Meer dan vijftig jaar gezondheidseconomie als aparte discipline heeft fundamentele inzichten opgeleverd over hoe zorg voor iedereen toegankelijk en betaalbaar kan worden en blijven.
198Jaargang 100 (4707) 9 april 2015
ESB Gezondheidszorg
Canon 11:
Gezondheidseconomie
1
MarktfalEn inhErEnt aan gEzond-
hEidSzorg
Arrow analyseert de gezondheidszorg als specifiek
object van welvaartseconomie. Hij zet uiteen waarom juist
in de gezondheidszorg de markt niet goed werkt. Door de
grote mate van onzekerheid over tijdstip, aard, omvang en
effect van de zorg , leidt een vrije markt volgens Arrow niet
tot optimale uitkomsten. De beschikbare informatie is bo –
vendien ongelijk verdeeld over vragers en aanbieders. Pa –
tiënten gaan vaak naar de dokter om hun ongedefinieerde
vraag nader te laten specificeren. De dokter stelt de diag –
nose, stelt de therapie vast en bepaalt daarmee grotendeels
de vraag naar zorg. Omdat informatie deel uitmaakt van de
transactie is de vrager niet volledig geïnformeerd en kan hij
de waarde van die informatie niet goed inschatten. Boven –
dien zijn ook de onzekerheden over tijdstip, omvang en ef-
fect van zorg maar deels door verzekeringen af te dekken.
Verzekeringen leiden op hun beurt tot marktverstoringen
(moreel risico en averechtse selectie). Ten slotte wijst Arrow
erop dat veel mensen het niet acceptabel vinden dat koop –
kracht de toegang tot gezondheidszorg bepaalt, zoals het
geval zou zijn op een vrije markt. Zorg wordt beschouwd
als een recht. Arrows these is dat de talrijke instituties in de
zorgsector een noodzakelijk gevolg zijn van het falen van
de markt. Naast de door Arrow genoemde bronnen van markt –
falen spelen ook de andere bekende vormen van marktfa –
len in de zorg : externe effecten (besmetting ), natuurlijke
monopolies (voor gespecialiseerd zorgaanbod), en het ont –
breken van stabiele preferenties, een basisvoorwaarde voor
rationeel keuzegedrag. Dat leidt tot ‘bemoeizorg’ als een
bijzonder geval van merit goods.
Arrow, K.J. (1963) Uncertainty and the welfare economics of medical
care. American Economic Review, 53(5), 941–973.
2
rEgulEring zorg iS voortdurEndE
puzzEl
Toegankelijkheid, collectieve betaalbaarheid, doel –
matigheid en kwaliteit van zorg zijn belangrijke drijf ve –
ren voor overheidsinterventie. Cutler (2002) laat zien dat
deze redenen achtereenvolgens een dominante rol hebben
gespeeld in de vormgeving van de zorgstelsels. Door de
toenemende prestaties en navenant stijgende uitgaven aan
gezondheidszorg werd in de eerste helft van de 20e eeuw
het waarborgen van universele toegang tot de zorg de eerste
reden voor collectief ingrijpen. Grofweg werd toeganke –
lijkheid gegarandeerd langs twee lijnen: via sociale verze –
keringen (Bismarck-stelsels) of via belastingen (Beveridge-
stelsels). Universele toegang leidde ertoe dat voor de burger
geld geen rol meer speelde in de zorg , terwijl aanbieders
veelal per verrichting (of verpleegdag ) werden betaald. Dit
leidde vanaf 1960 tot sterk stijgende zorgkosten en in de
GezondheidszorG
Erik Schut
Hoogleraar aan de
Erasmus Universiteit
Rotterdam
Eddy
van doorSlaEr
Hoogleraar aan de
Erasmus Universiteit
Rotterdam
hugo
kEuzEnkaMp
Lid van de raad van
bestuur van het
Westfriesgasthuis
Ruim vijftig jaar geleden verscheen het klassieke artikel van Arrow,
‘Uncertainty and the welfare economics of medical care’ (Arrow,
1963). Algemeen wordt dit gezien als beginpunt van de gezond
–
heidseconomie als afzonderlijke discipline. Sindsdien heeft de ge –
zondheidseconomie een stormachtige ontwikkeling doorgemaakt,
parallel aan het sterk groeiende aandeel van de gezondheidszorg
in de economie. Dit is geen toeval, want wereldwijd worstelen be –
leidsmakers met de vraag hoe zorg voor iedereen toegankelijk en
betaalbaar kan worden en blijven. De klassieke economische vraag
hoe de schaarse middelen zo doelmatig en rechtvaardig mogelijk
kunnen worden verdeeld, speelt bij uitstek in de gezondheidszorg.
In deze canon van de gezondheidseconomie komen negen inzich –
ten aan bod die de gezondheidseconomie de afgelopen vijftig jaar
heeft opgeleverd.
199Jaargang 100 (4707) 9 april 2015
drie daaropvolgende decennia tot maatregelen om de kos-
ten te beheersen: prijsregulering , budgettering en rantsoe-
nering van het aanbod. Deze maatregelen waren succesvol
in het afremmen van de kostengroei, maar tegelijk traden
de nadelen van centraal geleide zorg op: toenemende
wachtlijsten, verschraling van de zorg en gebrek aan inno –
vatie. De zorgstelsels kregen te kampen met overheidsfalen
als gevolg van toenemende informatie-, coördinatie- en
motivatieproblemen. Het streven naar grotere doelmatigheid leidde vanaf
de jaren negentig tot een toenemende aandacht voor het
organiseren van betere prikkels in de gezondheidszorg en
een herwaardering van de rol van de markt als coördina –
tiemechanisme. Landen met een Beveridge-stelsel kiezen
veelal voor het organiseren van ‘interne’ markten – waarbij
de overheid zorg inkoopt bij concurrerende zorgaanbieders
– of maatstafconcurrentie. In tal van landen met een Bis-
marck-stelsel, waaronder Nederland, zijn varianten van het
door Enthoven (1988) ontwikkelde model van gereguleer –
de concurrentie (managed competition) ingevoerd. In beide
gevallen is concurrentie op kwaliteit lastig. De hamvraag
is hoe de concurrentie zo te reguleren dat deze effectief
wordt gericht op waardevermeerdering (Porter en Teisberg ,
2006). De sleutel hiertoe ligt in het vergaren en verspreiden
van betere informatie over de kwaliteit van zorg.
Cutler, D. (2002) Equality, efficiency, and market fundamentals: the
dynamics of international medical-care reform. Journal of Economic
Literature , 40(3), 881-906.
enthoven, A.C. (1988) Theory and practice of managed competition in
health care finance . Amsterdam: North Holland.
Porter, M.e. en e.o. Teisberg (2006) Redefining health care. Creating
value-based competition on results. Boston, Mass.: Harvard Business
school Press.
3
vollEdigE zorgvErzEkEring iS niEt
optiMaal
Zorg verzekeringen leiden tot vermindering van on –
zekerheid en tot beter toegankelijke zorg voorzieningen.
Dat genereert welvaartswinst. Maar verzekeringen verlagen
de marginale prijs van zorg en kunnen daarmee leiden tot
moreel risico, ofwel een excessief gebruik van (dure) zorg.
Het welvaartsverlies van moreel risico kan worden tegenge –
gaan door de consument zelf een deel van de kosten te la –
ten betalen. Een belangrijke vraag is welke eigen betalingen
uit welvaartsoogpunt optimaal zijn: hoe hoog , voor welke
zorg , voor welke consumenten en hoe vormgegeven? Empi-
risch onderzoek naar het effect van eigen betalingen is lastig
omdat gezonde mensen de voorkeur hebben voor hogere
eigen betalingen. Hierdoor zijn de effecten van moreel ri-
sico en averechtse selectie moeilijk te onderscheiden.
In de jaren zeventig is dit probleem ondervangen door
een grootschalig RAND-zorg verzekeringsexperiment in de
Verenigde Staten waarbij de deelnemers willekeurig werden
onderverdeeld bij zorg verzekeringen met uiteenlopende
eigen betalingen (Newhouse et al. , 1993). De onderzoe-
kers vonden een prijselasticiteit van ongeveer –0,2, maar
de prijsgevoeligheid voor verschillende typen zorg bleek
sterk uiteen te lopen. Ook bleek de prijsgevoeligheid af te
nemen met het inkomen, wat pleit voor inkomensafhanke –
lijke eigen betalingen. Opvallend was dat eigen betalingen
per saldo geen nadelige gezondheidseffecten bleken te heb –
ben, uitgezonderd voor mensen uit de laagste sociaaleco –
nomische groep met een slechte gezondheid. Hoewel het
RAND-experiment al ruim dertig jaar oud is, komen tal
van latere empirische studies tot vergelijkbare bevindingen.
Dit geldt ook voor een geruchtmakend uniek experiment
in Oregon in 2008, waarbij onverzekerden via een loterij
toegang kregen tot een zorg verzekering (Finkelstein et al. ,
2012).
Finkelstein, A., S. Taubman, B. Wright et al. (2012) The oregon health
insurance experiment: Evidence from the first year. Quarterly Journal of
Economics, 127(3), 1057–1106.
newhouse, J.P. en insurance experiment Group (1993) Free for all?
Lessons from the RAND Health Insurance Experiment . Cambridge, Mass.:
harvard University Press.
4
aanBod SchEpt vraag
De ongelijke informatie tussen aanbieders en vragers
van zorg leidt ertoe dat aanbieders de vraag naar zorg
kunnen beïnvloeden. Op grond van talrijke empirische
studies naar aanbod-geïnduceerde vraag komt McGuire
(2011) tot de slotsom dat: “Adding up the evidence, on ob-
stetricians doing more C-sections, surgeons doing more bypass
operations, physicians referring more frequently to their own
labs, and other studies, makes a convincing case that doctors
can influence quantity and sometimes do so for their own
purposes.” Een belangrijke implicatie hiervan is dat de wijze
waarop zorgaanbieders worden betaald, gevolgen heeft
voor de kwaliteit en doelmatigheid van de zorg verlening.
Simpel gezegd: prikkels werken, ook in de gezondheids-
zorg. Veel onderzoek richt zich dan ook op de vraag hoe de
betalingssystemen het best kunnen worden vormgegeven.
Idealiter zouden zorgaanbieders moeten worden beloond
Gezondheidszorg ESB
ESB Gezondheidszorg
200Jaargang 100 (4707) 9 april 2015
voor goede uitkomsten en zou hun honorering moeten
afhangen van de gezondheidsverbetering voor de patiënt.
Maar uitkomsten zijn moeilijk meetbaar en het bepalen van
de toegevoegde waarde van de zorgaanbieder is zo mogelijk
nog lastiger. Contracten zijn daardoor incompleet en geen
enkel betalingssysteem genereert daarom perfecte prikkels. De consensus lijkt dat een gemengd honorerings-
systeem met een vaste en resultaatgebonden component
de voorkeur verdient (McGuire, 2011). Daarnaast blijkt
de inbedding van professionele normen en onderlinge
toetsing in geïntegreerde risicodragende zorgorganisaties
van belang voor doelmatige zorg verlening. Zo wijst het
eerder genoemde RAND-experiment uit dat verticale in –
tegratie van zorg verzekeraar en zorg verleners in een Health
Maintenance Organization tot aanzienlijke welvaartswinst
kan leiden, een conclusie die in tal van latere studies wordt
bevestigd. Ho (2009) toont echter aan dat de diffusie van
dergelijke organisatorische concepten sterk wordt belem –
merd doordat de benodigde schaalomvang en opbouw van
reputatie aanzienlijke toetredingsbarrières vormen.
McGuire, T.G. (2011) Physician agency and payment for primary care.
In: S. Glied en P.C. Smith (red.), The Oxford Handbook of Health Econo-
mics. Oxford: Oxford University Press, 602–623.
Ho, K. (2009) Barriers to entry of a vertically integrated health insurer:
an analysis of welfare and entry costs. Journal of Economics & Manage-
ment Strategy , 18(2), 487–545.
5
gEzondhEidSzorg voor iEdErEEn iS
EEn luxEgoEd
Empirische studies in de OESO-landen schatten
doorgaans een geaggregeerde inkomenselasticiteit van ge –
zondheidszorg groter dan 1. Dit suggereert dat zorg een
luxegoed is, terwijl schattingen van de inkomenselasticiteit
van zorguitgaven op individueel niveau meestal veel kleiner
zijn dan 1, en soms zelfs negatief (Getzen, 2000). De ver –
klaring voor deze paradox is dat bij toenemende welvaart de
meeste landen de toegang tot zorg steeds meer universeel
toegankelijk maken door middel van belastingen of pre –
mies. Op nationaal niveau neemt daardoor de collectieve
vraag naar zorg sterker toe dan het inkomen (Finkelstein,
2007). Op het microniveau van huishoudens betekent de
aanwezigheid van verzekeringen echter dat inkomen geen
bindende restrictie meer vormt voor zorgconsumptie. Dus
als individuele inkomens toenemen heeft dat slechts een ge –
ring effect op de individuele vraag naar zorg. De macro- en microresultaten zijn niet met elkaar in
tegenspraak als we ons realiseren dat de groei op macro –
niveau voornamelijk het gevolg is van toegenomen solida –
riteit: in rijkere landen gaat een groot deel van de bijdragen
van rijkere inwoners naar de betalingen voor de zorg voor
armere landgenoten (via belastingen en sociale premies).
Het is vooral de grotere en meer gelijk gespreide toegan –
kelijkheid van zorg die een luxegoed is. Het rijkste land
(de VS) lijkt op het eerste gezicht een tegenvoorbeeld met
een groot aandeel particulier gefinancierde zorg en ruim
veertig miljoen onverzekerden (in 2013), maar vanwege de
hoge zorguitgaven wordt daar via de publieke bejaarden-
en armen verzekering (Medicare en Medicaid) uiteindelijk
zelfs meer inkomen herverdeeld dan in Europese landen
(Wagstaff en Van Doorslaer, 2000).
Getzen, T.e. (2000) health care is an individual necessity and natio nal
luxury. Journal of Health Economics, 19(2), 259–270.
Finkelstein, A. (2007) The aggregate effects of health insurance: evi-
dence from the introduction of Medicare. Quarterly Journal of Economics,
122(1), 1–37.
Wagstaff, A. en E. van Doorslaer (2000) Equity in health care finance
and delivery. In: A.J. Culyer en J.P. Newhouse (red.), Handbook of Health
Economics. Amsterdam: North-Holland, 1803–1862.
6
SocialE ongElijkhEid in gEzondhEid
variEErt ovEr dE lEvEnScycluS
Economen beschouwen gezondheid niet alleen
als een consumptiegoed maar ook als investeringsgoed
(Grossman, 1972). Gezondheid kan worden gezien als een
vorm van menselijk kapitaal dat deels erfelijk is bepaald
en geleidelijk afneemt met veroudering , maar waarin over
de levensloop ook kan worden geïnvesteerd via medische
zorg of andere gezondheidsbevorderende activiteiten, zoals
scholing. Gunstige sociaaleconomische omstandigheden
rond de geboorte bevorderen zowel gezondheid als een
hogere opleiding , die op zijn beurt bijdraagt aan gemid –
deld gezondere leef- en werkomstandigheden. De ongelijke
verdeling van gezondheidskapitaal op jonge leeftijd wordt
vaak versterkt door een ongelijke erosie van gezondheids-
kapitaal naar sociaaleconomische status. Hierdoor neemt
sociale ongelijkheid in gezondheid toe tot ongeveer de
pensioenleeftijd, om daarna weer af te nemen omdat pen –
sionering de inkomensverschillen weer verkleint (Smith,
2007). Vooral op middelbare leeftijd, net voor de pensi-
onering , is er sprake van omgekeerde causaliteit: mensen
met ongezonde banen (of leefwijzen) moeten vaak nood –
gedwongen eerder stoppen met werken waardoor ze ook
een aanzienlijk deel van hun inkomen verliezen. Dit laatste
fenomeen treedt duidelijk op in de VS (Smith, 2007) maar
201Jaargang 100 (4707) 9 april 2015
ook in landen met een betere inkomensbescherming zo-
als Nederland. García-Gómez et al. (2011), bijvoorbeeld,
laten zien dat ook in Nederland plotselinge schokken in
gezondheid, zoals een hartaanval of een verkeersongeluk,
leiden tot verminderde arbeidsparticipatie en een sterke in –
komensdaling. Ook op een geaggregeerd niveau valt op dat de verwer –
ving en verspreiding van nieuwe kennis over gezondheid of
medische technologie eerst zorgt voor een toename van
sociale ongelijkheid in gezondheid tussen landen of tussen
sociaaleconomische groepen in die landen. Gelukkig zorgt
de (weliswaar) vertraagde verdere verspreiding van de ken –
nis en technologie in een volgend stadium weer voor een
verkleining van die kloof (Cutler et al. , 2006).
Cutler, d., A. deaton en A. Lleras-Muney (2006) The determinants of
mortality. Journal of Economic Perspectives, 20(3), 97–120.
García-Gómez, P., h. van Kippersluis, o. o’ donnell en e. van doorslaer
(2013) Long term and spillover effects of health shocks on employment
and income. Journal of Human Resources, 48(4), 873–906.
Grossman, M. (1972) on the concept of health capital and the demand
for health. Journal of Political Economy , 80(2), 223–255.
smith, J.P. (2007) The impact of socioeconomic status on health over
the life course. Journal of Human Resources, 42(4), 739–764.
7
rEchtvaardig zorg vErdElEn Stuit op
MEEtproBlEMEn
Voor veel allocatieproblemen in de zorg is rechtvaar –
digheid een belangrijker doel dan efficiëntie. Economen
menen dat niemand tegen een Pareto-verbetering kan zijn
(het nut van ten minste één individu verbetert zonder dat
het nut van anderen verslechtert). In de zorg zijn er echter
voorbeelden van het tegendeel: als iemand bereid is te beta –
len voor extra capaciteit om van een wachtlijst af te komen
leidt dat tot ophef over voorkeurzorg – zelfs als anderen
hierdoor niet langer hoeven te wachten. Ook domineert
rechtvaardigheid als motief bij verevening van ziektekos-
tenrisico’s tussen concurrerende verzekeraars en speelt het
een rol bij vergoeding van zieken- of verpleeghuizen voor
een ongelijke casemix. In elk van die gevallen wordt – na af-
doende correctie voor behoefte-, risico- of casemixverschil –
len – een gelijkere verdeling nagestreefd. Steeds komt het erop neer dat vergoeding (of correc-
tie) voor sommige factoren wel gerechtvaardigd is, maar
niet voor andere. We kunnen makkelijker solidariteit op –
brengen voor bijvoorbeeld een bijdrage aan ziektekosten
waarvoor personen zelf geen verantwoordelijkheid dragen
dan voor ziektekosten die veroorzaakt zijn door een onge –
zonde of gevaarlijke levensstijl. De lastige opdeling van be –
i nvloedende factoren in gerechtvaardigd of niet, is slechts
één van de problemen. Dat veel van die factoren niet meet –
baar zijn en dat er interactie optreedt tussen wel en niet ge –
rechtvaardigde correctiefactoren maakt het probleem nog
veel lastiger. Een normatieve theorie die op vrij veel bijval kan reke –
nen, stelt dat eigenlijk enkel de ongelijkheid van opportuni-
teiten (of kansen) onwenselijk is (Fleurbaey en Schokkaert,
2012). Maar om (normatief ) goed te kunnen beoordelen
of een verdeling van uitkomsten meer of minder rechtvaar –
dig is, is een goed (positief/descriptief ) model nodig dat
de onderliggende causale relaties tussen de factoren weer –
geeft (Fleurbaey en Schokkaert, 2009). Pogingen om dit
empirisch vorm te geven, laten zien dat dit in de praktijk
erg moeilijk wordt: García-Gómez et al. (2015) proberen
de mate van onrechtvaardigheid van de ongelijke verdeling
van sterfte in Nederland te meten door rekening te houden
met de mate waarin ongezonde leefgewoonten hebben bij –
gedragen tot die ongelijkheid.
García-Gómez, P., E. Schokkaert, T. van Ourti en T. Bago d’Uva (2015)
inequity in the face of death. Health Economics, doi: 10.1002/hec.3092.
Fleurbaey, M. en E. Schokkaert (2009) Unfair inequalities in health and
health care. Journal of Health Economics, 28(1), 73–90.
Fleurbaey, M. en E. Schokkaert (2012) Inequity in health and health care .
In: P. Barros, T. McGuire en M. Pauly (red.), Handbook of Health Econo-
mics, vol. 2. New York: Elsevier, 1003–1092.
8
MaxiMalE gEzondhEid uit SchaarSE
MiddElEn halEn vErEiSt kEuzES
De beschikbare middelen zijn ontoereikend om al –
les wat technologisch mogelijk is in de zorg ook onbeperkt
ter beschikking te stellen. Dit zorgt ervoor dat optimale
allocatie van schaarse middelen noodzakelijk is. Het niet
nastreven van een maximale gezondheid met gegeven be –
perkte middelen zou daarom kunnen worden beschouwd
als onethisch. Gezondheidseconomen propageren daarom
de ambitie om voor alle diagnostische en therapeutische
interventies in de gezondheidszorg het ‘gezondheidsrende –
ment’ te bepalen als de te verwachten kosten per gewon –
nen, voor kwaliteit gecorrigeerd levensjaar. Op die manier
zouden dan alle opties geordend kunnen worden en kan
het hoogste gezondheidsrendement worden behaald door
de beschikbare middelen alleen te besteden aan de meest
kosteneffectieve zorginterventies. Het gevolg van die werk –
wijze is dat zorg met te hoge kosten per gewonnen QALY
( Quality Adjusted Life Year) niet wordt vergoed en de ge –
zondheid met de beschikbare middelen wordt gemaxima –
liseerd. Hierbij dienen echter ook verdelingsaspecten te
worden meegewogen, teneinde optimale sociale welvaart te
borgen en aan te sluiten bij maatschappelijke voorkeuren
(Wagstaff, 1993; Bleichrodt et al. , 2005). Inmiddels pro-
beren instituten zoals het National Institute for Clinical
Excellence (NICE) in het Verenigd Koninkrijk (Claxton
et al ., 2002) en het Zorginstituut Nederland deze overwe –
gingen in de praktijk te brengen bij beslissingen over welke
zorg tegen welke vergoeding mag worden opgenomen in
een basispakket zorg.
Bleichrodt, H., J.N. Doctor en E.A. Stolk (2005) A nonparametric elicita –
tion of the equity-efficiency trade-off in cost-utility analysis. Journal of
Health Economics, 24(4), 655–678.
Claxton, K., M. Sculpher en M. Drummond (2002) A rational framework
for decision making by the National Institute for Clinical Excellence
(niCe). Lancet, 360(9334), 711–715.
Wagstaff, A. (1993) QALYs and the equity-efficiency trade-off. Journal of
Health Economics, 12(2), 237.
Gezondheidszorg ESB
ESB Gezondheidszorg
202Jaargang 100 (4707) 9 april 2015
9
groEi zorgkoStEn afhankElijk van
tEchnologiE
Optimisme dat technologische vooruitgang helpt
om de zorgkosten te beheersen, is misplaatst. Dat wil niet
zeggen dat technologie geen bijdrage levert. Arbeidsbespa –
rende technologie zorgt bijvoorbeeld van een verschuiving
van grote invasieve ingrepen (een buik opensnijden) naar
minimaal invasieve ingrepen (kijkoperaties die zonder kli-
nische opname geschieden), of voor een verschuiving van
opereren naar het innemen van medicijnen. Een verlaging
van de kosten per eenheid betekent echter niet noodzake –
lijk een verlaging van de totale zorgkosten. Want nieuwe
technologieën leiden vaak ook tot nieuwe toepassingsmo –
gelijkheden voor voorheen onbehandelde of onbehandel –
bare aandoeningen. De consensus onder gezondheidseco –
nomen op basis van het beschikbare empirisch onderzoek
naar de stijgende zorguitgaven in de afgelopen vijftig jaar is
dan ook dat technologische innovatie hiervan de belang –
rijkste oorzaak is geweest (Chernew en Newhouse, 2012). Maar pessimisme dat technologische vooruitgang al –
leen maar leidt tot hogere zorguitgaven, is evenzeer mis-
plaatst. Dezelfde technologische vooruitgang heeft de
afgelopen vijftig jaar namelijk geleid tot enorme produc-
tiviteits- en gezondheidswinst (Cutler, 2005). Chandra en
Skinner (2012) laten op basis van een groot aantal studies
echter zien dat de productiviteit van zorg sterk samenhangt
met de aard én verspreiding van de medische technologie.
Zij onderscheiden drie categorieën medische technologie –
e n. De eerste is uiterst effectief voor een specifieke groep
patiënten maar schadelijk voor anderen, zoals antiretrovira –
le therapie bij HIV-patiënten. Door de goed af te bakenen
groep gebruikers is de kans op een onnodig gebruik laag
en het gemiddelde rendement hoog. De tweede categorie
betreft technologie die zeer effectief is voor een aantal pa –
tiënten, maar waarvan het effect bij veel andere patiënten
gering maar niet (erg ) schadelijk is. Voorbeelden zijn an –
tidepressiva, het plaatsen van stents bij hartproblemen en
amandelen knippen. Ondanks het hoge rendement voor
bepaalde groepen patiënten kan, door de te ruime toepas-
sing onder het motto ‘baat het niet dan schaadt het niet’
het gemiddelde rendement laag uitvallen. De derde catego –
rie betreft medische technologieën waarvan de effectiviteit
onbewezen, gering of zelfs negatief is terwijl de kosten vaak
hoog zijn, zoals agressieve behandeling van vergevorderde
longkanker. Chandra en Skinner laten zien dat de hoge
zorguitgaven in (bepaalde gebieden van) de VS samenhan –
gen met de ruime toepassing van medische technologieën
van de tweede en derde categorie. Door te sturen op de aard
en gepast gebruik van technologie kan onnodige groei van
de zorguitgaven worden voorkomen. Ook hiervoor is het
noodzakelijk om de productiviteit (vooral de verbetering in
kwaliteit van leven) beter te meten dan thans vaak gebeurt.
Chandra, A. en J.S. Skinner (2012) Technology growth and expenditure
growth in health care. Journal of Economic Literature, 50(3), 645–680.
Chernew, M.e. en J.P. newhouse (2012) Health care spending growth . In:
P. Barros, T. McGuire en M. Pauly (red.) Handbook of Health Economics,
vol. 2. New York: Elsevier, 1–43.
Cutler, d. (2005) Your money or your life. Oxford: Oxford University
Press.
ESB canon van de economie
Onderwijseconomie ◊ Monetaire economie ◊ Internationale en ontwikkelingseconomie
◊ Ondernemerschap ◊ Woningmarkt ◊ Innovatie ◊ Arbeidsmarkt ◊ Openbare financiën ◊ Economische Geschiedenis ◊ Energie ◊ Gezondheidseconomie ◊ Pensioenen ◊ Personeel & Organisatie ◊ Financiële markten ◊ Gedrag ◊ Sociale zekerheid ◊ Marktordening ◊ Governance ◊ Ruimtelijk ◊ Groei & Conjunctuur ◊ Marketing