De verzilvering van het
vredesdividend
Het zogenoemde vredesdividend kan slechts warden getncasseerd als
mechanismen warden gescbapen om ontspanning in ontwapening en
ontwapening vervolgens in ontwikkeling om te zetten.
De drie O’s die de beloften van het
einde van de koude oorlog samenvatten, Ontspanning, Ontwapening
en Ontwikkeling, bieden perspectieven op een groei naar een doelmatiger en vooral zinvoller mondiale allocatie van produktiefactoren. De
wereld spendeert jaarlijks immers
ruwweg twee biljoen gulden aan bewapening. Dit is evenveel als de buitenlandse schuld van de derde wereld, tien keer de geschatte jaarlijkse
kapitaalbehoefte van Oost-Europa of
twintig maal de mondiale ontwikkelingshulp van het voorbije jaar. Echter niet de omvang van het vredesdividend is van overheersend belang:
het gaat erom wat men er mee doet.
Het vertalen van ontspanning in ontwapening is vooral een taak van politici. Het duidelijk maken van de mogelijke opbrengsten van ontwapening alsmede het vinden van wegen
om die ontwapening in ontwikkeling te vertalen is vooral het werk
van economen.
Het vredesdividend
Ontwapening zal de economische
groei in het algemeen niet negatief
be’invloeden. Econometrisch onderzoek onder ruim honderd landen
toont aan dat er, ook indien rekening wordt gehouden met de mogelijk positieve externe effecten van
militaire investeringen, geen directe
positieve relatie is tussen militaire
bestedingen en groei van het bnp.
De indirecte lange-termijninvloed
via handelsbalans, investeringen,
overheidsfinanciSn enzovoorts is negatief1. Ontwapening leidt dus uiteindelijk tot meer economische
groei, zoals Adam Smith overigens
al wist2.
Het is een illusie te denken dat het
vredesdividend als manna uit de hemel komt vallen. Reconversie van
militaire naar civiele produktie zal
gepaard gaan met belangrijke aanpassingskosten3. Klein komt voor de
(voormalige) supermachten tot een
jaarlijks vredesdividend van 200 miljard gulden in de periode 1987-2000,
circa een derde van hun defensie-uitgaven in 19904. De voorzitter van
het IMF berekent een jaarlijks vredesdividend van 300 miljard gulden indien de militaire ‘big spenders’ zich
tot het huidige wereldgemiddelde
van 4,5 procent van het bnp bekeren5. Het realiteitsgehalte van zo’n
op eenzijdige ontwapening gebaseerd plan kan echter helaas niet
groot worden geacht.
In vele landen in de derde wereld,
met name in Afrika onder de Sahel,
is reconversie van militaire produktie naar civiele produktie door het
ontbreken van een militaire Industrie
geen belangrijke kostenpost . Desondanks blijkt uit simulaties met diverse wereldmodellen dat de extra
groei van zelfs substantiate ontwapening in combinatie met extra ontwikkelingshulp specifiek gericht op versterking van het produktieapparaat
slechts een bescheiden groeiimpuls
van 1 a 2 procent zal zijn . Recente
onderzoekingen van de Wereldbank
zijn zelfs uiterst somber, want uit
een vooronderstelde reSle reductie
van de militaire bestedingen in de
OESO met 25 procent resulteert in
de nog zeer voorlopige berekeningen een toeneming van de wereldproduktie met slechts 1 procent.
Deze toeneming zal zich bovendien
pas volledig hebben gematerialiseerd in het jaar 2010 . De ervaringen in de voormalige Sovjetunie met
reconversie lijken zelfs op een ‘peace-penalty’ te wijzen in plaats van
op een vredesdividend . De ontnuchterende boodschap is dat ook pacifisten zich niet rijk moeten rekenen.
Desalniettemin is het vredesdividend
belangrijk. Zelfs indien de totale produktie volgens de nationale rekeningen ongewijzigd blijft, zal de toeneming van het aandeel van de civiele
produktie immers betekenen dat er
meer consumptiegoederen, onderwijs, gezondheidszorg, milieuzorg
enzovoorts worden geproduceerd.
Kortom, ook als de groei van de nationale produktie er niet komt, is de
welvaartsstijging onvermijdelijk.
Vrijhandelsdividend
In termen van additionele groei
steekt het vredesdividend mager af
tegen het daaraan gelieerde vrijhandelsdividend. Het wegvallen van de
Oost-West-tegenstellingen vergroot
de mondiale handelsmogelijkheden
met 1 tot 3 procent en in het MiddenOosten en Zuidelijk-Afrika bestaan
omvangrijke nu nog onaangesproken mogelijkheden voor Internationale specialisatie . Deze potenties
zullen echter slechts kunnen worden
aangeboord indien de politieke betrekkingen een structureel vreedzaam karakter krijgen. Daarnaast bieden internationale handel en investeringen de mogelijkheid de aanpassingskosten van de reconversie te
verminderen en vormen zij bovendien een belangrijke grondslag voor
goede politieke verhoudingen .
1. R.P. Smith, Methodological issues in
econometric analysis of military expenditures en A. Mintz, Defense expenditures,
economic growth and the peace dividend.
Tenzij anders vermeld zijn de verwijzingen steeds naar bijdragen aan het door
het Tinbergen Instituut en Economen
Voor Vrede op 21 t/m 23 mei In het Vredespaleis georganiseerde congres “Economics of international security”, waaraan
de auteur als voorzitter van de workshop
“Economic sanctions and the new world
order” deelnam.
2. P.A.G. van Bergeijk, Economic: een vredige wetenschap?, ESB, 18/25 december
1985.
3. B. Udis, Adjustments to reduced defense spending in Western Europe: Scale, scope and government, Paper PPS(I), Rotterdam, 18 mei 1992.
4. L.R. Klein, Development and disarmament: the meaning.
5. M. Camdessus, toespraak 15 april 1992,
IMF Survey, jg. 21, 27 april 1992, biz. 134.
6. P. Dunne en N. Mohammed, Military
spending in Subsabara Africa.
7.}. Fontanel, Disarmamaent for development in favour of the developing countries.
8.1. Sebastian, verslag van de workshop
“Environmental issues and international
security”.
9. S. Menshikov, verslag van de workshop “Conversion in the former centrally
planned economies”.
10. F.A. Engering, Vormgeven aan een wereldmarkt, ESB, 18/25 december 1991.
11. S.W. Polachek en J.A. McDonald, Strategic trade and incentives for cooperation, in: M. Chatterji en L.R. Forcey (red.),
Disarmament, economic conversion, and
the management of peace, Westport, 1992.
Juist op grond van deze positieve
bijdrage, zowel aan de mondiale herstructurering als aan de mondiale politieke verhoudingen, is het toenemende gebruik van economische
sancties vanuit economisch oogpunt
een zorgwekkende ontwikkeling12.
Het civiele (meren)deel van het particuliere bedrijfsleven heeft belang bij
stabiele en vreedzame verhoudingen. Het is de uitdaging voor economen dit bedrijfsbelang ook in Internationale politieke besluitvorming
om te zetten13. De markt zal deze
vertaalslagen niet op eigen kracht
kunnen maken. Integendeel, zonder
een gecodrdineerde actie van overheden en ondernemingen blijft het
vredesdividend in de lucht hangen.
Schwartz pleit daarom voor een
nieuw Marshall-plan waarin mondiale samenwerking binnen de kaders
van de Wereldbank en het IMF de
ontwapening moet laten bijdragen
aan de ontwikkeling van de derde
wereld en het herstel van Oost-Europa14. Andere voorstellen behelzen in
navolging van Tinbergen het versterken van de Verenigde Naties of het
scheppen van nieuwe mondiale conflictbeslechtende instituties15. Ook
wordt er gepleit voor het stellen van
eisen aan de maximale militaire bestedingen in het kader van IMF-conditionaliteit.
Tot slot
Veel van de voorstellen rond het aanwenden van het vredesdividend zijn
niet nieuw. Vaak gaat het om ideeen
die in de jaren zestig en zeventig al
werden ontwikkeld. Met het einde
van de koude oorlog is het belangrijkste obstakel tegen de ook toentertijd vaak als enigszins utopisch beoordeelde voorstellen echter thans
verdwenen. Dat heeft de economische wetenschap voor een belangrijke nieuwe uitdaging gesteld.
Peter van Bergeijk
12. M. Smeets, Efficacy of economic sanctions, S. Bonetti, Frequency and persistence of economic sanctions en C. van
Marrewijk en P.A.G. van Bergeijk, Hidden
costs of the new world order.
13. W.G. Shepherd, verslag van de workshop “New economic concepts of international security*.
14. RJ. Schwartz, A world Marshall plan
and disarmament.
15. W. Isard, Peace economics: future directions and potential contributions to international security. L. Emmerij bepleit
bij voorbeeld een veiligheidsraad voor
economische en milieu-aangelegenheden.
ESB 3-6-1992