Roefie Heuting en het dni
Aute ur(s ):
Th. Cool (auteur)
Econometrist te Scheveningen. Een uitvoeriger versie van dit artikel is b eschikb aar als The seminal contrib ution of Roefie Hueting to economic
science: theory and measurement of sustainable national income, zie http://www.dataweb.nl/~cool/Papers/Environment/HuetingsContribution.html .
Ve rs che ne n in:
ESB, 86e jaargang, nr. 4321, pagina 652, 24 augustus 2001 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
kernfiguren
Hueting is bekend geworden door zijn bijdragen aan de milieustatistiek. Het duurzaam nationaal inkomen blijft onderwerp van
debat.
Roefie Hueting (1929) plaatste de milieu-economie in Nederland in één keer op de kaart met zijn proefschrift Nieuwe schaarste en
economische groei waarop hij in 1974 bij Jan Pen promoveerde. In zekere zin deed hij dat zelfs voor de wereldkaart, maar de Engelse
vertaling moest nog tot 1980 wachten en toen waren er inmiddels ook publicaties van anderen 1. Hueting was in 1974 reeds hoofd van
de milieu-afdeling van het CBS en heeft er vanaf het begin voor gezorgd dat ‘het milieu’ niet slechts een theoretische exercitie bleef,
maar daadwerkelijk statistisch werd beschreven en voor het beleid hanteerbaar gemaakt. De hoge kwaliteit van de Nederlandse
milieustatistiek is onder statistici wereldberoemd. Vervolgens heeft Hueting de economische wetenschap sinds het eind van de jaren
tachtig verrijkt met zijn concept van het duurzaam nationaal inkomen (dni). Bij Hueting vinden we theorie en meting aldus met elkaar
verbonden en nauw op elkaar afgestemd.
Nationale rekeningen
Om Hueting’s werk te begrijpen moeten we terug naar de grondslagen van de economische theorie. Het begrip ‘nationaal inkomen’ is
gefundeerd in de theorie van het economisch welzijn. De begrippen algemeen welzijn en de nationale rekeningen zijn in de jaren 19301960 ontwikkeld door Tinbergen, Hicks, Kuznets, Samuelson, Bergson, Meade en Stone. Hierbij is de belangstelling vooral gericht op de
ontwikkeling van het algemeen welzijn, terwijl het belang van de productie van goederen en diensten hiervan is afgeleid. Indien er
bijvoorbeeld meer stoelen worden gemaakt, dan stijgt weliswaar de materiële productie, maar dan hoeft het welzijn nog niet toe te nemen,
omdat er wellicht geen behoefte aan die extra stoelen is.
Waar de belangstelling uitgaat naar de meting van het algemeen welzijn, wordt deze echter gefrustreerd doordat de welzijnsfunctie niet
rechtstreeks kan worden waargenomen. Het is om die reden dat het inkomen als benadering wordt gebruikt, dat wiskundig volgt uit het
raakvlak aan de nutskromme. Indien men aanneemt dat de markt optimaal werkt, kunnen ook waargenomen marktprijzen gebruikt worden
om dit inkomen te defleren. Dit is in een notendop de economische theorie die ten grondslag ligt aan de statistische praktijk. In de jaren
na 1960 lijkt de theorie zelf wat naar de achtergrond te raken, en het nationaal product lijkt voor velen de maatstaf van economisch
succes te zijn geworden. Dat was ook min of meer de situatie toen Hueting naar de kwestie van het milieu begon te kijken.
Milieufunctie
Huetings eerste bijdrage aan de economische wetenschap is het begrip ‘milieufunctie’. Een component als water heeft verschillende
functies oftewel toepassingen, zoals voor drinken, voor vissen of voor industriële processen. Een functie is daarbij gedefinieerd in relatie
tot de menselijke behoeften. Als één van de weinige economen duikt Hueting in de ecologie, de chemie en de fysica, verduidelijkt de
verschillende functies van de ecologie en duidt vervolgens ook hun economische betekenis. Waar de milieufuncties vroeger overvloedig
en dus ongeprijsd waren, zijn zij tegenwoordig schaars en krijgen zij een prijs. In de gangbare berekening van het nationaal inkomen
wordt deze prijsstijging beschouwd als een waardestijging die tot een hoger inkomen leidt. Hier constateert Hueting dan een groot
misverstand: deze hogere prijzen betekenen juist een kostenstijging, zodat het reële welzijn daarmee afneemt. Bekijk als voorbeeld een
milieuramp of de invoering van katalysatoren op de auto. Hierbij worden arbeid en hulpmiddelen ingezet om de schade te herstellen.
Hueting noemt het asymmetrisch wanneer wel de kosten worden geboekt en deze tot een stijging van het nationaal inkomen leiden, maar
niet de schade aan het milieu wordt afgeboekt. Deze asymmetrie is nog steeds de statistische praktijk.
Vraag en aanbod
Door schaarste krijgen milieufuncties een prijs. Maar krijgen zij ook de juiste prijs? Is voldaan aan de aanname van optimaal werkende
markten? Als eerste stap ter beantwoording van deze vraag probeert Hueting de vraag- en aanbodfuncties te specificeren. Zijn analyse
heeft hierbij een ontwikkeling doorgemaakt. In zijn proefschrift kon hij nog een aanbodfunctie voor het milieu bepalen op grond van de
eliminatiekosten van vervuiling en dergelijke. Voor een vraagfunctie moest hij echter een beroep doen op overheidsbesluiten en ‘sociale
krachten’. Hier maakte hij een scherp onderscheid tussen de preferenties van de consumenten en wat daarvan terecht komt in
overheidsbesluiten, maar had hij nog geen oplossing voor de spanning daartussen.
Toen overheden over de hele wereld in het voetspoor van het Brundtland-rapport uit 1987 besloten te kiezen voor ‘duurzame
ontwikkeling’, concludeerde Hueting dat hiermee in wezen een ‘verticale vraagcurve’ wordt vastgelegd. Vanuit de ene optiek volgt hij
slechts de overheden, vanuit een andere optiek geeft hij een economisch fundament aan het begrip ‘duurzaamheid’. Net als recentelijk
Amartya Sen, wees Hueting erop dat duurzaamheid eigenlijk betekent dat de vrijheid van toekomstige generaties tot het gebruik van de
milieufuncties centraal komt te staan, waarbij het begrip vrijheid ruimer is dan het inkomensbegrip 2 .
Stellingen
Met deze analyse geeft Hueting antwoord op twee vragen. Ten eerste, naarmate de milieufuncties schaarser worden en de prijs ervan
hoger wordt, en het milieu zo kostendragers krijgt en in het economisch systeem opgenomen wordt, zou men kunnen denken dat initiële
statistische fouten wel vanzelf zullen verdwijnen. Volgens Hueting verdwijnt de statistische fout echter niet vanzelf, zoals het voorbeeld
van de katalysator laat zien dat er nog steeds een probleem is bij de statistische boeking. Ten tweede zou men denken dat de fout zou
moeten verdwijnen in een democratie, waarin de besteding der gelden toch in de buurt moet liggen van het maatschappelijk optimum.
Evenwel, wanneer overheden enerzijds beweren voor duurzame ontwikkeling te kiezen, maar dit feitelijk niet doen, en aldus niet de prijzen
hanteren die voor duurzaamheid vereist zijn, dan is het beroep op ‘democratie’ in de visie van Hueting ook een beroep op inconsistentie.
Inconsistentie verschaft geen basis voor een statistische meting. Hueting verwijst naar het ‘prisoners’s dilemma’ en andere argumenten
van overheidsfalen waardoor de preferenties van de consumenten ‘geblokkeerd’ worden en niet in de marktprijzen tot uiting kunnen
komen. Ten aanzien van genoemde twee vragen is het volgens Hueting zodoende een misverstand te denken ‘dat de informatie wel goed
is’.
Afstand tot duurzaamheid
Voor een correcte statistische beschrijving is naast het traditioneel berekende nationaal inkomen ook een apart cijfer nodig, namelijk de
afstand tot het duurzaam nationaal inkomen. In de visie van Hueting zijn beide cijfers fictief, want volgens hem is het eigenlijk onmogelijk
om de echte preferenties te kennen. Publicatie van beide cijfers lijkt hem dan de beste oplossing om toch tegemoet te komen aan de
behoefte aan informatie. Die informatiebehoefte blijkt uit de maatschappelijke discussie.
Revolutie in de statistiek
Ten aanzien van de berekening van de afstand van het ni tot het dni pleegt Hueting overigens een kleine revolutie in de statistiek. Hij
gebruikt namelijk een model ten behoeve van de waarneming en in dit model spelen verwachtingen ten aanzien van de toekomst een
belangrijke rol. Menigeen ziet de statistiek slechts als het waarnemen en verwerken van verschijnselen in het verleden. Voor Hueting
leidt de theorie echter tot het inzicht dat het gebruik van een model niet altijd te vermijden is.
Recentelijk is het ‘dni conform de methode van Hueting’ berekend door Harmen Verbruggen e.a. 3. Dit dni is berekend voor 1990,
waarmee verduidelijkt zij dat het Hueting als statisticus om het verleden gaat, namelijk 1990 en niet 2010. Het model bevat een tijdpad
naar de toekomst, met waarderingen van de posities van toekomstige generaties door de generatie van 1990. Het is daarmee extra
opvallend dat aldus de verwachtingen en de preferenties ten aanzien van de toekomst gebruikt worden om een cijfer voor het verleden te
schatten. Als geheel is de benadering echter consistent.
Overigens laat de exercitie van Verbruggen e.a. zien dat het duurzaam nationaal inkomen minder dan de helft van het nationaal inkomen
bedraagt, hetgeen zou betekenen dat de generatie van 1990 op te grote voet leeft en teveel kosten afwentelt op de toekomstige
generaties. Deze cijfers gaan denkelijk pas echt leven wanneer meer tijdspunten vergeleken worden, met monitoring van de afstand
tussen ni en dni. Berekening van dit dni blijkt overigens niet zo duur, want het is een berekening op hoog aggregatieniveau, waarbij
gebruik wordt gemaakt van cijfers die om andere redenen toch al verzameld worden. Regelmatige berekening blijkt derhalve ook praktisch
mogelijk te zijn.
Conclusie
Hueting heeft de positie van de statisticus die het als zijn taak ziet om juiste informatie te verschaffen. Hij is niet alleen de theoreticus die
teruggrijpt op Tinbergen en Hicks en hij is niet alleen de praktijkman die de nodige vernieuwingen in zijn vakgebied doorvoert, maar hij is
ook de standvastige wetenschapper die vasthoudt aan zijn rol als informatieverschaffer 4
1 R. Hueting, New scarcity and economic growth, North-Holland, Amsterdam, 1980.
2 A. Sen, Development as freedom, Knopf, New York, 1999.
3 H. Verbruggen, R. Gerlagh, M.W. Hofkes en R.B. Dellink, Duurzaam rekenen, ESB dossier, 15 maart 2001, blz. D17-D19. Zie ook de
andere artikelen aldaar voor de discussie.
4 Zie ook: E. van Ierland, J. van der Straaten en H. Vollebergh, Economic growth and valuation of the environment: a debate, Edward
Elgar, te verschijnen eind augustus 2001.
Copyright © 2001 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)