Ga direct naar de content

De toekomst van de Nederlandse maakindustrie ligt bij de regievoering

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 8 2006

nationaal
illustratie:

L oek Weijts

De toekomst van de Nederlandse
maakindustrie ligt bij de regievoering
Uitbesteding en regievoering nemen een steeds belangrijker
plaats in bij de Nederlandse maakindustrie. Bij de fragmentatie van productie en internationale specialisatie spelen de
transactiekosten een cruciale rol. Deze aspecten verdienen
alle aandacht in het beleid.

D
Frank den Butter
Hoogleraar Algemene Economie, Vrije Universiteit
Amsterdam.

420

ESB 8

e maakindustrie dreigt in ons land te verdwijnen. Die angst wordt gevoed door pregnante voorbeelden uit het verleden die met
veel banenverlies gepaard gingen, zoals de
textielindustrie, de scheepsbouw met Rijn Schelde
Verolme (RSV) en de vliegtuigbouw met Fokker. Nu
zijn er weer de problemen bij Nedcar. Door Schenk
en Theeuwes verzamelde gegevens laten zien dat de
industriële werkgelegenheid in Nederland in de periode 1977-2000 inderdaad is afgenomen, namelijk
van 33 procent naar 21 procent van de totale (civiele)
beroepsbevolking, een daling van twaalf procentpunt
(Schenk & Theeuwes, 2002). Deze deïndustrialisatie
is een algemene trend in de hoogontwikkelde economieën. Zo liep de werkgelegenheid in de Verenigde
Staten in de desbetreffende periode terug van 31
procent naar 23 procent, met acht procentpunt een
iets geringere daling dan in ons land. Schenk en

september 2006

Theeuwes nuanceren wel onmiddellijk dit beeld. De
terugloop van het productievolume blijkt mee te vallen. Dat komt omdat de aan de industrie toegeschreven productiviteit relatief hoog is. Het gevolg is een
relatieve prijsverlaging van industrieproducten waarbij
de additionele vraag niet voldoende compensatie
heeft geboden zodat de werkgelegenheid afnam.
De vraag is hoe erg die teloorgang van de maakindustrie voor onze welvaart is. Belangenbehartigers
van de maakindustrie, zoals de Stichting voor
Industriebeleid en Communicatie (SIC) zien dit met
lede ogen aan. Ze doen er van alles aan om het
belang van deze sector voor de Nederlandse economie voor het voetlicht te brengen. Mijn antwoord in
dit artikel is dat deze deïndustrialisatie juist goede
kansen voor de Nederlandse economie biedt. Er is
immers sprake van een toenemende fragmentatie
van de productie, waarbij de productieketen steeds
verder wordt opgesplitst. Die onderdelen in de keten,
waar productie goedkoop elders kan geschieden,
worden uitbesteed. Het perspectief is dat het aan
elkaar koppelen van de schakels in de keten steeds
belangrijker gaat worden. Juist in dit koppelen valt
waarde te creëren. Gezien onze traditie en kennis als
handelsnatie, en omdat van oudsher de handels- en

regiefunctie ook in onze industrie een belangrijke
rol speelt, liggen hier de toekomstmogelijkheden
voor de maakindustrie in ons land. Maar om deze
kansen te grijpen moet deze ontwikkeling wel
goed onderkend en geduid worden, zowel door het
(industrie)beleid als door de strategische beslissers
en lobbyisten van het bedrijfsleven. Het industriebeleid moet dan niet langer in defensieve zin gericht
zijn op het behoud van de productie in eigen land.

Productie, handel en transactiekosten
De trend van de voortgaande fragmentatie van productie en daarmee samenhangende arbeidsdeling en
specialisatie is niet van vandaag of morgen. Reeds
lange tijd ligt in de industriële wereld de toename
van de wereldhandel boven het niveau van de
productiegroei. Adam Smith toonde al in zijn voorbeeld van de speldenfabriek dat arbeidsdeling de
essentiële bron van welvaart vormt. Immers, des te
meer er specialisatie en (soms ook) schaalvergroting
in de productieketen plaatsvindt, des te hoger wordt
de productiviteit en daarmee de mogelijkheid om die
productiviteitsgroei in een welvaartsverbetering om
te zetten. Vanuit het perspectief van de groeitheorie
betekent specialisatie dat technologische mogelijkheden beter kunnen worden benut. Zo draagt een
toegenomen technologisch vernuft ook bij tot verdere
specialisatie en arbeidsdeling. Er is dus niets mis
met kennisinvesteringen op technologisch gebied,
en met technologiebeleid dat op internalisering van
de externe effecten van zulke kennisinvesteringen
is gericht. Maar uiteindelijk moeten al die schakels
van de productieketen, die vanwege de specialisatie
uit elkaar zijn gehaald, op elkaar afgestemd en aan
elkaar gekoppeld worden. Dit is waar de regievoering
in de productieketen in beeld komt.
Om deze ontwikkeling van toegenomen specialisatie en fragmentatie van productie goed te kunnen
duiden, moet een onderscheid worden gemaakt
tussen productiekosten en transactiekosten. De productiekosten zijn alle kosten die binnen de schakels
van de productieketen worden gemaakt, inclusief
de ontwikkelkosten. De transactiekosten – voor een
belangrijk deel gaat het daarbij om coördinatiekosten
– zijn de kosten om de verschillende schakels in de
productieketen op elkaar af te stemmen. De transactiekosten hebben zowel betrekking op afstemmingsen overdrachtskosten binnen bedrijven, waar de
coördinatie via de hiërarchie verloopt, als op kosten
bij uitbesteding en handel tussen bedrijven, waar de
coördinatie via de markt plaatsvindt. In dit laatste
geval gaat het om transacties met overdracht van
eigendomsrechten. Dan bestaan de transactiekosten
uit de kosten van het vinden van een geschikte handelspartner, het onderhandelen over en het afsluiten
van een contract, het controleren van de naleving
van het contract en het opleggen van sancties indien
de afspraken worden geschonden. De transactiekosten worden voor een deel veroorzaakt door formele
handelsbelemmeringen, zoals invoertarieven, maar
voor een belangrijker deel door informele belemme

ringen die het gevolg zijn van verschillen in taal en cultuur, gebrek aan kennis en
onvoldoende vertrouwen.
De rol van de transactiekosten blijft in de traditionele analyse van de economische
bedrijvigheid in ons land buiten beeld. Dat heeft twee redenen. De eerste reden
is dat productiekosten en transactiekosten in de statistieken niet worden onderscheiden. Daarom valt moeilijk te bepalen welk deel de transactiekosten van de
totale kosten uitmaken. Het gaat bij (handels)transacties immers niet om bepaalde
bedrijfstakken of sectoren. In de statistieken worden wel de groothandel, de
detailhandel en de transportsector onderscheiden, maar dat is niet wat hier wordt
bedoeld. Transactiekosten worden in alle bedrijfstakken gemaakt. In al die bedrijfstakken, zeker ook in de industrie, zijn mensen bezig met werkzaamheden op
elkaar af te stemmen en creëren zodoende waarde. Des te lager men de transactiekosten weet te houden, des te hoger is de waardecreatie. Vandaar dat voor een
goed zicht op de rol van de transactiekosten, en daarmee op het belang van de
regievoering in het bedrijfsleven, een functionele opsplitsing nodig zou moeten zijn
tussen werkzaamheden in de feitelijke productie en in de sfeer van de transacties.
De tweede reden is de economische theorie en wel in het bijzonder de (traditionele)
theorie van de internationale handel. Deze theorie laat zien hoe handelsstromen het
gevolg zijn van comparatieve voordelen in de productie van goederen en diensten.
Landen en bedrijven die, via een bezit van grondstoffen en goedkope productiefactoren of door technologische kennis, een comparatief voordeel weten te bereiken,
verkrijgen hierdoor een concurrentievoordeel en staan sterk in de handel. Daarbij
veronderstelt de traditionele theorie dat handel, afgezien van het transport, geen
kosten met zich meebrengt. De overige transactiekosten blijven buiten beeld.

Regiefunctie en comparatieve voordelen
Echter, juist door de transactiekosten te verlagen, neemt de handel toe en wordt
de bestaande handel meer winstgevend. Deze verlaging van transactiekosten is
de motor achter de toename van de wereldwijde specialisatie en arbeidsdeling, en
daarmee achter de welvaartsverbetering die deze grotere efficiëntie van de handel
oplevert. Vooral geldt dat in de op handel en internationale contacten gerichte
open economieën zoals Nederland. De hypothese in het WRR rapport Nederland
handelsland (WRR, 2003) is dat de comparatieve voordelen in ons land juist
liggen in het verlagen van de transactiekosten, en dat deze kunde – goed handelaarschap, zo men wil – kansen biedt voor de economische structuurversterking
van ons land. Het probleem is dat de hypothese van een comparatief voordeel in
het verrichten van handelstransacties en het beheersen van de coördinatiekosten
in de afstemming van de verschillende schakels van de productieketen, niet direct
empirisch te toetsen valt. De gegevensanalyse in het WRR-rapport duidt er echter
op dat hier inderdaad voor ons land comparatieve voordelen liggen.
In het kader van de fragmentatie van de productie en het steeds verder opsplitsen van de productieketen kan dit onderscheid tussen de twee vormen van
comparatieve voordelen als volgt worden begrepen. Schaalvergroting, technologische vernieuwing en proces- en productinnovatie binnen een schakel van de
productieketen levert een voordeel in de productiekosten op. Daarmee wordt de
productiviteit binnen de schakel verhoogd, hetgeen in een comparatief voordeel
voor de productie binnen die schakel in de keten resulteert. Innovaties die een
betere koppeling tussen de verschillende schakels van de productieketen bewerkstelligen, de transactiekosten verlagen en daarmee waarde creëren, leiden
tot een hogere productiviteit van het totale product en zijn daarmee aan de
regiefunctie toe te schrijven. Dit betekent een comparatief voordeel in de regievoering in vergelijking tot andere producenten. Aangezien beschikbare gegevens
per bedrijfstak geordend zijn en niet functioneel, valt niet na te gaan in hoeverre
de productiviteitsverhoging in de industrie kan worden toegeschreven aan de
productie-innovaties (binnen de schakels van de keten) of aan de transactie-innovaties, zoals Jacobs en Waalkens ze noemen (Jacobs & Waalkens, 2001), in
de koppeling van de schakels van de keten. Den Butter en Wit spreken in dit
verband van handelsinnovaties en laten in een empirische studie op basis van
zeer ruwe indicatoren zien dat de bijdrage van handelsinnovaties aan de productiviteitsgroei in Nederland minstens zo groot is als de bijdrage van investeringen
in R&D (Den Butter & Wit, 2006).

ESB 8

september 2006

421

Gegevens over investeringen in R&D hebben voornamelijk betrekking op technologisch onderzoek dat tot productiviteitsverhoging binnen de schakels van de
productieketen leidt. Het innovatiebeleid richt zich dan ook vooral op de bevordering van dat soort onderzoek en op de positieve externe effecten ervan. Innovaties
in de regiefunctie, die de transactiekosten verlagen, blijven dan in het beleid
onderbelicht. Opmerkelijk is dat ook de recente theorievorming de internationale
handelsstromen die het gevolg zijn van fragmentatie van productie, vooral verklaart
uit productiviteitsverschillen (en heterogeniteit van de productiviteit) binnen de
schakels van de productie (Helpman, 2006). Inderdaad spelen de handelskosten
(‘trade costs’) in deze modellen een rol en is er aandacht voor onvolledige contracten en de daarmee samenhangende (verschillen in) transactiekosten. Toch wordt de
mogelijkheid van productiviteitsverschillen en heterogeniteit van productiviteit in de
regiefunctie – het ene bedrijf is beter in staat de transactiekosten te beheersen dan
het andere – in deze moderne handelstheorie niet expliciet behandeld. Wel toont de
recente empirische literatuur dat er een flink verband tussen handel, productiviteit
en economische groei bestaat. Zo laten Noguer en Siscart op basis van een gedetailleerde gegevensanalyse zien dat handel een eigenstandige positieve invloed op
het inkomen heeft (Noguer & Siscart, 2005). Herrendorf en Texeira laten zien dat
internationale handelsbelemmeringen een negatief effect hebben op de productiviteit (Herrendorf & Texeira, 2005). Uit de analyse van Dollar en Kraay blijkt dat op
de lange termijn de omvang van de handel in een land in samenhang met goede
instituties een belangrijke determinant van de groei is; op de korte termijn is vooral
de omvang van de handel zelf van belang (Dollar & Kraay, 2003).

Uitbesteden en outsourcen
Fragmentatie van productie vindt op verschillende manieren plaats (Gorter et
al., 2005). Al genoemd is de keuze tussen coördinatie via de hiërarchie of via
de markt: de ‘make or buy’ beslissing. Deze keuze hangt af van de omvang van
de transactiekosten aan de marge: zijn deze hoger bij productie in eigen beheer
dan via de markt, dan vindt uitbesteding via de markt plaats. Daarnaast is er
de keuze tussen productie binnenlands en buitenlands. Ook hier zijn transactiekosten aan de marge bepalend voor de keuze. De verplaatsing van productieactiviteiten naar het buitenland – in algemene termen met outsourcing dan
wel offshoring aangeduid –, waarbij de transactiekosten van de verplaatsing
opwegen tegen de afname van de productiekosten, krijgt momenteel veel aandacht, zowel in het politieke als in het wetenschappelijke debat. In strikte zin
wordt van outsourcing gesproken in geval van uitbesteding via de markt. In het
geval de productie in het buitenland in eigen beheer, bijvoorbeeld via een dochteronderneming of een productievestiging, plaatsvindt betreft het een directe
buitenlandse investering (DBI). Hierbij valt te denken aan een uitbesteding van
die onderdelen (schakels) van de productieketen waar productie in het buitenland veel goedkoper is, bijvoorbeeld vanwege lage loonkosten. Dit zijn de verticale DBI’s. De daaruit resulterende handelstromen kunnen direct uit de theorie
van de comparatieve voordelen worden verklaard. Een groot deel van de DBI’s
heeft echter een horizontaal karakter: er worden in feite dezelfde goederen en
diensten geproduceerd als in het moederland. Toegang tot de plaatselijke markt
wordt daarbij vaak als aanleiding gezien, waarbij de voordelen van de directe
markttoegang opwegen tegen de voordelen van de verplaatsing van de schakels
in de productieketen naar goedkope locaties. Hierbij moet worden bedacht dat
de voordelen van de directe markttoegang ook als een vermindering van transactiekosten kan worden opgevat zodat vanuit dit perspectief zowel verticale als
horizontale DBI’s verklaard kunnen worden. Overigens geeft Helpman (2006)
aan dat het onderscheid tussen horizontale en verticale DBI’s langzamerhand
verdwijnt en er sprake is van meer complexe integratie strategieën.
Het gestileerde getalvoorbeeld (zie tekstkader) laat zien welke factoren een rol
spelen bij de beslissing om de productie naar het buitenland te verplaatsen:
• de omvang van de transactiekosten bij de verplaatsing; hierbij dient ook met
langetermijneffecten en risico’s te worden gerekend. De Groot bespreekt aan
de hand van een algemeen evenwichtsmodel de welvaartseffecten bij een
beslissing om te verplaatsen op basis van de transactiekosten (De Groot,
2001);

422

ESB 8

september 2006

Gestileerd getalvoorbeeld
Dit kader bevat een gestileerd getalvoorbeeld van de
rol van transactiekosten en de productiviteitswinst
bij verplaatsing van productie. Stel een onderneming
levert met 10 werknemers een productieniveau
van 100 (geen kapitaalkosten). Bij een loonniveau
van 10 zijn de loonkosten ook 100. Nu besluit de
onderneming de productie te outsourcen naar een
land waar de productiekosten de helft zijn van die
in het moederland. De 10 werknemers vervullen in
deze nieuwe situatie een regiefunctie en weten in
het goedkope lonenland een productie van 400 te
bewerkstelligen. De productiekosten zijn nu 200 (=
400 x 0,5) en de transactiekosten van uitbesteding
100 (loonkosten van de werknemers in de regiefunctie). Totale kosten zijn dus 300, waarbij een
productiviteitswinst van honderd procent is bereikt.
Die winst kan worden verdeeld onder de werknemers
(waardoor hun loonkosten tot 200 toenemen), of kan
worden benut voor de verlaging van de prijs van het
product. Hoe dit ook zij, in de huidige opstelling van
de statistieken zal de productiviteitswinst zichtbaar
zijn als toename van de productiviteit van de industrie, terwijl deze in werkelijkheid aan de regie- en
handelsfunctie moet worden toegeschreven.

• de prijselasticiteit van de vraag; dat wil zeggen
de mogelijkheid om meer product af te zetten en
de ruimte die de productiviteitswinst biedt om de
productprijs daartoe te verlagen; ofwel de verdeling
van de productiviteitswinst tussen consument en
producent;
• de ontwikkeling van de loonkosten in het land van
uitbesteding;
• de ontwikkeling van de loonkosten in het eigen
land, inclusief de transitiekosten vanwege omscholing van de eigen productiewerkers tot regiewerkers (dit laatste vormt in feite een onderdeel
van de transactiekosten).
Deze opsomming toont dat bij de strategische
beslissing van ondernemingen om productie naar het
buitenland te verplaatsen veel onzekere factoren een
rol spelen. Het vereist een hele boel informatie en
een goede intuïtie (handelsgeest).

Uitbesteden en de bouw
De toenemende fragmentatie van de productie heeft
niet alleen meer verplaatsing van activiteiten naar het
buitenland tot gevolg. Ook in de binnenlandse productie is sprake van meer uitbesteding. De bouw, bij
uitstek een bedrijfstak die als maakindustrie gekenschetst kan worden, is daar een mooi voorbeeld van.
Hier wordt het werk meer en meer door onderaannemers uitgevoerd. Zo krijgt de hoofdaannemer vooral
de rol van regievoerder. Gegevens van het Economisch
Instituut voor de Bouwnijverheid (EIB) laten zien
dat het eigen werk in de omzet van bedrijven in de
burgelijke en utiliteitsbouw (b&u) in tien jaar tijd met
ongeveer zestien procent is gedaald, en in de grond-,

weg-, en waterbouw (gww) met twintig procent. Het
kaderpersoneel in de bouw, dat voor een belangrijk
deel bij de regievoering en uitbesteding betrokken is,
nam in de periode 1990-2001 met tachtig procent
toe. Uit onderzoek van Den Butter en Van Megchelen
blijkt dat de bedrijfsvoering achter loopt op deze
ontwikkelingen (Den Butter & Van Megchelen, 2005).
Het management ziet de eigen onderneming nog te
veel als productiebedrijf en onderschat de rol van de
regievoering. Het betekent dat in de bouw aanzienlijke
productiviteitswinsten te behalen zijn door te besparen op de transactiekosten die samenhangen met de
coördinatie bij uitbesteding.

Gevolgen voor de arbeidsmarkt
De voortgaande fragmentatie en verplaatsing van productie roept een angst op voor banenverlies. Wanneer
zo’n verplaatsing plotseling plaats vindt en men is er
niet op voorbereid, is de angst van degenen die hun
baan verliezen begrijpelijk. Dit banenverlies krijgt ook
veel aandacht in de media. Toch is de arbeidsmarktdynamiek, dat wil zeggen baanvernietiging en -creatie,
vanwege deze verplaatsingseffecten betrekkelijk gering
ten opzichte van de totale baancreatie en -vernietiging
in de economie. Het gaat om ongeveer vijf à acht
procent. Verschuivingen in de vraag naar producten en
diensten, en veranderingen in de productiviteit van ondernemingen (‘bedrijfspecifieke schokken’) blijken veel
belangrijker te zijn (Poort et al., 2004). Daarbij komt
dat per saldo de werkgelegenheid bij verplaatsing niet
hoeft te dalen, zoals in het gestileerde getalvoorbeeld.
Het getalvoorbeeld laat ook zien dat de verplaatsing
per saldo een productiviteitswinst oplevert die veelal
zal worden doorvertaald naar een welvaartswinst voor
de burgers. Een mooi voorbeeld van een dubbele
win-win situatie bij verplaatsing, beschreef Jerry Seper
in The Washington Times. Het betrof de uitbesteding
van de uniformen van de Amerikaanse grenspatrouille
aan Mexicaanse kleermakers. De grenspatrouille
was er niet blij mee, maar het betekende goedkopere uniformen en daarmee een voordeel voor de
Amerikaanse belastingbetalers. Bovendien leverde het
extra werk en inkomen in Mexico op zodat er minder
reden was voor Mexicaanse arbeiders om illegaal
de Amerikaanse grens over te steken en er dus ook
minder grenspatrouilles nodig waren. Uiteindelijk hadden dus zowel de Amerikanen als de Mexicanen een
welvaartsvoordeel.
De verplaatsing van onderdelen van de maakindustrie
(en dienstverlening) naar het buitenland en het toenemend belang van de regiefunctie in ons land heeft
wel een gevolg voor het arbeidsmarkt- en onderwijsbeleid. Het betekent dat werknemers steeds vaker,
in plaats van zelf te produceren, allerhande functies
in de sfeer van de regievoering en het management
zullen gaan vervullen. Naast technische vaardigheden
en vakkennis, die onontbeerlijk blijven, betekent het
ook dat meer aandacht aan het overdragen van kennis
en aan culturele en handelsvaardigheden zal moeten
worden besteed. Dit is een belangrijk kenmerk van
het transitieproces op de Nederlandse arbeidsmarkt.

Besluit
De Nederlandse maakindustrie verdwijnt niet, maar verandert van karakter. De
trend van voortgaande internationale arbeidsdeling en fragmentatie van productie brengt met zich mee dat het Nederlandse bedrijfsleven steeds meer een
regiefunctie gaat vervullen. Alleen die onderdelen van de productieketen blijven
voor Nederland behouden waar ons land echt comparatieve voordelen heeft. Dat
zijn de onderdelen van de keten waar zeer specifieke, veelal hoogwaardige kennis
nodig is en waar de coördinatiekosten bij splitsing niet opwegen tegen de voordelen van splitsing. De tendens is nu juist dat de voordelen van de splitsing wel
steeds vaker tegen de coördinatiekosten opwegen. Dit is precies de reden dat
veel van de feitelijke productie uit ons land verdwijnt. Dat is niet erg, wanneer
we er maar voor zorgen dat er iets voor in de plaats komt. Dat verlagen van de
coördinatiekosten, of meer in algemene zin de transactiekosten, gaat niet vanzelf maar vereist evenzeer specialistische kennis en een innovatieve inspanning.
Nederland is traditioneel sterk in deze handels- en regiefunctie. Het relatief
grote aantal Nederlandse multinationals en het gewicht van het op financiële,
bedrijfskundige en juridische dienstverlening gerichte zakenleven illustreert dat
we op het gebied van deze kennis in ons land een comparatief voordeel hebben
opgebouwd. Voor de economische toekomst van ons land is het van belang deze
kennisvoorsprong te behouden en uit te bouwen. Het is wenselijk dat het kennisen innovatiebeleid zich hier op richt. Bovendien toont de ontwikkeling dat deze
verandering binnen alle traditionele bedrijfstakken plaatsvindt. Een sterkte-zwakteanalyse van de Nederlandse economie op basis van bedrijfstakgegevens, zoals
deze onder meer in het kader van het economische structuurbeleid wordt uitgevoerd, is daarom steeds minder zinvol. Een dergelijke analyse moet plaatsvinden
aan de hand van een functionele opsplitsing van gegevens waarbij onderscheid
gemaakt wordt tussen toegevoegde waarde in de sfeer van de directe productie
en toegevoegde waarde in de sfeer van transacties en coördinatie.

Literatuur
Butter, F.A.G. den & O.K. van Megchelen (2005) Uitbesteden
en innovatie in de bouw; het toenemend belang van de regie- en
handelsfunctie. VU Research Memorandum 2005-5. Amsterdam:
Vrije Universiteit.
Butter, F.A.G. den & P. Wit (2006) Trade and product innovations
as sources for productivity increases: an empirical analysis.
VU Research Memorandum 2006-13. Amsterdam: Vrije
Universiteit.
Dollar, D., & A. Kraay (2003) Institutions, trade and growth.
Journal of Monetary Economics, 50, 133-162.
Gorter, J., P. Tang & M. Toet (2005) Verplaatsing vanuit Nederland;
motieven, gevolgen en beleid. CPB Document, No. 76. Den Haag:
CPB.
Groot, H.L.F. de (2001) Macroeconomic consequences of
outsourcing: an analysis of growth, welfare and product
variety. De Economist, 149, 53-79.
Helpman, E. (2006) Trade, FDI and the organization of firms. NBER
Working Paper No. W12091. Cambridge (MA): National Bureau
of Economic Research.
Herrendorf, B. & A. Teixeira (2005) How barriers to international trade affect TFP. Review of Economic Dynamics, 8, 866-876.
Jacobs, D. & J. Waalkens (2001) Innovatie2; Vernieuwingen in de
innovatiefunctie van ondernemingen. Deventer: Kluwer.
Noguer, M., en M. Siscart (2005) Trade raises income: a precise
and robust result. Journal of International Economics, 65, 447-460.
Poort, J., C. Zijderveld & N. Brouwer (2004) Verplaatsing
industrie: hoe erg is het? Amsterdam: Stichting voor Economisch
Onderzoek.
Schenk, H. & J. Theeuwes (2002) Ref lecties op plaats en toekomst
van de Nederlandse maakindustrie. Amsterdam: Stichting voor
Economisch Onderzoek.
WRR (2003) Nederland handelsland; het perspectief van de
transactiekosten. Rapporten aan de Regering 66. Den Haag: Sdu
Uitgevers.

ESB 8

september 2006

423

Auteur