Ga direct naar de content

De Nederlandse handel met opkomende markten

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 7 1998

De Nederlandse handel met opkomende markten
Aute ur(s ):
Karsdorp, P.A. (auteur)
Senior b eleidsmedewerker bij het ministerie van Economische Zaken.
Ve rs che ne n in:
ESB, 83e jaargang, nr. 4134, pagina 20, 7 januari 1998 (datum)
Rubrie k :
Monitor
Tre fw oord(e n):
handel, internationale, handel

De handel met ‘opkomende markten’ groeit snel. Opvallend is dat Nederland met de opkomende markten een handelstekort heeft, en
met de andere handelspartners een overschot.
Een toenemend aantal ontwikkelingslanden en voormalige Oostbloklanden is in de afgelopen twintig jaar een belangrijke rol gaan
spelen in de wereldeconomie. Dit is mede een gevolg van het feit dat de regeringen van die landen welbewuste keuzen hebben gemaakt
voor een ander beleid. Sleutelwoorden zijn in dit verband: meer marktgerichtheid, grotere openheid, degelijk macro-economisch en
financieel-monetair beleid, grotere politieke stabiliteit en rechtszekerheid en consequent doorgevoerde verbeteringen op het gebied
van infrastructuur, onderwijs en volksgezondheid.
De landen waar het hier om gaat worden meestal emerging markets’ genoemd, of in goed Nederlands: opkomende markten. Er bestaat
overigens geen algemeen aanvaarde definitie van ‘opkomende markten’. Op basis van een aantal indicatoren zoals gerealiseerde
economische groei, groeipotentie, marktomvang, industriële capaciteit, openheid en marktgerichtheid, kunnen 26 landen worden
aangewezen als ‘opkomende markten’ die voor het Nederlandse bedrijfsleven meer dan gemiddeld interessant zijn 1.
Deze landen verschillen onderling sterk. Niet alleen qua demografie en geografie, maar ook qua welvaartsniveau. Sommige opkomende
markten (India en China) worden door de Wereldbank als low-income economy aangemerkt, terwijl andere opkomende markten worden
ingedeeld in de categorie high-income economies (Singapore en Taiwan).
Deze landen hebben gemeen, dat ze er in betrekkelijk korte tijd in slaagden belangrijke producenten en exporteurs te worden; niet alleen
van agrarische en technologisch weinig geavanceerde industrieproducten, maar in toenemende mate ook van technologisch
geavanceerde industrieproducten en hoogwaardige diensten. In een aantal landen, vooral in Oost- en Zuid-Oost-Azië werd jaren
achtereen een bijzonder hoge reële economische groei gerealiseerd, waar een aanzienenlijk deel van de bevolking van meeprofiteerde.
In het ‘Westen’ zag en ziet men over het algemeen wel in dat de toenemende koopkracht in deze landen nieuwe afzet- en
investeringskansen biedt, maar anderzijds kijkt men ook met enige zorg naar de toenemende concurrentie uit deze landen. De cijfers over
het aandeel van de 26 opkomende markten in de wereldexport en -import van goederen bevestigen zowel de hoop als de vrees; beiden
zijn toegenomen. Bedroeg het aandeel van de opkomende markten in 1992 nog 21,9% van de wereldexport, in 1995 was dit gestegen tot
25,5%. Ook aan importzijde was sprake van een duidelijke stijging; van 22,3% in 1992 tot 26,3% in 1995. Het toenemende aandeel van de
opkomende markten in de wereldhandel ging vooral ten koste van de EU-landen. In dit artikel gaan we na, hoe de handel van Nederland
met de opkomende markten zich ontwikkelt.
De goederenhandel met de opkomende markten
Handelstekort
De Nederlandse goederenhandel met de opkomende markten heeft in de afgelopen vier jaar een sterke groei doorgemaakt. figuur 1 laat
zien dat de waarde van de goederenuitvoer naar de 26 opkomende markten steeg van  16,4 mrd in 1992 naar  27,9 mrd in 1996 en dat de
waarde van de goedereninvoer steeg van  23,4 mrd in 1992 naar  42 mrd in 1996. De waarde van de invoer bleek in de periode 1992-’96
dus steeds groter te zijn dan de waarde van de uitvoer, hetgeen betekent dat de Nederlandse handelsbalans met de 26 opkomende
markten steeds een tekort vertoonde. In 1996 bedroeg het tekort ruim  14 mrd.

Figuur 1. Nederlandse goederenhandel met 26 opkomende markten
Dit is opmerkelijk omdat de totale Nederlandse handelsbalans sinds 1981 ieder jaar een overschot vertoont. Als we het tekort op de
Nederlandse handelsbalans met de opkomende markten nader bekijken, zien we dat Nederland in de periode 1992-’96 steeds een
handelsoverschot had met de opkomende markten in Midden- en Oost-Europa, het Midden-Oosten en Afrika, maar dat dit overschot
ruim werd overtroffen door het handelstekort met de opkomende markten in Azië en Latijns-Amerika.
Relatief belang opkomende markten neemt toe
Ook het relatieve aandeel van de opkomende markten in de Nederlandse in- en uitvoer vertoont een geleidelijke toename. In 1996 was het
aandeel van de opkomende markten in de Nederlandse uitvoer gestegen tot 8,4% en het aandeel in de invoer tot 13,8% (zie figuur 2). De
gemiddelde jaarlijkse groei van de uitvoer naar de 26 opkomende markten overtrof in de periode 1992-’96 de groei van de Nederlandse
uitvoer in het algemeen (16,3% versus 7,8%) en aan invoerzijde is het beeld nog geprononceerder. De gemiddelde jaarlijkse groei van de
invoer uit de opkomende markten bedroeg in die periode nl. 16,4%, hetgeen beduidend meer is dan de groei van de totale Nederlandse
invoer (6,7%).

Figuur 2. Aandeel van 26 opkomende markten in de Nederlandse in- en uitvoer van goederen
Hoewel het aandeel van de opkomende markten in de Nederlandse in- en uitvoer de laatste jaren vrij fors is toegenomen, moet hierbij ter
relativering worden opgemerkt dat het aandeel van deze landen in de Nederlandse export (8,4%) nog ver beneden het aandeel van de
Duitse deelstaat Nordrhein-Westfalen ligt; dat aandeel bedraagt zo’n 14%.
Rusland, Palen en Turkije belangrijkste opkomende afzetmarkten
Een nadere beschouwing van de bilaterale handelscijfers van het CBS leert dat Rusland ( 2,9 mrd), Polen ( 2,4 mrd) en Turkije ( 2,3
mrd) in 1996 de belangrijkste exportbestemmingen onder de opkomende markten waren. Het aandeel van Rusland in de Nederlandse
uitvoer kwam daarmee in 1996 uit op 0,9%. De belangrijkste goederenleveranciers van Nederland onder de opkomende markten waren in
1996: China ( 4,2 miljard), Taiwan ( 3,9 miljard) en Hongkong ( 3,6 miljard). Het aandeel van ieder van deze landen in de Nederlandse
invoer kwam daarmee ruim boven de 1% uit (China 1,4%, Taiwan 1,3% en Hongkong 1,2%).

Goederensamenstelling
Bezien we de goederensamenstelling van de Nederlandse export naar de opkomende markten, dan valt op dat het aandeel van de
chemische producten en de voedingsmiddelen doorgaans relatief hoog is voor een industrieland, en dat het aandeel van
kapitaalgoederen en
duurzame consumptiegoederen relatief laag is. De Nederlandse goederenuitvoer naar Rusland bestaat in 1996 bijvoorbeeld voor bijna
40% uit voeding en levende dieren (met name groenten en fruit en vlees en vleesproducten) en voor 11 % uit chemische producten.
Chemische producten vormen ook een belangrijk bestanddeel in de export naar Polen (18% van de totale export naar Polen) en Turkije
(circa 26%; vooral kunststoffen en organische chemische producten).
De invoer uit de opkomende markten, in het bijzonder uit de Aziatische opkomende markten, wordt gedomineerd door de
productcategorieën machines en vervoermaterieel en diverse gefabriceerde goederen. Zo bestaat de Nederlandse invoer uit China voor
ongeveer 15% uit kantoor- en automatische gegevensverwerkende machines (lees: computers en computeronderdelen), voor 14% uit
kleding en toebehoren, voor 7% uit speelgoed, sportartikelen en kinderwagens, voor 5% uit elektrische apparaten, voor 4% uit
telecommunicatieapparatuur en voor 4% uit schoeisel. De invoer uit Taiwan bestaat zelfs voor 54% uit kantoor- en automatische
gegevensverwerkende machines. De samenstelling van de goederen-invoer uit Brazilië, één van de belangrijkste niet-Aziatische
opkomende markten, wijkt hiervan sterk af. De invoer uit Brazilië bestaat in 1996 nl. voor 49% uit voeding en levende dieren (vooral
groenten en fruit en veevoeder) en voor 26% uit grondstoffen (vooral oliehoudende zaden).
Vergelijking met België/Luxemburg en de Europese Unie
Als we de Nederlandse handel met de opkomende markten op basis van IMF-cijfers vergelijken met de handel van de BelgischLuxemburgse Economische Unie (BLEU) en de Europese Unie (EU) met de opkomende markten dan valt het volgende op:
» de waarde van de goederenuitvoer van de BLEU naar de 26 opkomende markten was in de periode 1992-’96 in dollars gemeten steeds
groter dan die van Nederland;
» Nederland had in de periode 1992-’96 steeds een tekort op de handelsbalans met de opkomende markten, terwijl de BLEU een overschot
had en de EU in 1992 een handelstekort had, maar in de jaren daarna een handelsoverschot (figuur 3);

Figuur 3. Handelsbalans met 26 opkomende markten
» Het procentuele aandeel van de opkomende markten in de totale goederenexport van Nederland bleef steeds achter bij het aandeel dat
de opkomende markten hebben in de goederenexport van zowel de BLEU als de EU (figuur 4);

Figuur 4. Goederenuitvoer naar 26 opkomende markten, als percentage van de totale uitvoer
» Het aandeel van de opkomende markten in de Nederlandse goedereninvoer overtreft sinds 1993 het aandeel dat deze landen hebben in

de goedereninvoer van zowel de EU als de BLEU (figuur 5).

Figuur 5. Invoer van goederen uit 26 opkomende markten, als percentage van de totale invoer
Een belangrijke, misschien wel de belangrijkste verklaring is dat de goederensamenstelling van het Nederlandse exportpakket duidelijke
verschillen vertoont met de EU en de BLEU. Landbouw- en veeteeltproducten, aardolieproducten, aardgas en bulkchemie hebben t.o.v.
de BLEU en de EU een relatief groot aandeel in de uitvoer, terwijl duurzame consumptiegoederen en kapitaalgoederen een relatief veel
geringer aandeel hebben.
Een andere verklaring hangt samen met de doorvoer- en distributiefunctie van Nederland binnen
de EU. Nederland importeert al jaren relatief veel producten uit landen buiten de EU en exporteert al jaren relatief veel producten naar
landen binnen de EU. Veel goederen van buiten de EU die in Nederland binnenkomen worden hier eerst opgeslagen en ondergaan in
Nederland al dan niet vergaande fasen van bewerking waarna ze uitgevoerd worden naar andere bestemmingen binnen de EU. De relatief
hoge import uit de opkomende markten en de relatief hoge export naar de EU landen wordt hierdoor verklaard.
Conclusie
Uit de analyse van de handels-cijfers blijkt dat de Nederlandse handel met de opkomende markten in de periode 1992-’96 fors is
toegenomen, in ieder geval veel forser dan de totale Nederlandse handel. De Nederlandse exporteurs hebben hun kansen blijkbaar
gegrepen en hetzelfde geldt voor de exporteurs in de opkomende markten. De wederzijdse toegenomen handel heeft geleid tot een
verdere specialisatie overeenkomstig de comparatieve voordelen van de handelspartners en heeft er toe bijgedragen dat de welvaart in
zowel Nederland als de opkomende markten is toegenomen. Dat bepaalde bedrijven en sectoren last hebben van de toegenomen
concurrentie en zich daardoor wellicht bedreigd voelen is juist. Maar van meer concurrentie wordt de samenleving als geheel niet
slechter

1 Dit zijn: China, India, Indonesië, Thailand, Maleisië, de Filippijnen, Singapore, Hongkong, Korea, Taiwan, Brazilië, Mexico, Argentinië,
Chili, Peru, Venezuela, Colombia, Rusland, Turkije, Polen, Tsjechië, Hongarije, Egypte, Israël, Jordanië en Zuid-Afrika. In deze landen
wonen 3,2 miljard mensen, ofwel 57% van de wereldbevolking. Het merendeel daarvan (2,1 miljard) leeft in China en India.

Copyright © 1998 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur