Bij de Brexit, bij de staatssteun voor KLM en bij het afschaffen van de dividendbelasting: telkens is er discussie over hoe belangrijk de onderliggende entiteiten nou echt zijn voor de Nederlandse economie. Wat betekent minder handel met het Verenigd Koninkrijk voor de haven in Rotterdam, kunnen internationaal actieve bedrijven in Nederland zonder flag carrier en hoe belangrijk zijn buitenlandse financiers voor Nederlandse bedrijven?
Op het eerste gezicht lijken simpele statistieken een redelijk antwoord op die vragen te kunnen geven. Zo kijken we bij de Brexit naar de handelsstromen tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk, bij KLM naar de omzet van het bedrijf en bij de dividendbelasting naar de waarde van de grensoverschrijdende investeringen.
En waarschijnlijk was dat vroeger zo – toen deze statistieken werden ontworpen – maar met het opknippen van productieketens over landsgrenzen heen zijn deze simpele statistieken niet langer informatief. Zo blazen Chinese goederen die in Rotterdam worden overgeslagen de exportcijfers op zonder dat daar echt veel aan verdiend wordt, zo maakt KLM deel uit van een internationale alliantie en verkoopt ze ook veel vliegtickets voor haar partnermaatschappijen, en maakt de precieze investeringsroute nogal wat uit voor de vraag of er dividendbelasting verschuldigd is.
Om de onderliggende vragen te kunnen beantwoorden, moet je even beter kijken. Niet naar de bilaterale handelsstromen, maar naar de toegevoegde waarde. Niet naar de omzet, maar naar de handel in diensten en niet naar investeringen die het land verlaten, maar naar hun uiteindelijke bestemming. Dat doen we in twee ESB-themanummers over internationale statistieken.
In dit eerste deel richten we ons daarbij op de implicaties van ‘even beter kijken’ voor de internationale positie van Nederland. De eerste twee bijdrages, van Harry Garretsen en Wimar Bolhuis, schetsen daarbij het kader. Garretsen gaat in op het opknippen van productieketens en Bolhuis maakt de toenemende internationale verwevenheid van de Nederlandse economie zichtbaar.
De andere drie bijdrages illustreren wat ‘even beter kijken’ vermag. Eva Hagendoorn legt buitenlandse directe investeringen terug naar het land waar de oorspronkelijke eigenaar woont en weet zo alle tussenstappen te omzeilen. Met haar blik blijkt de VS veel belangrijker dan gedacht.
Het artikel van Loe Franssen, Oscar Lemmers, Leen Prenen en Khee Fung Wong, en dat van Maureen Lankhuizen en Mark Thissen, richten zich op een verfijning van de handelsstatistieken. Ze kiezen daarbij ieder net een andere benadering. Franssen et al. hebben de beschikking over data op bedrijfsniveau in Nederland en scheppen op die manier een beeld van de wederuitvoer en de implicaties daarvan voor de handelsstatistieken. Wederuitvoer blijkt ongeveer de helft van de totale Nederlandse import en export uit te maken. Lankhuizen en Thissen werken met een wereldwijde input-output-database en kijken niet alleen naar de wederuitvoer van Nederland, maar ook die tussen derde landen. Samen bieden de auteurs een hele waaier van inzichten: van Brexit naar KLM.
De komende jaren zullen er meer van deze artikelen volgen, ook in ESB. Ik hoop daarbij ook op een bijdrage die de sterke kanten van de artikelen van Franssen et al. en van Lankhuizen en Thissen combineert en dus werkt met een internationale input-output-database met bedrijfsdata. Maar om dat te realiseren zal er internationaal statistisch veel beter samengewerkt moeten worden. Daar gaat het tweede gedeelte van dit tweeluik ook op in en dat publiceren we over vier weken.
Auteur
Categorieën