Ga direct naar de content

De werkdruk voor huisartsen moet omlaag

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 8 2002

De werkdruk voor huisartsen moet omlaag
Aute ur(s ):
Varkevisser, M. (auteur)
De auteur is werkzaam b ij het Onderzoekcentrum Financieel Economisch Beleid (ocfeb) aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Met dank aan
Stéphanie van der Geest.
Ve rs che ne n in:
ESB, 87e jaargang, nr. 4382, pagina 811, 8 november 2002 (datum)
Rubrie k :
Uit de vakliteratuur
Tre fw oord(e n):
zorg

De poortwachter van de Nederlandse gezondheidszorg staat onder druk. Huisartsen hebben te maken met mondige en veeleisende
patiënten, het geweld in de wachtkamer neemt toe en de administratieve lasten vragen steeds meer tijd. Daarnaast laat de vergrijzing
onder huisartsen haar sporen na. Als gevolg van deze ontwikkelingen zal de stad Rotterdam over een jaar of vijf naar verwachting
maar liefst de helft minder huisartsen tellen 1. Volgens de Landelijke Huisartsenvereniging (lhv) zit een half miljoen Nederlanders
momenteel zonder vaste huisarts. Hoewel het Capaciteitsorgaan – dat jaarlijks de benodigde opleidingscapaciteit raamt – deze
schatting onwaarschijnlijk vindt, onderschrijft men dat er grote problemen zijn in de huisartsenzorg. Bij ongewijzigd beleid dreigt
over tien jaar een landelijk tekort aan huisartsen van twintig procent. Het is daarom belangrijk om de instroom van nieuwe
huisartsen te vergroten. De vraag is echter op welke wijze dit het beste gerealiseerd kan worden.
Na afronding van hun universitaire studie geneeskunde kunnen basisartsen uit verschillende vervolg-opleidingen kiezen, waaronder
de opleiding tot huisarts. Een interessante vraag is op basis van welke factoren basisartsen hun keuze maken. In het verleden is in de
empirische literatuur op dit gebied met name aandacht besteed aan de invloed van niet-economische variabelen (zoals status en
persoonlijke kenmerken). Slechts een beperkt aantal studies heeft gekeken naar de rol die economische factoren spelen. Deze
studies richten zich met name op de invloed van het verwachte inkomen. De factor vrije tijd blijft veelal buiten beschouwing. In een
artikel dat binnenkort in Health Economics verschijnt, betogen Thornton en Esposto dat dit onterecht is 2. De verwachtingen omtrent
de toekomstige hoeveelheid vrije tijd vormen volgens hen juist een zeer belangrijke beslisvariabele voor basisartsen. Basisartsen
wegen het verwachte inkomen, de verwachte hoeveelheid vrije tijd en enkele niet-economische baten af tegen de (opportuniteits)kosten
van de vervolgopleiding, de daarvoor opgeofferde vrije tijd en niet-economische kosten. Vervolgens kiezen ze voor het specialisme met
de grootste verwachte netto-opbrengst.
In hun onderzoek hebben Thornton en Esposto voor de periode 1988-1998 de jaarlijkse verdeling van basisartsen in de Verenigde Staten
over een achttal medische vervolgopleidingen bekeken: huisartsenzorg, interne geneeskunde, kindergeneeskunde, verloskunde/gynaecologie, chirurgie, radiologie, psychiatrie en anesthesie. Uit hun schattingsresultaten blijkt dat het verwachte aantal
werkweken per jaar de meeste invloed heeft op de keuze die basisartsen maken.
Van minder belang zijn achtereenvolgens de verwachtingen omtrent de duur van de vervolgopleiding, de lengte van de werkweek, het
inkomen, de onzekerheid omtrent de lengte van de werkweek en de onzekerheid omtrent het aantal werkweken per jaar.
Opvallend is dat de lengte van de werkweek geen eenduidige rol speelt. Basisartsen die een ‘primary care’ vervolgopleiding kiezen (zoals
huisartsenzorg) hebben een voorkeur voor kortere werkweken, terwijl basisartsen die een ‘non-primary care’ vervolgopleiding kiezen
(zoals chirurgie) juist een langere werkweek prefereren. Een mogelijke verklaring hiervoor zou volgens Thornton en Esposto kunnen zijn
dat basisartsen ‘non-primary care’ specialismen als potentieel meer uitdagend en plezierig beschouwen.
Uit het onderzoek van Thornton en Esposto blijkt dus dat economische factoren een belangrijke rol spelen bij de keuze die basisartsen
ten aanzien van hun vervolgopleiding maken. Het aantal vakantiedagen per jaar, de lengte van de werkweek en zekerheid omtrent het
werkrooster blijken hierbij relatief van groter belang te zijn dan het verwachte inkomen.
Deze bevinding is van groot belang voor Nederlandse beleidsmakers. Aangezien vorig jaar is besloten om de capaciteit van de
huisartsenopleiding in een beperkt aantal jaren te verdubbelen, wacht nu een nieuwe uitdaging: hoe de jaarlijks gewenste instroom aan
basisartsen ook daadwerkelijk te realiseren? Naar verwachting zullen er voor het verhoogde aanbod aan opleidingsplaatsen namelijk
onvoldoende geschikte kandidaten zijn. Het beroep van huisarts moet dus aantrekkelijker worden gemaakt. Conform de bevindingen van
Thornton en Esposto lijkt het verstandig de aandacht hierbij in de eerste plaats te richten op een verlaging van de werkdruk voor
huisartsen. Dit zal langs twee kanten een positief effect hebben. Niet alleen zal de instroom van basisartsen in de huisartsenopleiding toenemen, ook zullen bestaande huisartsen minder snel de handdoek in de ring gooien (minder ‘burn-outs’). Het paarse
kabinet heeft reeds een eerste stap in de goede richting gezet door het stimuleren van bijvoorbeeld groepspraktijken of samenwerking
tussen praktijken op het gebied van avond-, nacht- en weekenddiensten. Aan een nieuw kabinet nu de belangrijke taak om daadkrachtig
voort te gaan op deze ingeslagen weg

1 Help, de dokter verzuipt!, NRC Handelsblad, 19 oktober 2002. 2
J. Thornton en F. Esposto, How important are economic factors in choice of medical specialty?, Health Economics, nog te verschijnen.

Copyright © 2002 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)

Auteur