Ga direct naar de content

Creatief financieren

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 16 1994

Creatief financieren
Volgens sommige zegslieden blijven er op dit moment vele nuttige investeringen achterwege. Vaak
gaat het om zaken waaruit de overheid zich onder
invloed van geldgebrek geleidelijk heeft teruggetrokken. De vraag die dan volgt is steevast: kunnen
private financiers niet een creatieve oplossing verzinnen?
Van tijd tot tijd valt mij de eer te beurt het standpunt van de bankier te mogen vertolken waar het
gaat om de financiering van zaken als ‘de toeristische
infrastructuur’ of ‘de gebouwde omgeving’. Hoe
graag ik mijn gastheren ook terwille zou willen zijn,
ik heb ze tot dusverre moeten teleurstellen. Het gezegde gaat dat een bankier iemand is, die je zijn paraplu uitleent als de zon schijnt, en hem terugvraagt als
het regent. En zo is het precies. Een goede bankier is
een beroepsmatige zwartkijker. Hij leent geld uit en
er zijn dan maar twee mogelijkheden: of hij krijgt zijn
geld met de overeengekomen
rente terug of hij krijgt
minder tot – in het slechtste geval – helemaal niets.
Hij krijgt echter nooit meer dan de vaste betaling die
is overeengekomen.
De ondernemer kent zowel goede als kwade kansen, in tegenstelling tot de bankier
die alleen kwade kansen kent. Geen wonder dat de
analyse van de bankier zich vooral richt op de vraag
hoezeer het allemaal zou kunnen tegenzitten en of in
die situatie nog kan worden terugbetaald.
Voor diegenen die een project gefinancierd willen zien, of dat nu in de private sector is of in de
(semi)publieke sfeer, bevat deze constatering een
goed bericht en een slecht bericht. Het goede bericht
is dat voor alles financiering is te krijgen waar een
voldoende kasstroom bestaat om rente en aflossing
te betalen: ook voor projecten in de toeristische sfeer
of voor ‘de bebouwde omgeving’. Het slechte bericht
is niet minder simpel: geen kasstroom, geen financiering, ook niet met innovatieve, creatieve constructies.
Waar niet is, verliest de keizer zijn recht. Private financiering van grondaankopen
door de overheid ten
behoeve van de ecologische hoofdstructuur is dus
niet of slechts in zeer beperkte mate mogelijk; bosbouw is nu eenmaal een verlieslatende zaak in ons
land. En voor slechte toeristische projecten loopt de
bankier echt niet warm, ook niet voor een toeristische ontwikkelingsbank
die deze projecten bij gebrek aan private financiering alsnog van geld zou
moeten voorzien.
Betekent dit dat er met ‘creatief financieren’ dan
helemaal niets valt te doen? Zo somber is het beeld
nu ook weer niet. De bankier kan oplossingen aandragen om gelden die pas over een aantal jaren
en! of gespreid in de tijd beschikbaar komen, om te
zetten in een bedrag ineens dat nu direct beschikbaar
komt. Zo zijn er budgetten voor bodemsanering die
pas over vele jaren beschikbaar komen. Voor de bankier is dat niet erg, als ze maar beschikbaar komen.
Wil een gemeente nu al de grond gaan reinigen, dan
zijn daar oplossingen voor.

ESB 16-9-1994

Wat de private sector ook kan,
is wegen aangeven om bestaande
budgettaire ruimte efficiënter te gebruiken. In ‘Leren van restaureren’
(ESB, 7 oktober 1992) gaf ik daar
een voorbeeld van. Door niet subsidies rechtstreeks aan de subsidienemer te geven, maar deze in een
apart fonds te stoppen van waaruit
zachte leningen (lage rente) worden verstrekt, wordt een revolverend fonds gecreëerd. Via aflossingen komt de subsidiegulden weer
terug in het fonds en kan vervolgens opnieuw worden besteed. Zo
zouden ook onze ontwikkelingsgelden efficiënter kunnen worden aanM.J.LJonkhart
gewend. Zo’n fonds zal ongetwijfeld nog steeds
een belangrijk deel van zijn vorderingen moeten
kwijtschelden, maar het overige, nog steeds aanzienlijke deel van de gelden komt beschikbaar voor hergebruik.
Veel van de ‘creatieve financieringsoplossingen’
zijn vooral gericht op het benutten van begrotingsregels. Vroeger werden bij voorbeeld leningen aan
woningcorporaties
gegarandeerd door de overheid.
Nu gebeurt dat door een garantiefonds dat de sector
gedeeltelijk zelf vult en waarvoor de overheid een
achtervanggarantie geeft. Het totale bedrag aan
uitstaande garanties van de overheid kan daardoor
belangrijk afnemen. Dat lijkt mooi, totdat men zich
realiseert dat tegenover een gulden aan garanties
ineens belangrijk grotere risico’s staan dan voorheen.
Het risico is als het ware ‘verdicht’, de politieke doelstellingen rond de Rijksbegroting zijn bevredigd,
maar in werkelijkheid is er niet veel gebeurd. Iets
soortgelijks gebeurt wanneer de overheid in plaats
van koop overgaat tot financiële lease. In wezen
heeft men dan toekomstige begrotingsuitgaven met
een private fmancier contant gemaakt om niet nu het
investeringsartikel te belasten. Op zich kan dit heel
rationeel zijn, maar politici moeten niet de illusie hebben dat hierdoor de financieringspositie van de overheid wezenlijk is veranderd. In het bedrijfsleven zou
men zeggen dat er een ‘off balance’ financiering
heeft plaatsgevonden, waarvan men ‘vergeten’ is de
hoofdsom bij de schuld te tellen.
Het voorgaande betekent niet dat de overhei<;l het
‘verkeerd’ doet als zij overgaat tot lease of publiekprivate samenwerkingsconstructies.
Er wil vooral
mee gezegd zijn dat al deze oplossingen wel kunnen
helpen bij een onmiddellijk financieringsprobleem,
maar alleen als daar van overheids- of andere zijde
toekomstige uitgaven tegenover staan. Projecten zijn
slechts financierbaar voorzover er toekomstige kasstromen tegenoverstaan, hoe dan ook gegenereerd
en van wie dan ook afkomstig. Bankiers zijn geen
tovenaars die dat kunnen veranderen.

Auteur