Ga direct naar de content

De laatste loodjes

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 26 1990

De laatste loodjes
In het pas verschenen jaarlijkse landenrapport krijgt
Nederland van de OESO twee complimenten en twee
verwijten1. Lot oogst ons land voor het feit dat het de
laagste inflatie heeft in de OESO. Dat is te danken aan
de vaste koppeling tussen de gulden en de Duitse mark
en aan de gematigde loonontwikkeling. Daarnaast is er
waardering voor de versterking van de economische
structuur, die blijkt uit het tempo van economische groei,
de winstontwikkeling van bedrijven, de hoge investeringsactiviteit en de sterke uitbreiding van de werkgelegenheid. Nederland heeft goed geprofiteerd van de
gunstige internationale conjunctuur. En de maatregelen
die het heeft genomen om de flexibiliteit en de efficiency
van de economie te vergroten – zoals de verlaging van
het minimumloon, de vermindering van de (marginale)
belastingtarieven en het wegnemen van een aantal
belemmeringen op de arbeidsmarkt – hebben vrucht
afgeworpen.
Daarnaast is er ook kritiek. De hoger dan verwachte
economische groei is in onvoldoende mate benut om het
begrotingstekort te verkleinen en de collectieve-lastendruk te verlichten. De extra inkomsten voor het Rijk zijn,
om een geliefde uitdrukking van oud-minister Ruding te
gebruiken, voor een belangrijk deel Verjubeld’ in de
vorm van zeeromvangrijke begrotingsoverschrijdingen.
Om het financieringstekort en de lastendruk verder te
verlagen, moet kritisch naar de uitgaven worden gekeken. De OESO is het er niet mee eens dat daar de ‘rek’
uit is. Het stelsel van sociale zekerheid is naar internationale maatstaven op onderdelen nog steeds zeer genereus. Ook met het verstrekken van subsidies zitten wij
ruim boven het OESO-gemiddelde. Met name op het
gebied van de volkshuisvesting en de landbouw zijn er
mogelijkheden tot besparing, al is het laatste eerder een
kwestie van Europees dan van nationaal beleid.
De Miljoenennota 1991 zal de OESO er niet vrolijker
op maken. De doelstellingen van het regeerakkoord op
het punt van het financieringstekort en de collectievelastendruk worden op papier weliswaar gehaald, maar
dat lukt alleen doordat een groot deel van de financiele
problemen naar de toekomst wordt doorgeschoven. Nu
al staat vast – de Miljoenennota rekent het zelf voor dat het financieringstekort bij ongewijzigd uitgavenbeleid in 1992 een kleine / 5 mrd. boven de in het regeerakkoord afgesproken norm uitkomt. Daar komt nog een
fors bedrag aan extra rentelasten bij als de rente zich
stabiliseert op het huidige niveau van 8 3/4% in plaats
van terug te vallen naar 6% zoals in de Miljoenennota is
aangenomen: dat kost het Rijk / 1,5 mrd. in 1991
oplopend tot / 4,5 mrd. per jaar in 1994. Als verder de
cao-lonen met 4% in plaats van met 3% stijgen zoals in
de Miljoenennota is verondersteld en de koppeling
wordt gehandhaafd, ontstaat opnieuw een gat van omstreeks / 5 mrd2. Verder is aangenomen dat zich geen
uitgavenoverschrijdingen meer voordoen. Gezien de
ervaringen uit het verleden is dat wel erg optimistisch.
Het kan natuurlijk zijn dat minister Kok zijn spenderende
collega’s beter in de hand weet te houden dan zijn
voorganger, maar misschien is het toch niet onrealistisch om hiervoor over de gehele kabinetsperiode een
paar miljard in te boeken. Al met al lijkt een gat van / 15
a 20 mrd. binnen de huidige kabinetsperiode niet onrealistisch.
De Miljoenennota 1991 geeft niet aan hoe hiervoor
een oplossing moet worden gevonden. Voorlopig worden de beslissingen uitgesteld tot de ‘mid-term review’
in het komend voorjaar. Dan is er ook meer duidelijkheid
over de gevolgen van de Golfcrisis voor de economie.
Intussen lopen de uitgaven op. Het kabinet trekt in de
Miljoenennota enkele miljarden uit om de kwaliteit van

ESB 3-10-1990

de samenleving te verbeteren. Hieronder vallen aanscherping van het milieubeleid, verbetering van de verkeers- en vervoersinfrastructuur, sociale vernieuwing,
bestrijding van de criminaliteit en vermindering van knelpunten in het onderwijs en de gezondheidszorg. Stuk
voor stuk belangrijke doelstellingen, waarvoor in het
regeerakkoord terecht extra aandacht is gevraagd.
Maar wie zal dat betalen?
Als er voor de financiele problemen die uit de Miljoenennota 1991 naar voren komen, geen oplossing wordt
gevonden in de sfeer van uitgavenbeperking elders op
de begroting, zal het financieringstekort of de collectieve-lastendruk (of beide) in de komende jaren weer gaan
stijgen. De bezwaren daarvan zijn bekend. Hoe hoger
het financieringstekort, hoe langer het duurt voordat de
staatschuld zich als percentage van het nationaal inkomen stabiliseert. En hoe meer belastinggeld er opgaat
aan het betalen van rentelasten – zeker bij de huidige,
hoge rente – in plaats van aan verbetering van het
milieu, de infrastructuur of het onderwijs. Met lerland,
Belgie en Italie staat Nederland aan kop van de landen
met de hoogste staatsschuld. Bovendien loopt in ons
land de schuldquote nog altijd op, terwijl in de meeste
andere OESO-landen op dit punt in de afgelopen jaren
een omslag is bereikt.
Stijging van de collectieve-lastendruk dan? Dat is zo
mogelijk nog fnuikender. Het verhogen van de lastendruk doorkruist immers elke poging om de participatiegraad van de beroepsbevolking te vergroten en zo het
draagvlak van de economie te versterken. Als het kabinet wil investeren in de kwaliteit van de samenleving,
lijkt het niet de aangewezen weg om een groter deel van
de bevolking door lastendrukverhoging van deelname
aan het arbeidsproces uit te sluiten. Daarnaast betekent
een stijging van de collectieve-lastendruk dat de koopkracht van werknemers wordt aangetast. Dat legt een
hypotheek op het arbeidsvoorwaardenoverleg. De in
1989 en 1990 bereikte loonmatiging is sterk bevorderd
doordat de collectieve-lastendruk in deze jaren daalde.
Ook langs die weg is de werkgelegenheid met lastenverlichting gediend. Ten slotte is er nog het internationale argument. De voortschrijdende Europese integratie dwingt de EG-landen tot een zekere uniformering van
hun sociaal-economische en fiscale beleid, op straffe
van verlies aan internationale concurrentiekracht. Nederland bevindt zich met zijn collectieve-lastendruk aan
de kop van het peloton. Aan versteviging van die positie
bestaat in het licht van de internationalisering van de
economie dan ook weinig behoefte. Ook de OESO
benadrukt in haar evaluatie van de Nederlandse economie dat Nederland zich niet tevreden zou mogen stellen
met stabilisatie van de collectieve-lastendruk, zoals in
het regeerakkoord is opgenomen, maar dat verdere
lastenverlichting noodzakelijk is.
Het geheel overziende zit er voor CDA en PvdA
weinig anders op dan het snoeimes weer op te zoeken
om de sanering van de openbare financien te voltooien.
De hoogconjunctuur van de afgelopen jaren is onvoldoende benut om op dit terrein orde op zaken te stellen.
Nu de conjunctuur afzwakt wordt het voor het derde
kabinet-Lubbers des te moeilijker om het karwei van
Lubbers I en II af te maken. Maar daarmee niet minder
noodzakelijk.

L. van der Geest
1. OESO, Economic surveys 1989/1990, Netherlands, Parijs,

September 1990.
2. Zie A.A.T. Wesseling, De betaalbaarheid van een parallelle
inkomensontwikkeling, ESB, 26 September 1990.

901

Auteur