan de overeenkomst hebben gegeven duiden erop dat de ontwikkeling er in hoofdzaak op gericht

826

is het dwangbuis te handhaven waarbinnen de Europese
gasindustrie nu al bijna dertig jaar wordt gehouden. Nu de
belanghebbende partijen erin geslaagd zijn de tot dusver
aan de Westeuropese gasmarkt opgelegde structuur tot
ver in de toekomst te verlengen, zijn de vooruitzichten op
een alternatieve, meer op concurrentie en uitbreiding gerichte toekomst voor de gasmarkt in West-Europa voor het
jaar 2000 sterk verminderd, mede gezien het uitblijven van
enige poging van de EG om een meer concurrende structuur aan de industrie op te leggen. En dat terwijl men nu
toch in veel wijdere kring dan voorheen inziet dat de eigen
Westeuropese bronnen waarschijnlijk veel meer kunnen
opleveren (zoals tabel 2 laat zien) dan de belanghebbende partijen voorgeven, en terwijl de verbruikers steeds
meer laten blijken voorkeur te hebben voor de uitbreiding
van het gebruik van gas als een alternatief voor andere
minder acceptabele energiedragers.

Een alternatief
Er blijft de Europese gasmarkt nog maar een kans over
om uit het huidige dwangbuis te ontsnappen. En die kans
houdt verband met de mogelijkheid van een geo-politiek
spel op hoog niveau en met een hoge inzet, waarbij veel
meer op het spel staat dan aardgas op zich. Het houdt eigenlijk verband met de geweldige veranderingen die zich
op het ogenblik voltrekken in de buitenlandse en binnenlandse politiek van de Sovjetunie. In de eerste plaats is er
nog steeds uitzicht op overeenkomsten over belangrijke
multilaterale vermindering van de bewapening en de spanning tussen de Sovjetunie en het Westen; in de tweede
plaats doet de Sovjetunie pogingen om nieuwe economische beleidsmaatregelen in te voeren die erop gericht zijn
meer goederen en diensten voort te brengen om aan de
vraag van de bevolking in de USSR zelf te voldoen. Deze
combinatie maakt de weg vrij voor versnelde winning van
de enorme voorraden aardgas van de Sovjetunie en tegelijk voor een geweldige uitbreiding van de gasstroom uit de
Sovjetunie naar West-Europa. Men kan wel stellen dat zon13. Dit verschijnsel deed zich voor bij alle Westeuropese monop-

olistische gasvervoer- en -distributiemaatschappijen. Het opmerkelijkste is echter dat Distrigaz in Belgie uit de rij trad door in 1982

toe te stemmen in een ‘take-or-pay’-contract voor LNG uit Algerije
tegen een basisprijs waarvan een onderdeel verband hield met de
exportprijzen die Algerije voor ruwe olie hanteerde. Dat leidde tot

een prijs voor ingevoerd gas boven de norm van het stookolieequivalent, aangezien de verkoopprijs van stookolie altijd lager ligt
dan die van ruwe olie.
14. Zie voor een analyse van de verwachtingen in de eerste jaren
tachtig met betrekking tot de toekomstige ontwikkeling van de olieprijs, P.R. Odell, The deregulation of oil: the international oil market framework, in het Verslag van het 18de Vlaams Wetenschappelijk Economisch Congres, Brussel, mei 1987.
15. Algerije moet sinds 1985 opnieuw onderhandelen over zijn
prijs en andere voorwaarden voor de uitvoer van LNG en gas via

pijpleidingen naar een aantal Westeuropese landen onder de druk
van de ruime keus die de importerende landen hebben voor alternatieve toekomstige bevoorrading. De Franse eisen voor gunstiger voorwaarden zijn al heel streng (en de Franse mark! is bijzonder belangrijk voor Algerije), zodat de onderhandelingen nog niet
geslaagd zijn. Het lijkt erop dat de Fransen nu officieel om arbitrage zullen vragen om de knoop door te hakken.
16. Zie voor een beschrijving van de Troll-overeenkomst J.P.
Stern, Norwegian Troll gas: the consequences for Britain, continental Europe and energy security, The World Today, jg. 43, nr.
1, januari 1987, biz. 1-4.

17. Ook in dat opzicht zijn de verwachtingen van de beleidsmakers in strijd met de feiten. Zoals in noot 3 aangegeven, is er geen
sprake van uitputting van de Nederlandse voorraden door de gaswinning.
18. Het International Energy Agency voorspelt in zijn publikatie

Natural gas prospects, OESO, Parijs, 1986, dat de vraag naar gas
in het Europa van de OESO zal stijgen tot tussen de 248 en 280

mrd. m3 in 2000 (het verbruik in 1987 wordt geschat op plm. 210
mrd. m3, en tot 258 a 305 mrd. m3 in 2010.

der die vergrote produktie en uitvoer van Sovjet-gas de
plannen van Gorbiatsjof veel minder uitvoerbaar worden.
Elders heb ik besproken wat er voor de Sovjetunie op
het spel staat bij de uitbreiding van het potentieel voor de
winning en uitvoer van gas en voor de economische en politieke doeleinden die daarvan het gevolg kunnen zijn19. Op
deze plaats concentreer ik mij meer op de gascomponent
als zodanig en op de gevolgen van een sterk vergrote gasuitvoer van de Sovjetunie naar de Westeuropese gasmarkt
van het begin van de jaren negentig af.
In de eerste plaats is er aan de aanbodzijde geen reden
te vinden waarom de huidige hoeveelheid van ongeveer 35
mrd. m3 gas die de Sovjetunie naar West-Europe uitvoert
niet – op het geschikte moment – verdrie- of verviervoudigd
of nog meer zou kunnen worden20. En ‘het geschikte moment’ is op zich een variabele grootheid; zou de Sovjetunie
door een significante graad van ontspanning in staat zou
zijn voldoende hulpbronnen aan te wenden voor het uitbaten van haar gasreserves, dan zou de wachtperiode best
korter kunnen zijn.
Ten tweede zouden die extra hoeveelheden gas uit de
Sovjetunie, nu door de overeenkomst van Troll de beperkte horizonten van de Westeuropese gasindustrie en de beleidsvormers voor de volgende generatie zijn veiliggesteld
(vooral ook omdat Troll I hoogstwaarschijnlijk door Troll II
en zelfs Troll III gevolgd zal worden), beschikbaar moeten
komen tegen een prijs die een aanzienlijke uitbreiding van
de Westeuropese gasmarkten mogelijk maakt – met name
in de richting van de tot dusver verwaarloosde sector grootschalige stoom- en stroomopwekking. Die prijs zou verband moeten houden met die van het goedkoopste alternatief, namelijk ingevoerde steenkool, maar zou in thermische equivalenten uitgedrukt niet zo laag behoeven te zijn.
Steenkool kost op het ogenblik half zo veel als stookolie,
en maar een derde van het equivalent aan gasolie. De consumptieprijzen van het meeste gas dat in West-Europa
wordt verkocht zijn tot dusver gerelateerd geweest aan
deze betrekkelijke dure olieprodukten.
Ten derde heeft de Sovjetunie haar eigen redenen om
erop aan te dringen dat grotere hoeveelheden gas aan
West-Europa zullen worden geleverd op voorwaarde van
wederkerigheid. De Sovjetunie biedt Europazodoende een
gegarandeerde afzetmarkt aan voor een aanzienlijk uitgebreide hoeveelheid en assortiment Europese goederen en
diensten aan. En dat in een Internationale situatie waarin
het voor Europa steeds gemakkelijker wordt zijn verhoudingswijs dure exportgoederen elders in de wereld te verkopen. Ongetwijfeld zullen veel belangengroepen in WestEuropa – varierend van politieke partijen via werknemersorganisatie tot de betrokken industrieen zelf – zo’n kans op
extra export met vreugde begroeten. Die belangengroepen
zouden wel eens meer invloed kunnen hebben dan de
Westeuropese gas- en andere energieindustrieen; die zullen vermoedelijk het gas uit de Sovjetunie niet zo graag
zien komen, want zulke leveranties kunnen de energiemarkt ernstig van slag brengen, vooral ook omdat zij een
indirecte uitwerking op alle sectoren zullen uitoefenen en
daardoor over de gehele linie de energieprijzen voor Westeuropese verbruikers zouden drukken.
Voor zover de huidige benarde situatie in de gasvoorziening van West-Europa door toedoen van een nieuwe Sovjet-politiek kan worden doorbroken, zal daar toch waarschijnlijk lange tijd mee gemoeid zijn, want de doorbraak
zou essentieel element van de economische herstructurering en uitbreiding in de Sovjetunie vormen. Maar als de
doorbraak tot stand komt zouden andere leveranciers van
gas aan Westeuropese markten zich wel verplicht zien ook
te gaan concurreren. Dat geldt zowel voor externe leveranciers als Algerije, als voor interne leveranciers, met name
Noorwegen, maar zeker ook voor Nederland en het Verenigd Koninkrijk, twee Europese landen die ook, zoals uit

ESB 7-9-1988

tabel 2 blijkt, grote gasvoorraden hebben. De concurrentie
om de snel groeiende gasmarkten die aan de aanbodzijde
zou ontstaan, zou het eind kunnen inluiden van de verstarring en overregulering van de Europese gasmarkt.

West-Europa aan het gas?
Zouden de geschetste ontwikkelingen zich voordoen,
dan zou het aandeel van ongeveer 17,5% van aardgas in
de totale energievoorziening van West-Europa in 1987 uiteindelijk kunnen oplopen tot 30%21. Het gas zou niet alleen
op steeds meer eindconsumptiemarkten in toenemende
mate olieprodukten kunnen vervangen, ook in het transport, het zou ook een sterkere concurrent worden voor de
elektriciteitssector. Het gas zou steeds meer een concurrent worden op eindconsumptiemarkten die tot dusver min
of meer uitsluitend aan de elektra waren voorbehouden (bij
voorbeeld compressie en koeling), en het zou ook snel
meer in gebruik komen als brandstof voor alternatieve vormen van stroomopwekking22. Het valt te voorzien dat voor
het opwekken van stroom de algemene voorkeur zou uitgaan naar met gas gestookte, uiterst doelmatige gecombineerde-kringloopcentrales boven conventionele, met
steenkool and kernenergie gestookte, minder efficienteturbinecentrales. Ook zouden met gas gestookte warmte/krachtkoppeling naar verhouding aantrekkelijker worden
als grondslag voor de energiestelsels van een stijgend aantal industriele en commercie’le gebruikers.
Zoals eerder in dit artikel opgemerkt is de structuur van
de energiemarkt van West-Europa van nature gunstiger
voor een hoog niveau van gasconsumptie dan die van de
Verenigde Staten (en Canada) of de Sovjetunie. Dat komt
doordat de vraag naar energie hier veel meer geconcentreerd is in een veel kleiner en dichter bevolkt gebied. Het
gebruik van aardgas biedt in zo’n geval voordeel, met name
door de per definitie lagere kosten van vervoer en distributie. De traagheid van de gasindustrie zelf en de regulering
door de overheid hebben tot nu toe verhinderd dat het gasverbruik uitgroeide tot een tiassend’ deel van de Westeuropese energievoorziening ; in feite is dat nog steeds zo.
In een sfeer van ontspanning tussen tussen Oost en West
kunnen er omvangrijke stromen goedkoop gas uit de Sovjetunie beschikbaar komen die de grondslag van de gas19. P.R. Odell, Gorbachev’s new economic strategy: the role of
gas exports to Western Europe, The World Today, jaargang 43,
no. 7,juli1987, biz. 123-5.

20. Dat de Sovjetunie in staat is haar uitvoer in die mate uit te breiden is te danken aan de voortgaande snelle stijging van haar jaarprpduktie, die volgens de plannen moet toenemen van 712 mrd.
m in 1987 tot tussen de 1.050 en 1.150 mrd. m in 2000. Als in
1994 de nieuwe uitvoerleidingen die nu gepland of in uitvoering

zijn, gereed komen en aan de exportcapaciteit van bestaande leidingen worden toegevoegd, zal het mogelijk zijn 110 mrd. m gas
uit te voeren – en er is geen reden waarom er daarna nog niet

meer exportcapaciteit zou kunnen worden ontwikkeld. De International gas study van het Internationale Instituut voor Toegepaste
Systeemanalyse, waaraan Sovjet-wetenschapsmensen een belangrijke bijdrage hebben geleverd, verschaft de achtergrond voor
die vooruitzichten. Zie H-H. Rogner, A multi-regional study of European energy markets, NASA, Laxenburg, 1987.

21. Zelfs zonder de opkomst van nieuwe markten voor aardgas
betekent een aandeel van 30% van de totale energiemarkt nog
lang geen verzadiging met aardgas. In het begin van de jaren zeventig bedroeg het aandeel van gas aan de energievoorziening in
Nederland meer dan 50%, en zelfs nu, na een jarenlang beleid

gericht op beperking van het gebruik van gas voor het opwekken
van elektriciteit, is het aandeel nog circa 43%.
22. Zie noot 6 voor bijzonderheden over de verwachtingen in de

VS met betrekking tot de ontwikkeling van nieuwe markten voor
aardgas.
23. Over de marktaandelen van de diverse energiedragers kan
moeilijkeen ethisch oordeel worden uitgesproken. Ze moeten worden bepaald door het marktmechanisme.

827

Tabel 3. Alternatief potentieel voor Westeuropese patronen van energietoevoer in 2000 onder voortdurende spanningen op
de aardgasmarkt (A) en de ontwikkeling van een concurrerende gasmarkt (B), in mln. tonnen olie-equivalent
Energiebronnen

Schatting 1987
energietoevoer
totaal
binnenland import

Aardgas
%

205
18,3

165

40

Olie
%

595
53,1
230
20,5
90
8,0

210

385

175

55

90

640
57,1

480
42,9

Steenkool e.d.
%
Elektriciteit3
%

Totaal
%

1.120
100

Alternatieven in 2000
A

totaal

binnenland

B

import

totaal
350
27,8
560
44,4
230
18,3
120
9,5

230
18,9
550
45,1

125

105

120

430

305
25,0
135
11,0

165

140

135

1.220
100

935
43,9

685
56,1

1.260
100

binnnenland

import

205

145

220

340

130

100

120

675
53,6

585
46,4

a. Elektriciteit (inclusief kernenergie) omgerekend tot m.t.o.e. op basis van de warmtewaarde door de elektriciteit voortgebracht.

markt in West-Europa fundamenteel kunnen veranderen.
Dan zullen de leveranciers en distributeurs van gas en de
regeringen in West-Europa mogelijkerwijze niet langer de
kans krijgen om gas dat hun betrekkelijk weinig kost voor
veel geld aan hun klanten te leveren en zo veel winst op te
strijken. Men zal vermoedelijk gauw inzien dat de voordelen van een flinke uitbreiding van de gasmarkt te belangrijk zijn om ze aan de energieverbruikers in West-Europa
te onthouden. In die situatie kan het niet uitblijven dat er
druk wordt uitgeoefend en actie gevoerd om een einde te
maken aan de beperkende praktijken van de instellingen
die het nu op de gasmarkt voor het zeggen hebben, en aan
het oneigenlijke beleid van de regeringen ten opzichte van
de produktie en het gebruik van gas.
Met dit alternatieve vooruitzicht van een sterk uitgebreide gasmarkt in West-Europa zou dit werelddeel uiteraard
halverwege de jaren negentig een naar verhouding veel
grotere gasverbruiker worden. Door een uiteindelijk meer
dan verdubbeld gasverbruik en een bijna verdubbeld aandeel van gas in de totale energievoorziening (in een betrekkelijk langzaam groeiende energiemarkt) zal de positie van
aardgas in het energiesysteem van West-Europa duidelijk
anders worden, zowel ten opzichte van de huidige situatie
als van de voorspellingen op grond van voortzetting van
het huidige beleid en de huidige strategic. Vooral als na
1995 samengeperst gas een serieus alternatief gaat worden voor olieprodukten als brandstof voor vervoermiddelen, dan zou aardgas in het begin van de 21 e eeuw wel
eens de allerbelangrijkste component van de totale energievoorziening van West-Europa kunnen worden.
Tabel 3 geeft een overzicht van het verschil tussen de
situatie die voor de energievoorziening in het jaar 2000 kan
worden verwacht voor het geval de beperkingen en regulering op de gasmarkt niet ingrijpend veranderen, en de situatie die bij uitbreiding van de gastoevoer en de gasmarkten zou ontstaan24. Het alternatieve vooruitzicht garandeert niet alleen dat West-Europa niet meer voor de energie hoeft te betalen dan andere gemdustrialiseerde regie’s
van de wereld, maar ook dat het een energievoorzieningsstelsel zou hebben waarmee een beter warmterendement
kan worden bereikt. Dat zou, gevoegd bij het aanzienlijk
verminderde gebruik van steenkool en olieprodukten, leiden tot een verhoudingsgewijs milieuvriendelijker energievoorziening25. Dicht bij de markt gevestigde (‘on-site’), met
gas gestookte centrales met gecombineerde kringloop en
warmte/krachtkoppeling hebben een sterk groeipotentieel.
Wanneer dan ook nog gas benut zal worden in toepassingsgebiedenwaarintotdusverelektraoverheersendwas
en waarvan verwacht werd dat ze het gebruik daarvan zouden bevorderen, dan zou de neiging tot ‘elektrificatie van
de maatschappij’ om gezonde economische redenen ver-

828

traagd en misschien ten slotte omgebogen kunnen worden.
Daarmee zou ook het laatste argument voor verdere voor
verdere uitbreiding van kernenergie in West-Europa komen te vervallen, en misschien zelfs de weg worden geopend om gezamenlijk te streven naar een kernvrij stelsel.
Daarmee zou recht worden gedaan aan de voorkeur die de
meerderheid van de Westeuropese bevolking sinds Tsjernobyl op het gebied van de energievoorziening heeft.

Peter R. Odell

24. Zie noot 18 voor de verwijzing naar de voorspellingen voor de
toekomstige bijdrage van aardgas die uitgaan van de voortzetting
van de huidige beleidsmaatregelen en strategieen.
25. Zo zou het gebruik van geperst aardgas in plaats van benzi-

ne voor auto’s en lichte vracht- en bestelwagens (bijna) een eind
maken aan de uitstoot (gerekend van de plaats waar de brandstof
wordt gewonnen of geproduceerd tot de plaats van verbruik) van
koolmonoxide, SOx en deeltjes, en de uitstoot van NOx met bijna
40% verminderen. Zie N.E. Hay (red.), Guide to new natural gas
utilization technologies, Fairmont Press, Atlanta, 1985. De vermin-

dering van uitstoot door gebruik van gas in centrales met gecombineerde kringloop in plaats van steenkool in conventionele turbinecentrales zou nog groter zijn.

Auteur