Ga direct naar de content

De hoogte en verdeling van de woonuitgaven (1)

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: april 24 1985

Ingezonden

De hoogte en verdeling van de
woonuitgaven (I)

nivellering van de inkomensverdeling kunnen concluderen. De mutalies zijn evenwel
gering. Indien voorls rekening gehouden
wordl mel mogelijke onnauwkeurigheden
die in elke enquele kunnen oplreden, lijkl
de conclusie dal in de verdeling van
besleedbare inkomens van huurders lussen
1977 en 1981 geen verandering is opgelreden, de veiligste.
De ongelijkheid in de verdeling van de
besteedbare inkomens

DRS. F.H. BUDDENBERG – DRS. F. ELBERS*

Inleiding
In het ESB-artikel ,,De hoogte en verdeling van de woonuitgaven van huurders en
eigenaren-bewoners” van drs. B.M. Veldman in ESB van 20 februari 1985 wordt
o.a. geconcludeerd dat de verdeling van de
besteedbare inkomens over huurders in de
periode 1 januari 19787 1 januari 1982
schever is geworden, en dat de verdeling
van de huishoudinkomens bij huurders
voor aftrek van de woonuitgaven schever
zou zijn dan na aftrek van woonuitgaven.
Beide uitspraken zijn aanvechtbaar.
De ontwikkeling van de
inkomensongelijkheid van huurders
De conclusie van Veldman is gebaseerd
op de ontwikkeling van het aandeel van de
diverse decielen in het totale besteedbare
inkomen. Terecht constateert de auteur
dat een verdeling schever wordt wanneer
de aandeelpercentages in de eerste decielen
lager worden en die in de hoogste decielen
hoger. Een verdeling wordt minder scheef
wanneer het omgekeerde geldt. Tabel 1 is
uit label 5 van Veldman afgeleid.
Tabel 1. Procentuele aandelen in de huishoudensinkomens van enkele combinaties
van decielen van huurders op basis van het
WBO1977 en het WBO 1981
Deciel
2t/m4
8t/mlO
It/m5
6 t/m 10

WBO 1977

WBO 1981

20,9
45,8

21,0
45,3
33,9
66,1

33,9
66,1

De keuze van de decielen waarop men
een oordeel over de ontwikkeling van de inkomensongelijkheid baseert, is uiteraard
arbitrair. De keuze voor een hoog en een
laag deciel, bij voorbeeld het eerste en het
tiende of het tweede en het negende, heeft
het nadeel dat een oordeel over de ontwikkeling van de inkomensongelijkheid op basis van de ontwikkeling voor een klein deel
van de populatie wordt geveld. Een fluctuatie daarin behoeft niet representatief te
zijn voor bewegingen die in andere decielen
plaatsvinden. Met name mutaties in het
eerste deciel behoeven niet representatief te
zijn voor mutaties in de naast bij gelegen
decielen. Het eerste deciel bestaat grotenESB 1-5-1985

deels uit studenten die – dit kan niet worden weersproken – een laag inkomen hebben. Dit is evenwel tijdelijk. Na afloop van
de studie gaan de meesten tot de hogereinkomensklassen behoren. De meeste mensen die meer permanent op een minimuminkomen zijn aangewezen, worden in de
decielen 2 t/m 4 aangetroffen. De alleenstaande bejaarde met slechts een AOWuitkering zit in het tweede deciel, zijn gehuwde equivalent zit in het vierde deciel.
Een echtpaar met een minimumloon en
twee kinderen treffen we in het vijfde deciel aan. Inkomens hoger dan modaal vallen in de decielen 8 t/m 10. Modaal zelf bevindt zich in het zevende deciel. Ten einde
conclusies op basis van slechts twee decielen te vermijden en ten einde te voorkomen
dat een niet-representatieve groep (studenten) het oordeel te veel bei’nvloedt, is in label 1 in de eerste plaats als criterium gekozen voor het aandeel van de decielen 2 t/m
4 en de hoogsle drie decielen. In de Iweede
plaats zijn de eerste vijf en de tweede vijf
decielen samengevoegd, m.a.w. worden de
inkomensaandelen van de onderste helfl en
de bovenste helft van de inkomenseenheden vergeleken.
In de eersle opslelling constateren we
een vooruilgang mel 0,1%-punl voor de
decielen 2 t/m 4 le zamen. Voor de hoogsle
drie decielen kan een inkomensachleruilgang mel 0,5%-punt worden berekend. Dil
wijst op een minder grole ongelijkheid. De
inkomensaandelen van de ondersle helfl en
de bovensle helfl van de inkomenseenheden zijn – volgens deze cijfers – gelijk
gebleven.
Het blijkt dal men door verschillende
cijferopslellingen tol verschillende conclusies kan komen. Op grond van de eersle cijferopsielling zou men lol een iels verdere

Veldman concludeert len aanzien van de
inkomensverdeling van huurders na aflrek
van woonuilgaven, dat deze in de periode 1
januari 1978 lol 1 januari 1982 door de
schever wordende woonuitgavenverdeling
minder scheef is geworden dan de inkomensverdeling voor aftrek van de woonuilgaven. Een beoordeling van deze slelling
vindl plaals aan de hand van gegevens uit
label 2.
Tabel 2 maakl hel mogelijk om diverse
verdelingen mel elkaar le vergelijken. Uilgangspunl is sleeds conform paragraaf 2
dal een verdeling schever wordl wanneer
de aandeelpercenlages in de eersle decielen
lager worden en die in de hoogsle decielen
hoger. Een verdeling wordl minder scheef
wanneer hel omgekeerde geldl.
Zowel voor 1978 als 1981 blijki volgens
deze maalstaf de huurverdeling minder
scheef le zijn dan de inkomensverdeling
voor aftrek van woonuilgaven. Na aflrek
van woonuilgaven blijki de inkomensverdeling voor zowel 1978 als 1981 echter
schever te zijn dan de inkomensverdeling
voor aftrek van woonuilgaven. We komen
hier derhalve tol een andere conclusie dan
Veldman waar hij slell dal de verdeling van
de huishoudensinkomens voor aflrek van
woonuilgaven schever is dan na aflrek van
woonuilgaven. Om een dergelijk resullaat
te kunnen bereiken, dient de verdeling van
woonuilgaven schever le zijn dan de verdeling van de besleedbare inkomens. Onze
conclusie laal zich als volgl duiden. Lagere
inkomens belalen een relalief groler deel
van hun inkomen aan huur dan hogere inkomens, waardoor de inkomensverdeling
na aflrek van de huur schever is dan de in-

* De auteurs zijn werkzaam op de Directie Macro Economische Aangelegenheden van het Mi-

nisterie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
De reactie is op persoonlijke titel geschreven.

Tabel 2. Procentuele aandelen in de huishoudensinkomens voor en na aftrek van de
woonuitgaven van enkele combinaties van decielen van huurders
WBO 1978

Deciel

WBO 1981

InkomensHuuraandeel voor aandeel
aftrek van
woonuitgaven

2 t/m 4
8 t/m 10

Inkomensaandeel na
aftrek van
woonuitgaven
a)

Inkomensaandeel
voor aftrek
van woonuitgaven

Huuraandeel

Inkomensaandeel na
aftrek van
woonuitgaven a)

20,9
45,8

20,3
47,1

21,0

24,2

45,3

38,2

20,5
46,5

25,1
37,2

a) Na weging van het inkomensaandeel voor aftrek van woonuitgaven met de netto huurquote per deciel kan op eenvoudige wijze het inkomensaandeel na aftrek van woonuitgaven per deciel worden berekend.

431

komensverdeling voor aftrek van de huren. Bezien in de tijd van 1978 naar 1981
wordt de inkomensverdeling na aftrek van
de huren evenwel gelijker. De huurverdeling wordt namelijk schever tussen 1978 en

mensverdeling na aftrek van huren gelijker
wordt bij een nagenoeg gelijk blijvende
verdeling van besteedbare inkomens voor
aftrek van huren.

1981 of anders geformuleerd: delagerede-

F.H. Buddenberg

cielen gaan relatief minder huur betalen en
de hogere relatief meer, waardoor de inko-

F. Elbers

Auteurs