Ga direct naar de content

Zachte technologie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 28 1995

Zachte technologic
Dat hoog ontwikkelde economieen als Nederland het
in de Internationale concurrentie niet moeten hebben
van produceren tegen de laagst mogelijke kosten, is
langzamerhand gemeengoed. De toegevoegde waarde moet komen van het optimale gebruik van kennis. Maar wat dat precies inhoudt en hoe de kennisintensiteit van de produktie het best kan worden
bevorderd, is veel minder duidelijk. In de vorige
week verschenen nota Kennis in beweging formuleert het kabinet een beleid om de kennisintensiteit
van de Nederlandse economic op te voeren. Dat is
hard nodig, want het gaat daarmee volgens het kabinet helemaal niet goed. De uitgaven aan R&D als percentage van het bbp lopen al sinds 1987 terug en liggen aanmerkelijk lager dan bij de concurrentie. De
R&D is bovendien geconcentreerd bij een zeer beperkt aantal bedrijven. (Semi-)publieke kennisinstellingen, zoals TNO, ECN, het Waterloopkundig Laboratorium e.d., doen wel veel aan R&D, maar de resultaten daarvan stromen niet genoeg door naar het bedrijfsleven. Vooral het midden- en kleinbedrijf vindt
vaak slecht de weg naar de kennisinstituten. In het
onderwijs dreigt een tekort aan technisch opgeleiden.
Om deze knelpunten weg te nemen, versterkt het
kabinet de fiscale stimulering van R&D; er komen extra middelen voor de modernisering van het beroepsonderwijs; de samenwerking tussen bedrijven en kennisinstellingen wordt bevorderd; er komt extra geld
voor technologieprogramma’s en er zal worden gei’nvesteerd in de vorming van drie technologische topinstituten. Zo moet Nederland de aansluiting weer
vinden, want de ambitie is om “ons te meten met de
beste landen in de wereld”, aldus de nota. Kan zo de
weg naar de kenniseconomie worden ingeslagen?
Uit de voornemens blijkt dat het kabinet zich vrijwel uitsluitend richt op het versterken van het technologische potentieel in de economic. In de nota
wordt wel erkend dat kennis meer omvat dan technologische kennis alleen, maar met die constatering
wordt vervolgens weinig gedaan. Dat is een gemiste
kans, want in de ‘kennismaatschappij’ gaat het juist
om het vermogen om verschillende soorten kennis
met elkaar te combineren. In een artikel vorig jaar in
ESB onderscheidde Jacobs in dit verband vier soorten kennis: technologische kennis, marktkennis,
strategische kennis en organisatiekennis . Als die verschillende soorten kennis op de goede manier worden samengebracht, kunnen ze soms tot verrassende
nieuwe combinaties leiden. En daar draait het om bij
innovatie, zoals we sinds Schumpeter weten.
Enkele voorbeelden kunnen dit verduidelijken.
Het Zwitserse horlogemerk Swatch overleefde de
concurrentie van de digitale klokjes uit Zuidoost-Azie
niet door een superieure technologic, maar door een
hele nieuwe aanpak van marketing en design. De
Swatch-mobiel, die nu in samenwerking met Mercedes wordt ontwikkeld, is ook niet gebaseerd op een
technische doorbraak, maar biedt ‘fun’ en appelleert

ESB 28-6-1995

aan de behoefte om zich van de grauwe middelmaat
te onderscheiden. Autoverkopers weten al lang dat
hun klanten geen vervoermiddelen, maar status, vrijheid, erotiek en andere vormen van beleving wensen. Ook bij andere ‘high-tech’-produkten worden de
‘zachte’ kanten, zoals gebruiksgemak, vormgeving,
image, steeds belangrijker. De meeste ideee’n voor innovatie komen ook niet uit de R&D-, maar uit de verkoop- en marketingafdelingen.
Behalve kennis van de markt is ook organisatieen proceskennis in toenemende mate een onderscheidende factor. Een container vervoeren kan iedereen,
maar zorgen voor een efficiente goederenstroombeheersing, gekoppeld aan snelle inklaring, kwaliteitscontrole, verzekering en verdere verwerking, kan
toegevoegde waarde opleveren. Gebruik van geavanceerde technologic is een noodzakelijke, maar geen
voldoende vooFwaarde om te kunnen concurreren.
Ook binnen organisaties is dit soort kennis in toenemende mate van belang: hoe de werknemers te motiveren, de processen op elkaar af te stemmen, de ondernemingsdoelstellingen in het gedrag tot uiting te
laten komen, de creativiteit te bevorderen, enz.
Daarnaast is strategische kennis van belang. Waar
wil men zich positioneren? Met wie moeten samenwerkingsverbanden worden aangegaan? Op de multimediamarkt in ontwikkeling leveren telecommunicatiebedrijven, uitgevers, software-ontwikkelaars en de
amusementsindustrie momenteel een verwoede strijd
om op tijd met de juiste partners in de juiste markten
aanwezig te zijn. Hoewel de aard van de samenwerkingsverbanden verschilt, geldt voor vrijwel elke sector dat de kenniseconomie een ‘netwerkeconomie’ is.
Het sterkst, aldus Jacobs, zijn de ondernemers die in
staat zijn een heel nieuw ‘concept’ te ontwikkelen,
waarin technologische, markt- en organisatorische
kennis op een nieuwe, verrassende manier worden
gecombineerd. Denk aan MacDonalds, CNN of Ikea.
Dat ‘zachte’ technologic in de kenniseconomie
van vitaal belang is voor het creeren van toegevoegde waarde, is overduidelijk. Maar hoe valt dat te vertalen in sturend of stimulerend overheidsbeleid?
Alleen al het probleem dat markt-, strategische en
organisatiekennis niet wordt gemeten en in statistieken gevangen, speelt de beleidsmakers parten. Dit
mag echter geen reden zijn deze kennis dan maar te
verwaarlozen en alle kaarten te zetten op bevordering van R&D. De kenniseconomie is bij uitstek een
netwerkeconomie waarin vele disciplines samenwerken. Verloopt die samenwerking stroef, dan is de
kans groot dat de investeringen in R&D maar weinig
rendement opleveren.
L. van der Geest
1. Ministerie van Economische Zaken, Kennis in beweging,
Den Haag, juni 1995.
2. D. Jacobs, De contouren van de kennismaatschappij,

ESB, 23 maart 1994, biz. 269-273

Auteur