Ga direct naar de content

De prijsgevoeligheid van huishoudelijk waterverbruik

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 25 1993

De prijsgevoeligheid van
huishoudelijk waterverbruik
Het kabinet wil het mogelijk maken dat huishoudens een rekening krijgen voor waterverbruik, rioolrechten en zuiveringsheffing. De hoogte

van die rekening moet geheel afhankelijk zijn van de hoeveelheid water die het huishouden verbruikt. De achterliggende gedachte hierbij is

dat dit mensen ertoe zal aanzetten zuiniger met water om te springen.
Hoe prijsgevoelig is het huishoudelijk waterverbruik?

Het beroep dat Nederlanders dagelijks doen op het ‘wonder uit de
kraan’ vertoont al jaren een flinke
groei. Tussen 1980 en 1992 steeg het
huishoudelijk drinkwaterverbruik
van 118 naar zo’n 140 liter per persoon per dag1, een gemiddelde jaarlijkse stijging van 1,4%. Voor het totale landelijke drinkwaterverbruik
verwacht de Vereniging van Exploitanten van Waterleidingbedrijven in
Nederland (VEWIN) nog tot 2010 een
verdere stijging, als gevolg van zowel gedragswijziging als bevolkingsgroei. Tegelijkertijd gaat de drinkwatervoorziening in toenemende mate
gepaard met problemen. Een dalende grondwaterspiegel, met als gevolg
verdroging van de bodem, en stijgende zuiveringskosten zijn daarvan de
bekendste. Om deze redenen zijn
maatregelen gewenst die het verbruik van water terugdringen, of althans de groei ervan afremmen. Tot
de mogelijkheden die de overheid
daartoe ten dienste staan behoren
het bevorderen van het toepassen
van waterbesparende technische
voorzieningen in het huishouden
(zoals stortbakken met variabel regelbare spoeling) en voorlichtingscampagnes. Een ander instrument, het
variabiliseren van de waterkosten, is
het onderwerp van dit artikel.
Onlangs hebben de ministers MaijWeggen (Verkeer en Waterstaat) en
Alders (Milieubeheer) de Tweede Kamer laten weten het mogelijk te willen maken het watergeld, de rioolrechten en de zuiveringsheffing
direct te koppelen aan.het waterverbruik. De achterliggende gedachte
hierbij is dat mensen dan zuiniger
met water om zullen springen. Over
de vraag of dit inderdaad het geval

ESB 24-2-1993

zal zijn, lopen de meningen sterk uiteen. De Stichting Natuur en Milieu is
van mening dat de nieuwe tariefstructuur tot forse besparingen kan leiden
en kenschetst de plannen van de ministers als ‘erg voorzichtig.’ De Unie
van Waterschappen, daarentegen,
denkt dat het variabiliseren van de
waterkosten niet tot minder verbruik
leidt, omdat het water daarvoor te
goedkoop is .
De tarieven van de Nederlandse
Waterleidingbedrijven zijn traditioneel gebaseerd op kostendekking. In
vrijwel alle gevallen worden tariefsverhogingen dan ook gemotiveerd
door te verwijzen naar de noodzaak
van investeringen, of van het dekken
van exploitatietekorten. Pas zeer recentelijk en incidenteel wordt het bevorderen van zuinig gedrag expliciet
genoemd als overweging bij het
veranderen van de tariefstructuur .
Blijkbaar wordt daarbij wel van een
zekere prijsafhankelijkheid van waterverbruik uitgegaan.
Dit artikel beoogt een aanzet te
geven tot het beantwoorden van de
vraag hoe prijsgevoelig huishoudelijk waterverbruik in Nederland is4.
Tot op heden is daar nauwelijks onderzoek naar verricht . De gegevensbron die wordt aangeboord is een
panelbestand voor de jaren 1988 en
1989 met de Nederlandse Waterleidingbedrijven als waarnemingseenheden . Voor elk bedrijf zijn onder
meer bekend het gemiddelde huishoudelijke waterverbruik per hoofd
per dag, alsmede de watertarieven.
Gezien de flinke verschillen in de tarieven van Nederlandse Waterleidingbedrijven, zijn deze gegevens een
voor de hand liggend startpunt voor
onderzoek naar de prijsgevoeligheid

van waterverbruik. Een vergelijkbare
analyse op basis van een micro-economisch databestand zou een nuttige
aanvulling kunnen vormen op de
hier gepresenteerde resultaten.

Vaste en varlabele waterkosten
Huishoudelijk waterverbruik zal naast factoren zoals de gezinssamenstelling, de ‘huishoudtechnologie’
(bij voorbeeld het al of niet aanwezig
zijn van een afwasmachine), het al of
niet hebben van een tuin enz. – af
kunnen hangen van de prijs van water. In de meeste gevallen betalen afnemers jaarlijks een vastrecht plus
een bepaalde prijs per afgenomen
kubieke meter. Bij vrijwel alle Waterleidingbedrijven was in 1988 en 1989
het marginale tarief per kubieke meter voor huishoudelijk verbruik constant7. Tussen de tarieven van de verschillende Waterleidingbedrijven
bestaan echter flinke verschillen. Zo
betalen huishoudens in Delft per kubieke meter bijna vier maal zoveel
als klanten van Waterleidingbedrijf
Midden-Nederland. Daarnaast zijn er
nogal wat verschillen in bemeteringspercentage (zie label 1).

1. Waterleidingstatistieken, VEWIN, Rijswijk.
2. Trouw, 16 januari 1993, biz. 1.
3. Een voorbeeld is de Waterleidingmaatschappij Overijssel, die sinds 1 januari
een progressief tarief hanteert. De kubieke-meterprijs is/ 1,22 voor de eerste 120
m en/ 1,47 voor elke volgende duizend
liter, “om veelgebruikers extra te laten betalen en zuinige consumenten te belonen”
(Dagblad Tubantia, 15 december 1992).
4. Een kleine 60% van de totale waterlevering is bestemd voor huishoudelijk verbruik. Huishoudelijk verbruik is hier synoniem met kleinverbruik, wat gedefinieerd is3als een afname van minder dan
300 m per jaar. Verbruik door andersoortige afnemers blijft in dit artikel buiten beschouwing.
5. Een uitzondering is D. Wiersma en J. de
Haan, Het tweede kwartje van Kok, ESB,
18 november 1992, biz. 1112-1115. Deze
auteurs vermelden – op basis van de gegevens per Waterleidingbedrijf uit 1989 – dat
er geen verband lijkt te bestaan tussen
het marginale tarief en het verbruik (biz.
1114). De auteurs houden echter geen rekening met de rol van bemeteringspercentages. Zij vinden wel een negatieve coefficient wanneer het gemiddelde tarief op
het verbruik wordt geregresseerd. Dit resultaat heeft echter weinig betekenis, omdat er tussen verbruik en gemiddelde prijs
per definitie een negatief verband bestaat.

middelde verbruik per hoofd in het

Tabel 1. Huisboudettjk waterverbruik, 1988-1989

Gemiddelde
1988 1989

Bemeteringspercentage
Bevolking in voorzieningsgebied (x 1000)
Marginaal tarief per m3
(voor bemeterde afnemers)

a

Maximum
1988 1989

Wjt = at +

waarbij pjt het marginale tarief en mjt

a

128

131

96

93

196

184

89,2a
239,7

88,7
241,0

0
10

0

100

100

10

1.212

1.225

1,157

1,162

0,68 0,68

2,41

2,35

Huishoudelijke waterverbruik

per hoofd per dag (to liters)

Minimum
1988 1989

voorzieningsgebied van waterleidingbedrijf j in jaar t, wjt, wordt dan:

yrrijt

6jt

(3)

de bemeteringsgraad is van waterlei-

a. Gewogen met de bevolking in het voorzieningsgebied.

dingbedrijf f in jaar t; Pj is het gemiddelde van de Si’s van alle individuen
in het voorzieningsgebied van waterleidingbedrijf j; £jt is de corresponderende gemiddelde storingsterm.
Vergelijking (3) is het gewogen gemiddelde van vergelijking (1), die
geldt voor de fractie mjt van bemeter-

Afnemers zonder watermeter zijn
vooral gelocaliseerd in Amsterdam,

dat het grootste deel van het water

de afnemers, en van vergelijking (2),

gebruikt wordt voor toilet, bad en

Dordrecht, Groningen en Rotterdam.

douche. Naast de tarieven en het inkomen is het waterverbruik, zoals ge-

die op de fractie (1-mjt) van onbemeterde afnemers van toepassing is.
Zoals vergelijking (3) toont, is voor
het gemiddelde hoofdelijke verbruik
niet de marginale prijs, maar de marginale prijs gecorrigeerd voor het bemeteringspercentage de relevante
prijsvariabele.
Tabel 2 vermeldt voor verschillende modelspecificaties de schattingsresultaten voor de prijsparameter y.
De parameter heeft voor alle specificaties het verwachte, negatieve,
teken. Voor vier van de vijf specificaties wordt vrijwel dezelfde parameterwaarde gevonden, die steeds significant van nul verschilt. Bij het panelmodel met vaste effecten is de schatting in absolute waarde groter, maar
de coefficient verschilt niet significant van nul. Dit model gebruikt per
waterleidingbedrijf slechts de informatie over de verandering in de prijs
en in het verbruik tussen de twee
opeenvolgende jaren, hetgeen zich
vertaalt in een grotere onnauwkeurigheid van de geschatte parameter.
Diverse specificatie-toetsen wijzen
het panel-model met stochastische
effecten aan als de geprefereerde

Men betaalt in dat geval een vast bedrag, dat afhankelijk kan zijn van omstandigheden zoals de oppervlakte
van de woning, het aantal kamers,
het aantal tappunten, de aanwezigheid van een bad en tuin, of van de

doorsnede van de buis waarmee het
water wordt aangevoerd. Voor het
overige is water voor deze afnemers
gratis; hun marginale waterprijs is
nul en er bestaat geen directe relatie
tussen het verbruik en de in rekening gebrachte kosten.

De vraag naar water

zegd, afhankelijk van factoren zoals
het bezit van een bad en een afwasmachine, de aanwezigheid van een
tuin e.d. De invloed van deze factoren wordt in de vraagvergelijking

weergegeven door de parameter 8i.
De parameter de klimatologische omstandigheden.

Voor afnemers zonder watermeter
– en dus met een marginaal tarief

van nul — luidt de vraagvergelijking:
wit = at + Pi + 5 (yu – voit) + Eit

(2)

waarbij voit het vastrechtbedrag is

Voor het waterverbruik van een bemeterde afnemer ga ik uit van een
vraagvergelijking die lineair is in de
prijs en het inkomen :
wu = at + Pi + ypit + 5 (yit – viit) + Eit
(1)

De symbolen hebben de volgende
betekenis:
wu = het waterverbruik in jaar t van
afnemer i (gemiddeld per dag,
in liters);
pit = het maiginale tarief per m3 dat

afnemer i in jaar t betaalt; •
yit = het huishoudinkomen van

afnemer i in jaar t;
vnt = het vastrechtbedrag voor een
bemeterde afnemer;
Eit = storingsterm.
De vergelijking heeft betrekking
op een individu, een keuze die sa-

menhangt met het feit dat de beschikbare verbruiksgegevens betrekking
hebben op gemiddelden per hoofd.
Een gevolg is dat voorbij wordt gegaan aan mogelijke schaalvoordelen
van waterverbruik binnen huishou-

voor onbemeterde afnemers. De beschikbare gegevens bevatten geen informatie over gemiddelde inkomens
en gemiddelde vastrechtbedragen.
Om die reden wordt de inkomensterm verder niet expliciet opgenomen en wordt het effect ervan geabsorbeerd door de parameters Ot, 15j
en Eit. De vergelijking voor het geTabelZ Scbattingsresultaten prijspa-

rameter ^(t-waarden tussen baakjes)

Modelspecificatie

Schatting

Panel-model met
stochastische effecten

-10,23
(-2,19)
Panel-model met
-33,20C
vaste effecten
(-1,05)
Verbruik 1989;
-9,84a
bemetering en prijzen 1989 (-1,94)
Verbruik 1988;
-9,69b
bemetering en prijzen 1988 (-2,04)
Verbruik 1989;
-9,47a
bemetering en prijzen 1988 (-1,92)
a. Significant op 10%-niveau.

dens. Schaalvoordelen zijn echter ver-

b. Significant op 5%-niveau.
c. Niet significant.

moedelijk gering, gegeven het feit

Aantal waarnemingen voor elk jaar: 60.

6. Recentere verbruiksgegevens zijn op

dit moment niet beschikbaar.
7. Een voorbeeld van een uitzondering is
het Gemeentelijk Waterleidingbedrijf Deventer, waar de eerste 60 m3 per jaar gratis zijn.

8. Deze vergelijking voldoet aan de Slutsky-conditie wanneer y negatief en 8 niet
te groot is. Zie bij voorbeeld J.A. Haus-

man, Exact consumer’s surplus and deadweight loss, American Economic Review,
jg. 71, 1981, biz. 662-676.
9. Het veranderen van de functionele
vorm van de vraagvergelijking (toevoegen
van een kwadratische prijsterm) en van
de covariantiestructuur van e>t (correctie

voor heteroskedasticiteit) leidt niet tot substantieel andere resultaten.

De prijselasticiteit van huishoudelijk waterverbruik die door de schattingsresultaten wordt gei’mpliceerd
bedraagt ongeveer – 0,10 bij een
prijs van/ 1,16 per kubieke meter.
Deze elasticiteit ligt in dezelfde orde

van grootte als die gevonden zijn in
een aantal buitenlandse studies .

Wanneer bij het schatten van de
vraagvergelijking de verschillen in be-

meteringspercentages tussen de waterleidingbedrijven worden genegeerd, resulteren coefficienten die
niet significant van nul verschillen,

wat overeenkomt met de bevinding
van Wiersma en De Haan11. Dit onderstreept de cruciale betekenis van

het bemeteringspercentage in de analyse.

Slotopmerkingen
De hier gepresenteerde resultaten

zijn gebaseerd op cijfers uit 1988 en
1989. Het is niet vanzelfsprekend dat

zij ook geldig zijn bij andere omstandigheden en prijsniveaus. De uitkomsten rechtvaardigen echter de verwachting dat een hoger marginaal
tarief zal leiden tot een aantoonbare
besparing op het waterverbruik. Het

is bovendien van belang op te merken dat het volledig variabiliseren
van waterkosten, rioolrechten en zui-

veringslasten een verveelvoudiging
van de huidige marginale kubiekemeterprijs van water zou betekenen12. Er zijn dan ook goede gron-

den om op experimentele schaal met
de invoering van een totaal-waterre-

kening te beginnen, zoals de ministers onlangs aan de Waterschappen
en Gemeenten hebben voorgesteld.
P. Kooreman
De auteur is hoogleraar Economic van het
huishouden aan de Landbouwuniversiteit
Wageningen. Hij dankt G.E. Achttienribbe
en J. Rouwendal voor commentaar.

10. Zie P. Herrington, Pricing of water services, OESO, Parijs, 1987.
11. Zie voetnoot 5.
12. Wanneer de waterkosten worden gevariabiliseerd, kan dit samengaan met een
daling van het vastrechtbedrag, waarvan
een positief effect op het verbruik zou
kunnen uitgaan. Dit inkomenseffect is
echter ten opzichte van het prijseffect
verwaarloosbaar klein, zelfs bij een inkomenselasticiteit van 1.

ESB 24-2-1993

Auteur