internationaal
De haalbaarheid van de
Lissabonstrategie
Zullen de EU-lidstaten erin slagen om in 2014 de beoogde
economische prestatie te halen door het uitvoeren van
de Lissabonstrategie? Dit is nog maar de vraag, gezien de
hoogte van de doelstellingen en het probleem om in de EU
tot een gezamenlijke uitvoering te komen.
D
e economische prestaties van de EU-6lidstaten in de periode 2004 tot 2014
worden gesimuleerd in drie scenario’s,
die alle uitgaan van de situatie in 2004
en worden berekend met behulp van een model.
In het Lissabonscenario gaat het model ervan uit
dat de doelstellingen van de Lissabonstrategie van
de EU gehaald worden. In het ideale scenario is de
aanname dat er voldoende kapitaal beschikbaar is
om te investeren, maar in het reële scenario is de
aanname dat er vrijwel geen kapitaal aanwezig is
om te investeren in additionele economische groei.
In het reële scenario moet de groei behaald worden
door gebruik te maken van de mogelijkheden die tot
nu toe niet benut zijn, zoals bijvoorbeeld de relatief
hoge en voornamelijk structurele werkloosheid in de
EU. Als deze aanzienlijk verkleind kan worden door
de arbeidsmarkt te liberaliseren, zodat werklozen
een goede scholing kunnen krijgen en aan een baan
geholpen kunnen worden, stijgt de economische
groei (IMF, 2003).
Het Lissabonscenario
Jo Konsten
Promovendus aan de
ÂUniversiteit Maastricht
756
ESB
De Lissabonstrategie van de EU propageert een op
kennis en vaardigheden gebaseerde economie. Deze
kan alleen gerealiseerd worden indien de beroepsbevolking in staat is om nieuwe kennis en vaardigheden
van anderen op te nemen en zelf nieuwe kennis te
ontwikkelen. Om dit te bereiken dient de opleiding
van de beroepsbevolking verbeterd te worden. Zo
moet 83 procent van de beroepsbevolking voorbereidend hoger onderwijs (vwo) hebben en 33 procent
van de beroepsbevolking een universiteit met succes hebben doorlopen. Dit is gelijk aan het niveau
van respectievelijk Duitsland en Finland in 2004,
die de beste resultaten binnen de EU behaalden
(EUROSTAT, 2002/05). Om de kenniseconomie te
ontwikkelen is er verder volgens de Lissabonstrategie
een kennisproductiesysteem nodig dat op wereldniveau kan concurreren. Om dit te bereiken dienen de
investeringen in onderzoek en ontwikkeling verhoogd
te worden tot drie procent van het bruto nationaal
product van iedere lidstaat. Vijf wetenschappelijke
onderzoekers per duizend werknemers dienen ingezet te worden voor ieder procent van het bruto nati-
14 december 2007
onaal product dat geïnvesteerd wordt in onderzoek
en ontwikkeling, het niveau van Finland in 2004,
de lidstaat met de hoogste investeringen in O&O
en wetenschappelijke onderzoekers in de EU. Om
de door de Lissabonstrategie voorgestelde grotere
sociale cohesie te bereiken dienen er meer mensen
een baan te hebben. Volgens de Lissabonstrategie is
een baan de beste manier om sociale uitsluiting te
voorkomen. Omgerekend in voltijdbanen dient 65,5
procent van de beroepsbevolking een baan te hebben (OECD, 2004; CBS, 2006). Om de productie te
verhogen dienen werknemers gemiddeld meer uren
per jaar te werken en moet ook de productiviteit per
werknemer groter worden. De doelstelling voor het
aantal gewerkte uren is achttienhonderd, gelijk aan
het niveau van Spanje in 2004, de EU-lidstaat met
gemiddeld het hoogste aantal gewerkte uren per werkende per jaar (OECD, 2005). Voor arbeidsproductiviteit wordt de productiviteit van de industrie met de
hoogste productiviteit in iedere economische sector
als doelstelling genomen (EU, 2001/02). Voor alle
doelstellingen wordt 2014 als streefdatum genomen,
niettegenstaande het feit dat de Lissabonstrategie
haar doelstellingen voor 2010 gesteld had (European
Council, 2000; EU, 2004c).
Het ideale en het reële scenario
De toename aan kennis en vaardigheden wordt
gemeten aan de hand van het percentage van de
beroepsbevolking dat vwo en universiteit voltooid
heeft. In het ideale scenario worden kennis en vaardigheden verder ontwikkeld door de huidige beroepsbevolking continu te trainen op de werkplek. Voor
de toekomstige beroepsbevolking wordt dit bereikt
door te investeren in meer hoger onderwijs. Door
voldoende te investeren in hoger onderwijs, kunnen
alle studenten met voldoende capaciteiten dit volgen
en kan het aandeel niet-afgemaakte studies verlaagd
worden tot tien en dertig procent voor respectievelijk
vwo en universiteit. Aan werkenden die hun studie
niet afgemaakt hebben zouden aantrekkelijke voorwaarden kunnen worden geboden om dit alsnog te
doen. Een mogelijkheid zou zijn om het met behulp
van subsidies voor hen mogelijk te maken om deels
in werktijd studeren. Voor vwo en universiteit geldt
dit voor werkenden in respectievelijk de leeftijd
vijftien tot 35, en dertig tot 45 jaar, waarvan respectievelijk vijftig en veertig procent alsnog hun
studie zouden kunnen afmaken. Dit zou kunnen
leiden tot een toename van rond de twintig procent
hogeropgeleide werknemers in de beroepsbevolking
in de komende tien jaar die vwo hebben en waarvan
ongeveer de helft de universiteit zou
technologische ontwikkeling, uitgedrukt in de totale factor
De technologische
hebben afgemaakt (OECD, 2004;
productiviteit, wordt berekend uit de geaccumuleerde invesEUROSTAT, 2002/05; CBS, 2006).
teringen in onderzoek en ontwikkeling over de laatste tien
ontwikkeling van een
Uit onderzoek in OESO-landen blijkt
jaar waarbij vijf procent per jaar wordt afgeschreven voor
land is niet alleen
dat een jaar extra onderwijs met volveroudering van de technologie (Coe en Helpman, 1995; De
tooide studie de productie met vier
Grip, 2006). De investeringen van de directe en indirecte
afhankelijk van zijn
tot zeven procent doet toenemen
handelspartners van het betreffende land worden gewogen
eigen investeringen
(Bassanini en Scarpetta, 2001). In
door de importen te berekenen als een percentage van zijn
het reële scenario kunnen, vanwege
bruto nationaal product (Bayoumi et al., 1999). Nederland
in onderzoek en
het gebrek aan kapitaal voor invesvalt wat onderzoek en ontwikkeling betreft in beide scenario’s
ontwikkeling,
teringen, alleen door het beperken
terug naar respectievelijk tachtig en vijftien procent, vergelevan de schooluitval de kennis en
ken met het Lissabonscenario (tabel 1).
maar ook van de
vaardigheden van de werkende beDe werkgelegenheid wordt gemeten in voltijdbanen en uitinvesteringen van zijn gedrukt als een percentage van de totale beroepsbevolking.
volking verhoogd worden. Nederland
valt op het gebied van kennis en
De werkgelegenheid wordt verhoogd door een toename van
directe en indirecte
vaardigheden van de beroepsbede arbeidsmarktparticipatie, dat wil zeggen door een grotere
handelspartners
volking terug tot 49 procent in het
deelname van gehuwde vrouwen, van jeugdige personen en
ideale scenario en zes procent in
van oudere personen aan het arbeidsproces. Dit wordt verder
de reële variant, vergeleken met het
ondersteund door het vergroten van het aantal en de kwaliteit
Lissabonscenario (tabel 1).
van de beschikbare banen. Bovendien kunnen personen die werkloos zijn doordat
In het ideale scenario wordt geïnvesteerd in onderze onvoldoende kennis en vaardigheden hebben, gevraagd worden om bijschozoek en ontwikkeling. Dit leidt tot een hogere voorlingscursussen te volgen. Nederland heeft hier al een begin mee gemaakt in het
raad aan fundamentele kennis en tot meer onderCentrum voor Werk en Inkomen. De kwaliteit van de banen en het aantal banen
zoekers. Zowel kennis als onderzoekers zijn nodig
wordt vergroot omdat er in het ideale scenario geïnvesteerd wordt in de liberalivoor de ontwikkeling van nieuwe kennis en innovatie
satie van de productmarkt en de arbeidsmarkt. Bovendien wordt er geïnvesteerd
(Romer, 1990). In het reële scenario is de groei van
in het verhogen van de concurrentiekracht van de productmarkt en de arbeidsde investeringen in kennis en ontwikkeling gebaseerd markt. Berekeningen en simulaties van het IMF komen tot de volgende concluop de historische groei in de periode 1981 tot 2004
sies. Door het verhogen van de concurrentiekracht van de arbeidsmarkten in
(OECD, 2004). De technologische vooruitgang wordt
het euro-gebied tot het niveau van de arbeidsmarkt in de Verenigde Staten kan
gemeten aan de hand van de groei van de totale
de groei van de werkgelegenheid en hierdoor de economische groei aanzienlijk
factor productiviteit, de efficiency bij de inzet van
verhoogd worden. Indien nu tegelijkertijd de concurrentiekracht van de productarbeid en kaptaal. De technologische ontwikkeling
markten in het euro-gebied verhoogd wordt tot het niveau van de productmarkt
van een land is niet alleen afhankelijk van zijn eigen
in de VS, kan deze groei ongeveer verdubbeld worden. De verhoogde concurreninvesteringen in onderzoek en ontwikkeling, maar
tiekracht van de arbeidsmarkt verhoogt de werkgelegenheid en de economische
ook van de investeringen van zijn directe en indirecte groei door het verhogen van de consumptie en de investeringen met ongeveer
handelspartners, in onderzoek en ontwikkeling. De
gelijke bedragen. De verhoogde concurrentiekracht van de productmarkt verinvestering van zijn handelspartners beïnvloedt zijn
hoogt de werkgelegenheid en de economische groei omdat de macht over de
technologische ontwikkeling via halffabrikaten en
markt van ondernemingen wordt beperkt. Hierdoor zijn ondernemingen minder
kapitaalgoederen die het betreffende land imporin staat om de toegang voor de producten van de concurrenten tot hun markt
teert en die nieuwe technologische ontwikkelingen
te beperken (IMF, 2003). Volgens berekeningen en simulaties van het IMF kan
bevatten (Coe en Helpman, 1995). De groei van de
hierdoor de werkgelegenheid met 0,65 procent per jaar en de economische groei
tabel 1
Vergelijking economische prestaties in het Ideale en Reële scenario in relatie tot het Lissabonscenario.
België
Duitsland
Frankrijk
Italië
Luxemburg
Nederland
Ideale scenario in 2014
Kennis en vaardigheden
46
62
45
38
43
49
Onderzoek en ontwikkeling
80
88
85
61
80
80
Voltijdbanen
52
82
96
100
69
63
Gemiddeld gewerkte uren
75
75
75
75
75
75
94
86
86
60
99
70
Productiviteit economie
Als gevolg van benchmarking
Reële scenario in 2014
9
9
10
14
10
6
Onderzoek en ontwikkeling
Kennis en vaardigheden
18
21
18
12
18
15
Voltijdbanen
26
41
49
77
35
32
Gemiddeld gewerkte uren
25
25
25
25
25
25
0
0
0
0
0
0
Productiviteit economie
Als gevolg van benchmarking
ESB
14 december 2007
757
met één procent per jaar worden verhoogd in de komende tien jaar. In het ideale
scenario is een kwart van de mogelijke groei in werkgelegenheid toegekend aan
de hand van de flexibiliteit van de EU-6-arbeidsmarkten, gebaseerd op de werkloosheid in de periode 1995 tot 2004 (OECD, 2004). Landen als Duitsland en
Frankrijk hebben structureel een minder flexibeler arbeidsmarkt dan Nederland
en een veel grotere structurele werkloosheid, uitgedrukt als een percentage van
de beroepsbevolking. De structureel meest inflexibele arbeidsmarkt heeft het
meest te winnen bij de liberalisering van product- en arbeidsmarkten in de EU-6,
waarbij de marktstructuur fundamenteel veranderd wordt (IMF, 2003; OECD,
2004; EU, 2004b). Door de druk van de relatief hoge werkloosheid, vooral in
de grotere EU-6-lidstaten, zal er ook in het reële scenario een zekere mate van
marktliberalisering plaatsvinden. Deze zal, vooral omdat de vakbonden nog niet
helemaal overtuigd zijn van de voordelen van marktliberalisering, veel langzamer
verlopen dan in het ideale scenario. In Nederland wordt hierover nog steeds een
felle discussie gevoerd tussen de verschillende partners in de arbeidsmarkt. Er
is dan ook aangenomen dat de resultaten in het reële scenario niet meer dan
de helft zullen zijn van de resultaten in het ideale scenario. Nederland valt wat
werkgelegenheid betreft in beide scenario’s terug naar respectievelijk 63 en 32
procent vergeleken met het Lissabonscenario ( tabel 1).
Het model zoals ontwikkeld in beide scenario’s investeert ook in een verhoging
van het gemiddeld per jaar gewerkte aantal uren per werknemer. Aangenomen
wordt dat het gemiddeld aantal gewerkte uren in het ideale respectievelijk het
reële scenario zal stijgen met respectievelijk 75 en 25 procent van het verschil
tussen de doelstelling voor 2014 en het niveau van 2004 (OECD, 2005). Gezien
de aanname vallen de EU-lidstaten wat het aantal gewerkte uren betreft in
beide scenario’s terug naar respectievelijk 75 en 25 procent vergeleken met het
Lissabonscenario (tabel 1).
Om de productiviteit van de economie (EU, 2001/02; EU, 2004a) te verhogen
investeert het model zoals het ontwikkeld is door het ideale scenario niet alleen
in kennis en vaardigheden van de beroepsbevolking maar ook in onderzoek en
ontwikkeling om tot de beste technologieën en technieken te komen. Door het
grote verschil in productiviteit vooraf aan de toepassing van de nieuwste technologieën en technieken blijven er ook na de invoering van nieuwe technieken
verschillen in productiviteit bestaan. Door benchmarking kan nu het hoogste
rendement gehaald worden uit de invoering van de beste technologieën en
technieken. In het ideale scenario wordt hierbij door weegfactoren, gebaseerd op
kennis en vaardigheden van de werkende bevolking en op het aantal beschikbare
wetenschappelijke onderzoekers in de private en de publieke sector, de maximaal mogelijke productiviteit bepaald. In het reële scenario is er geen kapitaal
aanwezig voor investeringen in additionele economische groei. Dat houdt in dat
kennis en vaardigheden van de beroepsbevolking niet verhoogd kunnen worden
en dat er geen benchmarking wordt toegepast. De investeringen in onderzoek
en ontwikkeling stijgen nauwelijks. Ze nemen toe met hetzelfde bedrag als in de
afgelopen twintig jaar en dat betekende voor Nederland een stijging van 1,79 tot
1,89 procent van het bruto nationaal product in twintig jaar (OECD, 2004). Het
grootste deel van de Nederlandse toename in de totale factor productiviteit is
dan ook te danken aan zijn handelspartners, aan technologieën die samengaan
met de invoer van producten en kapitaalgoederen (Bayoumi et al., 1999).
Nederland valt wat productiviteit betreft in beide scenario’s terug naar respectievelijk zeventig en nul procent vergeleken met het Lissabonscenario (tabel 1).
in het Lissabonscenario (tabel 1), en ook duidelijk
slechter dan de actuele prestatie in de periode 1994
tot 2004. De bedoeling van de Lissabonstrategie
is niet alleen een hogere economische groei maar
ook een grotere duurzaamheid van deze groei. De
bedoelingen van de EU-6 zijn goed maar worden niet
altijd gevolgd door adequate acties in alle lidstaten.
Het is nog te weinig een gemeenschappelijke markt
en vooral nog geen gemeenschappelijke economie
(European Council, 2000; EU, 2004c).
Literatuur
Bassanini, A. en S. Scarpetta (2001) The driving forces of economic
growth. Panel Data evidence for the OECD Countries. OECD
Economic Studies, nr. 33.
Bayoumi, T., D.T. Coe en E. Helpman (1999) R&D spillovers and
global growth. Journal of International Economics, 47(2), 399–428.
CBS (2006) Bevolking naar herkomstgroepering en generatie.
Voorburg/Heerlen: CBS.
Coe, D.T. en F. Helpman (1995) International R&D spillovers.
European Economic Review, 39(5), 859–887.
European Council (2000) Lisbon European Council. Presidency
conclusions, 3–24 maart 2000, Brussel: European Council.
EUROSTAT (2002/05) Key Data on Education in Europe.
Luxemburg: Eurostat.
EU (2001/02) Economic Portrait of EU. Brussel/Luxemburg :
Europese Commissie, Eurostat.
EU (2004a) European Economy. The EU Economy, 2004 Review,
Statistical data. Brussel: Europese Commissie.
EU (2004b) Labor markets in the EU: An economic analysis of recent
performance and prospects. In: European Economy. The EU
Economy, 2004 Review, 165–220. Brussel: Europese Commissie.
EU (2004c) The Lisbon Strategy and the EU’s structural productivity problem. In: European Economy. The EU Economy, 2004
Conclusies
Review, 155–188. Brussel: Europese Commissie.
De economische prestaties in het ideale en het reële scenario zijn vergeleken
met zowel die in het Lissabonscenario als met de actuele prestatie in de periode 1994 tot 2004. De vergelijking is gebaseerd op de economische groei ten
gevolge van achtereenvolgens: de toename in kennis en vaardigheden van de
beroepsbevolking; de technologische vooruitgang; de groei van de werkgelegenheid; meer gewerkte uren en een grotere productiviteit. De economische prestaties in het ideale scenario zijn aanzienlijk beter dan de actuele prestaties in de
periode 1994 tot 2004, maar duidelijk slechter dan die in het Lissabonscenario.
De economische prestaties in het reële scenario zijn duidelijk slechter dan die
Gordon, R.J. (1995) Is there a trade-off between unemployment and
758
ESB
14 december 2007
productivity growt?. CEPR discussiepaper 1159.
Grip, A. de (2006) Evaluating human capital obsolescence.
Maastricht: Universiteit Maastricht.
IMF (2003) Unemployment and labor market institution. Why
reforms pay off. Washington: IMF.
OECD (2004) Science, technology and industry outlook en labor force
statistics, 1983–2003. Parijs: OECD.
OECD (2005) Employment outlook. Parijs: OECD.
Romer, P.M. (1990) Endogenous technical change. Journal of
political economy, 98(5), 71–102.