De gaten van Hassan
DR. A. PAIS*
Volgens sommigen is de financiele problematiek op de begroting van het Ministerie van Onderwijs en
Wetenschappen voor een belangrijk deel een erfenis uit het verleden. Vroegere bewindslieden zouden
grote ,,gaten” in deze begroting hebben laten vallen, die thans moeten worden gedicht. In dit artikel
bestrijdt de voormalige minister van Onderwijs en Wetenschappen in het kabinet-Van Agt I deze
opvatting. Hij zet uiteen welke de uitgangspunten waren die destijds door hem op het Ministerie van
O & W werden gehanteerd, welke financiele problemen zich voordeden en op welke wijze deze in
overleg met het Ministerie van Financien werden opgelost. Een en ander wordt aan de hand van
cijfers toegelicht. Zijn conclusie is dat er van ,,gaten” geen sprake is. Hoewel dit gezien de grote
financiele misere op het Departement van Onderwijs en Wetenschappen begrijpelijk is, is het niet
terecht de huidige problemen op rekening van voorgangers te schrijven.
Inleiding
De afgelopen twee jaar dat de huidige onderwijsminister op het
departement van O en W zetelt, zullen de geschiedenisboekjes vermoedelijk niet als een periode van onderwijskundige bloei ingaan.
Daarvoor is in korte tijd te veel afgebroken van wat voorgangers met
moeite hadden opgebouwd. Het is een tamelijk dor tijdvak geweest,
overheerst door financiele komnier en kwel. Nu is het voor beheerders van grote ,,spcnding departments” ook zeker geen eenvoudige
tijd. Maar bij O en W zou nog iets bijzonders aan de hand zijn: de
problemen van de huidige portefeuillebeheerder zouden namelijk
— althans naar zijn zeggen — goeddeels worden veroorzaakt door
gigantische ,,gaten” die hij met name uit de periode van het kabinet
Van Agt I (december 1977-september 1981) zou hebben geerfd.
De omvang van die vermeende ,,gaten” blijkt nogal te schommelen. De ene keer zitten we rond de f. 600 mm., de andere bij f. 300
mln. Ook is al eens in een ogenblik van naderhand niet meer waargenomen bescheidenheid het bedrag van rond de f. 90 mln. genoemd, terwijl op het ogenblik een notering van rond de f. 900 mln.
opgelddoet. Datallesdanstructureelenopjaarbasis. Erzitdus nogal wat variatie in de verhalen, wat wel hun levendigheid, maar niet
hun consistentie ten goede komt. De enige lijn die valt te ontdekken,
is dat de ,,gaten” des te groter worden naarmate de ministeriele problemen groeien 1).
Wat klopt er nu van die frequent opgediste verhalen? Weinig tot
niets. Het kan dan ook geen kwaad de cijfers en feiten nog eens te laten spreken. Vandaar in het navolgende een brokje geschiedenis
van de Nederlandse openbare financien, toegespitst op O en W.
Ook voor diegenen die geen bewindspersoon waren, zijn of willen
worden, wellicht interessant, omdat naast zuiver financiele gegevens eveneens elementen van politieke en sociale filosofie aan de
orde komen.
Wat de financiele gegevens betreft kiezen we de label, die hieronder nog nader wordt toegelicht, als uitgangspunt. De label geeft een
tamelijk gedelailleerd overzicht hoe op het moment dat de onderwijsminisler in Van Agl I de portefeuille overdroeg aan zijn opvolger in Van Agt II (op 11 September 1981) de afspraken luidden tussen de minister(ie)s van O en W en van Financien met belrekking tol
het jaar 1982ende periode 1982-1986. Uitsluitend de door het departement van O en W te verrichlen ombuigingen komen in de label
aan de orde; de grole bulk van rond f. 23 mrd., die in de meerjarenramingen op jaarbasis voor O en W was overeengekomen, blijfl dus
builen beschouwing.
Nog een opmerking vooraf over de lermen incidenteel en struclureel. In het Haagse begrotingsjargon wordt mel incidenleel aange1106
duid: een eenmalig gegeven, c.q. een slechls in een jaar oplredend
gegeven. Of nog algemener: niel-structureel. Structureel is dan de
waarde die voor een grootheid op langere lermijn c.q. uiteindelijk
geldt.
De filosofie bij O en W ten tijde van het kabinet-Van Agt I
Een begroling is de financiele vertaling van beleidsinzichlen. Ook
al zijn de marges voor veranderingen van jaar op jaar gering (bij O en
W ten hoogsle enkele procenten per jaar), loch kunnen omvang en
mel name aard van de le nemen maalregelen duidelijk beleidsvoornemens lol uildrukking brengen. Bij zijn financiele beleid heefl de
onderwijsminister in het kabinet-Van Agl I steeds de volgende uitgangspunten gehanteerd.
Ten eerste: erkenning van de noodzaak, dat ook de grote O en
W-begroting subslantieel dient bij le dragen tot de noodzakelijke algemene matiging van overheidsuilgaven. Dal is dan ook in de jaren
1978-1981 gerealiseerd. Nominaal mochl er dan nog een slijging
van hel begrotingslotaal van f. 20,0 tol f. 22,8 mrd. zijn, reeel was er
veeleer sprake van een daling. De naar verhouding sterke inzel van
O en W bij de bezuinigingen is ook af te lezen uil de lamelijk slerke
daling van het aandeel van O en W in de tolale rijksbegroling in die
jaren, nl. van 20,7% in 1978 tot 19,0% in 1981. Anders dan wel
eens is gesuggereerd, zijn dat bepaald geen automalische dalingen
geweesl, b. v. als hel logische gevolg van vermindering van het aantal
onderwijsvragenden. Dal aanlal is in die periode juisl gestegen,
vooral in de duurdere onderwijssoorten. Tegenover een daling in
het kleuler- en lager onderwijs (met ongeveer 170.000) stond een
aanzienlijke stijging in hel voortgezel, hoger en volwassenenonderwijs (mel ongeveer 200.000).
Ten tweede: de bezuinigingen dienen zodanig le worden gerealiseerd dat andere, essentiele doelstellingen daardoor niel in gevaar
worden gebrachl. Als essenlialia golden voor de onderwijsminister
in Van Agt I in elk geval drie zaken. In de eerste plaats de kwalileil
van het onderwijs. Onderwijs is een grootscheepse investering in
,,human capital” en in hoge mate bepalend voor welvaart en welzijn
in de komende decennia. Vandaar dal bij alle financiele operalies
aan dal aspect de grootsl mogeh’jke zorg moel worden gegeven. Dal
* Oud-minister van Onderwijs en Wetenschappen in het kabinet-Van Agt I.
1) De verhalen doen denken aan het Oosterse sprookje over de dadels van
Hassan, die groter waren dan ze waren.
zijn grote woorden, maar het gaat ook om grote zaken. Op menig ge-
weer andere sectoren). Vooral langs deze weg zijn de omvangrijke,
bied zijn in de jaren 1978-1981 de aanzetten gegeven om de doel-
structurele O en W-bezuinigingen in de jaren 1978-1981 doorge-
matigheid, effectiviteit en zinrijkheid van het onderwijs — kortweg:
de kwaliteit — te bevorderen. Varierend van stimulering van informatietechnologie in het onderwijs tot het slechten van sexediscriminatie, voor zover daaraan via leerboekjes en leermethoden wordt
bijgedragen. Bezuinigingsmaatregelen dienen die aspecten van het
beleid ongemoeid te laten. Sterker nog: daarvoor dienen extra mid-
voerd. En ook in de jaren daarna zou, naar het oordeel van die mi-
nister, deze weg moeten worden bewandeld, wilde men althans
massaal verlies van werkgelegenheid in het onderwijs voorkomen.
Begrotingsjaar en schooljaar haasje over
delen ter beschikking te worden gesteld. Hetgeen dan ook is gebeurd. In de tweede plaats is daar de toegankelijkheid van het onderwijs. Stands- en inkomensbepaalde mogelijkheden om van bepaalde onderwijstypen gebruik te maken horen niet thuis in een democratische samenleving. Naast veel andere dingen impliceert dat
Eerst een technisch aspect van de onderwijsbegroting. De specifieke tijdsstructuur van de onderwijsuitgaven vereist een zorgvul-
dige aanpak van de bezuinigingen, wil men geen brokken maken.
Ter toelichting het volgende.
stellig dat voor scholieren in de leerplichtige leeftijd geen financiele
Begrotingsjaar en schooljaar springen ,,haasje over”, in die zin dat
barrieres mogen worden opgeworpen. Het sluit aan de andere kant
evenwel niet uit dat aan andere groepen onderwijsconsumenten een
redelijke ,,prijs voor onderwijs” wordt gevraagd. Maar dan dient
studiefinanciering wel te voorkomen dat studiemogelijkheden
stands- of inkomensgewijs worden gedifferentieerd.
Ten derde: de derde essentiele doelstelling, die de toenmalige on-
het begrotingsjaar van januari tot januari loopt en het schooljaar van
derwijsminister niet door bezuinigingen in gevaar wilde brengen,
betrof de werkgelegenheid. Dit aspect verdient een iets uitvoeriger
uiteenzetting.
De onderwijsbegroting is in grote lijnen een loonbegroting. Ombuigingen, bezuinigingen zullen steeds voor het overgrote deel in
beperking van de loonsom moeten worden gevonden. Dat kan uiteraard op twee manieren. De simpelste is vermindering van het
aantal mensen in dienst van het onderwijs. Of dat dan gebeurt onder
eufemismen als ,,klassevergroting”, ,,taakverdeling” e.d. is onbelangrijk. Het komt allemaal op hetzelfde neer: mensen aan de dijk
zetten.
Nu is bepaald niet elke taak die in onderwijsland wordt verricht,
sacrosanct of onmisbaar. Het is zelfs goed en noodzakeh’jk van tijd
tot tijd wildgroei en dor hout te kappen. Voor opeenvolgende ministers van onderwijs is dat trouwens een routinebezigheid. Maar dat is
iets heel anders dan in het kader van — noodzakelijke — bezuinigingen van honderden miljoenen guldens en meer, massale ontslagen te
bevorderen. Daarvoor voelde in elk geval de toenmalige onderwijsminister niets: om onderwijskundige, sociale en financiele redenen.
Onderwijskundig, omdat in menig opzicht juist extra menskracht
nodig was en is (voor het verwezenlijken van de basisschool, voor de
opvang van kinderen in oude stadswijken en uit anderstalige milieus
enz.). Sociaal, omdat het in een periode van massawerkloosheid
weinig waarschijnlijk is dat ontslagen leerkrachten weer vlot een
baan vinden. Langjarige, degraderende werkloosheid moet mensen, als het maar even kan, worden bespaard. Bovendien zijn antiemancipatoire tendenties bij ontslagbeleid verre van denkbeeldig.
augustus tot augustus. Of eigenlijk nog eerder, want de arbeidscontracten met onderwijsgevenden moeten enige maanden voor de
aanvang van het schooljaar worden afgesloten. Dat heeft dus tot ge-
volg dat op het moment waarop de begroting voor het volgend jaar
(met al z’n bezuinigingen) door het kabinet wordt vastgesteld (eind
augustus, begin September) en moet ingaan (op 1 januari d.o.v.),
men al volop in het schooljaar zit. En je kunt niet halverwege een
schooljaar de hele zaak overhoop halen, contracten verbreken,
mensen ontslaan, lesroosters wijzigen en bij voorbeeld zeggen:
sorry, maar vanaf 1 januari vervalt de Franse les. Met andere woorden: men zit tot het eind van het schooljaar praktisch volkomen vast
aan datgene wat enige maanden voor het begin van dat schooljaar is
vastgesteld. Voor het doorvoeren van O en W-bezuinigingen resteren in het begrotingsjaar derhalve voornamelijk de maanden September t/m december, ruwweg een derde van het begrotingsjaar.
Anderzijds dienen vanzelfsprekend de in de begroting opgenomen
bezuinigingsbedragen te worden gerealiseerd. Daartoe staan dan in
principe twee wegen open:
1. het totale jaarbedrag van de bezuinigingen wordt alsnog —
structured — in de resterende maanden September t/m december waargemaakt. Maar gelet op de vrij gelijkmatige spreiding
van de O en W-uitgaven zou dat impliceren dat op jaarbasis —
structured — driemaal de in de begroting vereiste bezuiniging
wordt geleverd, wat a. niet de bedoeling is en b. als regel desastreuze gevolgen voor de werkgelegenheid heeft;
2. toepassing (in elk geval in het eerste tweederde deel van het jaar)
van grotendeels incidentele bezuinigingen, mils e.e.a. maar zo
spoedig mogelijk, te beginnen in het begrotingsjaar en voortgezet in de daarop volgende periode, in structurele bezuinigingen
wordt omgezet.
Zeker gelet op de in het voorgaande beschreven uitgangspunten
Financieel ten slotte, omdat overheveling van ontslagen leerkrach-
van beleid is het logisch te kiezen voor de tweede weg, die simpel
ten van de onderwijsbegroting naar de sociale uitkeringen wel optuurlijk nauwelijks vermindert. Mede als gevolg van lagere belastinginkomsten van het rijk, komt zo’n verschuiving op niet veel meer
dan vestzak-broekzak neer, terwijl bovendien nog het producerende, werkende draagvlak van de volkshuishouding wordt afge-
lijkt, maar dat allerminst is. Er is heel wat vindingrijkheid voor nodig
geweest om in de jaren 1978-1981 telkenmale de incidentele bezuinigingen te vinden die het onderwijs niet schaden, toch als bezuiniging in een gegeven jaar het flnancieringstekort van het rijk positief
be’invloeden, om daarna te worden omgezet in de structurele bezuinigingen die de besparingen definitief maken. Toch is dit de enige
broken. De filosofie van de onderwijsminister in het kabinet-Van
weg om in een loonbegroting, die periodiek werd uitgebeend, op
Agt I was dan ook om — ,,n’en deplaise” de realisering van de nodige en zeer omvangrijke structurele bezuinigingen — de werkgelegenheid in de onderwijssector in stand te houden en waar nodig en
mogelijk, uit te breiden. Dat is gelukt. (Verhalen, als zou die groei
grote schaal te bezuinigen zonder onheil aan te richten. En dat is ook
tisch de indruk van bezuinigen geeft, maar de collectieve lasten na-
van de werkgelegenheid in het onderwijs ,,niet solide” zijn gefinancierd, zijn verzinsels: over alle uitbreidingen is na grondig overleg
structurele overeenstemming bereikt met het departement van
Financien, hetgeen vervolgens in de meerjarenbedragen is opgenomen).
Dit alles wijst in de richting van de tweede manier om op een loonbegroting omvangrijke bezuinigingen door te voeren, nl. daling van
de gemiddelde kosten per arbeidsplaats. Men verdient er niet het
onstuimig applaus, noch de eeuwige dank der vakbonden mee: niet
zelden bleek dat in de praktijk sommigen het (eigen) loon boven de
werkgelegenheid (van anderen) prefereerden. Toch meende de
toenmalige onderwijsminister niet voor druk in die richting te moe-
ten wijken en derhalve zijn tal van maatregelen genomen die hebben
bijgedragen tot lagere uitgaven per arbeidsplaats in het onderwijs
(varierend van salarisdaling in het wetenschappelijk onderwijs tot
verlenging van de z.g. leeftijdsschalen voor onderwijsgevenden in
ESB 30-11-1983
gelukt in de jaren 1978-1981. De zogeheten posterioriteiten, die
een indicatie geven van de gerealiseerde structurele bezuinigingen,
belopen voor die jaren een bedrag van iets meer dan 1 miljard gulden.
Nog even schematisch: in jaar t (uiterlijk augustus/september)
stelt het kabinet de begroting voor jaar t+1 vast. Gelet op het haasje
over van onderwijsjaar en begrotingsjaar kunnen bezuinigingen, opgenomen in de begroting voor t+1 in dat jaar slechts zeer ten dele
structureel worden gemaakt. Dat gebeurt in t+2 en volgende jaren.
In t+1 worden voor een groot deel incidentele bezuinigingen doorgevoerd. (Een en ander is ook kort toegelicht in de eerste pagina’s
van de Memorie van Toelichting bij de Onderwijsbegroting 1982.
Men zie aldaar.)
De afzonderlijke posten
Thans een toelichting op de afzonderlijke posten zoals die in de
samenvattende label zijn gepresenteerd.
1107
— tussen modaal en 2X modaal: 1% korting;
het effectueren van maatregelen (zie echter voetnoot 2). Naast die
doorlichting van de inkomensstructuur stond — in overleg met Binnenlandse Zaken — een verlaging van aanvangssalarissen in het onderwijs op het programma. Zoals zoveel onderwijssalarismaatregelen zou deze in de eerste jaren bescheiden bedragen, maar Structureel zeer aanzienlijke besparingen opleveren (nog belangrijk uit-
— beneden modaal: geen korting.
gaand boven het bedrag dat aan het eind van de beschouwde
Ad 1: ,,problematiek 1981″ heeft voor het grootste deel betrekking op het feit dat de Tweede Kamcr niet akkoord ging met een
door de minister van O en W in de begroting 1981 voorgestelde bezuiniging op de onderwijssalarissen, die als volgt was gedacht:
— boven 2X modaal: 2% korting;
Bepleit werd eerst de salarisstructuur in het onderwijs door te
lichten 2). Ter dichting van het toen geslagen gat is door de toenmalige minister van O en W met bloed, zweet enz. op korte termijn een
meerjarenperiode als opbrengst was geraamd). De twee maatregelen te zamen waren goed voor — Structureel — ten minste f. 380
mln., een aanzienlijk bedrag, maar op een relevante loonsom van
rond f. 15 mrd. niet onrealistisch.
pakket bezuinigingsmaatregelen van structurele aard samengesteld
Ad 6 en 7: Indexering van bestaande school- en collegegelden,
dat in 1981 f. 119 mln. opleverde, maar welk bedrag al snel opliep
van ongeveer f. 200 mln. in 1982 tot ruim f. 300 mln. in de jaren
daarna. Vandaar dat het ,,oud zeer” uit 1981 dan ook in betekenis
zeer snel zou afnemen tot omstreeks f. 100 mln. in 1984 en nog be-
plus enige verhoging van collegegeld, maar minus de hogere studiefinanciering die met Financien was geaccordeerd om de gevolgen
voor de lagere inkomensgroepen te compenseren, resulteerden in
een opbrengst oplopend tot ruim f. 65 mln. in 1984 en f. 94 mln. in
1986.
Ad 9: Betreft een achterblijven van de uitkeringen voor studiefinanciering met li% op de inflatie.
Ad 10: Enkele kleinere posten van resp. f. 1, f. 2 en f. 1 mln.
Ad 11: Gelet op de ,,overproduktie” in bepaalde opleidingen
t.o.v. de maatschappelijke behoefte, werden beperkingen voorzien,
die tot f. 45 mln. zouden oplopen. Deze zaak was al geruime tijd in
duidend daaronder aan het eind van de regeerperiode 1982-1986.
Ad2:ln 1981 istweemaalsprakegeweestvaneen Voorjaarsnota-
excercitie, de tweede maal toen de zomer al was aangebroken. Bij
beide gelegenheden werd O en W structured f. 30 mln. toebedeeld
als bijdrage in de algemeen nodige bezuinigingen.
Ad 3: Het kabinet-Van Agt I (1977-1981) was van mening dat
ook in 1982 verdere, structurele bezuinigingen op de rijksbegroting
nodig waren. Vanzelfsprekend zou ook O en W daarin z’n deel moe-
interdepartementaal overleg aan de orde. Met name werd gedacht
ten dragen, ad f. 249 mln. voor 1982 en volgende jaren. In het departementale spraakgebruik kreeg deze taakstelling de benaming
,,streefcijfers” mee. Het bedrag, uiteraard opgenomen in de begroting 1982, was dan ook duidelijk een prospectief gegeven, d.w.z. in
aan enige beperking in medische, sociale en onderwijsopleidingen.
Gelet op het noodzakelijke overleg en tijdsduur voor regelgeving
werd een iets grotere opbrengst eerst voor de tweede helft van de
meerjarenperiode voorzien.
Ad 12: Betreft een afslanking van faciliteiten voor allerhande
projecten, oplopend tot f. 15 mln.
Ad 13: Betreft kleinere en diverse posten.
de jaren 1982 e.v. te realiseren. Met 1981 en voorgaande jaren had
deze taakstelling voor 1982, zoals geen betoog behoeft, niets te maken. Aan het eind van dit artikel komen we daarop nog terug.
Ad 4 en 5: De structurele dekking, waarover tussen Financien en
O en W overeenstemming was bereikt, betrof in hoofdzaak maatregelen tot nog enige verdere vermindering van de kosten per arbeidsplaats. En wel ditmaal op basis van een beredeneerde harmonisenota Algemene Doorlichting Inkomens Onderwijs (ADIO) opstellen, die in zeer vergevorderde staat op 11 September 1981 door hem
aan zijn opvolger is overgedragen. In plaats van daarmee en daaraan
verder te werken, prefereerden de opvolgers een eigen nota op te
De tot dusverre besproken posten betroffen alle maatregelen van
structurele aard. Onder verwijzing naar hetgeen hierboven is betoogd over de structuur van de onderwijsbegroting, is bij de begrotingsvoorbereiding 1982 tussen de ministers van O en W en Financien ook overeenstemming bereikt over enkele incidentele bezuinigingen.
Ad 14: Op grond van ontvangen adviezen waren O en W en Financien de mening toegedaan, dat een eenmalige terugvordering
stellen, de z.g. HOS-nota. De indruk lijkt niet gerechtvaardigd dat
van te veel betaalde bedragen onder de Interim Ziektekostenrege-
dat nu zo’n verbetering was, maar in elk geval is wel bereikt dat een
enorme vertraging optrad wat betreft het overleg met vakbonden en
ling mogelijk was en een aanvaardbare incidentele bezuiniging kon
vormen. Naderhand is gebleken dat dit niet te realiseren was en is dit
meegenomen in de Voorjaarsnota 1982.
Ad 15: Betreft verschuiving van betaaldatum met voor de hand
liggende gunstige effecten voor het financieringstekort op kasbasis
in het betrokken jaar. Deze verschuivingsproblematiek zou zich
overigens vrij snel oplossen, nl. naar de mate waarin de overige dekkingsmaatregelen (4 t/m 13) hun structurele niveau bereikten.
ring van de salarisstructuur. Daartoe liet de minister van O en W een
Tabel. Afspraken tussen O en
1982-1986 (in mln. gld.)
en Financien; meerjarenkader
1982
1984
1986
428
— 199
6
444
-319
— 16
429
-322
235
109
76
60
60
60
Posten uit de periode voor 11-9-1981
1. problematiek 1981. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
doorwerking dekkingspakket 119 mln. . . . . . . . . . . . .
saldo van diverse kleinere plus- en minposten . . . . . . .
2. O en W-bijdrage aan le en 2e voorjaarsnota (2 X 30 mln.)
–
31
Taakstelling voor 1982 en volgende jaren
3. O en W-bijdrage in de streefcijfers voor 1982 e.v.
(incl. een correctie voor dubbeltelling) . . . . . . . . . . . .
251
255
257
90
2
300
20
300
80
7
31
58
10
6
35
10
15
36
10
15
4
5
5
4
45
15
4
45
15
13
15
_
—
_
—
63
184
Incidentele dekkingsmaatregelen
14. terugvordering IZK . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
15. verscbuiving betaaldatum onderwijsinstellingen . . . . . .
50
368
Structureel dekkingsoverschot. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
–
1108
Ziedaar de feiten. Welke conclusies zijn eraan te ontlenen? In de
eerste plaats dat Structureel in het kader van de meerjarenafspraken
de O en W-begroting volkomen in evenwicht was (en zelfs meer dan
sluitend). Wel zou natuurlijk ook in de periode na Van Agt I moeten
worden voortgegaan met het nemen van de juiste maatregelen.
Structureie dekkingsmaatregelen
4. ADIO-maatregelen m.b.t. saiarissen. . . . . . . . . . . . . .
5. lagere aanvangssalarissen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
6. indexering collegegelden e.d.
(gecorrigeerd voor hogere studiefinanciering) . . . . . . .
7. verhoging collegegelden e.d.
(gecorrigeerd voor hogere studiefinanciering. . . . . . . . .
8. lagere exploitatietoelage aan universiteiten . . . . . . . . .
9. onderaanpassing met 1?% studiefinancieriog . . . . . . .
10. beperking commissies, interuniversitaire instituten en
kerkelijke opleidingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
11. beperking enkele opleidingen met overcapaciteit . . . . .
12. beperking faciliteiten onderwijsprojecten . . . . . . . . . .
13. correcties lopend beletd en beperking materiele uitgaven . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Conclusies
Maar het spreekt vanzelf dat een in 1982 optredende regering die in
1982 bezuinigingen wil doorvoeren, daartoe in 1982 maatregelen
meet nemen.
Ten tweede. Voor zover er voor O en W-ministers, optredend na
11 September 1981, sprake was van Structureel ,,oud zeer” (d.w.z.
nog Structureel te dekken bedragen uit de periode van voor 11 September 1981) was dat beperkt — dank zij reeds voor die datum ge-
2) De ironic van het Binnenhof wil dat in de regeringsfracties destijds met
name het kamerlid dat thans minister is, luid het onaanvaardbaar over dit
soort plannen uitriep en daarmee een gat in de begroting sloeg. Toen de betrokkene minister was geworden, was het een van zijn eerste bezuinigingsdaden een algemene salariskorting door te voeren. En dat niet op basis van de
door de Kamer gevraagde doorlichting van de salarisstructuur. En evenmin
met de sociale staffeling van het voorstel uit 1981.Deopbrengstvandemaatregel was overigens geheel in de orde van grootte als bij post 4 vermeld.
nomen maatregelen — tot een bedrag dat over de meerjarenperiode
meten aandeel in de algemene bezuinigingen, noch ten aanzien van
daalde tot iets meer dan f. 100 mln. (zie de posten 1 en 2 uit de la-
de voorgenomen dekking.
bel). Ook dat bedrag was overigens in het meerjarendekkingsplan
begrepen. Maar gesteld al dat men met de nodige kwade wil van
geerfde ,,gaten” wil spreken — hoe onterecht in dit geval ook — dan
blijkt dat de hele structurele pijn die ministers van O en W uit de periode-Van Agt I erfden, in de orde van iets meer dan f. 100 mln. was
op een begroting van rond de f. 23 mrd. Overigens heeft bij het de-
De estafettestaf van onderwijsminister werd daarna weer overgereikt van Van Agt II naar Van Agt III en vervolgens naar het kabi-
bat over de regeringsverklaring van het kabinet-Van Agt II de premier desgevraagd — en uiteraard waarheidsgetrouw — geantwoord
net-Lubbers, zij het dat er van enige continuiteit in de personele bezetting sprake was 3).
Slotopmerking
dat er van achtergelaten ,,gaten” geen sprake was. En ook het duo
Men kan zich afvragen waaraan dan toch die hardnekkige neiging
De Galan-Halberstadt, dat in het begin van het kabinet-Van Agt II
tot fabuleren over geerfde ,,gaten” moet worden toegeschreven
de financiele boedel van Van Agt I doorlichtte, heeft in zijn conclu-
(met bijbehorend doorspelen van Zwarte Pieten voor impopulaire
sies wel van financiele problemen op andere beleidsterreinen gewag
maatregelen naar voorgangers). Dat is niet zo moeilijk te beant-
gemaakt, maar bij O en W niet tot ,,gaten” o.i.d. geconcludeerd. De
conclusie lijkt onontkoombaar dat degenen die verhalen over ,,gaten” rondstrooiden, in de feiten geen steun vinden.
Over de begroting 1982 nog dit. Het kabinet-Van Agt I trad op 11
September 1981, dus nog voor de Derde Dinsdag af. Dat was zo kort
voor Prinsjesdag dat de bewindspersonen in Van Agt II niet veel anders konden doen dan in eerste instantie de nog door hun voorgangers opgestelde begrotingen overnemen en bij het parlement indienen. Maar wel onder het uitdrukkelijke voorbehoud dat men de vrij-
woorden. Er zijn nl. na die elfde September 1981 nogal wat hoge,
additionele bezuinigingsbedragen aan opvolgende bewindspersonen op O en W opgelegd. Bij diverse gelegenheden, zoals Voorjaarsnota 1982, begroting 1983, regeerakkoord kabinet-Lubbers,
heid wenste te hebben bij Nota van Wijziging veranderingen in de
van eenvoudige situatie, is het begrijpelijk wanneer een minister zijn
plannen van de voorgangers aan te brengen en zodoende tot een ei-
misere in hoofdzaak op rekening van voorgangers probeert te
schrijven. Maar wel in strijd met de feiten.
A. Pais
gen begroting te komen. Dat is gebeurd, ook bij O en W: men heeft
een maand of wat later de eigen versie van de begroting 1982 ingediend. En daarvoor, voor die versie, dragen dus de O en W-bewindspersonen in Van Agt II de volledige en enige veranrwoordelijkheid, zowel formeel als materieel. Het is dan voor de zuiverheid
van het beeld van belang vast te stellen dat die nieuwe bewindspersonen in grote trekken geen andere voorstellen hebben gedaan dan
hun voorgangers, noch t.a.v. het voor 1982 e.v. aan O en W toege-
Voorjaarsnota 1983, additioneel ombuigingspakket 1984, om maar
de belangrijkste gelegenheden te noemen, moesten de diverse
onderwijsministers inleveren. De totaalsom van die additionele bezuinigingen kan structureel op meer dan f. 2.000 mln. worden gesteld. Gelet op deze, voor de bewindspersonen van O en W verre
3) Ministers en staatssecretarissen van Onderwijs sedert december 1977:
1977-1981, Van Agt I: Pais (WD), De Jong, Hermes (beiden CDA);
1981-1982, Van Agt II: Van Kemenade (PvdA), Hermes, Deetman (CDA);
1982, Van Agt III: Deetman, Hermes;
1982, Lubbers: Deetman, Ginjaar-Maas (WD), Van Leijenhorst (CDA).