De waarde van prijzen
Aute ur(s ):
Ark, H.H., van (auteur)
Hoogleraar economie aan de Rijksuniversiteit Groningen.
Ve rs che ne n in:
ESB, 85e jaargang, nr. 4282, pagina 943, 24 november 2000 (datum)
Rubrie k :
Prikkel
Tre fw oord(e n):
De oplopende inflatie en de voortdurende vertraging in de groei van de arbeidsproductiviteit zullen de komende maanden ongetwijfeld
weer gaan leiden tot nieuwe discussies over de vraag of de prijsindex wel goed gemeten wordt. Vier jaar na de publicatie van het
Boskin-rapport over de overschatting van de Amerikaanse consumentenprijsindex is er in de VS wel het een en ander veranderd.
Elders is de discussie echter alweer snel verzand in mooie rapporten. Zo heeft Eurostat een aantal ‘taskforces’ aan het werk gezet die
de problematiek van volume- en prijsmeting voor onder andere computers, grote installaties, de financiële sector, het onderwijs en de
gezondheidszorg, zorgvuldig in kaart hebben gebracht. Maar de implementatie van de aanbevelingen is tot op heden nog grotendeels
achterwege gebleven. Zo zal het bijvoorbeeld nog tot 2002 duren voordat het CBS zijn basisgewichten in de consumentenprijsindex
jaarlijks gaat verleggen in plaats van eenmaal in de vijf jaar. In een snel veranderende consumentenmarkt lijkt deze aanpassing nu
wel zeer dringend gewenst.
Volgens het Boskin-rapport betrof de grootste meetfout in de Amerikaanse consumentenprijsindex de verwerking van nieuwe en betere
producten. Met name op dit vlak begint de situatie ook buiten de Verenigde Staten meer en meer te dringen. En niet alleen in de
consumentenprijsindex maar ook in de producentenprijsindex. Zo betekent het toenemend gebruik van bijvoorbeeld computers en andere
ict-producten dat traditionele methodes waarmee prijzen van identieke computermodellen door de tijd worden vergeleken, volledig
achterhaald zijn. Voor veel productcategorieën zijn identieke modellen in opeenvolgende jaren immers nauwelijks meer te vinden. De
toepassing van hedonische prijsindices, waarbij een prijsindex wordt berekend op basis van de impliciete prijzen van kenmerken van een
product, wordt tot op heden alleen nog maar toegepast in de Verenigde Staten en zeer mondjesmaat in een paar andere landen,
waaronder Frankrijk en Zweden. Ter verbetering van de internationale vergelijkbaarheid is een meer voortvarende aanpak van
hedonische prijsmeting van ict-producten zeer wenselijk.
De sterke productiviteitsstijging in de Amerikaanse economie blijkt inderdaad voor het grootste deel terug te voeren op de computerproducerende industrie en de zeer snelle prijsdalingen in die bedrijfstak 1. Toch zou het te ver voeren om, zoals soms wel eens wordt
geopperd, de trage productiviteitsgroei in Europa ten opzichte van de Verenigde Staten ‘weg te verklaren’ door middel van het verschil in
meting van computerprijzen. De voor kwaliteitsverbeteringen gecorrigeerde prijsindex voor ict-goederen zal in Europa waarschijnlijk niet
zo sterk dalen als in de VS. Ict-productie in Europa bestaat voor een minder groot deel uit pc’s en halfgeleiders en voor een groter deel uit
randapparatuur, waarvan de prijzen minder snel dalen. Omdat veel Europese landen bovendien vooral gebruikers van computers zijn, zal
de invloed van een gecorrigeerde prijsindex op de inputprijzen van ict een belangrijk compenserend effect hebben op de deflator van de
toegevoegde waarde.
Een probleem van heel andere en taaiere aard betreft de meting van de prijzen in de dienstensector. Hier betreft het een scala aan
meetproblemen, die samengevat neerkomen op het goed kunnen onderscheiden van stijgingen in kwantiteit en kwaliteit en pure
prijseffecten. Onder andere ten gevolge van het toenemend gebruik van ict worden diensten meer en meer gedifferentieerd aangeboden
naar tijd, plaats en type product. De reeds genoemde werkgroepen van Eurostat alsmede een reeks studies door de Brookings Institution
in de Verenigde Staten hebben aangetoond dat er diverse mogelijkheden zijn om betere volume-indicatoren voor diensten te ontwikkelen,
maar dat deze een bedrijfstakgewijze aanpak vergen 2. De introductie door het CBS van een verbeterde volumemeting in het bankwezen
heeft overigens niet geleid tot een versnelling van de productiviteitsgroei in die sector. Belangrijker dan de vraag of er sprake is van een
opwaartse of neerwaartse vertekening van de prijzen is de toenemende onzekerheid over de omvang van de kwaliteitsaanpassingen. Als
gevolg hiervan kunnen gebruikers niet meer anticiperen op vertekeningen, zoals bij constante meetfouten nog wel mogelijk is.
Het valt daarom toe te juichen dat het CBS twee weken geleden de ramen eens open heeft gezet, en de ‘buitenwacht’ de gelegenheid heeft
gegeven te reageren op de vraag of de ‘vernieuwende economie’ ook tot een vernieuwde statistiek moet leiden. Opvallend genoeg bleken
de meeste deelnemers van mening dat het statistisch systeem van het CBS het stootje van de vernieuwende economie wel aan kan
zonder dat het van zijn in binnen- en buitenland geprezen voetstuk valt. Maar met dat vertrouwen is nu wel veel gemoeid. “De
economische kosten van slechte statistieken zijn hoog”, aldus Keuzenkamp in een commentaar 3. Betere prijzen zijn dus heel wat waard
1 Zie o.a. B. van Ark, De vernieuwing van de oude economie. Nederland in een internationaal vergelijkend perspectief, in: Koninklijke
Vereniging voor de Staathuishoudkunde, Preadviezen 2000, Lemma (te verschijnen).
2 De Brookings-studies zijn grotendeels beschikbaar via internet. Zie
http://www.brookings.edu/es/research/projects/productivity/productivity.htm
3 De Financiële Telegraaf, 9 november 2000.
Copyright © 2000 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)