Ga direct naar de content

Statistiek

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: september 8 2006

statistiek
Economie en Samenleving

Clemens Siermann (CBS)

Kwart van de gestopte 50-plussers wil weer een baan
Van de 50-plussers in 2005 hebben er 140 duizend – al dan niet vrijwillig – in
het voorafgaande jaar hun betaalde baan verlaten. Dit was bijna vijf procent van
de werkzame beroepsbevolking van deze leeftijdgroep. De helft van deze uitstromers stopte definitief met werken en ging met (vervroegd) pensioen. Ruim een
kwart wilde wel weer aan de slag. In 2001 ging het nog om twaalf procent van
de uitstroom. Deze toename van het aantal werkwilligen weerspiegelt de groei
van de werkloosheid in deze periode. Was in 2001 2,5 procent van de 50-plussers werkloos, in 2005 was dit 5,5 procent.

vroegde) pensionering gaat was er echter nauwelijks
verschil tussen mannen en vrouwen. Voor beide lag
de gemiddelde leeftijd bij pensionering op iets onder
61 jaar.

Uitstroom van 50-plussers uit de werkzame
beroepsbevolking
100%

Van de uitgestroomde 50–54-jarigen gaf in 2005 bijna drie kwart aan weer
minstens twaalf uur per week te willen werken. In 2001 was dit nog één op de
drie. Ook onder de uitstroom van 55–59-jarigen groeide het aantal personen dat
weer aan de slag wilde. In 2001 wilde iets minder dan één op de zeven 55–59jarigen weer aan het werk, vijf jaar later was dit één op de vijf. Van de 60-plussers wilde nauwelijks nog iemand aan de slag. In 2005 gaf één op de twintig
uitgestroomde 60-plussers aan weer een baan te willen.
Voor de uitgestroomde 55­­–59-jarigen is vervroegd pensioen de meest genoemde
reden om te stoppen met werken. Van de 60–64-jarigen noemde drie kwart
pensioen als reden om met werken te stoppen.

80%

60%

40%

20%

0%

2001

De gemiddelde leeftijd van de mannen die zijn uitgestroomd was 59 jaar. De
gemiddelde leeftijd van de uitgestroomde vrouwen was 57 jaar. Als het om (ver-

Dirk van der Wal (Divisie Statistiek &informatie DNB)

Gezinnen voor 431 miljard euro in het krijt
Gezinnen kunnen lenen voor diverse doeleinden, zoals een huis, een auto of een
studie. In totaal hebben zij bij banken hiervoor 431 miljard euro opgenomen.
Het merendeel betreft woninghypotheken (385 miljard euro). In de grafiek is te
zien hoe de maandelijkse omzetten van nieuwe hypotheken sinds begin 2005
zijn gegroeid. Verstrekten de banken aan het begin van vorig jaar circa zeven
miljard euro per maand, in maart 2006 was dat al ruim tien miljard euro. In de
traditioneel drukke decembermaand werd zelfs een piek van bijna dertien miljard
euro genoteerd: veel huizenbezitters willen graag hun nieuwe contract binnen het
kalenderjaar afronden.
Sinds het eerste kwartaal van 2006 lijkt de groei in nieuwe bij banken afgesloten hypotheken af te vlakken (zie grafiek). Volgens voorlopige cijfers namen de
nieuwe contracten in juli toe met 8,7 miljard euro. Hoewel dit nog steeds een
respectabel bedrag is, is dit de laagste omzet sinds medio 2005. De gestegen
hypotheekrente is hier debet aan. Binnen de diverse looptijdsegmenten van
nieuwe hypotheekcontracten blijken vooral de variabele en kortlopende leningen
in volumegroei te zijn afgenomen, omdat de kortere looptijden sterker in tarief
zijn gestegen dan de wat langere. Daardoor werd het voor huiseigenaren minder
voordelig om hun bestaande leningen over te sluiten tegen een lagere rente.
Openbaar gemaakte informatie van diverse banken wijst er ook op dat het aantal
oversluitingen, mede om deze reden, is afgenomen.
Voorts lenen huishoudens ook voor een studie of nemen effectenkrediet op. In
totaal hebben zij hiervoor 21,5 miljard euro geleend bij banken. De omzet van
nieuwe leningen op dit gebied is tamelijk constant en beweegt zich rond de 1,1
miljard euro per maand.
Volgens voorlopige cijfers blijft de vraag naar nieuw consumptief krediet stabiel.
Banken verstrekken sinds begin 2006 tussen de 200 miljoen en 250 miljoen
euro nieuw krediet per maand. Deze nieuwe contracten hebben hoofdzakelijk

432

ESB 8

september 2006

Rente en omzet nieuwe woninghypotheken banken
Rente en omzet nieuwe woninghypotheken banken
4,60

14.000

4,40

12.000
10.000

4,20

8.000

4,00

6.000

3,80

4.000

3,60

2.000

3,40

0

20
20 05 0 0
20 5 – 1
0 0
20 5 – 2
0 0
20 5 – 3
0
20 05 – 4
0
20 05 – 5
0 0
20 5 – 6
0 0
20 5 – 7
0
20 05 – 8
0 0
20 5 -1 9
0 0
20 5 -1
0 1
20 5 -1
20 0 6 – 2
0 0
20 6 – 1
0 0
20 6 – 2
0 0
20 6 – 3
0
2 06 4
20 0 0 6 – 05
06 -0
-0 6
7
(v
)

Monetaire Zaken

2005
Wil geen werk Arbeidsongeschikt
Wil geen werk Pensioen/overig
Wil werk Overig
Wil werk Werkloos

(v) voorlopig

Hypotheekrente

Omzetten in mln euro’s (schaal rechts)

de vorm van leningen met een variabele rente of
leningen met een vaste rentelooptijd tot een jaar.
Inclusief ruim 10 miljard euro roodstand en krediet
via creditcards hebben banken in totaal 24 miljard
euro bij huishoudens uitstaan (juli 2006). Daarmee
steeg het uitstaande bedrag aan consumptief krediet met ruim één procent ten opzichte van een jaar
geleden. De aantrekkende particuliere consumptie
in diezelfde periode (+ drie procent) heeft zich tot
dusver nog niet vertaald in een groeiende consumptieve kredietverlening door banken.

Financiële Markten

Sander Hoek (FDA)

Duitse IFO illustreert gunstig klimaat
De Europese economische groei vertoont een duidelijke versnelling. Dit gaat ook niet aan Europa’s
grootste economie, Duitsland, voorbij. Lange tijd was
Duitsland de zieke man van Europa, maar geleidelijk
lijkt de economie zich te ontworstelen aan een jarenlang durende lethargie. Feitelijk voltrekt het herstelproces zich volgens het traditionele patroon. Eerst
gaf de exportvraag, door een positieve ontwikkeling
Duitse Ifo indicator versus Duitse economische groei
3

Ifo conjunctuurindicator
BBP Duitsland

2
1
0
-1
-2
-3
1992

1994

1996

1998

2000

2002

2004

2006

elders in de wereld (VS, China), de economie een impuls, dan volgde een herstel
van de investeringen en als laatste, en gegeven het gewicht ook belangrijkste,
schakel herstelt inmiddels de binnenlandse consumptie. Het economische
herstel werd reeds aangekondigd door vertrouwensindicatoren, voor Duitsland de
gezaghebbende indicator van het Ifo-instituut. De grafiek laat zien dat dit niet
zozeer een vooruitblikkende indicator is, maar wel komen de gegevens eerder
beschikbaar dan de ‘harde’ economische groeicijfers, en geven zo vroegtijdig
een goede indicatie van de conjuncturele ontwikkeling. Opmerkelijk is echter wel
de mate van optimisme onder de producenten. Sinds begin jaren negentig is dit
vertrouwen niet zo sterk geweest. Opmerkelijk is tevens het achterblijven van de
mate van economisch herstel bij dit optimisme. Als de conjunctuurindicator een
leidraad zou zijn, dan zou de economische groei beduidend hoger moeten zijn,
zoals dat in 2000 en 1998 en 1994 het geval was. Momenteel is de jaar-opjaar-toename van het Duitse bbp circa twee procent, historisch (sinds de eenwording) slechts licht hoger dan gemiddeld. Dat zal de komende kwartalen wellicht
nog iets aantrekken. Maar met een ongekend scherpe btw-verhoging van maar
liefst drie procent in aantocht ligt een veel hogere groei voor komend jaar niet
echt in de lijn der verwachting. Een andere verklaring voor het optimisme van
ondernemers is dat zij bovengemiddeld profiteren van het economische herstel.
Door een ongekend scherp saneringsbeleid in de afgelopen jaren zijn de bedrijfswinsten inmiddels tot zeer hoge niveaus opgelopen.

Cijfers zijn genormaliseerd met [i=(x-gem)/stdev]; i = het vierkwartaalsc.q. 12-maandsverschil van het logaritme van de oorspronkelijke BBPcijfers c.q. Ifo-cijfers.

Arbeidsmarkt

Job van der Zwan (CBS)

Banen en arbeidsjaren van werknemers
x 1000
7650

%
1,5

7600

1,0

7550

0,5

7500

0,0

7450

-0,5

7400

-1,0

7350

-1,5

7300

-2,0

7250

-2,5
I
III
I
III
I
III
I
III
I
III
I
2001
2002
2003
2004
2005
2006
Arbeidsjaren: mutatie t.o.v dezelfde periode een jaar eerder (rechts)
Banen: gecorrigeerd voor seizoeneffecten (schaal links)

Bron: CBS

Werkgelegenheid groeit door
in eerste helft van 2006
In het eerste halfjaar van 2006 is het aantal banen
van werknemers, gecorrigeerd voor seizoensinvloeden, met 54 duizend toegenomen. De banengroei in
de eerste helft van 2006 is daarmee bijna tweemaal
zo groot als in de tweede helft van het jaar 2005. In
die periode steeg het aantal banen van werknemers
met 28 duizend.

De werkgelegenheid nam na het eerste kwartaal van 2005 met 96 duizend
banen toe. Aan deze banengroei ging een periode van tien kwartalen vooraf
waarin het aantal banen onafgebroken daalde. Deze daling werd ingezet nadat in
het derde kwartaal van 2002 het aantal banen een recordhoogte bereikte. Het
banenverlies na deze periode tot en met het eerste kwartaal 2005 bedroeg 189
duizend. De helft van dit verlies is in de afgelopen vijf kwartalen weggewerkt.
Indien het aantal banen wordt omgerekend naar voltijdbanen resulteert het
aantal arbeidsjaren. In de eerste helft van 2006 groeide het aantal arbeidsjaren
met 0,9 procent op jaarbasis. Deze groei blijft daarmee 0,2 procent achter bij de
banengroei in de overeenkomstige periode. Oorzaak hiervan is het grote aandeel
deeltijdbanen in bedrijfstakken met banengroei. Ook in voorgaande kwartalen is
de ontwikkeling van het aantal arbeidsjaren achtergebleven bij de ontwikkeling
van het aantal banen van werknemers. De zorg, die fungeerde als generator van
veelal deeltijdbanen, compenseerde voor een deel de baanafname in bedrijfstakken die van oudsher bolwerken zijn van voltijders, zoals industrie en bouw. In het
eerste kwartaal van 2001 waren 100 banen van werknemers omgerekend nog
goed voor 78,0 arbeidsjaren. In het tweede kwartaal van 2006 staat deze ratio
op 75,3.
De ontwikkeling van de werkgelegenheid in de eerste helft van 2006 past in het
totaalbeeld van de arbeidsmarkt. De werkloosheid daalt en het aantal vacatures
is hoog. Ook wordt minder vaak een beroep gedaan op een uitkering op grond
van werkloosheid of bijstand. De CAO-loonstijging nam in de eerste helft van
2006 toe. Door lagere werkgeverslasten voor pensioen en arbeidsongeschiktheid daalden de sociale lasten, waardoor de loonkosten zich per saldo gematigd
ontwikkelen.

ESB 8

september 2006

433

Auteurs