Ga direct naar de content

De kwaliteit van nieuwe werkgelegenheid

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 5 1992

De kwaliteit van nieuwe
werkgelegenheid
Over de kwaliteit van de nieuwe werkgelegenheid bestaat een gemengd beeld. Enerzijds is er een groeiend aantal deeltijd- en afroepcontracten, met vaak mindergunstige arbeidsvoorwaarden. Anderzijds wordt ook een meer dan evenredige groei van hooggeschoolde
banen gesignaleerd.
De kwaliteit van banen heeft veel
aspecten: de aard van het werk, de
arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden, het ontslagrisico. Het loon is
een belangrijk aspect. Vaak gaat een
hoog loon samen met andere gunstige condities. Bij discussies in de Verenigde Staten over de werkgelegenheid wordt met ‘good and bad jobs’
gedoeld op goed- respectievelijk
slechtbetaalde banen. Het loonniveau is dan een indicatie van de kwaliteit van banen.
Sinds 1984 is het aantal banen toegenomen met ruim 2% per jaar. De groei
deed zich vooral voor in (delen van)
de dienstensector. Deze bijdrage gaat
over de verdeling van werknemers
over loonniveaus in 1985 en 1989 en
de wijzigingen daarin. Hierbij worden
de groei van de deeltijdarbeid en van
de dienstensector in de beschouwing
betrokken, evenals de veranderingen
in de beroepenstructuur .

Bronnen en indelingen
De gegevens zijn ontleend aan enkele CBS-enquetes en hebben als peildatum oktober 1985 respectievelijk
1989. De populatie omvat werknemers in bedrijven en instellingen en
bij de overheid, met uitzondering
van dienstplichtigen, tewerkgestelden bij sociale werkplaatsen (WSW)
en werknemers van 65 jaar en ouder.
De werknemers zijn ingedeeld naar
loonniveau op basis van het bruto
maandloon bij volledige werkweek.
Het loon van deeltijdwerknemers en
dergelijke is dus omgerekend naar
een volledig loon. De volgende vijf
loonniveaus zijn onderscheiden.
Brutoloon per maand
in oktober 1985
1 (hoogste)
2

3
4
5 (laagste)

/ 5.200 en meer
/ 4.200 tot/ 5.200
/ 3.200 tot/4.200
/ 2.200 tot/ 3.200
tot/ 2.200

De genoemde bedragen gelden dus
voor 1985. De laagste loongrens
(f 2.200) ligt ongeveer 10% boven
het minimumloon van volwassenen
(werknemers van 23-64 jaar) in
1985, dat toen/ 1.987,70 per maand
bedroeg. De bovenste grens
(f 5.200) ligt in de buurt van het gemiddelde loon van academici met
vijf a tien jaar beroepservaring. De
tussenliggende grenzen verdelen het
traject van/ 2.200 tot/ 5.200 in drie
klassen van gelijke breedte.
Voor oktober 1989 zijn de loongrenzen aangepast aan de ontwikkeling
van het (nominale) loon in collectieve
loonregelingen. Gekozen is voor deze
wijze van indexeren omdat loon- en
functieniveaus vaak vertaald worden
in loonschalen. Genoemde bedragen
van 1985 zijn met 4,4% verhoogd. De
mate waarin de grenzen worden verschoven heeft uiteraard gevolgen voor
de verdeling van werknemers naar
loonklasse in 1989, maar het cijfer achter de komma heeft weinig effect2.
1. De probleemstelling is niet nieuw. Zie
T. Elfring en R.C. Kloosterman, De Nederlandse jobmachine, ESB, 2 augustus 1989
(gegevens over 1979 en 1986). In F. Huijgen, De kwalitatieve structuur van de
werkgelegenheid in Nederland, deel III,
OSA voorstudie 1989, wordt de beroepenstructuur in 1977 met die van 1985 vergeleken. L.H.M. Bosch en W.H.M. van der
Hoeven, Minimumlonen en werkgelegenheidsgroei, ESB, 27 november 1991 is gericht op laagbetaalde banen; het aandeel
van deze banen in de werkgelegenheid
wordt in verband gebracht met de hoogte
van het minimumloon.
2. Er zijn meerdere indexcijfers van de regelingslonen per week en per maand. De
stijging van oktober 1985 tot oktober
1989 varieert van 4,0 tot 4,6% naargelang
men jeugdigen en bijzondere beloningen
al dan niet meerekent. Deze wijze van indexeren is een belangrijk verschilpunt
met de genoemde studie van Elfring en
Kloosterman, waarin de verschuiving van
de klassegrenzen is gekoppeld aan een
prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie.

Tabel 1. Werknemers naar loonklasse, oktober, in procenten

Het aandeel van de laagste loonklas-

se is in de dienstensector twee keer
1985

zo groot als in de nijverheid (25 res-

1989

_ Sv totaa| a voltijd- overigep
1 (hoogste)
2

. a maf-mSSt* I.;
9-

“25 – : ‘ v ” ‘ 13″

r

^^tl^l.^^-J

“•8^i’-;;” 15′
41

43

12
38
41

5091:

3 ‘ ^”’•”•’•

4 •- – . – – , < >

3.604

1.488

pectievelijk 12%). Voor een deel
hangt dit samen met de deeltijdarbeid. Dit grotere aandeel van de
laagbetaalden in de dienstensector
gaat samen met een kleinere middengroep. Het aandeel van de hoogbetaalden is in de dienstensector niet

kleiner dan in de nijverheid.

Ontwikkelingen 1985-1989
In het voorafgaande kwam naar voren

dat de verdeling van werknemers naar
Tabel 2. Werknemers per leeftijdsgroep
centen

naar loonklasse, oktober 1989, in pro-

v,2 n-,:H«t
• %if..-t.^’i:^-^^s^M^~S^K.S^”T?

loonklasse in 1989 in grote lijnen dezelfde was als in 1985. Er zijn niettemin verschuivingen opgetreden, zoals

uit de figuur blijkt. Het aandeel van zo-

fe£,liL: ^\^IJy;’lill^Mfeyt’,

҉ۢ14-

wel de laagste als de hoogste twee
loonklassen is wat toegenomen. Dat

100

1

met 2,5 procentpunt gedaald (van 65%
tot ruim 62%). Het grootste deel van
deze afhame komt bij de hoogste klas-

18

2

-.:::;;«*P«4O*/ijte*»^ftSiji^lM.«¥tt25.’,

3

• • iff ^!^,^**^jtif’i*il»:!i’Witf >-•

-.JH^Jvju.

4 ,/3 SWrf

Structurele aspecten
De verdeling van de werknemers

over de loonniveaus vertoonde in
beide jaren veel overeenkomst. Er

van de middengroep (klasse 3 en 4) is

sen terecht.

te overeengekomen arbeidsduur (afroepwerk en dergelijke). Hierbij
speelt de samenstelling naar be-

Nagegaan is of veranderingen in de
samenstelling van de werknemerspopulatie naar ‘achtergrondkenmerken’
een verklaring bieden (compositie-

roepsgroep een rol. Deeltijdarbeid

effecten). Zoals reeds bleek, hebben

deden zich verschuivingen voor,
maar deze zijn niet zeer groot. Hier
wordt in eerste instantie ingegaan

en dergelijke is sterk geconcentreerd
in bepaalde beroepen.
Grote verschillen wat betreft de

subgroepen elk een eigen verdeling
naar loonklasse, die soms sterk verschilt van die van het overige deel

op de overeenkomsten.

verdeling naar loonniveau doen

In beide jaren viel ruim 40% van alle

zich voor tussen leeftijdsgroepen.
In tabel 2 is deze uitsplitsing gegeven voor 1989. Van de jongeren
onder 23 jaar, voor wie een lager
minimumloon geldt dan voor volwassenen, valt ruim 80% in de laagste loonklasse. Boven de leeftijd
van dertig jaar is dat nog slechts bij
10% van de werknemers het geval.
Werknemers in de hoogste loonklasse (f 5.200 en meer in 1985)
treft men beneden de dertig jaar
vrijwel niet aan. Vanaf veertig jaar
valt circa 15% van de werknemers
in deze categoric.

van de populatie. Als van de populatie een fractie F behoort tot een bepaalde loonklasse, en van een subca-

werknemers in de op een na laagste
loonklasse (f 2.200 tot/ 3.200 per

maand in 1985). De twee aangrenzende klassen telden te zamen eveneens ruim 40%, en de resterende
groep (circa 15%) is verdeeld over

de hoogste twee klassen, dus met
een maandloon van/ 4.200 en meer
in 1985 (tabel 1).
Voltijdwerknemers zijn veel minder

vaak ingedeeld in de laagste loonklasse dan de ‘overigen’, waaronder
vallen deeltijdwerknemers, uitzendkrachten en werknemers zonder vas-

Figuur 1. Verdeling werknemers naar loonklasse, in procenten

tegorie een fractie f, dan geldt

F = X q f, waarbij q het aandeel van
een subcategorie in de totale populatie weergeeft.
Voor het verschil tussen 1989 en
1985, F(89) – F(85), geldt:
F(89) – F(85)

= I q(89)f(89) – £ q(85)f(85)
= I q(89)lf(89) – f(85)}
+ Z{q(89) – q(85)l f(85).
Indien de fracties binnen de subcategorieen gelijk blijven, dan is F(89) F(85) gelijk aan Z{q(89) – q(85))f(85).
Deze grootheid is gebruikt als indicatie voor compositie-effecten.

Effect leeftijdsopbouw

:

‘ BrdliKallltft-‘-f’

.r^^ri-BWrfletWew^prj

Gezien de sterke relatie tussen loon
en leeftijd kan de leeftijdsopbouw
van invloed zijn op de verdeling van
de populatie naar loonniveau. In de
jaren 1985-1989 groeide vooral de
leeftijdsgroep van 40-49 jaar aanzienlijk, namelijk met 24%, dus veel
meer dan het totale aantal werknemers (11%). De naoorlogse geboortegolf bereikte de leeftijd van veertig
jaar. Tegenover dit grotere aandeel

van de veertigers staat een afne-

mend aandeel van de meeste andere

Tabel 3. Verdeling van werknemers naar bedrijfstak en dienstverband, in procenten

groepen.
Het effect van deze wijzigingen op
de verdeling van de totale populatie

1985

1989

naar loonniveau is evenwel, per saldo, minimaal. De groei in de leeftijdsgroep van veertig tot vijftig jaar
leidt op zichzelf tot meer hoger be-

taalden. Maar dit effect wordt gecompenseerd door het afnemende aandeel van de oudste leeftijdsgroep.

De conclusie is dan ook dat de leeftijdsopbouw geen verklaring biedt
voor de wijziging in de verdeling
van werknemers naar loonklasse.

Bedrijfstak en dienstverband
Van meer belang is in dit verband de

Handel, hdreca, reparaii*
Transport, coramunicatie
Banken, zakelijke diensten
Overige

waarvan:; ;\-,v!i>««
voltijdwerknemers
overigen

70,8

Tabel 4. Verandering in de verdeling naar loonklasse 1985-1989 en effect bedrijfstak en dienstverband, in procentpunten

verdeling van werknemers naar bedrijfstak en dienstverband. Hier wor-

den zeven bedrijfstakken onderscheiden (tabel 3). Twee bedrijfstakken
zagen in de jaren 1985-1989 nun aandeel in de werkgelegenheid met

meer dan een procentpunt toenemen, namelijk de bedijfstak handel,
horeca en reparatie en de bedrijfstak
banken, zakelijke diensten. Van de
nijverheid (exclusief bouw) en overi-

ge dienstverlening liep het aandeel
meer dat een procentpunt terug.
Het percentage voltijdwerknemers is

met bijna vier procentpunt gedaald.
De groei van de categoric ‘overige

1 (hoogste)
2

3
4
5 (laagste)

~°’7
0,8

ben op de verdeling van werknemers naar loonklasse. Zij leiden met
name tot ruim een procentpunt meer
werknemers in de laagste loonklas-

se. De feitelijke toename van het aandeel van de laagste loonklasse is overigens wat geringer geweest.

Slotopmerkingen
Het cijfermateriaal bevestigt het gemengde beeld dat over de ontwikkeling van de kwaliteit van de werkgelegenheid bestaat. Enerzijds is er een

meer dan evenredige toeneming van
het aantal laagbetaalde werknemers.

werknemers’ (deeltijdwerknemers,
uitzendkrachten en dergelijke) lag
ver boven het gemiddelde. Het aan-

De andere verdeling naar bedrijfstak
en dienstverband leidt niet tot rela-

Deze houdt verband met de groei
van de deeltijdarbeid en dergelijke,

tal voltijdwerknemers nam toe met

tief meer hoogbetaalde werknemers,

en van sommige delen van de dien-

6%, de categoric overige werknemers met 27%.
Bij de berekeningen van het effect
van de gewijzigde verdeling naar bedrijfstak en dienstverband op de verdeling naar loonklasse zijn 14 catego-

zoals in feite wel heeft plaatsgevonden. Voor de hand ligt dat wijzigingen in de beroepenstructuur tot
meer hoogbetaalden hebben geleid.
Kwantificering van dit effect is niet
goed mogelijk. Bekend is evenwel

stensector. Anderzijds, en meer nog,
groeit ook het aandeel van de hoger
betaalde beroepen in de werkgelegenheid. Deze tendenties doen zich

rieen (zeven bedrijfstakken en twee
soorten werknemers als in tabel 3)
onderscheiden. De uitkomsten (ta-

dat in de jaren 1985-1989 het aandeel van de hoger geschoolde beroepen in de werkgelegenheid is toege-

bel 4) laten zien dat deze structuur-

nomen (tabel 5). Deze tendens deed
zich overigens al eerder voor3.

veranderingen inderdaad effect heb-

Tabel 5. Verdeling in loondienst werkzame personen naar beroepstak”, in procenten

1985

Wetenschappelijke e.a. vakspecialisten
Hogere leidinggevende functies : •;

TotaaJ (iaclusief beroep onbekend)
kn
ESB 5-2-1992

1989

gelijktijdig voor, en resulteren in een
relatieve teruggang van de middengroep. In de hier beschouwde periode van vier jaar is deze verschuiving

overigens beperkt van omvang.
A.W.F. Corpeleijn
De auteur is werkzaam bij het CBS. Deze
bijdrage is geschreven op persoonlijke titel en een bewerking van een uitvoeriger

artikel in: CBS, Supplement bij de Sociaaleconomische maandstatistiek, 1991-6.

3. Zie bij voorbeeld A. de Grip, Winnaars
en verliezers op de arbeidsmarkt 1981-

1985, Tijdscbrift voor Arbeidsvraagstukken, jg. 3, 1987/4.

Auteur