Ga direct naar de content

De toekomst van de Nederlandse elektriciteitsvoorziening

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: juni 22 1983

Energiekroniek

spcciaal voor dit doel ontwikkelde rekenmodel SCELEC. Hiervan is elders reeds
uiUocrig verslag gedaan 1).
L’it het voorgaande is reeds naar voren
gckomen dat het onderscheid tussen beide
scenario’s de mate van verbruikersgerichte,
decentrale technieken en bedrijfsvoering is.
Het EZ-scenario is gebaseerd op een door
het Ministerie van Economische Zaken gepubliceerd rapport 2) dat kan worden opgevat als een uitwerking van de lage variant
uit de Nota Energiebeleid 3). De in dit scenario gehanteerde vraagontwikkeling komt
overeen met een jaarlijkse groei van 1 ‘/2%
vanaf 1985. Uitbouw van het industriele
krachtwarmtekoppelings- (KWK) en
DRS. D. DIJK – IR. M. KOK – DRS. B. DE VRIES*
stadsverwarmings (SV) vermogen wordt gerealiseerd in de omvang waarin dat in de
Nota Energiebeleid is voorgesteld. Daarnaast wordt na 1990 grootschalig kolengestookt en nucleair vermogen in bedrijf genoInleiding
mende schaalvergroting, overschakeling men. Samenvattend kan het EZ-scenario
worden gekenschetst door de begrippen diop aardgas en pogingen tot inpassing van
Er spelen in de huidige discussie over het kernenergie de hoofdlijnen van deze ontversificatie en besparing, waarbij echter
energiebeleid enkele belangrijke vragen die wikkeling geweest. Onlangs is daar als ge- vanuit de aanbodgerichtheid de nadruk op
de elektriciteitsvoorziening op middellan- volg van de sterk gestegen brandstofkosten
diversificatie is komen te liggen.
ge termijn betreffen. Blijft een zelfde over- de herinvoering van steenkool bijgekomen, •
Het CE-scenario richt zich meer dan het
heersende rol weggelegd voor grootschalige terwijl tevens de aandacht voor hogere opofficiele scenario op decentrale opwekking
opwekking door openbare bedrijven? Moet wekkingsrendementen, afvalwarmtebenutvan elektriciteit en verhoging van de enerworden geinvesteerd in grootschalig grond- ting en windenergie is toegenomen. Wat
gieproduktiviteit. Varianten van deze ontlastvermogen op basis van steenkool en/of het gebruik van steenkool betreft: er is
wikkelingen zijn onder meer aangereikt
uraan? Hoe ziet een optimaal aardgas-in- thans een zodanig besef van milieuschade
vanuit de Bezinningsgroep Energiebezetplan eruit voor de elektriciteitsvoorzie- ontstaan dat technieken zoals rookgasontleid 4) en het Centrum voor Energiebespaning? Wat zijn de mogelijkheden van de- zwaveling, wervelbedverbranding en koring 5). In dit scenario wordt gerekend met
centrale opwekking en windenergie? Of lenvergassing eveneens in de discussie over
een groei van de maximale vermogenseen consensus ten aanzien van de gewenste de toekomstige elektriciteitsvoorziening vraag van ‘/2% vanaf 1985. Wat het opgeontwikkeling in de elektriciteitsvoorzie- een rol zijn gaan spelen.
steld vermogen betreft, is uitgegaan van
ning kan worden bereikt, lijkt gezien de
meer aardgasgestookt KWK-vermogen in
Hoeveel — nog onrijpe — technologic
veelal tegenstrijdige belangen die in het ons daarmee ook aan de opwekkingskant
de industrie en de gebouwde omgeving dan
spel zijn, zeer de vraag. Wel is reeds duide- moge worden voorgeschoteld, er is nog
in het EZ-scenario. De omvang van het
lijk dat de in alle scenario’s bepleite uit- slechts beperkte aandacht geschonken aan
nucleair vermogen blijft beperkt tot de bebreiding c.q. invoering van industriele de gebruikersluaA. Tot de meer op de ge- staande eenheden te Borssele en Dodewarmte-krachtkoppeling,
stadsverwar- bruiker georienteerde mogelijkheden bewaard; het kolengestookt vermogen wordt
ming en windenergie nieuwe eisen zal stel- horen onder meer: kracht-warmtekoppeslechts uitgebreid met de thans voor omlen aan organisatie, bedrijfsvoering en disling in de Industrie en de gebouwde omge- bouw bestemde olie/gas-gestookte eenhetributie.
ving, vraagbeheersings- en opslagsystemen
den. Overigens is voor de komende vijf
en kleinschalige benutting van windener- jaar, en ten dele ook daarna, voor beide
scenario’s uitgegaan van het laatste SEPgie. Het zou onjuist zijn te stellen dat deze
De elektriciteitsvoorziening
plan 6). De belangrijkste kengetallen van
mogelijkheden niet tot het ofiiciele beleid
het EZ- en het CE-scenario zijn opgenozijn doorgedrongen. De inschatting van het
Zoals bekend wordt een aanzienlijk deel potentieel ervan is echter veelal zwak onmen in de tabel.
van ons binnenlands brandstofgebruik derbouwd met betrekking tot de financieelaangewend ora een hoogwaardige vorm economische, de organisatorische en de syvan energie, te weten elektriciteit, te versteemtechnische kanten. Dit valt te betreukrijgen. Dit aandeel ligt thans rond de
ren, te meer omdat deze mogelijkheden een
* De heren Dijk en De Vries zijn verbonden aan
25%. Het samengaan van eenvoudig transzo belangrijk alternatief voor de bestaande,
de Studierichting Scheikunde van de Rijksuniport en distributie van elektrisch vermogen
op grootschalige opwekking en verbruiksversiteit Groningen. De heer Kok is verbonden
(zij het met een kostbare infrastructuur) en groei georienteerde plannen vormen dat zij
aan de Technische Hogeschool Delft.
schaalvoordelen bij het opwekken van
in geen geval buiten het politieke afwe1) B. de Vries, D. Dijk en M. Kok, De Nederelektriciteit, hebben geleid tot de elektrici- gingsproces mogen blijven.
landse eleklriciteitsroorziening: wegen voor de
toekomst, rapport van de Vrije Studierichting
teitsvoorziening zoals wij die nu kennen.
Scheikunde Rijksuniversiteit Groningen, april
Kenmerk ervan is dat de opwekking van
1983.
elektrische energie plaatsvindt in een rela- Scenario’s
2) Een ongewijzigd beleidscenario voor de enertief klein aantal grote eenheden met een
giemorziening van Nederland tot hel jaar 2000,
betrekkelijk laag omzettingsrendement.
Ministerie van Economische Zaken, Den Haag,
In de hier gepresenteerde studie hebben
december 1981.
Het geheel wordt als een systeem bedreven wij ons beperkt tot een vergelijking van de
3) Nota Energiebeleid deel 3, Brandstofinzet
met als belangrijkste doelstellingen een zo twee thans het meest ter discussie staande
cenlrales, Ministerie van Economische Zaken
hoog mogelijke leveringsbetrouwbaarheid scenario’s: het officiele scenario van de zij- Den Haag, 1980.
en een zo laag mogelijke kostprijs. Dit is de
de van het Ministerie van Economische
4) E. van de Hoeven en E. J. Tuininga, Een anneerslag van een ontwikkeling van tiental- Zaken (EZ) en het door het Centrum voor
dere slrategie voor de eleklriciteitsprodiiktie. Belen jaren. Wat betreft de elektrotechnische Energiebesparing uitgewerkte scenario zinningsgroep Energiebeleid, januari 1980.
5) Het CE-scenario: een realistisch allernatief
en werktuigbouwkundige aspecten kan
(CE). Deze vergelijking richt zich met
Centrum voor Energiebesparing, Delft, januari
worden gesproken van een ,,rijpe technoloname op kWhe-kostprijs- en brandstofin1983.
gic”.
zetontwikkelingen in de periode 19806) Elfklriciteilsplan 1987/19KK, SEP Arnhem.
december 1982.
In Nederland zijn tot voor kort toene2000 en is uitgevoerd met behulp van het

De toekomst van de
Nederlandse
ele ktri citeitsvoorziening

ESB 29-6-1983

579

Tahcl. Orer:ichl fan tie helangrijkste karaklerisiickcn ran de verschillendc scenario’s
Basisvarianten
in het jaar 200D

Referentie
(1982)

Scenarioparameters

Aangepast bouwprogramma
tot het jaar 2000
CE

EZ

Kolengestookt vermogen
Nucleair vermogen
Olie/gas-gestookt vermogen
Industrie^! KWK-vermogen
K.WK-vermogen in gebouwde omgeving
Windturbinevermogen
Totaal opgesteld vermogen
Maximale vermogensvraag
Totale produktie
Totale brandstofinzet
Gemiddeld onzettingsrendement

(MWe)
(MWe)
(MWe)
(MWe)
(MWe)
(MWe)
(MWe)
(MWe)
(TWhe)
(PJ)
(procenten)

2.524 (10,8)a)
504 ( 7,5)
12.231 (14,3)
1.150 ( 8,4)
287 (15,1)
—
—
16.696
10.380
60

547
40

5.293 (15,3)
3.000 (15,7)
4.420 (18,6)
2.980 (12,2)
2.079 (21,2)
1.960 (13,9)
20.332
12.910
75
615
44

EZ

4.693
1.000
7.931
2.200
1.559
720
18.703
12.910
75
636
42

2.893 (14,3)
—
—
4.404 (17,7)
4.070 (13,3)
2.659 (19,9)
2.135 (12,7)
17.361
11.240
65
437
54

Hoge Volgens Lage Hoge Volgens Lage
olie- stuurgroep olie- olie- stuurgroep olieprijs
BMD
prijs prijs
BMD
prijs

Olieprijsvariant

Totale opwekkingskosten
kWhe-kosten
Brandstofkostenaandeel

(mrd.gld.)
(ct per kWhe)
(in procenten)

7,7

13,1
17,5
63

12,8
74

11,7
15,5
59

8,4
11,2
43

11,7
17,9
70

10,0
15,4
66

6,3
9,6
45

CE

2.893
—
7.855
2.740
1.390
820
16.298
11.240
65
508
46

Lage
olieprijs

Hoge
olieprijs

7,0

5,7
8,7
59

9,3
56

a) De tussen haakjes geplaatste getallen geven voor de verschillende vermogenscalorieen de berekende kWhe-kosten weer in centen per kWhe.

Vergelijking van het EZ- en het CE-scenario

Een van de belangrijkste en moeilijkste

laatste geeft tevens een indicatie voor belangrijke strategische, nationaal-economische en milieuhygienische determinanten
(inzet van aardolie, cumulatieve aardgas-

aspecten bij scenariostudies is de keuze van

inzet, steenkool/uraangebruik). De onder

de vraagstelling. In dit artikel beperken wij
ons tot de volgende vragen:
a. welke verschillen in kWhe-kosten en
brandstofinzet treden op bij de in het
voorgaande besproken EZ- en CE-scenario’s (basisvarianten: EZ, CE)?;

b. verkregen resultaten duiden aan welke
gevolgen het in de beide scenario’s nagestreefde terugdringen van de olieprijsafhankelijkheid (,,diversificatie” bij EZ, ,.besparing” bij CE) ondervindt van een
olieprijsontwikkeling die afwijkt van de in

b. in elke mate worden deze grootheden

de Maatschappelijke Discussie Energiebe-

be’i’nvloed door een andere ontwikke-

leid gehanteerde. De antwoorden onder c.
ten slotte geven een indruk van het aanpassingsvermogen van de voorgestelde scenario’s mdien een situatie van langdurig lage

ling van de olieprijs op de wereldmarkt
(hoge olieprijsvarianten: EZHOP, CEHOP; lage olieprijsvarianten: EZLOP,
CELOP)?;
c. welke mogelijkheden bieden beide scenario’s om door aanpassing van het
bouwprogramma in te spelen op een si-

olieprijzen zowel de kostbare op diversificatie als de op besparing gerichte investeringen economisch ondermijnt.

tuatie van langdurig lage olieprijzen
(EZLOP*, CELOP*)?

Verschillen in kWhe-kosten en brandstofinzet

De onder a. verkregen resultaten geven
de mogelijkheid de beide, thans het meest
ter discussie staande ontwikkelingslijnen
voor de Nederlandse elektriciteitsvoorziening in de komende decennia te vergelijken

Bij het doorrekenen van de beide scenario’s is in eerste instantie uitgegaan van de
in het kader van de in het Maatschappelijke Discussie Energiebeleid gehanteerde

op het punt van gemiddelde kWhe-kost-

prijspaden. De stookolieprijs stijgt hierin

prijs (af centrale) en brandstojinzet. De

jaar 2000 (dollars van 1980). De kolenoliepariteit is gesteld op 60%, terwijl voor
de ontwikkeling van de splijtstofcycluskosten (inclusief de kosten voor opslag) is uitgegaan van de ,,lage variant” uit het rapport van de commissie-Beek 7).
Wanneer we ons beperken tot de ontwikkeling van de kWhe-kosten (zie figuur 1)
valt op dat de in het EZ-scenario gevolgde
diversificatiestrategie tot ongeveer dezelfde
kWhe-kosten leidt als het meer op verhoging van de energieproduktiviteit gerichte
CE-scenario. In beide scenario’s neemt het
brandstofkostenaandeel, ondanks stijgende
energieprijzen, af. Kenmerkend voor het
EZ-scenario is de afname van het brandstofkostenaandeel in de jaren negentig als
gevolg van het in bedrijf nemen van drie
1.000 MWe-kerncentrales. Hier staat een
ongeveer even grote toename van de vaste
lasten tegenover. De gevolgen voor de totale brandstofinzet (zie figuur 2) zijn navenant: het uraandeel neemt op warmtebasis
toe tot ca. 30% in het jaar 2000 en de koleninzet is tot bijna 10 mln. ton per jaar
opgelopen. Daarmee zal het steenkoolaandeel, thans ongeveer 20%, in 2000 door
ombouw van olie/gasgestookt vermogen.

met gemiddeld 3% tot $ 53 per vat in het
7) Ra/>pnri commissie hesiaande kerncenlrales,
Ministerie van Economische Zaken, Den Haag,
januari 1983.

it’ I. Hci kWhe-kostenvei’loop in de E7.- en CE-hasisvarianlen
Centen

Centen
per
kWhe

per

kWhe

EZ-basisvariant

Totale kWhe-kosten bij
hoge olieprijsontwikkeling

Totale kWhe-kosten bij
hoge olieprijsontwikkeling

-””

kWhe-kostenverloopbasjsscenano.
Totale kWhe-kosten bij
lage olieprijsomwikkeling

“””

Totale kWhc-kosten bij
lage olieprijsontwikkeling
.__________J,
^T~~”*~— ~ — —•
Aanpassing bouwprogramma

Aanpassing bouwprogramma
BrandstotVosten
Kapitaalkosten
1982

580

1984

1986

1990

1992

1994

[9%

1998

2000

1980

1982

1984

1986

1988

1990

1992

1994

1996

1998

2000

l-‘iyinir 2. SramlsioHii:el in tic hd\i\\cenurii>\ en in de luKe-ulieprij\rarianten nni aangepast fioinrin’oyi’ainniLi

Vraagontwikkeling

Daar de ontwikkeling van de vraag naar
elektriciteit mede bepalend is voor de tota-

PJ i EZ-scenario met lage oliepnjsontwikkeling en aangepast

le opwekkingskosten, doet zich de vraag

voor of in een een vergelijking van bovengenoemde scenario’s niet ook de kosten
verbonden aan het terugdringen van de
vraag tot bijvoorbeeld de in het CE-scenario gehanteerde waarden, moeten worden
betrokken, en zo ja hoe? Een eenduidig
antwoord is niet mogelijk omdat er nog onvoldoende zicht is op de samenhang van
economische groei. energieprijzen en elekaandeel
1980 1982 1984 1986 1988 1990 1992 1994 1996 1998 2000 “

CE-basisscenario

Jaren

PJ t, CE-scenario met lage olieprijs^ ontwikkeling en aangepast
640 H bouwprogramma

1980 1982 1984 1986 1988 1990 1992 1994 1996 1998 2000″
Jaren

nieuwe kolencentrales en installatie van
wervelbedeenheden in de industrie, zijn gestegen tot ruim 40%. De diversificatiedoelstelling lijkt hiermee gehaald. Het gemiddeld rendement waarmee fossiele brandstoffen worden ingezet in het EZ-scenario
loopt van 40% in 1982 naar 44% in 2000.
De cumulatieve aardgasinzet tussen 1982

en 2000 bedraagt 109 mrd. m3; de olie-in-

zet is tot vrijwel nihil teruggebracht.
Met de door ons gekozen uitgangspunten
8) blijkt dat ook de inpasbaarheid van het
vermogen een rol speelt bij de kWhe-kostprijs. In het EZ-scenario komt dat hierin
tot uiting dat bij meer dan 2.000 MWe het
nucleair vermogen, in combinatie met het
overige grondlast- en aanbodsgebonden
vermogen (KWK, SV en wind), verschuift
naar de zogenaamde middenlast 9). De
hiermee gepaard gaande vermindering van
het aantal vollasturen doet het vaste aandeel in de kWhe-kosten van dit kapitaalintensieve vermogen van f. 0,083 per kWhe
tot f. 0,092 per kWhe oplopen. Bij de grote
steenkoolgestookte eenheden treedt een
zelfde verschijnsel op. In dit opzicht hinkt
het EZ-scenario op twee gedachten. De
conclusie dat een forse uitbouw van het

grootschalig nucleair en steenkoolgestookt
vermogen bij de verwachte gebruiksgroei

slechts tegen aanzienlijke extra kosten kan
samengaan met de introductie van aanbodsgebonden, decentraal vermogen, lijkt
daarom gerechtvaardigd 10).
In het CE-scenario is in 2000 de totale
brandstofinzet 29% lager dan in het EZESB 29-6-1983

scenario. Ruim een derde hiervan kan worden verklaard uit de geringere toename van
de vraag naar elektriciteit in dit scenario.
De inzet van fossiele brandstoffen is in beide scenario’s ongeveer gelijk, doordat
uraan in het CE-scenario na 1998 niet
meer, in het EZ-scenario daarentegen in
ruimte mate wordt ingezet. Steenkool
neemt met 6,5 mln. ton per jaar ongeveer
28% van de produktie voor haar rekening.
Het overige wordt verkregen uit de inzet
van aardgas: 7 mrd. m3 per jaar. cumulatief tussen 1982-2000 ruim 122 mrd. m3.
Het gemiddeld opwekkingsrendement in
het jaar 2000 bedraagt 54%. De besparingsdoelstelling is hier gerealiseerd door
een combinatie van het terugdringen van
de vraag en hoogwaardige toepassing van
eigen aardgas. De extra aardgasinzet gaat
voornamelijk naar KWK-installaties in de
industrie en de gebouwde omgeving. Diversificatie is beperkt tot wind (5,3 TWhe)
en steenkool. Olie is ook hier vrijwel van
het toneel verdwenen.
Omdat minder grootschalig grondlastvermogen is gebouwd. is de afname van het
aantal vollasturen van het bestaande
grondlastvermogen, van geringere invloed.
De conclusie lijkt daarom gerechtvaardigd
dat krachtige uitbouw van produktiviteitsverhogende investeringen (besparing,
KWK) de inzet van uraan overbodig en
van steenkool 30% lager kan maken dan in

het EZ-scenario bij vergelijkbare kWhekostprijs. Daarvoor wordt wel 10% meer
aardgas ingezet tot het jaar 2000 11).

triciteitsverbruik. Voor zover in het EZscenario van een hogere groei van elektriciteitsintensieve sectoren wordt uitgegaan,
zijn aan de lagere verbruiksgroei in het CEscenario geen kosten te verbinden. De
vraag is dan voornamelijk hoe plausibel
een dergelijke ontwikkeling is. Het omgekeerde kan immers ook: een blijvend lagere verbruikstoename door het wegblijven
c.q. weggaan van uiterst elektriciteitsintensieve bedrijven zoals aluminium- en zinksmelters, te meer nu de comparatieve kostenvoordelen ten tijde van hun vestiging
(1965-1975) zijn verdwenen. Of vervangende mogelijkheden voor toegevoegde
waarde c.q. werkgelegenheid en export
kunnen worden geschapen, is een tweede.
De invloed van de energieprijzen op de
kWhe-kosten en de vraag naar elektriciteit
is complexer en kan nauwelijks eenduidig
uit de prijselasticiteit van de vraag worden
verklaard. Een hoge kWhe-prijs kan aan de
verbruikerskant leiden tot het opvoeren

8) Deze hebben naast de aannamen omtrenl vaste en variabele kosten vooral betrekking op de inzetvolgorde van de produktie-eenheden bij het
voldoen aan de vraag uit het net. Wij wijzen er op
dat de door ons gebruikte inzetstrategie niet wezenlijk verschilt van de door de SEP gehanteerde.
Ziebijvoorbeeld N. Halberg, notitienr. 82-1115,
TEA-KEMA, Arnhem, juni 1982.
9). Hierbij is uitgegaan van beperkte mogelijkheden voor groot nucleair en steenkoolgestookt
vermogen om de belastingvraag te volgen (..load
following capacity”). Indien dergelijk vermogen
technisch en economisch haalbaar in de pieklast
zou blijken te kunnen worden ingezet, moet deze

conclusie wellicht worden herzien. Hoewel onder
meer in Frankrijk experimenten met pieklastvoorziening door kerncentrales worden gedaan,

ontbreken ons de gegevens om deze mogelijkheden in onze berekeningen te betrekken.
10) Dit conflict heeft zich in Engeland reeds

voorgedaan bij de beslissing tot de bouw van enkele grote kerncentrales. Dit besluit heeft geleid
tot uitstel (en afstel) van enkele belangrijke industriele KWK-projecten. Zie C. Grant. Energy
conservation in the chemical and process industries. Institution of Chemical Engineers in association with George Goodwin Ltd., Rugby.
1979.
11) Hierbij zijn wij ervan uitgegaan dat de extra
aardgasinzet in de orde van 5-6 MJ per kWhe in
KWK-vermogen geheel aan de elektriciteitsopwekking wordt toegerekend. Het gebruik van
KWK-installaties impliceert echter dat ook een
deel van de warmtevraag met aardgas moet worden voorzien. Uit het hanteren van een brand-

stoffactor van 5-6 MJ per kWhe volgt tevens dat
de kostenvoordelen uit brandstofbesparing bij
kracht-warmtebedrijf in onze berekeningen geheel aan de elektriciteitsvoorziening toevallen.
Dit vergt wel een consistente keuze van de speci-

fieke investeringskosten van KWK-vermogen.

581

van de produktiviteit (,,besparing”). Dit

vergt kosten in de zin van extra aandacht

andere olieprijspaden dan in de Maatschappelijke Discussie Energiebeleid als

en zorg voor onderhoud en bedrijfsvoering

referentiepad is gekozen 15)? Als de olie-

en in de vorm van additionele investeringen. Deze laatste zijn echter in belangrijke
mate gemcorporeerd in vervangings- en
uitbreidingsinvesteringen en derhalve
moeilijk als extra kosten aanwijsbaar.
Meermalen is gebleken dat er nauwelijks

prijs de eerslkomende jaren daah, zoal.s
llians atom venvaeht \\-ordt, en vervolgens
oploopt naar twemaal het huidige niveau
($ 67per vat in 2000). blijkt de verschuiving
ran variabele naar vaste kosten als gevolg
van diversificatie (E7J en hesparing fCE)
het beoogde maligende effect op de k Whekostenstijging te hebhen (figitur II. In het
EZ-scenario neemt de kWhe-prijs met
f. 0,02 kWhe toe tot f. 0.172 per kWhe in
het jaar 2000. De overeenkomstige CE-va-

samenhang is tussen (genormaliseerd) elek-

triciteitsverbruik en de kosten van apparatuur 12). Een luge kWhe-prijs kan bepaalde besparingsmaatregelen blokkeren.
Voor zover echter lage energieprijzen tot

waardoorde ..vervangingsgolf’ in de jaren
negentig tot na het jaar 2000 verschuift.
Hierdoor kan meer olie en/of gas worden
ingezet; gebruikmakend van de lage olieprijs op de wereldmarkt veronderstellen
wij dat deze extra inzet geheel met olie gebeurt. De langere levensduur hebben wij
kostentechnisch door middel van hogere
onderhouds- en bedieningskosten in rekening gebracht.
De samenstelling van het opgesteld vermogen in deze scenario’s is weergegeven in
de label. In de EZ-variant is hel in hel jaar
2000 opgestelde vermogen met 1.600
MWe verminderd t.o.v. het oorspronkelijke scenario. Deze afslanking, welke ook lot
uitdrukking komt in een hogere benullingsgraad, is mogelijk omdal als gevolg
van de vermindering van hel grootschalige
kolengestookl- en nucleair vermogen enerzijds en hel windlurbine- en warmtevol-

een toename van de industriele produktie

riant reageert iets sterker — de kWhe-prijs

leiden, nemen de mogelijkheden voor invoering van energiezuiniger vervangingsinvesteringen toe; het tempo van de enertoch hoger uitvallen dan bij hoge energieprijzen met lagere industriele produk-

stijgt van f. 0.15,4 naar f. 0.17,9 per kWhe.
Naast de gehanteerde verwachtingen
over met name specifieke investeringskosten en kolenpariteit speelt hierbij ook een
rol dat de aardgas-aardolie-inzet en prijsverhouding gelijk gehouden is ten opziehte

tie I 3). Bovendien zal een langdurig lage

van de basisvarianten. In feite kan zeer wel

gend vermogen anderzijds, de betrouw-

olieprijs als uiterst onwaarschijnlijk moeten worden aangemerkt wanneer een toename van de industriele produktie niet tevens tot een significante verhoging van de

worden overwogen om bij een dergelijke

baarheid van hel sysleem als geheel is loegenomen. De daling van hel gemiddelde
opwekkingsrendemenl l.o.v. de basisvarianl blijft ondanks verminderde uilbouw

gieproduktiviteitsstijging

kan

daardoor

energieproduktiviteit leidt 14). Een ander

aspect dat hier doorheen speelt, is de vaststelling dat de warmteproduktiviteit in veel
gevallen sneller en goedkoper kan worden
opgevoerd dan de elektriciteilsprodukliviteit en dat toenemende mechanisering, automatisering en substitutie van warmte
door kracht tot een autonome toename van
het specifiek elektriciteitsverbruik kunnen
leiden.

Het zal duidelijk zijn: een onderbouwing
van de lagere vraagontwikkeling in het CEscenario en de hieraan eventueel toe te
kennen extra kosten kan vooralsnog niet
verantwoord gebeuren, te meer daar de
veronderstellingen achter de EZ-vraagontwikkeling evenmin expliciet zijn.
Olieprijsgevoeligheid

Als gevolg van de olieprijsontwikkelingen gedurende de laatste jaren is het brandstofkostenaandeel in de totale opwekkingskosten (link gestegen. Mede door de koppeling van de aardgasprijs aan de stookolieprijs en het feit dat het opgesteld vermogen
grotendeels olie- of gasgestookt is. ligt dit
aandeel thans rond de 70%. Gezien het feit
dat het verloop van de olieprijs in de toekomst moeilijk voorspelbaar en. voor Nederland in elk geval, nauwelijks bei’nvloed-

baar is, is het van belang om de onlwikkeling van de kWhe-kosten in beide scenario’s te onderzoeken op hun gevoeligheid
voor veranderingen in de stookolieprijs.
Het EZ-scenario voorziet in een ..indek-

king” tegen voortdurende hoge olieprijzen
door bouw van kapitaalintensief nucleairen windvermogen (kapitaal-brandstofsubstitutie). De verruimde inzetmogelijkheid
voor
steenkool
(brandstofsubstitutie)
draagt eveneens daaraan bij. Ook hier in
het CE-scenario wordt een dergelijke in-

dekking nagestreefd; hierbij wordt echter
ruimer gebruik gemaakt van de mogelijkheid het eigen aardgas selectief en hoogwaardig in te zetten.
Hoe reageren de beide scenario’s nu op

582

olieprijsontwikkeling meer aardgas tegen

een lagere prijs ter beschikking te stellen.
Dit heeft het duidelijkste effect in het CEscenario en is daar ook het mcest verantwoord gezien het hoogwaardiger gebruik
(vergelijk figuur 2 en de label).
Met dezelfde uitgangspunten hebben wij
ook de gevolgen berekend indien de olieprijs geleidelijk blijft dalen tot een niveau
van $ 23 per vat in het jaar 2000. De rollen
zijn nu omgekeerd: door het ontbreken
van kapitaalintensief, grootschalig vermogen kan een volgens het CE-scenario opgesteld produktiepark beduidend meer van

een verlaging in de olieprijs profiteren. De
kWhe-kosten dalen nu in de CE-variant tot
f. 0.096 per kWhe, in de EZ-variant tot
f. 0,112 per kWhe. Ook hier spelen de beleidsmogelijkheden met betrekking tot
aardgasinzet en -prijsstelling een rol. Zo is
bij het CE-scenario en in mindere mate bij
het EZ-scenario cruciaal dat de overheid
aardgas niet zo sterk in prijs laat (mee)dalen dat de beoogde hoogwaardige toepassingen kansloos worden 16). Ofwel: bij dit
lage olieprijspad is een selectieve aardgasprijsstelling zonder meer noodzakelijk. wil
in Nederland sprake kunnen zijn van een
hoogwaardige aardgasinzet. Een zelfde
overweging geldt ten aanzien van investeringen in brandstofdiversificatiemogelijkheden.
Aanpassingsmogelijkheden

In het voorgaande is er van uitgegaan dat

de bouwprogramma’s vast liggen. Het is
echter denkbaar dat de ontwikkelingen in
de komende jaren aanleiding geven tot bijstelling ..tijdens de rit”, zoals dit ook de afgelopen jaren meermalen is gebeurd. Om

deze reden hebben wij nagegaan welke gevolgen een gewijzigd bouwprogramma en
een daaraan aangepaste aardgas/aardolieinzetverhouding heeft, indien de verwachting van een blijvend lage olieprijs in de investeringsbeslissingen tot uitdrukking zou
komen 17). Voor beide scenario’s zijn wij
ervan uitgegaan dat de technische levensduur van na 1970 gebouwde olie/gascentrales van 25 tot 35 jaar wordt verlengd.

12) Zo wordt in de brochure Philips en Encrgic,

1980, op biz. 23 gestcld dat samen met veranderende leefgewoonten en verzadigingsverschijnselen door ….. een afnemend energiegebruik van
de apparaten door een grotere ingebouwde energie-efficientie (…) men mag verwaehten dat het
gemiddelde huishoudelijk elektriciteitsgebruik in
de toekomst van dezelfde orde van grootte zal
kunnen zijn als thans het geval is (…). Dat ligt

besloten in de technisch-wetenschappelijke ontwikkeling en in de voortdurende wisselwerking
met de markt (…)”.
13) Deze samenhang is in Nederland voor het
eerst aangebracht in de Shell-scenario’s Energie.spectriim 7-8. 1979. De verhouding tussen geraamde BNP-groei (I + A BNP/BNP) en de geraamde groei van het energiegebruik (1 + A E/E)
tussen 1976 en 2000 wordt daarin bij hoge economische groei op (1,3, bij lage economische
groei op 1.1 gesteld.
14) In dit verband zijn recente uitspraken van

Schmidt interessant: ,,Ecn daling van de olieprijzen is zeer wenselijk. Maar hoe drastischer olieprijzen dalen. des te groter is de waarschijnlijkhcid dat ze later nog hoger zullen stijgen…De
wereld is volop bezig om de fouten van de periode 1976-1978 te herhalen. Toen daalde de olieprijzen en overal verminderden de inspanningen
om zuinig te worden met energie en te zoeken
naar alternatieve bronnen… Het zou onverant-

woordelijk zijn om het olieprobleem als opgelost
te beschouwen omdat de prijzen dalen”. Zie de
I’olkskrant, 5 maart 1983.
15) Een hoge olieprijsontwikkeling wordt door
N. Chouckri in Technology Review, 34, oktober
1982, aannemelijk geacht, omdat ..the rate of increase will steepen in the 1990’s principally because demand will increase sharply in the developing countries, with oil reaching $ 70/bbl

(1980 dollars) by the year 2000. Higher economic growth rates, especially in the developing

countries, could take the prices to as much as
$ 95/bbl.” Zie ook World Energy Outlook, IEA.
Parijs, 1982. Volgens P.R. Odell in Ekeviers

Weekhlaclvan 19maart 1983 moet er echter met
een lage olieprijsontwikkeling worden gerekend
..Uiteindelijk zal ruwe olie terecht komen op een
prijsniveau van tussen de 15 en 20 1983-dollars.
Dat kan het tot ver in de jaren ’90 blijven”.
16) Zie in dit verband het door het Centrum
voor Energiebesparing voorgestelde Energieprijsbeleid, op. cit., biz. 47 e.v.
17) Uiteraard zijn verscheidene aanpassingen in

het bouwprogramma denkbaar; ook is niet gezegd dat de door ons beschouwde bouwprogramma’s tot de laagst mogelijke kosten leiden.

i

Voor beide scenario’s blijkt het aardgusinzetbeleid van de overheid van groot belang
te zijn wanneer de ontwikkeling van de
olieprijs van de thans gangbare verwachtingen zou afwijken. Ten aanzien van het

van het KWK-en windturbinevermogen
beperkt tot 2%. Het achterwege blijven van
2.000 MWe moeilijk inpasbaar nucleair
vermogen met een opwekkingsrendement
van 32% (op warmtebasis) is hiervoor
mede verantwoordelijk.
Zoals figuur 1 laat zien, speelt dit scenario beter in op de verlaagde olieprijs van de
EZLOP-variant met ongewijzigd bouwprogramma. De gemiddelde kWhe-kostprijs is van f.0,11,2 gedaald tot f. 0,093 per
kWhe. Het verschil wordt grotendeels ver-

voorgestane bouwprogramma voor de
elektriciteitsvoorziening kan worden geconcludeerd dat het uit economisch en
strategisch oogpunt vergelijkbaar mag worden geacht met de in officiele beleidskringen voorgestane ontwikkelingen. Om het

klaard door de lagere kapitaalslasten ten

te laten welslagen moet echter van de ge-

door het Centrum voor Energiebesparing

baande wegen worden afgcwcken. Het zal
dan ook meer vastberadenheid en samenhang in het aardgasinzet- en industriebeleid van de overheid vereisen dan tot heden
het geval geweest is.
D. Dijk
M. Kok
B. de Vries

18)

Encrgieprijsvcrkenningen en hnind^lojcti-

rersifikaiie, verslag van het SIGE-symposium
Amsterdam, maart 1982.

gevolge van het niet bouwen van twee
kerncentrales en het achterwege blijven
van wervelbed KWK-installaties in de industrie. Daar staat tegenover dat dit scenario gevoeliger wordt voor een eventuele
verhoging van de olieprijs op een later tijd-

stip in verband met de hogere olie- en aardgasinzet (figuur 2). In dit verband is het onlangs door de SIGE voorgestelde plan om
conventioneel olie/gasgestookt vermogen
om te bouwen tot steenkoolgestookte een-

heden belangwekkend 18). De hieraan gekoppelde rendementsverbetering van het
olie-gasgestookt vermogen met circa 10%
zou verlenging van de technische levensduur van dit vermogen meer verantwoord
maken uit oogpunt van hoogwaardige
aardgasinzet.
In de olieprijsvariant van het CE-scenario leidt een minder ambitieus bouwprogramma eveneens tot een lagere reservefactor en een hogere benuttingsgraad. Het effect op de kWhe-kostprijs is echter minder

sterk als in de overeenkomstige EZ-variant; een daling van bijna f.0,01 ten opzichte van de CELOP-variant. De totale
brandstofinzet is mede als gevolg van het
feit dat ca. de helft van de ingezette hoeveelheid aardgas met een relatief laag rendement wordt verstookt in conventionele
olie-gascentrales, met 16% gestegen.
Gegeven de wens de brandstofinzet zoveel mogelijk terug te dringen lijkt een zo
drastische aanpassing van het CE-bouwprogramma dan ook geen aantrekkelijke

optie, te meer daar de kWhe-kostprijsvoordelen eveneens gering zijn.
Samenvatting en conclusies

In dit artikel is verslag gedaan van enkele
berekeningen inzake de kWhe-kostprijsen brandstofinzet in de Nederlandse elektriciteitsvoorziening gedurende de komende 20 jaar. Daarbij is uitgegaan van de in
de Maatschappelijke Discussie Energiebe-

leid gepresenteerde scenario’s van respectievelijk het Ministerie van Economische
Zaken en het Centrum voor Energiebesparing. Uit de berekeningen blijkt dat bij de
gehanteerde uitgangspunten beide scenario’s tot een vrijwel identieke kWhe-kostprijsontwikkeling leiden. De verschillen
tussen beide scenario’s betreffen vooral de
brandstofinzet en de omvang van het elektriciteitsgebruik. Met betrekking tot het
EZ-scenario kan worden geconstateerd dat
er een conflict bestaat tussen uitbouw van
grootschalig steenkool- en uraangestookt
vermogen en gelijktijdige invoering van
aanbodgebonden decentraal vermogen.
ESB 29-6-1983

583

Auteurs