Ga direct naar de content

Controle door de Nederlandse fiscus

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 23 1983

Fisconomie

Controle door de
Nederlandse fiscus
Controlemiddelen en selectiecriteria
DR. M. A. WISSELINK

Inleiding
Het doel van deze bijdrage is een voorlopige en voorzichtige verkenning te geven van
de vraag welke maatstaven de controlerende
fiscus aanlegt of zou kunnen aanleggen inzake de keuze van een te controleren (potentiele) belastingplichtige. Daaraan gaat een
korte aanduiding vooraf van de begrippen
fiscale controle en fiscale Controlemiddelen,
bezien vanuit de Nederlandse situatie. Deze
probleemstelling kan ook worden aangeduid
met de trefwoorden controlekeuze en selectiecriteria.
Het begrippenkader
Fiscale controle is kort gezegd het toezicht
op de naleving van de belastingwetgeving, in
het bijzonder van de heffingswetten, waarin
niet de formele gang van zaken maar de belastbare feiten worden geregeld. Dit kan men
mijns inziens zowel vanuit een juridisch als
vanuit een (ruimer) economisch gezichtpunt
omschrijven. Fiscale controle in een beperkte
juridische zin is het toezicht, de inspectie en
de controle inzake de naleving der fiscale
heffingswetten, in beginsel zonder dat, en
voordat, strafrechtelijke verdenking is gerezen ter zake van belastingfraude (bij voorbeeld het verzwijgen van belastbare omzet of
winst). Ontstaat die verdenking redelijkerwijs, objectief, bij de controlerende ambtenaar, dan begint de fase van de strafrechtelijke opsporing.
Dit theoretische onderscheid, dat reeds
betrekkelijk lang in de strafrechtelijke en fiscale literatuur wordt erkend, heeft tevens
grote praktische betekenis. Is men namelijk
op grond van art. 27 Wetboek van strafvordering verdachte, dan heeft men het recht te
zwijgen jegens politic en rechter en voorts
gelden nog andere strafrechtelijke beschermingsregels 1). Is men nog geen verdachte
dan geldt alleen de algemene belastingwetgeving (de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (AWR)) waarin geen zwijgrecht e.d.
voor de belastingplichtige zelf inzake de controle van diens eigen belastingplicht, is opgenomen (art. 53, lid 1, AWR). Een standaardvoorbeeld van de bijna onoplosbare praktische problemen is het geval van de rijksaccountant die ondanks een redelijk
vermoeden van belastingfraude doorgaat
ESB30-11-1983

met het stellen van vragen i.v.m. zijn boekenonderzoek om ,,zijn zaak rond te krijgen”.
Strikt juridisch bezien moet hij dan zijn controleacties stoppen en de zaak naar zijn eerstvolgende chef, de directeur van’s Rijks belastingen, sturen, die dan beslist over al of niet
inschakeling van de FIOD, en het al of niet
doen instellen van strafrechtelijke vervolging
(namelijk door de zaak in het laatste geval
door te sturen naar de officier van justitie).
Het economisch begrip fiscale controle
kan zowel het fiscaal-administratieve toezicht als de strafrechtelijke opsporing omvatten. BeiWejuridische procedures monden namelijk uiteindelijk uit in een hogere belastingschuld (even afgezien van controle of opsporing die niets oplevert). De econoom zal
immers voor de economische gevolgen van
fiscale controle alleen naar het resultaat,
meer staatsinkomen, kijken, ongeacht de juridische ontstaansgronden. Dit laatste ligt
precies hetzelfde bij praktisch alle economische studies naar de gevolgen van belastingfraude zoals ,,tax evasion”, ,,tax fraud”.
Alle door mij geraadpleegde economische
studies gaan van een ander’ principe uit en
maken geen onderscheid tussen strafrechtelijke belastingfraude en fiscaalrechtelijke ongeldig bevonden tax-planning, hoewel
sprake is van juridisch verschillende begrippen 2). Hoewel ik bedenkingen heb tegen
deze m.i. te ruime, ongedifferentieerde, aanpak op dit punt van de economische onderzoekingen inzake gevolgen van belastingontduiking en belastingvermijding is het hier niet
de plaats daar verder op in te gaan.
Het controlemiddel bij uitstek is de aangifte. Ter aanvulling c.q. controle van die belastingaangifte dienen de bevoegdheden van
de fiscus van het boekenonderzoek bij
ondernemers en van het vragen van inlichtingen of nadere gegevens. Voor de aangifteplicht van de z.g. aanslagbelastingen als de
inkomsten- en vermogensbelasting en vennootschapsbelasting dienen de artikelen 6
t/m 9 AWR, en voor de z.g. aangiftebelastingen (voornamelijk loon- en omzetbelasting)
art. 10 en 19 AWR. Voor deze z.g. bijkomende informatieplichten van belastingplichtigen (dus het dulden van boekeninzage
en het desgevorderd verstrekken van inlichtingen) verwijs ik naar de artikelen 47-56
AWR (de Algemene Wet inzake Douane en
Accijnzen (AWDA) laat ik buiten beschouwing).

Ik bespreek in dit artikel niet de begrenzingen van de aangifteplicht, de boekeninzage,
en de inlichtingenplicht, maar ik ga uit van de
veronderstelling dat een aangifte van een natuurlijk persoon of lichaam (zoals een BV)
ter controle is geselecteerd. Die controle zal
zich in de praktijk grotendeels in de bedrijfssfeer afspelen. Het gaat dan om boekenonderzoek van een inkomstenbelastingplichtige ondernemer of van een vennootschapsbelastingplichtig lichaam. In een
(veel) kleiner aantal gevallen zullen ook aangiften waarin uitsluitend prive-baten en -kosten zijn verantwoord (loon uit dienstbetrekking, opbrengst van andere arbeid, vermogensinkomsten enz.) kunnen worden onderzocht. Dit laatste blijft hier echter buiten
beschouwing.
Controlekeuze en selectiecriteria
Zal de economisch rationeel handelende
fiscus zich baseren op een juridisch uitgangspunt, nl. het gelijkheidsbeginsel, voor zijn
controlekeuze of zal hij daar controleren
waar de hoogste geldelijke opbrengst (het
budgettaire belang) is te verwachten, of zal
hij – een derde mogelijkheid – een mix van
beide (extreme) beleidslijnen hanteren? Mijn
hypothese is dat in verreweg de meeste gevallen de fiscus (d.w.z. de rijksaccountant of de
controleur van de controle-afdeling van een
inspectie) de economische keuze van de te
verwachten maximale opbrengst van de controleactie zal kiezen, waarbij het rechtsbeginsel van gelijke behandeling van gelijke gevallen grotendeels zal sneuvelen. Absolute
rechtsgelijkheid zou bij voorbeeld betekenen
dat alle inkomstenbelastingplichtige ondernemers in ons land b.v. om de 5 jaar zouden
worden gecontroleerd, ongeacht de kans op
succes. Dit is het beginsel van de z.g. periodiciteit, de periodieke controle. In deze bijdrage tracht ik aan de hand van enkele onderzoeks- en literatuurgegevens alsmede
parlementaire stukken deze stelling enigszins
aannemelijk te maken (volledig bewijzen kan
uiteraard nooit, alleen al vanwege de grote
mate van geheimhouding door de fiscus van
fiscale controlegegevens). Begonnen wordt
met het vermelden van enkele gegevens in
het Frauderapport van Van Bijsterveld 3)
het ISMO-rapport, de z.g. Fraudenota van
1) Zie voor de strafrechtelijke literatuur het commentaar op het Wetboek van strafvordering van
Prof. A. Melai e.a. naar aanleiding van art. 29, en
voor fiscaal-strafrechtelijke problemen ter zake de
dissertatie van dr. M. A. Wisselink, Privacy en belastingbetaler,blz. 127-129,183-190, en 361-372.
Tevens is er op het niet-fiscale terrein het
proefschrift van dr. G. P. A. Aler, De politiebevoegdheid bij opsporing en controle, Universiteit
van Amsterdam, 1982.
2) D. A. Albregtse gaat in zijn dissertatie Fiscaaleconomische aspecten van Internationale belastingvermijding, Kluwer, 1982,66k van deze ruime benadering uit (biz. 15-16, en 27-39). Ik zou mij willen beperken tot economische aspecten van alleen
illegale belastingvermijding (fiscaal of strafrechtelijk). Dit om het ontwerpen van protectionistische
maatregelen ter bestrijding van legale vormen van
belastingvermijding als het gebruik van de Antillenroute, te voorkomen.
3) W. J. van Bijsterveld, Aangepaste versie van het
verslag van een onderzoek naar de aard en om vang
van de belastingfraude, april 1980, biz. 3,130-131,
268 sub b, 272 en 332-333.

1117

Van der Stee, en de ter zake daarvan ge-

,,rijken” toch niet ongemoeid. De fiscus slaat

bij banken of verzekeraars inzake clienten,

volgde regeringsstandpunten. Voorts volgen

dus twee vliegen in een klap, budgettair en

bij groothandelsbedrijven inzake afnemers of

enkele opmerkingen op basis van de literatuur.

macro-psychologisch.

leveranciers enz.). Die externe gegevens

Rapport-Van Bijsterveld
In zijn adviesopdracht stelt Van Bijsterveld dat alleen inperkingvan fraude mogelijk

is, en dat ,,verhoudingsgewijs de meeste aan-

worden op grote schaal in het laatste decenRegeringsnota n.a.v. rapport-Van Bijsterveld

Staatssecretaris Van Amelsvoort volgt

en/of regie’s. Getracht wordt in aangiften

Van Bijsterveld in diens streven naar een
doelmatiger, effectievere controle 4). Hij
stelt: ,,Zonder het beginsel van periodieke
controle geheel te verlaten streeft de belas-

geconstateerde onjuistheden die resulteren
in navorderings- of naheffingsaanslagen plus
boeten, te splitsen in correcties op grond van
belastingfraude en overige correcties, namelijk die berusten op niet-strafbare vergissingen of fiscaal-rechtelijke verschillen van inzicht die ten gunste van de fiscus worden beslecht. Ter vergroting van de pakkans ontwikkelt de fiscus tevens de z.g. gevarieerde
aanpak. In de regeringsnota onderscheidt de
fiscus verschillende instrumenten die ik hier

dacht moet worden besteed aan de sectoren
waar de fraude het omvangrijkst, het meest
hardnekkig en het meest arglistig is” (biz.
56). Hij meent dat de preventieve werking
van controle het grootste is als een geval ,,tot
op de bodem” wordt uitgezocht: selectieve
aanpak dus.

nog meer waarde toe te kennen aan speciale
indicaties”. Met ,,speciale indicaties” wordt
gedoeld op gevallen waarmee, op basis van
eerdere ervaringen, iets aan de hand kan zijn.

Van 1973 t/m 1977 werd circa 8 a 10%

Verder stelt hij dat het controleselectiebeleid

van de in beginsel voor controle in aanmerking komende ondernemers (d.w.z. alle bij

meer zal moeten worden afgestemd op ,,concrete signalen, zonder dat het bestaande uitgangspunt van een zekere periodiciteit geheel wordt losgelaten”. Dit wordt tevens nagestreefd via veel intensievere branche-onderzoeken dan vroeger. Hij onderschrijft de
aanbeveling van Van Bijsterveld dat bij voorrang moet worden gecontroleerd ,,bij groepen belastingplichtigen waar de kans op het
achterhalen van fraude het grootst is.”

de fiscus reeds bekende ondernemers) via
een boekenonderzoek voor de inkomstenbe-

lasting gecontroleerd. (Een boekenonderzoek pleegt zich over verscheidene voorafgaande jaren – i.v.m. de navorderings- of naheffingstermijn van 5 jaar – uit te strekken).
Van Bijsterveld onderscheidt drie categorieen van de voor controle in aanmerking
komende ondernemers:

a) de om ,,bijzondere redenen” geselecteerde ondernemers;
b) de uit een ,,voordracht” voor een onder-

zoek n.a.v. een vorig onderzoek geselec-

tingdienst ernaar om bij het selectiebeleid

Deze rubriek wordt verzorgd
door het Fiscaal-Economisch Instiluul
van de Erasmus Universiteil Rotterdam.

teerde ondernemers. In de praktijk bete-

kent dit vaak dat in het geval dat er onjuistheden zijn geconstateerd, er op grond
daarvan opnieuw wordt gecontroleerd.
Deze strategic is puur gericht op de belastingopbrengst;
c) zij die zeer lang niet zijn gecontroleerd.

nium – b.v. de schuimkraagactie – landelijk,
op macroniveau, (branchedocumentatie,
b.v. via FIOD) verzameld. Men wil inzicht in
en lokah’satie van fraudegevoelige branches

letterlijk uit de nota ovemeem 6).
Flitscontrole. Een veelal kort en beperkt
onderzoek om te controleren of een gegeven
(renseignement) dat de belastingdienst uit
andere bronnen in handen heeft gekregen al

dan niet is verwerkt in de boekhouding van
het bezochte bedrijf. Een flitscontrole is dan

ook meer een middel om de betrouwbaarheid van de boekhouding te toetsen dan een
echt onderzoek. De bezochte ondernemer
wordt ter vermijding van misverstanden dan
ook in kennis gesteld van het in dit geval beoogde doel.
Deelonderzoek. Een materiaal en fiscaaltechnisch onderzoek dat zich beperkt tot een
onderdeel van de aangifte, bij voorbeeld de
voorraad of bepaalde investeringen (in ver-

Het ISMO-rapport en het regeringsstandpunt

band met de WIR).
Fiscaal-technisch onderzoek. Deze onder-

In het hoofdrapport wordt o.a. aanbevolen
naast goede kenbaarheid van, en voorlichting

zoeken spelen vooral bij de loon- en de omzetbelasting en hebben tot doel de juiste toepassing van de fiscale wetgeving te controle-

Inzake het door Van Bijsterveld voor de

over pakkans en controle, de controle toe te

ren. Hierbij wordt derhalve niet de hele

omzetbelasting gedane onderzoek zijn soort-

spitsen op gebieden waar misbruik het meest
is te verwachten, en in het overige deel ,,at
random” te controleren. In het regeringsstandpunt wordt dit ,,toezichtmodel” voiledig onderschreven, zonder toevoeging van
wezenlijk nieuwe gezichtspunten 5).

administratie gecontroleerd maar wordt bij
voorbeeld nagegaan of op bepaalde goederen het juiste OB-tarief wordt toegepast.
Volledig onderzoek. De uitvoerige mate-

gelijke opmerkingen te maken. Ik vermeld
nog dat op diverse plaatsen in Van Bijstervelds rapport wordt geconstateerd dat navor-

deringsaanslagen (inkomstenbelasting) en
naheffingsaanslagen (omzetbelasting) weinig of geen preventief effect hadden. Na ver-

loop van tijd kon of moest opnieuw over la-

riele en fiscaal-technische controle van de
administratie en de toepassing van de fiscale
wetgeving.
Diepgaand onderzoek. Dit betreft een
controle veelal uitgevoerd door twee of meer
controle-ambtenaren waarbij meer dan in de
traditionele controle verbanden worden ge-

tere jaren worden nagevorderd. Er was opnieuw iets mis. Naar mijn mening geeft dit
een aanwijzing waar het meest aan (verzwegen) belastinggelden is te halen. Op grond
van het juridische gelijkheidsbeginsel (ieder-

Opgemerkt wordt dat het beleid thans in
hoofdzaak gericht is op verhoging van de
pakkans. Daartoe moet er, naast verbetering

een een maal in een bepaalde periode) zou-

van opleiding en vakkennis van het controle-

correspondentie, gegevens uit de administra-

den immers uit fiscaal-technisch oogpunt
ook goede aangevers worden gecontroleerd.

personeel, betere coordinate e.d., verbetering van selectiemethoden komen. Aangiften

De belastingopbrengst zou daardoor minder

,,die het meest daarvoor in aanmerking ko-

ties van leveranciers en afnemers.)
Bedrijfskolomsgewijs onderzoek. Bij dergelijke onderzoeken worden goederen en

zijn.
Ten slotte beveelt Van Bijsterveld aan het

men” moeten het eerst worden gecontroleerd. Controle van elke ondernemer eens in
de 5 jaar bleek niet haalbaar in de praktijk.
Het beginsel van een zekere periodiciteit in

opsporen van recidivisten, voorts het bij
voorrang instellen van diepte-onderzoeken

Fraudenota-Van der Stee

bij recidivisten en meer dan tot nu toe het ge-

ventie – echter ,,niet geheel” losgelaten. Ten

dienstenstromen gevolgd langs alle schakels
van een bedrijfskolom. Van fabrikant via

de controle wordt – uit een oogpunt van pre-

val is bij voorrang controleren van diegenen
,,waar de kans op achterhalen van omvangrijke fraude het grootst is” (onderdeel
12.3.4., biz. 332-333). Het gaat bij deze aanbevelingen die thans gemeengoed zijn geworden primair om een zo groot mogelijke
belastingopbrengst. Dit betekent gerichte
controle bij ,,fraudegevoelige” groepen. Tevens wordt dan het sentiment der massa van
belastingplichtigen bevredigd: men laat de

zocht met gegevens van buiten de boekhouding van belastingplichtige (bij voorbeeld

1118

aanzien van selectiecriteria – controleselectiebeleid – spreekt de nota alleen over selectie van ondernemersaangiften (IB en Vpb).
Automatisering van (alle) gegevensbestanden ziet men als de oplossing. Dit betreft zo-

wel de ,,interne” data (wat al in de belastingdossiers zit op grond van vroegere aangiften
en boekenonderzoeken) als de externe (ren-

seignementen inzake derden, bij voorbeeld

4) Aard en omvang van de belastingfraude,
Tweede Kamer, 1979-1980,16 180, or. 2, biz. 16,
17, 28.
5) H. Sleurink, Hoe fraude de samenleving bedreigt, Het ISMO-rapport, Gouda Quint B.V.,
Arnhem, 1982, biz. 55. Zie ook Misbruik en oneigenlijk gebruik op het gebied van belastingen, sodale zekerheid en subsidies, Tweede Kamer, 19811982, 17 050, nr. 2, biz. 17.
6) Fraudebestrijding in de directe belastingen en de

omzetbelasting, Tweede Kamer, 1981-1982, 17
522, nr. 2, biz. 18-21.

groothandel tot de detailhandel of omgekeerd. De bij eerdere schakels verzamelde informatie, die zowel betrekking kan hebben
op individuele ondernemingen, bij voorbeeld
leveringen, als op meer algemene aspecten,
zoals handelsgebruiken e.d., wordt benut bij
de controle van bedrijven in een latere schakel. De bij deze onderzoeken verzamelde

kennis omtrent handelsgebruiken, bruto
winstpercentages e.d. wordt vastgelegd ten
behoeve van de vorming van documentatie
over de bedrijfstak.
Branche-onderzoek. Bij dit onderzoek

wordt op lokaal, regionaal of landelijk niveau
een deel van de controlecapaciteit specifiek

op een bepaalde branche gericht. Voor deze
onderzoeken wordt veelal gebruik gemaakt
van de gegevens verkregen uit regionale of
landelijke renseigneringsacties, zoals bij
voorbeeld de horeca-actie of de actie in de

tandheelkundige branche.
Literatuuronderzoek

Van Hoepen onderzocht o.a. de mate van
selectiviteit van de door Van Bijsterveld geanalyseerde boekenonderzoeken bij IB-ondernemers 7). Hij vermoedt een uiterst alert
reageren van de aanslagregelende ambtenaren bij het door hen voorstellen van ondernemers voor boekenonderzoek, waarbij ze ,,uiterst selectief’ te werk zouden gaan. Deze indruk kan ik, uit eigen ervaring, wel bevestigen.
De criminologen Drost, De Jong, en
Jongman deden een onderzoek naar afhan-

deling

van

inkomstenbelastingaangiften

door de inspectie Groningen 8). Zij onderzochten in 1977 IB-aangiften over 1974. Inzake de beslissing tot boekencontrole veronderstellen zij dat naast periodiciteit het meest

voorkomende selectiecriterium wantrouwen
is t.a.v. aangifte, de kwaliteit van de accountant of belastingconsulent. De periodiciteit
van controle van zelfstandigen varieerde van
6 tot 20 jaar. Selectiecriteria worden door
Drost, De Jong en Jongman als volgt weergegeven (zie de label). De controles om ,,neutrale” redenen bleken vooral in de groep van
(zeer) hoge inkomens te liggen. De ,,wantrouwen”-groep betrof ongeveer de gemiddelde middenstander. De relatieve omvang
van de correcties in beide groepen ontliep elkaar niet veel. Het onderzoek van Drost, De
Jong en Jongman betrof slechts een inspectie
en een belastingjaar. Significante conclusies
zijn daarom moeilijk te trekken. Dit erkennen de onderzoekers ook. Toch levert hun
werk wel enkele indicaties op.
De Rijksaccountants Dekker en Kamerling stellen dat belastingplichten te zeer ingespeeld zijn geraakt op periodieke controle
doordat de regelmaat over het algemeen te
groot was. Daarom streeft de fiscus nu naar
een onvoorspelbare controlefrequentie. Het
gevolg is dat een nauwgezet selectiebeleid
moet worden ontwikkeld, dat het mogelijk
maakt die ondernemingen te onderzoeken
waar de fraude-intensiteit en de kans deze te
ontdekken het grootst is. Selectie kan bij
voorbeeld plaatsvinden aan de hand van al of
niet geautomatiseerde verwerking van controleresultaten bij vorige onderzoeken, renseignementen, klikbrieven, fragmenten uit
ESB 30-11-1983

Tabel. Redenen voor boekenkontrole (N —
84 willekeurige in 1976 gecontroleerde zelfstandigen)
Vermelde redenen

Aantal keren vermeld
absoluut

Uitsluitend neutrale redenen: . . .
1. aangifteplichtige is weer eens
aan de beurt, periodiciteit . . . .
2. de controle is noodzakelijk
om bedrijfstechnische redenen:
beeindigingofverandering . . .

relatief

landse fiscus de laatste jaren sterk de nadruk
legt op deze budgetmaximaliserende economische aanpak. Ik meen daarvoor in dit ar-

tikel enkele indicaties te hebben aangedragen. Veel meer gedetailleerd en empirisch
onderzoek zal echter nodig zijn, en wel in in-

terdisciplinair verband.
M. A. Wisselink

33
23
5

(Tevens)twjjfels/wantrouwen: . .

67

3. de aanslagregelaar komt er
niet uit . . . . . . . . . . . . . . . .
4. de afdeling C/RAD heeft eerder geadviseerd tussentijds te
controleren (eventueel in conbinatie met de onder 3 genoemdereden) . . . . . . . . . . .
5. tips, renseignementen of andere
gegevens van derden dienen te
worden geverifieerd (eventueel
in combinatie met de onder 3
en 4 geaoemde redenen). . . . .
6. de aanslagregelaar wantrouwt
de boekhouding en/ of accountant (eventueel gecombineerd
met de redenen genoemd in 3,
4en5). . . . . . . . . . . . . . . . .

13

Totaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

84

22

8

7) M. A. van Hoepen, De omvang van de belastingfraudedoorlB-plichtigeondernemers, ESB, 17oktober 1980, biz. 1421-1422.
8) T. R. Drost, J. de Jong en R. W. Jongman, Een
onderzoek naar de opsporing en afhandeling van te
lage aangifte voor de inkomstenbelasting, mei
1980, biz. 32 en 54.
9) P. G. Dekker en R. N. J. Kamerling, De fiscus
contra het zwarte circuit, Gouda Quint B.V,, Arnhem, 1982, biz. 19 en 20.

10) M. A. Snijder, De invloed van de fiscus op het
midden- en kleinbedrijf, Amsterdam, FED-Deven-

ter, 1981, biz. 165.

11) Zie b.v. de studie van de Amerikaanse reken-

13

kamer, How the 1RS selects individual income tax
returns for audit. Een psychologisch onderzoek is
het onderzoek van M. W. Spicer en J. E. Thomas,
Audit probabilities and the tax evasion decision, an
100

Bron: Drost, De Jong en Jongman, een onderzoek naarde opsporing
en afhandeling van te late aangifte voor de inkomstenbelasting, biz.
54.

experimental approach, Journal of Economic Psychology, 1982, biz. 241-245. Een Duits artikel is
Herbert Wenzig, Das Pflichtgemasse Ermessen bei
der Auswahl zur Aussenpnifung, Steuer und Wirtschaft. 1982. 4. biz. 321-333.

jaarstukken en ook intuStie.
Snijder merkt in zijn dissertatie over fiscus

en midden- en kleinbedrijf op dat de doelstelling van een controle in de vijf jaar (d. w.z.
boekenonderzoek en het geven van nadere
inlichtingen) niet wordt gehaald en dat selectiever wordt gecontroleerd daar waar de pakkans het grootst is. In een persbericht van het
Ministerie van Financien (13 april 1983, nr.
X 108 A) wordt die pakkans zelfs de ,,hoofddoelstelling” van het controlebeleid genoemd.
Tot slot merk ik op dat in de praktijk door

de fiscus steeds meer gewerkt wordt met selectie voor controle via computerbewerkingen van reeds aanwezige gegevens (meestal

boekenonderzoek). Er worden volgtijdelijk
steeds weer te wijzigen normen inzake omzet,

bruto-winstpercentages, kostenpercentages,
de omvang van de afgetrokken hypotheekrente, lijfrenten enz. ontwikkeld, waarmee

abnormale cijfermatige uitschieters naar boven of beneden in een aangifte worden ont-

dekt. Dit kan aanleiding zijn voor diepgaande controle. Dit terrein valt slechts zin-

vol te onderzoeken d.m.v. een team van onderzoekers, bestaande uit fiscalisten,
juristen, psychologen, automatiseringsdes-

kundigen, bedrijfseconomen en accountants 11).
Slotconclusie

In de Nederlandse belastingsituatie is de

problematiek van de selectie van aangiften
voor fiscale controle, in beginsel via boekenonderzoek, pas het laatste decennium aan de

oppervlakte gekomen. Het rechtsbeginsel
der periodiciteit (periodiek boekenonderzoek) staat haaks op gerichte selectie van die
ondernemersaangiften waar economischbudgettair de meeste opbrengst is te verwachten. Mijn hypothese luidt dat de Neder1119

Auteur