Ga direct naar de content

De prestaties van beleggingsfondsen 1989-’94

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: juni 28 1995

De prestaties van
beleggingsfondsen 1989-’94
Welke beleggingsfondsen wisten bet hoogste buitengewone rendement
met bet minste risico te behalen? In dit artikel warden de resultaten
van de Life-index over de periode 1989-1994 gepresenteerd.

Beleggingsfondsen mogen zich al geruime tijd in een stijgende populariteit verheugen. Alle grote banken
hebben tegenwoordig nun eigen huisfondsen. De enige uitzondering was
tot voor kort de Rabobank, die haar
klanten door middel van een strategische alliantie de mogelijkheid biedt
om deel te nemen in de fondsen van
de Robeco-groep. Zeer recent heeft
de Rabobank echter ook haar eigen
fondsen ge’introduceerd. Naast de grote bankfondsen bestaan er nog tal
van kleinere, gespecialiseerde fondsen.
Beleggingsfondsen hebben verschillende schaalvoordelen: door de omvang zijn de transacties goedkoper,
kan een betere spreiding van de beleggingen bereikt worden en is de benodigde kennis voor het beleggen
voor een belangrijk deel een vastekostenpost. Belangrijk is dat beleggen fundamenteel verschilt van sparen. Bij de traditionele spaarrekening
hoeft de potentiele klant alleen maar
de geboden rentepercentages te vergelijken. Bij een beleggingsfonds is
het te behalen rendement onzeker.
Fondsen verschillen niet alleen in
hun verwachte rendement maar tevens in hun risicoprofiel. Een fonds
dat voornamelijk in kleine startende
bedrijven met veel groeikansen investeert, is wellicht risicovoller dan een
fonds dat hoofdzakelijk in grote multinationals belegt. Het is daarom van
belang om de risico’s en de prestaties
van beleggingsfondsen te vergelijken.
Vorig jaar presenteerden we in dit
blad de Life-index om rendement en
risico van beleggingsfondsen te beoordelen. Dit jaar herhalen we deze
prestatiemeting, en gaan we tevens in
op de vraag in hoeverre de Life-index
een voorspellende waarde heeft met
betrekking tot toekomstige prestaties

van beleggingsfondsen. Ten slotte kijken we naar voorspelbaarheid van de
rendementen van de beleggingsfondsen. We beschouwen de hypothese
dat de toegevoegde waarde van een
beleggingsfonds emit bestaat dat de
beheerders van deze fondsen op de
juiste momenten in en uit de aandelenmarkt stappen. Vaak wordt verondersteld dat zij het beursklimaat kennen, en kunnen inschatten wanneer
het beter is tijdelijk gedeeltelijk uit
aandelen te gaan ten gunste van obligaties en andersom.

Methode
Bij het beoordelen van een fonds kijken we noodzakelijkerwijs naar prestaties in het verleden. Tevens hebben
we daarbij een ijkpunt nodig, waartegen we zowel het rendement als het
risico van een bepaald fonds afzetten. Meestal wordt daartoe een marktindex gebruikt. Om gevoeligheid
voor de keuze van de index te verminderen, en om niet bij voorbaat gespecialiseerde fondsen te benadelen,
maken we gebruik van meerdere indices: aandelenindices voor Nederland,
Europa, Noord-Amerika, en OostAzie. Hoewel we ons concentreren
op fondsen die voornamelijk in aandelen beleggen, zal een deel van het
vermogen toch regelmatig vastrentend zijn belegd. Om die reden nemen we ook een obligatie-index op.
We beoordelen fondsen op twee dimensies: (i) voor risico gecorrigeerd
rendement, en (ii) spreiding van beleggingen. Wat betreft criterium (i):
hoe hoger het rendement, des te beter het is. Aan de andere kant: hoe
meer risico, hoe slechter. Het voor risico gecorrigeerde rendement meten
we aan de hand van de constante
term van de regressie

waarbij Rn het rendement van fonds i
is in maand t minus de risocovrije rente rf, en waarbij Ajt het rendement is
op index j minus de risicovrije rente.
Wanneer de verklarende variabelen
slechts een enkele marktindex
CK^ – rf) bevat, staat hier niets anders
dan de basisregressie voor het Capital Asset Pricing Model (CAPM). De
constante term a< in deze regressie is
de Jensen-maatstaf voor abnormaal
rendement1. Een positieve alpha betekent dat een fonds een hoger rendement haalt dan op grond van de gevoeligheden voor de verschillende
markten zou mogen worden verwacht. Aangezien we alleen in significant buitengewoon rendement gei’nteresseerd zijn, kijken we naar de
t-waarde van deze coefficient.
Criterium (i) vat risico en rendement in een getal samen. Het Capital
Asset Pricing Model voorspelt echter
dat er in een efficiente kapitaalmarkt
geen systematisch buitengewone rendementen zijn te behalen. In dat geval zal geen enkel fonds significant
beter presteren op basis van criterium (i). Een fonds dat over een lange
periode gemiddeld meer rendement
haalt, zal ook een hoger risico hebben. Zodra daar voor gecorrigeerd is,
blijft er geen bijzondere prestatie
over.
Criterium (ii) houdt specifiek rekening met het feit dat een indiviuele
passieve belegger gewoonlijk slechts
in een fonds belegt. Voor zo iemand
is spreiding van belang. Hoe beter de
beleggingen gespreid zijn over een
groot aantal verschillende aandelen,
des te minder heeft de portefeuille te
leiden van het specifieke risico van
een enkel aandeel. Gemiddeld over
een groot aantal aandelen heffen bedrijfsspecifieke mee- en tegenvallers
elkaar op, en blijft alleen het marktrisico over.
Diversificatie meten we aan de
hand van het specifieke risico, dat

1. Zie W.F. Sharpe en G.J. Alexander, Investments, Prentice Hall, 1990, voor een
uiteenzetting van de Jensen-maatstaf en

de achtergronden van performance evaluatie. De methodologie voor meerdere
‘benchmarks’ wordt besproken in W.F.
Sharpe, Asset allocation: management style and performance measurement, Jour-

nal of Portfolio Management, 1992.

dat wil zeggen de variantie van de
storingsterm van vergelijking (1). Hoe
belangrijker de storingsterm, des te
slechter volgt het fonds de algemene
ontwikkelingen in de verschillende
markten. Beleggers in zo’n fonds lopen dan onnodig risico dat het fonds
zou kunnen elimineren door beter te
spreiden. We schalen de variantie van
de storingsterm met de totale variantie van de rendementen van een beleggingsfonds. Op die manier kunnen we de R van de regressie
gebruiken. Een hoge R2 betekent een
relatief gering belang van de storingsterm. Hoe hoger de R2, des te beter
volgt het fonds de marktindices.
Het wegen van beide criteria is een
subjectieve keuze en hangt af van de

Tabel 1. Waarderingscijfers
Waardering
tta)
R2

10

>4
(0,9, 1]

9

8

voor buitengewoon rendement en diversijicatie
6

7

preferenties van een individuele belegger. Wie passief en behoudend is,
geeft veel gewicht aan risicospreiding. Een wat agressievere belegger
hecht meer waarde aan buitengewoon rendement. Bij de Life-index
kennen we aan beide criteria een rapportcijfer toe, en berekenen we het
gemiddelde (label 1).
Om een tien te halen voor criterium (i) moet de t-waarde van a/ bo-

ABN-AMRO Aandelenfonds
ABN-AMRO America Fund

ABN-AMRO Netherlands Fund
ABN-AMRO Europe Fund

ABN-AMRO Far East Fund

Aegon Aandelenfonds
Algemeen Fondsenbezit
Asia Pacific Growth Fund
Asian Tigeis Fund
Colombia Securities
DP America Growth Fund
Environment Growth Fund
EOE index Fund
Equity & Law Beheer Nederland
Equity & Law Aandelen Nederland

Esmeralda
Europe Growth Fund
Far East Selection Fund
GOYA-Fund

Grpeigarant
Holland Europe Fund

Holland Fund
Holland Pacific Fund

ING Bank Dutch Fund
ING Bank Global Fund

Intereffect 500
OBAM
Robeco
Rolinco
Tokyo Pacific Holdings
Trans Europe Fund
transpacific Fund

t(a)
0,25
0,13
0,40
0,26
0,55
0,32
-0,15
0,28
1,01
0,22
0,05
-1,14
0,28
0,03
0,08
-0,10
-0,22
0,17
-0,54
-0,73
0,02
0,22
0,49

0,58
-0,13
-0,09
0,47
0,19
0,27
0,25
0,13
0,05

1,2
0,7
2,7
1,2

1,6
1,3

0,6
0,5
2,0
1,1
0,1
2,9
2,2
0,3
0,4
0,4
0,6
0,4
1,2
1,3
0,1
1,2
1,5
3,6
0,4
0,2
2,6
1,7
1,7
0,7

R2adj

0,81
0,88
0,89
0,85
0,84

0,75
0,73
0,62
0,62
0,87
0,74
0,53
0,95
0,76
0,82
0,80 ‘
0,71

0,64
0,65
0,16
0,82
0,81

0,76
0,87
0,74
0,67
0,85

0,94
0,92
0,84

0,6

0,82

0,1

0,77

cijfer

3

2

8
7,5
8,5

ven de vier liggen. Geen enkel fonds

slaagt erin zo overtuigend de markt
te verslaan. Fondsen met een t-waarde tussen -1 en 1 doen precies wat
men op basis van de theorie zou mogen verwachten. Dat is precies voldoende en daarom geven we die het
cijfer zes. De R2 hebben we ingedeeld in tien klassen, ieder met een
klassebreedte van 0,1. De gekozen
waarderingen zijn subjectief, en alleen gekozen om de beide dimensies, buitengewoon rendement en diversificatie, in een getal te vangen.

rang

7

De gegevens
12

, 3

8

7

8
7,5
7
6,5
7,5

7

8
7
7

9
7
7,5
7,5
7
6,5
7

12
21
29

12
7
21
21
1
21
12
12
21

29
21

4,5
7,5
8
7,5
9

32

7

21

6,5

29
3

8,5
8,5
8,5
7,5
7,5
7

12

7
12
1

3
3
12
12
21

Resultaten zijn gebaseerd op regressie (1). Afhankelijke variabele is het maandelijkse rendement van een fonds in afwijking van de eenmaands AIBOR- rente; verklarende variabelen zijn rendementen op Nederlandse, Europese, Noord-Amerikaanse, en Pacific aandelenindices, alle in afwijking van de eenmaands AIBOR. De constante term a is Jensens
maatstaf voor buitengewoon rendement, t(a) de t-waarde van a. /J^adj is de aangepaste
meervoudige correlate coefficient van regressie (1). Cijfers en rangorde zijn bepaald met
de waatderingen in tabel 1.

18828-6-1995

4

(1,21
(-3, -2]
<-3
(3, 4]
(2, 31
(-2, -11
(-1, 1]
(0,8, 0,91 (0,7, 0,8] (0,6, 0,7] (0,5, 0,6] (0,4, 0,5] (0,3,0,41 (0,2,0,31 (0,1,0,21

Tabel 2. Life-index van aandelenfondsen, 1989-1994
Fondsnaam

C

Voor dit onderzoek zijn op een na dezelfde 33 beursgenoteerde aandelenfondsen gebruikt als voor het vorige
onderzoek. De uitzondering is het

fonds Pacific Dimension dat in 1994
van opzet gewijzigd is en niet meer
genoteerd is. De steekproefperiode

voor de performance-evaluatie is november 1989 tot en met oktober
1994, ofte wel precies vijf jaar maandelijkse rendementen. De gegevens
zijn afkomstig van Datastream. De

koersen van de fondsen zijn aangepast voor dividenduitkeringen om al-

dus het totale rendement te verkrijgen2. Daarnaast zijn de reeksen
gecorrigeerd voor eventuele splitsingen.
De relevante aandelenindices zijn
de herbeleggingindices van Morgan
Stanley. Het rendement van elk van
2. Voor een drietal hebben we een aanpassing van de rendementsgegevens doorgevoerd ten opzichte van ons onderzoek
van vorig jaar. Dit zijn Tokyo Pacific Holdings, DP America Growth Fund, en Asia

Pacific Growth Fund. De reden voor de
verandering is dat de rendementsgegevens in Datastream gewijzigd waren. Daarnaast maken we voor Intereffect 500 geen
gebruik van de waarnemeningen februari

en maart 1993, aangezien deze waarnemingen bestaan uit een zeer grote positieve en een even grote negatieve uitschieter. Weglaten van deze twee waarnemingen leidt tot een stijging van R van 0,22
tot 0,67. Voor Equity & Law Beheer Nederland zijn de koersen handmatig verzameld, omdat Datastream voor heel 1994
een gelijke koers bevat.

1


Tabel 3. Rangcorrelatie tussen periode november 1988 – oktober 1991 en november
1991 – oktober 1994 voor verscbittende performance maatstaven

Correlatie

Signtficantie

Jensen’s a

0,12

t-waarde a

0,36
0,54

0,55
0,08
0,01

Maatstaf

R

2

Correlatie tussen de rangorde van een fonds in de
eeiste periode met de rangorde in de tweede periode. De derde kolom geeft het significantieniveau
van de toets van de nulhypothese dat de rangcorrela-

tie gelijk is aan nul.

de aandelenindices is omgerekend in
Nederlandse guldens. Voor Nederland is naast de Morgan Stanley-index ook gebruik gemaakt van de
EOE-index. Als obligatie-index is de
‘JP-Morgan total return index Nederland’ gebruikt. De risicovrije rente is
de een-maands AIBOR, getransformeerd naar maandbasis.
Voor elk fonds is regressie (1) ge-

schat, eerst met alle indices in afwijking van de risicovrije rente, en vervolgens nadat alle variabelen met een
t-waarde kleiner dan een zijn weggelaten. Als enige verdere restrictie is
opgelegd dat nooit beide Nederlandse aandelenindices tegelijk worden
opgenomen.

Het Environment Growth Fund
scoort net als vorig jaar als enige een

significant negatief buitengewoon
rendement. Groen beleggen lijkt nog
geen flnancieel aantrekkelijk perspectief. De nieuwe belastingvoordefen
voor groen beleggen kunnen echter
een groot verschil maken in de toekomst, en een belangrijke stimulering
vormen voor de populariteit van dit
soort fondsen. Bij onze berekeningen

houden we immers geen rekening
met dividend-belastingen.
Over het geheel genomen wordt er

door de fondsen geen buitengewoon
rendement behaald. Gemiddeld over
alle 32 fondsen is a gelijk aan 0,11%
per maand, met een standaarddeviatie van 0,68. Het gemiddelde verschilt
daarmee niet significant van nul.
Een blijvend probleem bij prestatiemeting is de ‘benchmark’ waartegen
de prestaties van alle fondsen afgezet
worden. Gevoeligheid voor de keuze
van een index hebben we getracht te
minimaliseren door niet een index
maar meerdere indices te gebruiken.

Een totaal andere benchmark is de gemiddelde prestatie van alle fondsen.
Op die manier vergelijken we fondsen direct met het gemiddelde van
hun concurrenten in de bedrijfstak.
Het buitengewone rendement volgt
nu uit de constante term van de regressie

fonds, de tweede kolom de waarde
van alpha; vervolgens komt de t-waarde van alpha, daarna de R . De laatste twee kolommen geven respectievelijk het waarderingscijfer en de
plaats op de ranglijst. Vijf fondsen

slaagden er in een significant positief
buitengewoon rendement te behalen
over de afgelopen vijf jaar: EOE Index Fund, ABN-AMRO Netherlands
Fund, ING Bank Dutch Fund, Obam,
en Asian Tigers Fund. Dit zijn dezelfde fondsen als vorig jaar, op nieuwkomer EOE Index Fund na. Opvallend
is het goede presteren van nationaal

georienteerde fondsen. Het EOE Index Fund doet exact wat de naam al
doet vermoeden, namelijk het volgen
van de EOE-index. De Nederlandse
aandelen-index (EOE-index) alleen
verklaart 95% van de fluctuates in
het rendement van dit fonds. Het
fonds deed zelfs meer dan volgen, getuige het positieve buitengewone rendement.

tweede periode van november 1991
tot en met oktober 1994. Voor beide
deelperioden is het buitengewoon

rendement a berekend, de t-waarde
van a, en de R2 van regressie (1).
Voor elk van deze drie criteria is een
ranglijst opgemaakt, waarna Spearman’s rangcorrelatie is berekend.
Uit tabel 3 blijkt dat de rangorde
van het buitengewoon rendement in
de eerste periode niet significant gecorreleerd is met het buitengewoon
rendement in de tweede periode.
Fondsen die in de eerste periode
hoog in een ranglijst op basis van de

Jensen-maatstaf staan, zijn op willekeurige plaatsen in de ranglijst voor
de tweede periode terug te vinden.
De resultaten wijken licht af van Ame-

rikaans onderzoek. Goetzmann en Ibbotson vinden bij voorbeeld dat fondsen die in een bepaalde periode
beter presteren dan het gemiddelde
fonds ook beter dan gemiddeld presteren in de volgende evaluatie-perio-

de3. De t-waarde van a heeft lets

meer voorspellende waarde. Fondsen
die het significant beter (of slechter)

doen dan de markt, hebben een rede-

Resultaten
Tabel 2 vermeldt de resultaten. De
eerste kolom geeft de naam van het

Om de voorspellende waarde van
de performance-maatstaven te onderzoeken, hebben we de totale steekproef in twee niet overlappende perioden van drie jaar gesplitst. De
eerste periode loopt van november
1988 tot en met oktober 1991; de

waarbij 24 het gemiddelde rendement
van alle 32 fondsen is minus de risicovrije rente. De resultaten (hier niet
vermeld) zijn vrijwel identiek aan die
in tabel 2. Significant positief rendement vinden we voor dezelfde fond-

sen als in tabel 2, met uitzondering
van Asian Tigers Fund, dat nog
slechts een t-waarde van 1,6 heeft.

Persistentie
Hieronder onderzoeken we of de
ranglijsten enige voorspellende waarde voor de toekomst hebben. Is het
verstandig te beleggen in het fonds
met het hoogste buitengewoon rendement? Is een goede diversificatie in
het verleden een betrouwbare indicator voor blijvende goede diversificatie? Begint de race iedere periode

weer opnieuw, met voor elk fonds gelijke kansen, of eindigen de winnaars
van vroeger opnieuw voor in het peloton? Met andere woorden, hoe persistent zijn de verschillende prestatiemaatstaven?

lijke kans het een volgende periode
weer significant beter (of slechter) te
doen. Meest stabiel over de twee perioden is de diversificatie-maatstaf R2.
De twee ingredienten voor de LIFEindex hebben dus meer voorspellende waarde dan de Jensen-maatstaf.
Het lijkt er op dat er over wat langere perioden bezien geen verband
bestaat tussen abnormaal rendement,
gedefinieerd als Jensen’s alpha, in verschillende perioden. Op korte termijn
is er volgens Amerikaans onderzoek
echter wel degelijk voordeel te behalen voor actieve beleggers . Voor een
grote steekproef van Amerikaanse beleggingsfondsen vonden Hendricks,
3. W.N. Goetzmann and R.G. Ibbotson,
Do Winners Repeat’, Journal of Portfolio

Management, Winter 1994, biz. 9-18. De
steekproef van Goetzmann en Ibbotson is
veel omvangrijker (728 fondsen, 13 jaar)
dan onze Nederlandse steekproef. Dit kan
verklaren waarom de positieve correlatie
voor Jensen’s alpha in onze tabel 3 niet
significant is, terwijl Goetzmann en Ibbotson wel statistisch significante resultaten
vinden.

Patell en Zeckhauser dat fondsen die

in een bepaald maand buitengewoon
rendement haalden, gemiddeld genomen ook de komende drie kwartalen
beter presteerden dan de markt. Ren-

dementen uit het verleden zouden
dus positief gecorreleerd zijn met toekomstige rendementen.
Om korte termijn voorspelbaarheid
te onderzoeken hebben we vergelijking (1) uitgebreid met eerste orde
autocorrelatie van het MA-type:

ett
Een significant positieve waarde van
9j duidt crop dat een fonds dat in een
bepaalde maand beter presteert dan
de markt, waarschijnlijk ook de vol-

gende maand weer beter is, waarna
het korte termijn effect verdwenen is.
Voor elk fonds is de coefficient 9i geschat. Tabel 4 geeft een overzicht van
de resultaten. Geheel tegengesteld
aan de verwachting zijn de meeste geschatte coefficienten negatief (28 van
de 32), en de meeste nog significant

Tabel 4. Voorspelbaarbeid van Nederlandse beleggingsfondsen 1989-1994

Fondsnaam

Autocorrelatie
6
t(0)

Autocorrelatie
0
t(9)

ABN-AMRO Aandelenfonds
ABN-AMRO America Fund
ABN-AMRO Netherlands Fund
ABN-AMRO Europe Fund
ABN-AMRO Far East Fund
Aegon Aandelenfonds
Algemeen Fondsenbezit
Asia Pacific Growth Fund
Asian Tigers Fund
Colombia Securities
DP America Growth Fund
Environment Growth Fund
EOE Index Fund
»Equity & Law Beheer Nederland
Equity & Law Aandelen Nederland
Esmeralda

-0,43
-0,18
-0,34

-0,76
-0,06
-0,01
-0,27
-0,10
0,06
-0,42
-0,05

-0,34
-0,26
-0,28
0,09
-0,96

4,0
1,6
3,0
9,3
0,5
0,1
2,4
0,9
0,5
3,9
0,4
2,3
2,4
2,2
0,7

34,0

Europe Growth Fund
Far East Selection Fund

GOYA Fund
Groeigarant
Holland Europe Fund
Holland Fund
Holland Pacific Fund

ING Bank Dutch Fund
ING Bank Global Fund
Intereffect 500
OBAM

Robeco
Rolinco
Tokyo Pacific Holdings
Trans Europe Fund
Transpacific Fund

0,00
-0,26
-0,23
0,06
-0,41
-0,03

-0,45
-0,27
-0,44
0,13
-0,35
-0,33
-0,22
-0,15
– 0,40
‘-0,28

ten de maand erna.
Voor de gemiddelde prestatie heeft

de negatieve autocorrelatie geen gevolgen. De waarde van alpha en de
significantie ervan worden vrijwel
niet aangetast.
Een mogelijke verklaring voor het
autocorrelatie-patroon is dat beleggingsfondsen wellicht hun portefeuille-samenstelling baseren op technische analyse. Technische analyse
houdt in dat toekomstige rendementen worden voorspeld op basis van
historisch rendementen. Een eenvoudige en in de praktijk zeer populaire
techniek is de zogenaamde movingaverage-oscilator . Bij deze techniek

wordt ervan uitgegaan dat aankoopen verkoopsignalen zijn gebaseerd
op de relatieve beweging van een
kort en een lang voortschrijdend gemiddelde. In de praktijk komt het er
op neer dat vermogensbeheerders de
mix tussen aandelen en obligaties af
en toe bijstellen. Op het moment dat
een fonds sterk in aandelen is belegd, is het ook zeer gevoelig voor
beursfluctuaties. Tegelijkertijd is ook
het verwacht rendement hoger. In perioden dat een fonds relatief sterk in

obligaties is belegd geldt het omgekeerde: lage marktgevoeligheid en
laag rendement. Bij de prestatieme-

ESB 28-6-1995

0,3
4,3
2,3
3,0
1,1
3,0
2,8
1,8
1,3
3,7
2,8

Resultaten in de kolommen “Autocorrelatie” zijn gebaseerd op regressie (2). Afhankelijke variabele
is het maandelijkse rendement van een fonds in afwijking van de eenmaand AIBOR-rente; verklaren-

de variabelen zijn rendementen op Nederlandse, Europese, Noord-Amerikaanse, en Pacific aandelenindices, alle in afwijking van de eenmaands AIBOR. 6 is de autocorrelatie parameter, t(6) de t-waar-

de van 9. Parameters zijn geschat volgens de methode van kleinste kwadraten met behulp van het
pakket Micro-TSP.

negatief ook (19 van de 32). Goede
resultaten in een maand worden gewoonlijk gevolgd door slechte resulta-

0,0
2,3
2,0
0,4
2,6

ting schatten we de gemiddelde
marktgevoeligheid.
We hebben deze strategic gesimuleerd met dagelijkse rendementen
voor de Amerikaanse markt. Bij de simulaties hebben we een kunstmatig

loep genomen. De meeste Nederlandse beleggingsfondsen zijn niet in
staat statistische significant buitengewoon rendement te behalen. Ook
blijkt dat buitengewoon rendement
in de periode 1988-1990 nauwelijks

fonds opgezet, dat of geheel in de

voorspellende waarde heeft omtrent
het buitengewone rendement over de
periode 1991-1994. Juist om die rede-

marktindex belegd, of geheel in risicovrije obligaties. Wanneer we regressie (1) schatten voor ons eigen kunstmatige fonds, vinden we net als voor
onze steekproef van Nederlandse
fondsen een sterke negatieve autocorrelatie in de residuen.
Dit mogelijke gedrag van fondsbeheerders heeft echter nauwelijks
waarde voor de individuele belegger.
Aangezien Jensens alpha niet positief
is, wordt er nauwelijks abnormaal
rendement mee gecreeerd. Gebruik
maken van de voorspelbaarheid van
het specificieke risico vereist ook nog
zeer actief beleid van de individuele

nen hebben we vorig jaar de Lifeindex ontworpen. Eigenschappen als
diversificatie van een fonds zijn veel
constanter tussen verschillende perioden. De enige voorspelbaarheid die
we hebben kunnen ontdekken is in

het specifieke risico van fondsen, dat
wil zeggen in het fonds-specifieke
deel van het rendement. Een mogelijke verklaring hiervoor is het actieve
beleggingsbeleid dat fondsbeheerders voeren. Voor de passieve individuele belegger is deze voorspelbaarheid echter niet van belang.

belegger door regelmatig van fonds
te wisselen. En dat is nu net niet de
reden waarom individuele beleggers
voor beleggingsfondsen kiezen. Een
belegger hoopt juist dat het specifieke risico zo klein mogelijk is.

Conclusie
In dit artikel hebben we voor het
tweede jaar de prestaties van Nederlandse beleggingsfondsen onder de

Arjan van Bussel, Kees Koedijk,
Francois Nissen, Leonard
Pijnenburg en Peter Schotman
4. Zie Hendricks, Patell en Zeckhauser,
Hot hands in mutual funds, Journal of Finance, 1993, biz. 93-130.
5. De ruwe rendementen zelf vertonen

slecht weinig autocorrelatie, net zomin als
de verschillende marktindices.
6. Zie Brock, Lakonishok en LeBaron,

Journal of Finance, 1992, biz. 1731- 1764.

Auteurs