De suggestie wordt wel gewekt dat een afruil bestaat tussen de omvang van de hervormingen van de Nederlandse economie en de noodzaak om de overheidsfinancien op orde te hebben in 2015. Die afruil is er niet.
Er bestaat overeenstemming onder economen over de noodzaak om de Nederlandse eocnomie te hervormen of, wat mij betreft liever, te moderniseren. Ik sluit me daar graag bij aan. Een aantal instituties/markten is niet meer afgestemd op de veranderde en veranderende werkelijkheid. Aanpassing is onvermijdelijk. Het gaat dan in ieder geval om pensioenen, wonen, zorg en arbeidsmarkt; vooral ook in onderlinge samenhang.
Maar meer en snellere moderniseringen doen aan de noodzaak om het begrotingstekort in 2015 te elimineren niets af. Naar de mate waarin moderniseringen al in deze kabintetsperiode directe besparingen opleveren of meer middelen voor het overheidsbudget, zijn natuurlijk wel minder ander maatregelen nodig.
Het kan zijn dat succesvolle moderniseringen op termijn een hogere groei opleveren en daarmee via hogere overheidsontvangsten bijdragen aan een lager overheidstekort. Daarop vooruitlopen is onverantwoord, omdat deze zogenoemde inverdieneffecten uiterst onzeker zijn, zeker op de middellange termijn. De laatste keer dat in het Nederlandse begrotingsbeleid daarmee werd gerekend was in de jaren zeventig. De rest is geschiedenis; volledig ontspoorde overheidsfinancien.
De noodzaak om te bezuinigen is eigenlijk tamelijk simpel en is onafhankelijk van het moderniseringstempo. Het Nederlandse begrotingsbeleid mikt op (zicht op) structureel evenwicht, als permanente norm, maar te benaderen in 2015. Dat past ook in de Europese normering.
Om de begroting op orde te houden, wordt de laatste decennia een uitgavennorm gebruikt. Het tempo van de maximale groei van de uitgaven wordt afgestemd op de al dan niet conservatief geraamde verwachte groei van het bruto binnenlandse product (bbp) de komende jaren.
Voor het begin van de kredietcrisis in 2007 was de begroting ongeveer in evenwicht. Het kabinet rekende op dt moment met een groei van het bbp met gemiddeld 2% per jaar tot en met 2011. Bij het aantreden van het kabinet Rutte werd voor de aankomende kabinetsperiode uitgegaan van een gemiddelde groei van tussen 1,5 en 2% per jaar; zonder de uitverdieneffecten als gevolg van de €18 mrd. bezuiningingen die men zich voornam en die nodig waren om in 2015 zicht op begrotingsevenwicht te houden.
Maar dat is zonder rekening te (kunnen) houden met de kredietcrisis en vervolgens de overheidsschuldencrisis. Volgens het CPB heeft ons dat zes jaar groei gekost. Vanaf 2013 wordt weer een groei ongeveer volgens de trend verwacht.
En nu pakken we de sigarendoos om op de achterkant daarvan wat ruwe berekeningen te maken. Het gaat dus niet om de precieze omvang van de getallen, maar om de orde van grootte ervan.
Ons bbp is ongeveer €600 mr. Er werd dus in 2007 verwacht dat er ieder jaar €12 mrd zou bijkomen. Zes jaar geen groei betekent dus een inkomensverlies van zeker €72 mrd. Met ongeveer de helft daarvan zouden de overheidsontvangsten zijn toegenomen. Met €36 dus. Het uitgavenpad is uitgezet op basis van de veronderstelde groei met ongeveer 2% per jaar. Er ontstond dus een gat in de begroting van €36 mrd. Het eerste bezuinigingspakket van het kabinet Rutte heeft daarvan de helft opgevangen. Er is dus een tweede ongeveer even groot pakket nodig. Die onbetaalde rekening staat open, moderniseringen of niet.
Auteur
Categorieën