Ga direct naar de content

Beleid of stabiliteit?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 7 1988

Beleid of stabiliteit?
Nog niet eerder heeft een beleidsmaatregel zo’n positieve invloed op de investeringen gehad als de afschaffing van de WIR. In een weekend werd er meer
gemvesteerd dan anders in weken. Toch waren de
werkgevers niet blij met de afschaffing van de WIR. Met
VNO verkondigde luid dat het vertrouwen van de ondernemers in het kabinet door deze maatregel ernstig was
geschaad en eiste onmiddellijk volledige compensatie
voor het verlies aan subsidies. En dat was nogal wat,
gezien de enorme overschrijdingen die de WIR de laatste jaren heeft veroorzaakt. De regering is voor deze eis
gezwicht, maar het is de vraag of daar nu wel zo veel
reden voor was.
De WIR is een jaar of tien geleden ingevoerd om de
bedrijfsinvesteringen te stimuleren en te sturen. Door de
afschaffing van allerhande toeslagen is het sturingselement in de loop van de tijd verdwenen. Het stimuleringselement is gebleven. Het idee is dat als de overheid
meebetaalt, ondernemingen eerder tot investeringen
zullen overgaan. Investeringen die normaal niet rendabel zouden zijn kunnen door middel van een investeringssubsidie over de streep worden getrokken. Het is
echter de vraag of een generieke subsidie als de WIR
wel zo’n effectief instrument is. De overheid subsidieert
immers niet alleen de marginale projecten, maar ook
alle investeringen die zonder WIR ook wel zouden zijn
gedaan. Veel WIR-premies zijn uit dat oogpunt dus weggegooid geld. Bovendien was de WIR een typische
open-einde-regeling. De uitgaven aan de WIR waren afhankelijk van het niveau van de bedrijfsinvesteringen,
een variabele waarop de overheid nu eenmaal weinig
invloed heeft.
De afschaffing van de WIR vormt een logisch onderdeel van de politiek van het kabinet. In het algemeen
wordt immers gestreefd naar een kleinere, beheersbare overheid. De overheid moet zich niet overal mee bemoeien, maar waar mogelijk de zaken aan de markt
overlaten. Dit betekentdat regelingen die hun doel voorbij schieten of de werking van de markt frustreren moeten worden afgeschaft. Om de beheersbaarheid van de
openbare financien te bevorderen is bovendien het mes
gezet in open-einde-regelingen, dat zijn regelingen
waarvan de overheid de omvang van de totale kosten
niet in de hand heeft. De ondernemers hebben met deze
politiek altijd hun instemming betuigd. Meer dan eens
hebben zij hun zorgen geuit over de omvang van de collectieve sector en de slechte toestand van de openbare financien. Met wat minder boter op het hoofd zouden
zij dus moeten erkennen dat de WIR het schoolvoorbeeld was van een regeling die in aanmerking kwam om
te worden afgeschaft.
De ondernemers beschouwden de WIR echter als
een verworven recht. Hun vertrouwen dat de WIR niet
zou worden afgeschaft kwam voort uit het regeerakkoord, waarin een passage was opgenomen dat de WIR
in deze kabinetsperiode zou blijven gehandhaafd. Nu
wordt een regeerakkoord niet gemaakt om ondernemers dingen te beloven. Het is een overeenkomst tussen coalitiepartijen over de te voeren politiek, waarvan
zij in onderling overleg kunnen afwijken zonder dat ze
anderen dan elkaar daarover verantwoording schuldig
zijn. Men vraagt ondernemers ook niet zich voor een pe-

ESB 7-9-1988

riode van vier jaar exact vast te leggen op een bepaald
beleid. Wanneer de omstandigheden veranderen moet
daarop worden ingespeeld, en dat is precies wat de
overheid heeft gedaan. De overschrijdingen als gevolg
van de WIR liepen volstrekt uit de hand en afschaffing
van de regeling lag dan ook alleszins voor de hand.
Het is daarom ook niet goed te begrijpen dat de regering de ondernemers vlak na het afschaffen van de
WIR compensatie heeft toegezegd voor het verlies aan
subsidiegelden. Dat is ook niet gedaan bij andere groepen die door bezuinigingen zijn getroffen. De chaos
werd bovendien compleet toen de regering de toezegging om de vennootschapsbelasting te verlagen en de
werkgeverspremies kinderbijslag over te nemen introk
om de tegenvaller bij de WIR toch nog op de werkgevers te verhalen. Vorige week kwam als compromis uit
de bus dat de eerdere toezeggingen van de regering gestand werden gedaan, en dat de ondernemers de tegenvaller bij de WIR financieren door een gedeelte van
dewerknemerspremies over te nemen. Een staaltje van
hogere economische rekenku nde waarbij het gedoe om
koopkrachtplaatjes in het niet zinkt.
Het gevaar van de oplossing die nu is gekozen is dat
zij een precedentwerking heeft. In het kader van de verdere sanering van de overheidsuitgaven en van de Europese eenwording zullen nog tal van regelingen komen
te vervallen. Een dergelijk beleid wordt nodeloos gecompliceerd wanneer telkens compensatie moet worden geboden voor verlies aan subsidies. Het is bovendien niet nodig. Het geld dat door het afschaffen van regelingen wordt uitgespaard verdwijnt niet. Het komt in
de vorm van lastenverlichting of andere overheidsuitgaven ten goede aan burgers en bedrijven. Per saldo vindt
slechts een herschikking van middelen plaats in een
richting die de economische efficiency bevordert. Vanuit macro-economisch gezichtspunt is de samenleving
beter af.
Belangrijker is het argument dat plotselinge beleidswijzigingen het vertrouwen van de ondernemers schaden, waardoor de onzekerheid toeneemt en de investeringsgeneigdheid afneemt1. In het algemeen lijkt dat
een juiste constatering. De overheid is een belangrijke
partij in de economie. Anderen stemmen hun beslissingen af op de wetten en regels die de overheid uitvaardigt. Als die van de ene op de andere dag veranderen
kan dat schade opleveren voor degenen die hun beslissingen op de bestaande wetgeving hebben gebaseerd.
Politieke stabiliteit is dus een belangrijke voorwaarde
voor economische groei. Maar dit soort redeneringen
moet niet al te ver worden doorgetrokken. De overheid
kan immers moeilijk tot in de eeuwigheid de zaken op
haar beloop laten omdat anders wel eens het vertrouwen van bepaalde groepen zou kunnen worden geschonden. Politieke stabiliteit is van belang, maar er
moet enige speelruimte voor het beleid overblijven.

M.A. Langman

1. Vgl. R.H.J.M.Gradus, Hoe betrouwbaar is de overheid, ESB,
3 augustus 1988, biz. 720.

813

Auteur