Kartels en rokerige achterkamertjes
Aute ur(s ):
Damme, E.E.C. van (auteur)
De auteur is verb onden aan CentER, KUB.
Ve rs che ne n in:
ESB, 82e jaargang, nr. 4113, pagina 544, 2 juli 1997 (datum)
Rubrie k :
Uit de vakliteratuur
Tre fw oord(e n):
Kartels en rokerige achterkamertjes
Auteur(s)
Damme, E.E.C. van
De auteur is verbonden aan CentER, KUB.
Uitgave
ESB
Verschenen in
970702
82
4113
544
Rubriek
Uit de vakliteratuur
Trefwoord
Marktwerking en regulering; Uit de vakliteratuur
Op 1 januari 1998 wordt de nieuwe mededingingswet van kracht. Kartels zullen verboden zijn, evenals het misbruik maken van een
dominante machtspositie. Fusies zullen aan controle onderhevig zijn. Wat zullen de gevolgen zijn voor de prijzen, de bedrijfswinsten
en de aandelenkoersen?
Er zijn twee concurrerende theorieen om regel-geving te verklaren: de ‘public interest’-theorie en de belangengroepentheorie. De eerste
ziet de overheid als een benevolente dictator die de belangen van de consumenten behartigt. Deze theorie voorspelt bij het invoeren van
anti-kartelwetgeving een groter consumentensurplus: dalende prijzen, hogere kwaliteit, meer innovatie. De belangengroepentheorie ziet
overheidsdienaren als gijzelaars van belangengroepen; omdat producenten hechter georganiseerd zijn dan consumenten, voorspelt deze
theorie dat regulering en wetgeving vooral in het belang van het bedrijfsleven zal zijn. Deze theorie voorspelt dat anti-kartelregels leiden
tot hogere prijzen, hogere winsten en hogere aandelenkoersen.
De belangengroepentheorie lijkt in Nederland niet erg voor de hand te liggen. Verzette het bedrijfsleven zich immers niet tegen de nieuwe
wet? Bij nadere beschouwing valt dat eigenlijk wel mee: het waren alleen de detailhandel (terecht), de banken en de kranten die hardop
protesteerden. Zou het overige bedrijfsleven van de wet profiteren?
Alvorens in te gaan op de vraag waarom het bedrijfsleven zou kunnen profiteren 1 van anti-kartel wetgeving, eerst een blik op de
ervaring in de VS, waar kartels sinds 1890 verboden zijn. De Sherman Act verbiedt elke vorm van samenspanning, zelfs het discussieren
over prijzen mag niet. Desondanks laten uitgebreide onderzoeken geen negatieve gevolgen zien voor het bedrijfsleven; koersen en
prijzen daalden niet na aanname van de wet. De data kunnen de belangengroepentheorie niet weerleggen. Er is geen bewijs dat de wet in
het belang van de consumenten is.
Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de Sherman Act helemaal geen effecten heeft, dat deze kartelvorming niet tegengaat. Scepsis is
inderdaad op z’n plaats: de wet werd aangenomen terwijl veel zakenmensen in het congres zaten en zij vijlden de scherpe kantjes eraf. Net
zoals een verbod op het nachtelijke fietsen zonder licht niet automatisch impliceert dat elke fietser in het donker verlicht is, is ook een
verbod op kartelvorming alleen effectief als het met harde sancties wordt afgedwongen. Hier ligt inderdaad een probleem. De maximale
straffen die de wet specificeert zijn laag en de daadwerkelijke opgelegde straffen zijn nog lager. Gemiddeld is de opgelegde straf, in die
gevallen waar het uiteindelijk tot een veroordeling komt, 0,21 procent van de jaaromzet van het kartel. Zelfs als daar de andere kosten van
rechtszaken bij worden opgeteld blijft de totale boete lager dan 1% van de jaaromzet. Gegeven dat de kans dat het kartel ontdekt en
veroordeeld wordt klein is, volgt dat de afschrikkende werking niet al te groot is.
Het nieuwe inzicht dat Barbera McCutcheon toevoegt is dat lage boetes zelfs kartelvorming in de hand kunnen werken 2. Een wet die als
doel heeft kartelvorming tegen te gaan kan in de praktijk als effect hebben dat meer kartels gevormd worden en dat gevormde kartels
stabieler zijn. Het argument is gebaseerd op het ‘folk theorem’ uit de speltheorie en gaat als volgt 3. In een typische kartelafspraak kiest
ieder de monopolieprijs zolang niemand afwijkt, terwijl prijsonderbieding wordt afgestraft door een prijsoorlog. Als de prijsoorlog lang
genoeg duurt heeft hij een sterke afschrikkende werking en zal niemand afwijken: het kartel is dan stabiel. Een probleem is echter de
geloofwaardigheid van de prijsoorlog. Nadat prijsonderbieding heeft plaatsgevonden hebben de karteldeelnemers er baat bij het
dreigement niet uit te voeren. Bij heronderhandeling zal de prijsoorlog uitblijven. Echter, zonder prijsoorlog is er geen afschrikking en dus
is het kartel niet stabiel. Rokerige achterkamertjes maken kartels onstabiel. Het kartel valt uit elkaar tenzij het een manier vindt om
heronderhandeling te voorkomen.
Het punt is nu dat de sancties uit de wet juist deze heronderhandelingen voorkomen. Immers elke heronderhandeling leidt tot een grotere
kans dat het kartel ontdekt wordt en brengt dus verwachte kosten met zich mee. De opbrengst van heronderhandelen is het vermijden
van de prijsoorlog. Deze opbrengst is substantieel, maar veel kleiner dan de opbrengst van de eerste onderhandeling, deze laatste is
immers het verschil tussen de winst bij monopolie en die bij competitie. Kostbare, maar niet te kostbare, sancties leiden tot contracten die
niet heronderhandeld worden zodat kartels gestabiliseerd worden. Antikartelwetgeving werkt zo kartelvorming in de hand.
De nieuwe Nederlandse Mededingingswet specificeert een maximale boete van 10% van de jaaromzet bij kartelvorming. In de praktijk zal,
net als in de VS, de effectieve boete niet hoger zijn dan 1% en ook hier is de detectiekans niet gelijk aan 1. Sancties bestaan, maar zijn niet
te drastisch. Volgens McCutcheon zou dus ook in Nederland de nieuwe wet niet tot minder, maar juist tot meer kartels kunnen leiden
1 Zie R. Selten, Are cartel laws bad for business?, in Hauptmann e.a. (red), Operations Research and Economic Theory, Springer, 1984.
2 B. McCutcheon, Do meetings in smoke-filled rooms facilitate collusion?, Journal of Political Economy, 1997, 165, blz. 330- 350.
3 Zie A. de Zeeuw, Volkswijsheid in de speltheorie, ESB, 11 december 1996, blz. 1018-1019.
Copyright © 1997 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)