Ga direct naar de content

Input/output

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 9 2014

ESB Input / output

Input //output
Baankarakteristieken

spreiding tussen hoge en lage lonen is in Nederland en Spanje in de publieke sector significant
kleiner dan in de private sector. De mate van
baanzekerheid is in de meeste gevallen, in tegenstelling tot de gangbare opvatting, in de publieke sector niet hoger dan in de private sector.
In Duitsland is deze in de publieke sector zelfs
kleiner, wat volgens de auteurs komt doordat
veel ambtenaren daar op basis van een private
sectorcontract worden aangenomen.

Nederlandse werknemers in de hoogste inkomensklasse zijn op de lange termijn slechter af
in de publieke dan in private sector doordat
hun lifetime value in de publieke sector lager
ligt. Dit concluderen Dickson et al. aan de hand
van empirisch onderzoek met gegevens van een
Europese huishoudenenquête in Duitsland,
Nederland, Frankrijk, Italië en Spanje over de
periode 1994–2001. Lifetime value is hierbij
een maatstaf van een aantal karakteristieken van
banen, dus naast het totale, verdisconteerde inkomen bijvoorbeeld ook de inkomensmobiliteit
en -volatiliteit en het risico op baanverlies. De

Dickson, M., F. Postel-Vinay en H. Turon (2014) The lifetime earnings premium in the public sector: the view
from Europe. IZA Discussion Paper, 8159.

Arbeidsmarkt

Belastingen

Berge, W. van den, H. Erken, M. de Graaf-Zijl en E. van Loon

Belinga, V., D. Benedek, R. de Mooij en

blic sector employees: evidence for Germany. IZA Discussion

(2014) The Dutch labour market during the Great Recession.

J. Norregaard (2014) Tax buoyancy in

Paper, 8239.

CPB Achtergronddocument, 19 juni.

OECD countries. IMF Working Paper, 110.

Toen de grote recessie Nederland in 2008 raakte,
nam de werkloosheid aanvankelijk maar licht toe.
Maar na de tweede recessie in 2012 steeg de werkloosheid wel fors. Dit komt doordat werkgevers arbeid hamsterden vanwege de krappe arbeidsmarkt
voor 2008, financiële reserves in het bedrijfsleven
en het grote aantal zelfstandigen. Dit beschrijven
Van den Berge et al. in hun empirische onderzoek
naar de Nederlandse arbeidsmarkt. Heeft de crisis
een permanent negatief effect doordat het arbeidsaanbod afneemt? Hiervoor is geen bewijs, stellen de
auteurs. De structurele werkgelegenheid is sinds de
jaren tachtig door verscheidene maatregelen, zoals
de verkorting van de WW-duur en het ontmoedigen van vervroegde pensionering, afgenomen, er is
geen bewijs dat deze trend nu is onderbroken. Het
arbeidsaanbod wordt dan ook niet zozeer bepaald
door crisiseffecten, als wel door structurele veranderingen in productieprocessen en technologische
veranderingen die de arbeidsvraag beïnvloeden.

Hoeveel extra belastingopbrengsten genereert een toename van
het bbp? Dit onderzoeken Belinga
et al. door de tax buoyancy van 34
OESO-landen over de periode
1965–2012 te schatten, wat aangeeft hoeveel de belastingopbrengsten fluctueren met schommelingen in het bbp. Het blijkt dat
de tax buoyancy over de hele periode rond de 1 ligt, wat betekent dat
de belastingopbrengsten een-op
-een met het bbp toenemen. Sinds
de jaren tachtig neemt buoyancy
op de korte termijn wel iets toe,
terwijl deze op de lange termijn
ruim boven de 1 ligt. Vennootschapsbelastingen fluctueren het
meest met het bbp, en accijns en
eigendomsbelastingen het minst.

Karaktereigenschappen

Dur en Zoutenbier verrichten empirisch onderzoek
naar de karaktereigenschappen altruïsme en luiheid
bij werknemers in de publieke en de private sector.
De auteurs gebruiken hiervoor gegevens uit een
enquête onder 11.000 Duitse huishoudens over de
periode 2004–2005. De resultaten laten zien dat
werknemers in de publieke sector gemiddeld altruïstischer zijn dan werknemers in de private sector.
Bovendien bestaat dit verschil al bij het betreden
van de arbeidsmarkt en is het verschil groter bij
hoogopgeleide werknemers. Ook beoordelen werknemers in de publieke sector zichzelf als luier dan
werknemers in de private sector. Opmerkelijk is dat
dit verschil pas zichtbaar wordt bij meer ervaren
werknemers. Het is onduidelijk of dit verschil optreedt door zelfselectie, bijvoorbeeld door het overstappen van actievere werknemers naar de private
sector, of doordat werknemers in de publieke sector
na verloop van tijd luier worden.
Dur, R. en R. Zoutenbier (2014) Intrinsic motivations of pu-

Autobezit

In 2011 was zeven procent van alle auto’s een dieselauto
jonger dan vijf jaar. Deze auto’s reden echter zestien
procent van het totale aantal kilometers van het Nederlandse wagenpark. Benzineauto’s van jonger dan vijf jaar
maken 21 procent uit van het wagenpark en rijden 22 pro-

424

7%

cent van het totale aantal kilometers. Het dieselwagenpark is gemiddeld jonger dan het benzinewagenpark.
Traa, M., G. Geilenkirchen en H. Hilbers (2014) Het kortetermijnramingsmodel voor het bezit en gebruik van personenauto’s in Nederland (KOTERPA). Den Haag: PBL.
Jaargang 99 (4689 & 4690) 10 juli 2014

Input / output ESB

Lengte

Promotiekansen

Na het krijgen van een kind stuiten vrouwen in
sommige bedrijven op een glazen plafond. Dit
concluderen Merlino et al. op basis van Deense
arbeidsmarktgegevens over de periode 1996–2005
die inzicht geven in het arbeidsmarktgedrag van
werkgevers en werknemers. Vooral in bedrijven
waar weinig vrouwen in leidinggevende posities zitten is het voor vrouwen lastig om intern promotie
te krijgen. Hierdoor gaan zij op zoek naar een betere positie in een vrouwvriendelijker bedrijf, waar
de verschillen in promotiekansen tussen mannen en
vrouwen te verwaarlozen zijn. Opmerkelijk is dat
bedrijven met gelijke promotiekansen voor mannen en vrouwen gemiddeld winstgevender zijn dan
andere bedrijven.
Merlino, L.P., P. Parrotta en D. Pozzoli (2014) Gender differences in sorting. GSBE Research Memorandum, 022.

Kredietverlening

Is groeiende kredietverlening slecht voor economische groei? Uit hun empirische analyse van gegevens over 46 landen over de periode 1990­ 2012
–
concluderen Bezemer et al. dat er een negatieve correlatie bestaat tussen toenemende kredietverlening
en economische groei. De auteurs schrijven dit toe
aan de veranderde samenstelling van de kredietverlening. Sinds 1990 is het aandeel van de kredietverlening aan niet-financiële instellingen namelijk
sterk afgenomen, terwijl kredietverlening op de
hypotheekmarkt en de markt voor overige financiële producten, zoals derivaten, sterk is toegenomen.
Tegelijkertijd is de hoeveelheid krediet ten opzichte
van het bbp sterk gegroeid. Wanneer gecorrigeerd
wordt voor deze kredietverlening aan niet-financiële instellingen dan wordt nog wel een positieve
correlatie tussen toenemende kredietverlening en
economische groei gevonden.

Onderwijsrendement

Welke implicaties hebben empirische schattingen van het onderwijsrendement voor het beleid?
Jacobs onderzoekt dit aan de hand van een theoretisch model. Hij concludeert dat het wenselijk
is om de investeringen in onderwijs te vergroten
indien het maatschappelijke kosten-batensaldo positief is. Het zonder meer verhogen van het opleidingspeil of het opschroeven van de investeringen
op basis van alleen een positief publiek of privaat
kosten-batensaldo is dus niet wenselijk. Het private
rendement kan afwijken van het maatschappelijke
rendement door externe effecten, zoals minder
criminaliteit of een betere gezondheid, maar ook
niet-monetaire externe effecten zoals politieke of
maatschappelijke participatie. Daarnaast brengen
(progressieve) belastingen en subsidies verstoringen
met zich mee, die ook het optimum beïnvloeden.

De Cao onderzoekt met gegevens
over 3080 Filipijnse kinderen over
de periode 1983–2005 hoe voeding
en ziektes de lengte van kinderen
beïnvloeden. Het blijkt dat vooral
de eerste twee levensjaren en de
puberteit cruciaal zijn voor de groei
van kinderen. Een ziekte met een
ziekenhuisopname in de puberteit
kan de lengte op latere leeftijd tot
20 centimeter verkorten. Voeding
speelt meer een rol in de jaren voor
de puberteit. Een toename van de
voedselinname op elfjarige leeftijd
met 100 kilocalorie leidt tot een
toename van de lengte van jongens
met 0,23 en van meisjes met 0,12
centimeter.

Jacobs, B. (2014) Consequenties van rendementsberekeninCao, E. de (2014) The height production

gen voor onderwijsbeleid. In: Klarus, R., L. Borghans en I.

function from birth to maturity. SOM

Waterreus (red.) Wat is goed onderwijs? Bijdragen uit de onder-

Research Report, 018.

wijseconomie. Den Haag: Boom Lemma uitgevers.

Waarschuwen

Milieuwetgeving

Spoort strengere milieuwetgeving bedrijven aan
tot investeringen in het
schoner maken van het
productieproces? Aan de
hand van een theoretisch
model stellen Dijkstra en
Gil-Moltó dat strengere
milieuregels niet noodzakelijk tot een schoner
productieproces leiden.
Bedrijven kunnen namelijk ook op strengere
milieuregels
reageren
door de productie te verminderen. Als dit het geval is dan neemt ook de prikkel om te investeren in
schonere technologie af. Hierdoor is het mogelijk
dat strengere milieuregels leiden tot een minder
schoon productieproces. Dit betekent echter niet
noodzakelijkerwijs dat strengere milieuregels ineffectief zijn.

Financiële schokken zijn in sommige opzichten vergelijkbaar met
aardbevingen, omdat beide te maken hebben met schokken die de
voorbode kunnen zijn van nieuwe
schokken. Op financiële markten
ontstaan deze doordat schokken
door het gedrag van beleggers zelfversterkend kunnen werken. Op
basis van deze vergelijking ontwikkelen Gresnigt et al. een econometrisch model dat waarschuwt voor
naderende financiële crashes. Het
model wordt toegepast op gegevens over de periode 1957–2013,
en blijkt financiële crashes beter te
voorspellen dan traditionele modellen.
Gresnigt, F., E. Kole en P.H. Franses
(2014) Interpreting financial market crashes as earthquakes: a new early warning system for medium term crashes.

Bezemer, D., M. Grydaki en L. Zhang (2014) Is financial deve-

Dijkstra, B.R. en M.J. Gil-Moltó (2014) Is emission intensity

Tinbergen Institute Discussion Paper, 067.

or output U-shaped in the strictness of environmental po-

lopment bad for growth? SOM Research Report, 016.

Internetwinkelen

Online winkelen neemt nog steeds toe. In 2013 gaven 10,3
miljoen Nederlanders aan dat ze wel eens wat kochten
via internet, wat neerkomt op 83 procent van de bevolking. In 2012 was dit nog 9,9 miljoen. Het aantal frequente internetshoppers nam toe van 57 tot 60 procent, maar
Jaargang 99 (4689 & 4690) 10 juli 2014

licy? CESifo Working Paper, 4833.

83%

het aandeel minder frequente shoppers bleef gelijk. Deze
percentages zijn gelijk in de stad en op het platteland.
Vooral vakanties en kleding worden op internet besteld.
CBS (2014) Online winkelen stijgt nog steeds. Webmagazine, 30
juni.

425

Auteur