Ga direct naar de content

Het toenemende belang van wederuitvoer in de Nederlandse handel

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 18 2005

i n t e r n a t i o n a l e h a n del

Het toenemende belang van wederuitvoer in de Nederlandse handel
M.A.L.M. Jaarsma
De auteur is werkzaam bij het Centraal Bureau voor de Statistiek.
Met dank aan Jan van Laanen, Mieke Berends-Ballast,
Jasper Roos en anderen voor commentaar.
mjra@cbs.nl

De Nederlandse export is het afgelopen decennium afhankelijker geworden van de Nederlandse import. Dit kan grote
gevolgen hebben voor de samenstelling en het belang van
de internationale handel in de Nederlandse economie.

N

ederland staat bekend als een van de meest open en
geïnternationaliseerde economieën van dit moment. Zo
bekleedt Nederland een vijfde plaats op de recentste versie van
de gezaghebbende Globalization Index, gepubliceerd door AT
Kearney. Nederland heeft zijn klassering vooral te danken aan
een hoge score op economische kenmerken, waarin de internationale handel in goederen en diensten een grote rol speelt.
Kenmerken van de voortschrijdende globalisering zijn de
enorme technologische vooruitgang van de laatste decennia, de
toegenomen mobiliteit van kapitaal en de economische liberalisering van ‘nieuwkomers’, zoals China en Polen. Onder invloed
van deze ontwikkelingen fragmenteren productieprocessen en
worden delen van de productie naar het buitenland verlegd (zie
bijvoorbeeld Dunning, 1993). Hierdoor is de Nederlandse economie en met name ook de samenstelling van de buitenlandse
handel in toenemende mate verweven geraakt met andere economieën. In de afgelopen twintig jaar zijn de Nederlandse in- en
uitvoer in toenemende mate van elkaar gaan afhangen. Dit
kwam tot uiting in een toenemend gebruik van geïmporteerde
grondstoffen voor de fabricage van Nederlandse exportproducten. Dit is niet alleen een belangrijk kenmerk van globalisering,
maar heeft ook aanzienlijke consequenties voor de werkgelegenheid, het bbp en de betalingsbalans.
Geaggregeerde cijfers over de Nederlandse in- en uitvoer
geven echter weinig inzicht in de rol die invoer in uitvoer
speelt. Met behulp van een nieuwe globaliserings-indicator is
de internationale handel in een aantal componenten te ontleden en kan vastgesteld worden welk deel van de Nederlandse
uitvoer uit invoer bestaat (zie ook Hatzichronoglou, 2002/3
en Chenery, Robinson and Syrquin, 1986). Op basis hiervan
zal in dit artikel worden vastgesteld welke rol Nederlandse
productie (nog) speelt in de Nederlandse uitvoer. Daarnaast
zal aan bod komen wat de mogelijke gevolgen zijn van een
toenemend importaandeel in export voor de Nederlandse productiestructuur en voor het belang van internationale handel
in de economie.

Internationale handel

Met het begrip ‘Nederlandse uitvoer’ wordt niet uitsluitend
in Nederland geproduceerde uitvoer bedoeld. Een belangrijk
deel van de Nederlandse handel bestaat uit wederuitvoer. Dit
betreft ingevoerde goederen die niet bestemd zijn voor de
Nederlandse consument en die het land, eventueel met een kleine bewerking, vrijwel rechtstreeks verlaten. Terwijl Nederland
aan iedere euro reguliere export uit binnenlandse productie
ongeveer zestig á zeventig cent verdient, levert één euro wederuitvoer circa tien eurocent op (CPB, 2001). Niettemin is wederuitvoer onderdeel van de totale Nederlandse buitenlandse handel. Dit in tegenstelling tot de zogenaamde doorvoerhandel. Bij
het doorvoeren van goederen is er, in tegenstelling tot wederuitvoer, geen sprake van eigendomsoverdracht aan een Nederlands
ingezetene. Daardoor blijft doorvoer buiten het internationale
handelsconcept en ook buiten het bereik van dit artikel.

Het aandeel import in
Nederlandse export

Nederlandse uitvoerproducten kunnen mét of zonder geïmporteerde grondstoffen gemaakt worden. In het eerste geval
is er sprake van ofwel wederuitvoer ofwel van gewone uitvoer
uit Nederlandse productie (maar mét behulp van importen).
In het tweede geval bestaan de exportproducten uitsluitend uit
binnenlandse grondstoffen. Deze drie delen vormen de totale
Nederlandse uitvoer, zoals figuur 1 voor 1997 laat zien.
Invoer kan dus op twee manieren in een exportproduct
terecht komen: via wederuitvoer en als onderdeel van intermediair verbruik. Dit laatste is de zogenaamde indirecte invoer:
ingevoerde goederen en diensten die Nederlandse producenten
nodig hebben om finale goederen te kunnen fabriceren, waaronder goederen die zijn bestemd voor export. Wederuitvoer is
dan de directe invoer. Het deel van de uitvoer uit Nederlandse
productie dat met behulp van importen is gemaakt (middelblauw) plus de wederuitvoer (donkerblauw), vormt vervolgens
het totale aandeel van importen in de Nederlandse export.

Toenemend belang van wederuitvoer

In deze index worden landen op basis van een tiental variabelen, onderverdeeld in politieke, economische, technologische en persoonlijke kenmerken,
gerangschikt naar de mate van mondialisering.
Met behulp van concurrerende importtabellen en input-outputtabellen berekent deze index hoeveel binnenlandse middelen en hoeveel invoer er van
elke bedrijfstak nodig is om de totale exportomvang te kunnen realiseren.

518

ESB  18-11-2005

Zoals is te zien in figuur 1, bestond de Nederlandse export
in 1997 voor 30% uit wederuitvoer. Hierbij is rekening gehouden met het feit dat de uitvoerwaarde van de wederuitvoer niet
gelijk is aan de invoerwaarde. Vaak vindt er op geïmporteerde
goederen nog een kleine bewerking plaats, waardoor de uitvoer-

inter nationale handel

Figuur 1. Opbouw van de Nederlandse export, 1997

100

%

binnenlandse grondstoffen
Nederlandse
productie
54

importen voor
intermediair verbruik
(IEIV) (indirecte importen) totale importen
in export (IEtotaal)
wederuitvoer (IEW)

30

(directe importen)

Bron: CBS, bewerking van input-outputtabellen en importtabellen
(basisprijzen, lopende prijzen) 1997

waarde gemiddeld circa tien procent hoger is. Het aandeel van
de importen voor intermediair verbruik bedroeg 24%. De resterende 46% van de Nederlandse export werd in 1997 met behulp
van binnenlandse grondstoffen en halffabrikaten geproduceerd.
Het aandeel van de totale import in de export bedroeg dus 54%,
ofwel van elke euro export was 54 cent afkomstig uit invoer.
Ter vergelijking, in hetzelfde jaar bedroeg het importaandeel in
export voor Duitsland 22%, voor Groot-Brittannië 29% en voor
Denemarken 30% (Hatzichronoglou, 2003). In 1997 werd 70%
van de export van goederen en diensten in Nederland geproduceerd, ten dele met behulp van geïmporteerde grondstoffen en
halffabrikaten.
Figuur 2 laat de ontwikkeling van het importaandeel in de
Nederlandse exporten zien voor de jaren 1995-2003, afgezet
tegen de ontwikkeling van de absolute in- en uitvoer. Duidelijk
blijkt, dat het importgehalte van de export sinds 1995 is toegenomen, met als uitschieter het jaar 2000. Bestond in 1995 nog
51% van de uitvoer uit importen; in 2000 was dit ruim 58%.
Het aandeel van importen voor intermediair verbruik is nagenoeg gelijk gebleven, terwijl het aandeel van wederuitvoer in
de export geleidelijk is toegenomen van 27% naar ruim 33%.
Figuur 2. Samenstelling van de export

miljoenen euro’s

procent

300.000

65
60

250.000

55
50

200.000

45

150.000

40
35

100.000

30

50.000
0

25
‘95

’96

‘97

invoer (L)
uitvoer (L)

’98

‘99

’00

‘01

’02* ‘03*

20

totale import in export (R)
wederuitvoer (R)
importen voor
intermediair verbruik (R)

Bron: CBS, bewerking van input-outputtabellen (basisprijzen, lopende
prijzen)
* voorlopige cijfers
De in- en uitvoerwaarde staan afgezet op de linkeras, de importaandelen
op de rechteras.
Een sterke stijging van de olieprijzen rond de eeuwwisseling heeft de inen uitvoerprijzen tijdelijk verder opgestuwd; dit geeft mogelijk een licht
vertekend beeld.

De Nederlandse export is dus in toenemende mate afhankelijk
geworden van importen uit het buitenland, voornamelijk in de
vorm van wederuitvoer.
Een toenemend importgehalte in de exportwaarde is niet
noodzakelijkerwijs slecht voor de Nederlandse economie. Als de
importstijging indirect van aard is, is er sprake van verwerking
tot finaal product door Nederlandse producenten. Dit duidt
op internationalisering van de productie, waarbij Nederlandse
producenten in toenemende mate gebruikmaken van importen
om export te kunnen produceren. In feite is dit een goede ontwikkeling omdat er, macro-economisch gezien, vanuit gegaan
mag worden dat deze intermediaire producten efficiënter of
goedkoper door andere landen geproduceerd of gewonnen
kunnen worden. Nederlandse producenten kunnen vervolgens
over goedkopere en/of betere halffabrikaten en grondstoffen
beschikken.
Als daarentegen wederuitvoer een belangrijke rol gaat spelen
(directe importen), wat blijkt uit figuur 2, dan vindt de creatie
van toegevoegde waarde in belangrijke mate elders plaats. In
dit scenario zorgt een stijgende export niet voor bbp-groei en is
Nederland kwetsbaarder voor fluctuaties in de wereldeconomie
dan wanneer de productie geheel of gedeeltelijk in Nederland
blijft plaatsvinden. De prijs van wederuitvoerproducten wordt
namelijk voor een groot deel in het buitenland bepaald en is
voor Nederland min of meer gegeven. Veranderingen in de
prijsontwikkeling zijn dan niet het gevolg van Nederlandse
prestaties maar spelen wel door in de internationale handel en
concurrentiepositie.

Ontwikkelingen op bedrijfstakniveau

Niet elke bedrijfstak is even sterk afhankelijk van importen om te kunnen produceren en exporteren (zie tabel 1). Het
voorbeeld bij uitstek van een bedrijfstak die sterk afhankelijk is
van importen, is de textiel-, leder- en schoeiselindustrie. In de
periode 1995-2003 bestond de totale export van deze sector voor
circa tachtig procent uit importen, waarvan wederuitvoer het
grootste deel vormde. Het productieproces van textiel en kleding
is relatief arbeidsintensief, wat er mede toe leidt dat ons land niet
over comparatieve voordelen beschikt in de productie van deze
goederen. Het hoge wederuitvoer-aandeel is dus een indicatie dat
productie voor een groot deel in het buitenland plaatsvindt.
Bedrijfstakken waarin Nederland wél een comparatief
voordeel heeft, kunnen ook een relatief hoog en stijgend
wederuitvoer-aandeel in hun export ondervinden (EIM, 2003;
CPB, 2001). Met name de elektrotechnische industrie en de
chemie maken een dergelijke ontwikkeling door. Het wederuitvoer-aandeel in de export van ict-gerelateerde elektrotechnische
producten zoals computers en audio-, video- en telecommunicatieapparatuur is tussen 1995 en 2003 aanzienlijk gestegen. Dit
is in overeenstemming met het feit dat een belangrijk deel van
de productie van elektrotechnische producten buiten Nederland
plaatsvindt (CPB, 2004). Uit de laatste kolom van tabel 1 blijkt
bovendien dat de resterende Nederlandse productie relatief
meer gebruik is gaan maken van intermediaire importen. De
export van de elektrotechnische bedrijfstak bestaat dus in toenemende mate uit importen, waarvan voornamelijk wederuitvoer.

Deze wederuitvoercijfers wijken af van Statline, omdat hier wederuitvoer aan
de totale export van goederen én diensten gerelateerd wordt.

ESB  18-11-2005

519

i n t e r n a t i o n a l e h a n del
Tabel 1. Importgehalte van de export (IE) op bedrijfstakniveau, in procenten

(1)
Totaal
IEtotaal

(2)
Wederuitvoer
IEw

(3)
Intermediair verbruik
IEiv

(4)
Binnenlandse
middelen

(3)/(3)+(4)
Aandeel interm.
import

1995

2003

1995

2003

1995

2003

1995

2003

1995

2003

Landbouw

27,6

34,8

13,4

21,0

14,2

13,9

72,4

65,2

16,4

17,6

Textiel, leder, schoeisel

81,0

80,1

63,1

70,7

17,9

9,4

19,0

19,9

48,6

32,1

Chemie

55,4

63,8

25,8

28,5

29,6

35,2

44,6

36,2

39,8

49,3

Electrotechnische industrie

78,4

87,8

64,1

78,5

14,3

9,3

21,6

12,2

39,7

43,3

Totale export

50,9

56,3

27,1

33,4

23,9

22,9

49,1

43,7

32,7

34,4

Bron: CBS, bewerking van input-outputtabellen en concurrerende importtabellen (basisprijzen, lopende prijzen)

Dit wijst er op dat er minder toegevoegde waarde in Nederland
wordt gecreëerd.
In de bedrijfstak chemie is in 2003 bijna tweederde van
de export geproduceerd met behulp van importen. Zowel het
aandeel van wederuitvoer als het aandeel importen voor intermediaire productie is sinds 1995 sterk toegenomen. Voor de
chemie betekent dit dat er steeds meer wederuitvoer plaatsvindt
en dat de exportproducten die wel in Nederland geproduceerd
worden, afhankelijker zijn geworden van importen. Specialisatie
in petrochemie en fijnchemie de afgelopen jaren kan gedeeltelijk
een verklaring zijn voor deze ontwikkeling.
Ook in de landbouw is wederuitvoer een belangrijkere rol gaan
spelen. In 2003 bestond de landbouwexport voor bijna 35 procent
uit importen en voor ruim een vijfde uit wederuitvoer. Hoewel
Nederland nog steeds een netto-exporteur van landbouwproducten is en over efficiënte landbouwmethoden beschikt, speelt
wederuitvoer een significante rol in de output van deze bedrijfstak.

Uit onderzoek blijkt dat voornamelijk multinationale ondernemingen actief
zijn in de Nederlandse ict-sector, die het kenniswerk in Nederland laten
uitvoeren en de massaproductie naar het buitenland verplaatsen (CPB, 2004).
Het theoretisch beeld dat door deze berekening geschetst wordt, is in de
praktijk dus genuanceerder.

Verklaring gebruikte termen
Productiestructuur: De wijze waarop de productie is ingericht in een economie. De relatieve omvang van industrieën en
sectoren binnen de Nederlandse economie.
Wederuitvoer: De goederen die via Nederland vervoerd
worden en daarbij (tijdelijk) eigendom worden van een
Nederlands ingezetene. Dit zijn onder andere goederen die
door Nederlandse distributiecentra worden ingeklaard en uitgeleverd aan andere Europese landen. De wederuitvoer maakt
deel uit van de uitvoer en de invoer.
Doorvoer: De goederenstroom die, op weg van het ene naar
het andere land, over Nederlands grondgebied vervoerd wordt
maar in buitenlands bezit blijft. Is geen onderdeel van het
internationale handelsconcept.
Intermediair verbruik: De goederen en diensten die in
het productieproces worden ingezet en die aan het eind van
het proces geheel in de nieuwe producten zijn opgegaan.
Voorbeelden van intermediair verbruik zijn grondstoffen,
halffabrikaten.

520

ESB  18-11-2005

Conclusie

Uit het voorgaande blijkt dat het aandeel van importen in de
Nederlandse export sinds 1995 sterk is toegenomen. Dit is te verklaren door een sterke stijging van de wederuitvoer, vooral in een
aantal industriële bedrijfstakken. Daarnaast is de binnenlandse
productie van exportproducten in toenemende mate geïnternationaliseerd, doordat Nederlandse producenten relatief meer geïmporteerde intermediaire producten zijn gaan gebruiken.
Handel en wederuitvoer zijn een Nederlandse specialiteit, waar
grote bedragen mee gemoeid zijn. Nederland investeert miljarden
om zowel de expertise in het drijven van handel als de bijbehorende infrastructuur op een hoog peil te houden. Stel dat Nederland
per euro export uit binnenlandse productie ongeveer zeventig cent
verdient en aan wederuitvoer circa tien procent overhoudt. Dan
kan verondersteld worden dat per euro export die is geproduceerd
met behulp van evenveel binnenlandse grondstoffen als importen,
Nederland ongeveer veertig cent verdient. De onder invloed van
globalisering veranderende samenstelling van de Nederlandse
export heeft consequenties voor deze investeringskeuze. Als de
Nederlandse uitvoer in toenemende mate uit wederuitvoer gaat
bestaan, zonder dat daarnaast ook toenemende specialisatie van
productie plaatsvindt, maakt Nederland veel kosten tegenover
steeds minder baten. In dat geval wordt er per euro uitvoer steeds
minder verdiend en zal de toegevoegde waarde van internationale
handel in de Nederlandse economie relatief afnemen.
Twee ontwikkelingen compenseren dit negatieve vooruitzicht. Enerzijds blijft de totale omvang van de internationale
handel groeien, waardoor het mogelijk is per euro uitvoer
minder te verdienen en er toch bbp-groei aan over te houden.
Anderzijds doen logistiek dienstverleners verwoede pogingen
om de opbrengsten uit wederuitvoer op te krikken, bijvoorbeeld
in de vorm van Value Added Services. Kortom, de wederuitvoer
groeit en Nederland vaart er wel bij. â– 
Marjolijn Jaarsma

Literatuurlijst
Chenery, H., S. Robinson & M. Syrquin (1986) Industrialization and growth,
a comparative study. Published for the World Bank. Oxford University Press.
Dunning, J. (1993) Multinational enterprises and the global economy. Londen:
Addison Wesley.
EIM (2003) De innovativiteit van de Nederlandse industrie. Zoetermeer:
Ministerie van Economische Zaken.
Hatzichronoglou, T. (2002) Manual on indicators of economic globalisation.
DSTI/EAS/IND/SWP(2002)2, Parijs: OECD.
Hatzichronoglou, T. (2003) Indicators of economic globalisation. DSTI/IND(2003)4,
Parijs: OECD.
Kusters, A., M. Ligthart & J. Verbruggen (2001) De nieuwe uitvoervergelijkingen
van SAFE. CPB Memorandum, 25.
CPB (2001) Macro Economische Verkenning. CPB publicatie, Den Haag: CPB.
Minne, B. & H. van der Wiel (2004) De Nederlandse ICT-industrie en multi­
nationals. De relatie tussen prestaties en competenties. CPB document, 55,
Den Haag: CPB.

Auteur