Ga direct naar de content

De Nieuwe Nederlandse Economen Top-30

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 11 1981

De Nieuwe Nederlandse Economen Top-30
PROF. DR. J. J. VAN DUIJN*

Inleiding
Ranglijsten van economen kunnen volgens verschillende criteria worden opgesteld. Een veelgebruikte maatstaf
is aantal (en/of omvang van) publikaties in internationale
tijdschriften. Immers, alleen wie publiceert draagt bij tot
de bevordering van de wetenschap en wie een artikel in een
internationaal tijdschrift geaccepteerd krijgt, heeft iets
belangrijks te vertellen. Is dit laatste echter altijd waar?
Zou de betekenis van een wetenschappelijke bijdrage niet
veel eerder gemeten moeten worden aan de mate waarin
andere economen van die bijdrage gebruik maken, dat wil
zeggen haar in eigen werk citeren? De hier gepresenteerde,
geheel vernieuwde Nederlandse economen top-30 is op dit
laatste criterium gebaseerd.
De Schuite’s ranglijst
In ESBvan 17december 1980 verscheen een artikel van
A. D. S. de Schuite waarin een top-40 van Nederlandse
economen werd gepresenteerd, gebaseerd op internationaal publikatievolume gedurende de periode 1975-1979.
De Schuite 1) moet om zijn pionierswerk worden geprezen, want wat voor Amerikaanse economen heel gewoon
is, was voor Nederland nog nooit gedaan. Toch was er op
zijn metingen wel wat aan te merken. Is het bij voorbeeld
niet wat curieus dat een econoom als Pen, die ook in het
buitenland veel gelezen wordt, op een top-40 van Nederlandse economen geheel ontbreekt? En dat Tinbergen,
nota bene de eerste Nobelprijswinnaar in de economic, het
niet verder brengt dan een twintigste plaats op de lijst van
De Schuite?
De Schuite’s maatstaf was het volume (aantal bladzijden) van publikaties in internationale tijdschriften gedurende een aantal recente jaren. Het gaat dus om recente
,,output”, in het Engels, die door de redacties van die
tijdschriften waardig is bevonden om gepubliceerd te
worden. lets gepubliceerd krijgen is een ding; of andere
economen uit die publikaties waardevolle kennis en
inzichten putten en daar in eigen geschriften blijk van
geven, is een tweede. Maar is dat laatste toch niet waarom
het gaat? En is het dan ook niet zo dat een boek als
Tinbergens Economic policy: principles and design, een
zeker zo belangrijke en blijvende bijdrage aan de economische wetenschap heeft geleverd als bij voorbeeld een
willekeurig artikel in Ac Journal of the American Statistical
Association, en dus ook in de bepaling van de ranglijst
moet meetellen? Het antwoord op beide vragen is ja. Een
ranglijst van internationaal meetellende vaderlandse economen moet dus gebaseerd zijn op de mate waarin hun

ESB 18-11-1981

werk — boeken, tijdschriften en wat dies meer zij — door
anderen wordt gebruikt. De ranglijst moet dus zijn
gebaseerd op aantallen citaten.

De ,,SociaI Sciences Citation Index”
Gelukkig bestaat er een publikatie waarin precies kan
worden nagegaan hoeveel maal onze economen in een
bepaald jaar in internationale tijdschriften werden geciteerd, en door wie dit is gebeurd. Deze publikatie, de
Social Sciences Citation Index (SSCI), wordt uitgegeven
door het Amerikaanse Institute for Scientific Information. De SSCI omvat alle sociale wetenschappen, in zeer
ruime zin gedefinieerd, van antropologie tot statistiek, van
rechten tot bibliotheekwetenschappen. Van 1500 tijdschriften worden alle in artikelen genoemde referenties
genoteerd; van 2.500 andere gebeurt dat op selectieve basis.
Onder de 1.500 bevinden zich 150 economietijdschriften,
waaronder twee Nederlandse: De Economist en het Tijdschrift voor Economische en Sociale Geografie. Verder
wordt nog jaarlijks een beperkt aantal boeken nagetrokken. Als regel betreft dat bundels met congrespapers enz.
Zo is in 1980 Prospects of economic growth (redactie S. K.
Kuipers en G. J. Lanjouw), met daarin de papers van een
congres van de Universiteit van Groningen, in September
1978 in Gieten gehouden, opgenomen.
Een aantal bijzonderheden van de SSCI moeten nog
vermeld worden, omdat deze de telling van citaten naar
auteur bepalen:
— het geeft niet uit welke bron een citaat afkomstig is,
mils de referentie maar gedaan is in een tijdschrift of
boek dat door de SSCI gei’ndexeerd wordt. Zo kan een
.ESfi-artikel aangehaald worden (en dat gebeurt ook
regelmatig) in bij voorbeeld een artikel in De Economist. Dit ESB-artikel telt dan als citaat mee voor de
auteur ervan. Uiteraard is het wel zo dat alleen
Nederlandse economen .EAB-artikelen zullen aanhalen;
— van boeken en artikelen die door meer dan een auteur
zijn geschreven, wordt alleen de eerste auteur gei’ndexeerd. Pech dus voor Tjan, die nergens wordt
genoemd, een geduchte meevaller voor Den Hartog,
die in onze ranglijst de eer niet hoeft te delen. Bent u

* Hoogleraar algemene economic aan de Interfaculteit Bedrijfskunde te Delft.

1143

nog eens van plan om met een collega een ,,klassiek”
artikel te schrijven dat veel aangehaald moet gaan

zich bezighouden met schattingsmethoden nu nog veel
van doen heeft met vraagstukken omtrent de alterna-

worden, zorg er dan dus voor dat dit een collega is met

tieve aanwendingen van schaarse middelen.

een naam verder in het alfabet dan de uwe, of suggereer
die collega dat u belangrijker bent en dus als eerste
genoemd dient te worden. Het zij hier onmiddellijk
toegegeven dat onze top-30 door deze indexeerregel
van de SSCI wel wordt bei’nvloed (Den Hartog-Tjan),
Paelinck-Nijkamp, Van Eijk-Sandee, Driehuis-Van

Van ruim 100 Nederlandse economen werden de publicitaire antecedenten nagetrokken. De hier weergegeven

der Zwan). Onze excuses aan laatstgenoemden;
ook als eerste genoemde redacteuren van bundels

resultaten hebben betrekking op de jaren 1976 t/m 1980.
Gepubliceerd worden een top-30 over de periode 1976-

zitten goed, want het is hun naam die in de SSCI
geciteerd wordt (ook hiervan profiteert bij voorbeeld
Driehuis).

1980 (label 1), een top-10 voor elk van de jaren 1976 t/m
1979 (tabel 2) en wederom een top-30 voor 1980, het
laatste jaar waarvoor een ranglijst opgesteld kan worden

De resultaten

(tabel 3). In de top-30 1976-1980 wordt met stipnoteringen

gewerkt. Een stip is toegekend aan iedere publicist die zich
Onze werkwijze
Om tot een zo getrouw mogelijke weergave van het

internationale publicitaire aanzien van Nederlandse economen te komen, hebben we zelf nog een aantal additionele regels toegepast:
— alleen in Nederland opererende Nederlandse economen komen voor een plaats op de ranglijst in aanmer-

king. Voor een in Nederland werkende Nederlandse
econoom is het veel moeilijker om een artikel in een
internationaal (meestal Brits of Amerikaans) tijdschrift geaccepteerd te krijgen dan voor een Amerikaanse econoom van de Nederlandse afkomst. Om die

reden doet iemand als C. R. Wieners (vierde op de
lijst-De Schuite) niet mee. Hetzelfde geldt voor John
Vanderkamp (kandidaats VU, maar al jaren in Canada
werkzaam). Houthakker, Theil en Koopmans kan men
nauwelijks meer als Nederlandse economen zien. Zij
hebben dit land verruild voor de Verenigde Staten.
Alleen voor Magnus en Kapteyn (beiden buiten Nederland werkzaam) hebben we een uitzondering gemaakt.

in de jaren 1979 en 1980 (te zamen genomen) een hogere

plaats op de ranglijst wist te verwerven dan voor de
vijfjaarsperiode 1976-1980.
Verder hebben we afzonderlijk aandacht besteed aan
citaten van buitenlanders. Is het niet een blijk van
bijzonder aanzien wanneer de internationale bekendheid
zover gaat dat buitenlanders naar het werk van eenvoudige Nederlandse jongens (jammer, er staan geen vrouwen in
de top-30) gaan verwijzen? Deze buitenlandse citaten
staan in de kolom ,,internationaal”vermeld, metdaarachter de plaats die de betreffende auteur op een ranglijst naar
uitsluitend buitenlandse citaten zou innemen. De kolom

,,hoogste notering” in de top-30 1976-1980, geeft aan wat
de hoogst bereikte plaats hi een van de afzonderlijke jaren
1976 t/m 1980 is geweest.
Wat zijn de meest in het oog lopende uitkomsten?
• zoals verwacht mag worden staat Tinbergen op eenza-

me hoogte. In ieder jaar een gemakkelijke eerste plaats,
en voor vijf jaar telt dat op tot een score die ruim
zes maal zo hoog is als die van nr. 2, Nijkamp. Deze
vormt met Pen een soort subtop, zeker van Europa-

Zij hebben, voor zover ik weet, geen blijvend afscheid

genomen van het Nederlandse economenwereldje;
— boekbesprekingen, die de SSCI wel opneemt, doen
voor onze ranglijst niet mee;
— verwijzingen van een auteur naar eigen werk worden

niet meegeteld. Dit vloeit voort uit de opzet van onze
ranglijst die wil registreren in hoeverre iemands werk
ook bij anderen is aangeslagen. Het binnen eigen kring

naar elkaar refereren kan niet helemaal uitgesloten
worden, want als hoogleraar A en medewerkers Ben C
rond een onderzoeksthema publiceren, dan zit het er
wel in dat A, B en C veelvuldig naar elkaar verwijzen.

Dat zijn citaten, en ze tellen gewoon mee;
— we hebben ons beperkt tot de algemene economic. De
bedrijfseconomie en terreinen die daar in Nederland
bij gerekend worden, zoals financiering en marketing,

1) Wie is toch A. D. S. de Schuite? Anders dan zijn beroemde
collega uit het Nederlandse hitwezen, Joost den Draayer, wiens
echte naam wel bij iedereen bekend is, is de identiteit van De
Schuite nooit verklapt, al weten ingewijden wel wie het is.
Niet-ingewijden kunnen met wat eenvoudige veronderstellingen
wel een eind in de goede richting komen:
a) alleen wie zelf publiceert is geinteresseerd in het opstellen van
zo’n ranglijst (geldt ook voor deze auteur!). De Schuite is dus
zelf in zijn eigen top-40 te vinden;
b) econometrische en statistische tijdschriften werden door De

Schuite zwaar gewogen (meer dan in vergelijkbare Amerikaanse studies wordt gedaan). De Schuite is dus zelf een
ecpnometrist;

worden buiten beschouwing gelaten. De econometric

en de wiskundige economie doen weer wel mee (en dat
heeft ook nogal wat consequenties voor de ranglijst) al
zal menig rechtgeaard econoom zich afvragen of het

1144

c) hij was opvallend goed op de hoogte van de handel en wandel
van rode slippers als Magnus en Kapteyn en wist dat C. R.
bekend is, toevallig wel in Nederland zijn doctoraal had
gedaan. Deze kennis doet vermoeden dat we hier te maken
hebben met een jonge onderzoeker in het westen des lands.

Wichers, een Nederlandse Amerikaan die hier verder niet

Tabel 1. De Nederlandse Economen top-30, 1976-1980
Hoogste
notering

Instelling

Totaa!

Internationaal

EUR
VU

502
82

463(1)
50 (4/5)

EUR
EUR
EUR
Leiden
VU
EUR

59
56
55
54
51
36

50 (4/5)
36 (8)
38 (7)
9 (19/20)
48(6)
29 (9)

3
3
4
3
4
4

1 1. H. den Hartog . . . . . . .
12. P. J. Verdoorn …….
13. M. M. G. F a s e . . . . . . .

CPB
EUR
Ned. B.

33
32
32

1 (-)
22(12)
18(14)

6
9
7

15. W. H. Somermeyer . . .
16. H. Neudecker . . . . . . . .

EUR
UvA

31
27

20(13)
26(10/11)

8
10

20. A. van Delft . . . . . . . . .

CPB

19

7(22/26)

11

1. J. Tinbergen . . . . . . . . .
2. P. Nijkamp . . . . . . . . . .
•
•

5. L. H. Klaassen . . . . . . .
6. P. Korteweg . . . . . . . . .
7. J. H. P. Paelinck . . . . .
8. B. M. S. van Praag . . .
9. H. Linnemann …….
• 10. T. Kloek . . . . . . . . . . . .

Tabel 2. De top tien in 1976, 1977, 1978 en 1979
1976

EUR
EUR

15
13

0 (-)
12(15/16)

(UvA)
Tilburg

10
10

9(19/20)
2 (-)

Internationaal

5. J. H. P. Paelinck . . . . . . .

EUR

11

9

8. W. H. Somermeyer . . . . .

EUR

10

5

10. B. M. S. van Praag …..

1977

Leiden

Instelling

3. B. M. S. van Praag …..
4. H. Linnemann . . . . . . . . .

Leiden
VU

6. P. Nijkamp . . . . . . . . . . . .

8

Totaal

0

Internationaal

16
14

4
14

VU

13

8

EUR
EUR
EUR

11
11
9

8
7
7

14/15
12/13
1978

• 29. J. R. Magnus . . . . . . . .
30. A. B. T. M. van Schaik

Totaal

1
2

8. J. Koerts . . . . . . . . . . . . . .
9. J. H. P. Paelinck . . . . . . .
10. W. H. Somermeyer . . . . .
25. A. van der Zwan , . . . .
26. H. C. Bos . . . . . . . . . . .

Instelling

18
24/26

cupniveau. Dan volgt een klein pelotonnetje, aangevoerd door Cramer en eindigend met Linnemann.
Kloek is tiende op al enige afstand;
• er zijn maar drie economen die zich vijf jaar achtereen
een plaats in de top- 10 hebben weten te verwerven:
Tinbergen, Nijkamp en Pen, de top-3 auteurs. Nijkamp lijkt nu een solide tweede plaats te hebben. Pen

Instelling

Totaal

Internationaal

2. J. S. Cramer . . . . . . . . . . .
3. P. Korteweg . . . . .

UvA
EUR

16
16

14
13

8. H. Linnemann . . . . . . . . .

VU

10

8

1979

Instelling

Totaal

Internationaal

19
19

16
14

handhaaft zich nog steeds gemakkelijk in de top-10;
• van de top-30 economen zijn er twaalf afkomstig van
de Erasmus Universiteit Rotterdam en zeven van de
Universiteit van Amsterdam. Deze twee scholen leveren daarmee bijna twee derde van de ranglijst. Voordat
echter de economische faculteiten van beide universiteiten met de borst vooruit gaan lopen, dienen zij zich

3. L. H. Klaassen . . . . . . . . .
4. J. H. P. Paelinck . . . . . . .

EUR
EUR

7. B. M. S. van Praag . . . . .

Leiden

13

2

9. C. P. A. Bartels ……..

Gron.

10

6

wel te beseffen dat Tinbergen en Verdoorn met
emeritaat zijn, Korteweg naar Den Haag is vertrokken, Klaassen en Paelinck buitengewoon hoogleraar
zijn, Heertje niet aan een economische faculteit is

verbonden, en Magnus nu in Engeland werkt;
• waar zijn de Tilburgers? Toch een vrij grote economische faculteit, maar van de tien namen die wij natrokken, wist alleen Van Schaik voldoende citaten te
verzamelen om — op het nippertje — de top-30 te
halen. Het probleem met de Tilburgers lijkt ons dat zij
te veel in het Nederlands schrijven en te weinig in het
Engels. Wie dat doet, zal zien dat zijn bekendheid
beperkt blijft tot binnen de grenzen. Trouwens, ook

ESB 18-11-1981

Groningen en de Vrije Universiteit schoppen het niet

zo ver op onze ranglijst;
• de regionale en ruimtelijke economen slaan geen slecht
figuur. Onder de top-30 zijn er acht te vinden die hun
klassering voornamelijk aan ,,regionaal” werk te danken hebben. Ook de econometristen zijn, zoals te

verwachten viel, goed vertegenwoordigd. Het aantal
,,echte” macro-economen valt tegen;
• van de dertig genoteerden werken (of werkten) er 22

aan een economische faculteit. Dat is veel, maar het

1145

betekent ook dat het beslist niet noodzakelijk is om in

Tabel 3. De top-30 in 1980

de stimulerende omgeving van vakbroeders te werken
ten einde de begeerde plaats in de top-30 te halen.
,,Juristen” als Pen en Van Praag haalden zelfs de
top-10;

sommige economen zijn zeer internationaal georienteerd; anderen hebben him plaats op de ranglijst vooral
of zelfs uitsluitend te danken aan binnenlandse verwijzingen. De internationale slaggemiddelden zijn bijzon-

der hoog voor Neudecker (0,963), Linnemann (0,941),
Bos (0,923) en Tinbergen (0,922). Van Praag, Den
Hartog, Driehuis, Kapteyn, Van den Doel, Van der
Zwan en Van Schaik daarentegen moeten het grotendeels van hun Nederlandse collega’s hebben;
stipnoteringen zijn niet alleen aan de jongere econo-

men voorbehouden, want Klaassen, Kloek en Neudecker draaien toch al enige tijd mee. De overige negen
stijgers zijn center nog wel aan de jonge kant. Bovendien staan er, op de hier niet gepubliceerde tipparade,

een aantal jonge gepromoveerde economen te trappelen van ongeduld om volgend jaar de top-30 van
1977-1981 met slip en al binnen te dringen;
in aansluiting op het vorige punt: onze methode
bevoordeelt natuurlijk de economen die al een wat
langere carriere achter de rug hebben. Uit iemands hele

oeuvre kan immers geciteerd worden en als dat oeuvre

Instelting
1. J. Tinbergen . . . . . . . . . . .
2. P. Nijkamp . . . . . . . . . . . .
3. W. Driehuis . . . . . . . . . . .
4. T. Kloek . . . . . . . . . . . . . .
5. J. Pen . . . . . . . . . . . . . . . . .
6. P. Korteweg . . . . . . . . . . .
7. J. S. Cramer . . . . . . . . . . .
8. L. H. Klaassen . . . . . . . . .

9. P. J. Verdoorn ………
10. H. Neudecker ……….
11. B. M. S. van Praag …..
12. H. Linnemann . . . . . . . . .

13. J. van den Doel ……..
14. H. den Hartog . . . . . . . . .
A. van der Zwan ……..
16. J. J. van Duijn . . . . . . . . .

17. F. Muller . . . . . . . . . . . . . .
18. J. R. Magnus . . . . . . . . . .
19. M. M. G. Fase . . . . . . . . .
20. A. van Delft . . . . . . . . . . .
21. A. Heertje . . . . . . . . . . . . .

A. Kapteyn …………
23. W. H. Somermeyer …..
25. W. M. v.d. Goorbergh . .
26. C. P. A. Bartels . . . . . . . .

J. Koerts . . . . . . . . . . . . . .
D. J. Wolfson . . . . . . . . . .
29. J. H. P. Paelinck …….
30. S. K. Kuipers . . . . . . . . . .

Intemationaal

EUR
VU
UvA
EUR
Groningen
EUR
UvA
EUR
EUR
UvA

84
29
18
17
15
14
13
13
13
12

72
12
3
11
11
11
11
9
6
12

Leiden
VU
UvA
CPB
EUR
Delft
EUR
(UvA)
Ned. B.
CPB
UvA
(Leiden)
EUR
UvA
Tilburg
Groningen
EUR
EUR
EUR
Groningen

11
10
10
9
9
8
8
7
7
6
5
5
5
4
4
3
3
3
3
3

2
9
2
0
0
4
1
7
6
0
3
3
2
3
0
3
3
3
2
1

een aantal klassiekers bevat, blijven die ieder jaar weer
punten opleveren. Zo heeft Pen nog steeds baat van

zijn artikel in de American Economic Review van 1952
(A general theory of bargaining), sprokkelt Cramer
jaarlijks de nodige puntjes bij elkaar met zijn Empirical
econometrics en mag Van Eijk ook niet klagen over het
succes dat zijn Econometrica-artikel van 1959, samen
met Sandee geschreven, heeft opgeleverd. Tinbergen
heeft natuurlijk vele klassieke artikelen en boeken
geschreven; daarom staat hij zo hoog.

nog vijf economen dat aantal hebben gehaald, of daar

dicht in de buurt kwamen.
Ten slotte nog dit

nu de keerzijde van de medaille. Er zijn in Nederland

Een vergelijking tussen onze top-30 en de lijst-De

zo’n 90 hoogleraren economic (,,give or take a few”),
wier vakgebied zodanig is dat zij zich — mils zij
publiceren en gelezen worden — een plaats op de

Schuite levert nogal wat verschillen op. Van zijn eerste

,,Economen Hit Parade” zouden kunnen veroveren.
Uiteraard is er in een top-30 maar plaats voor dertig
man, maar ons zoek- en speurwerk heeft toch wel
opgeleverd dat een top-90, indien opgesteld, in de
onderste regionen wel erg veel nullen, enen en tweeen
zou bevatten. Een groot aantal van de Nederlandse
hoogleraren in de economic, zo’n 35 in totaal, komt
over de periode 1976-1980 aan minder dan drie citaten

dertig in Nederland werkzame economen hebben er 16
onze lijst niet gehaald. Zij publiceren wel, maar doen dit
misschien te recent om al door anderen geciteerd te
worden. Hopelijk zal er een aantal van doorstoten naar
onze hitlijst. Toch moeten we ook weer opmerken dat er

een fundamenteel verschil is tussen onze lijst en die van De
Schuite. Publiceren is een ding, maar gelezen en aange-

haald worden is een tweede.
Deze top-30 is met zorg samengesteld, maar ongetwijfeld zullen we een enkele publicist gemist hebben en bij

in de SSCI;

anderen telfouten hebben gemaakt. Het valt niet mee om

hoe goed is onze top, internationaal gezien? Tinbergen

volledig te zijn als bij voorbeeld in de SSCI verwijzingen

kreeg niet voor niets de Nobelprijs, maar ook anderen

naar L. H. Klaassen ook zijn te vinden onder L. Klaasen,

doen internationaal goed mee. Een kleine steekproef

L. H. Klassen en gewoon Klaassen. In ieder geval onze

onder buitenlandse economen bracht ons tot de con-

excuses aan diegenen wier prestaties wij schromelijk

clusie dat zo’n 50 internationale citaten over een

onderschat hebben.

periode van vijf jaar een heel behoorlijke prestatie is.
Een blik op de top-30 leert dan dat naast Tinbergen

1146

J. J. van Duijn

Auteur