Centra le markt
In januari van dit jaar verkocht ABN AMRO zijn
100% belang in het hoekmansbedrijf Brand Parallelmarkt Specialist (EPS) aan het hoekmansbedrijf Van
der Moolen. Die verkoop kreeg de nodige aandacht
in de financiele pers, niet vanwege de verkoop zelf,
maar omdat in ons land in principe een scheiding
wordt aangehouden tussen degene die het hoekmansbedrijf uitoefent, dat wil zeggen vraag en aanbod in bepaalde effecten op de beurs bijeenbrengt,
en het commissiebedrijf, dus degene die het contact
onderhoudt met de belegger. Strikt genomen zou
ABN AMRO dus nooit een 100% belang in EPS gehad mogen hebben, althans niet zonder speciale toestemming van het beursbestuur.
Het Nederlandse beurssysteem is van oudsher gebaseerd op de gedachte van de centrale markt: op een
plaats, bij de hoekman, komen alle vraag en alle
aanbod van een bepaald waardepapier bijeen en op
basis van die informatie wordt een prijs bepaald. In
zijn meest oorspronkelijke vorm werd daadwerkelijk een soort vraagcurve en een soort aanbodcurve
opgesteld aan de hand van de (limiet-)orders die bij
de hoekman waren opgegeven. Er Het zich dan een
soort ‘evenwichtsprijs’ berekenen waarop de zaken
voor dat tijdvak van de beurshandel werden afgedaan. De hoekman vormt daarmee de spil waar het
in de markt om draait. De neutraliteit die dit vereist,
verklaart waarom de scheiding van aandeelhouderschap tussen hoekman en commissiehuis zo belangrijk wordt geacht.
Onder invloed van de internationalisering van de
effectenhandel en de in samenhang daarmee veranderde eisen van de beleggers heeft het handelssysteem en daarmee de rol van de hoekman in de loop
van de tijd een reeks van wijzigingen ondergaan.
Vandaag de dag loopt nog slechts een deel van de
transacties via de hoekman; steeds meer transacties
komen in navolging van de praktijk in het buitenland in ‘direct dealing’ tot stand. ‘Direct dealing’
vindt met name plaats bij de handel in grote posten
tussen commissiehuis en belegger, waarbij de eerste
niet als tussenpersoon maar als tegenpartij van de
laatste optreedt. Het voordeel van dit systeem voor
de (grote) belegger is evident: hij kan zijn positie direct kwijt aan de op dat moment voordeligste partij
in de markt. Het nadeel is uiteraard dat een inbreuk
op het principe van de centrale markt wordt gedaan. Om die inbreuk zo beperkt mogelijk te houden, is – onder meer – ‘direct dealing’ tussen commissiehuizen onderling niet toegestaan.
Het commissiehuis dat zich als tegenpartij voor de
belegger opwerpt, doet dat niet alleen in concurrentie met andere huizen in Amsterdam. Ook in bij
voorbeeld Londen zijn partijen bereid een markt te
onderhouden in Nederlandse effecten. Deze laatste
partijen zijn echter niet gehouden aan de regels van
de Amsterdamse markt. Daardoor kunnen zij, in tegenstelling tot de Nederlandse commissiehuizen,
een aangeboden grote post in een directe transactie
in kleinere porties onderbrengen bij een aantal Nederlandse commissiehuizen, waardoor de grote post
ESB 26-2-1992
over de markt wordt gespreid. De
Nederlandse partij die hetzelfde
zou willen doen, is in zo’n geval
verplicht de post via de hoek te leiden, waardoor hij, alleen al als gevolg van de courtage voor de hoekman, altijd slechter zit. Het wrange
is uiteraard dat de veel geroemde
grotere liquiditeit voor Nederlandse
effecten in Londen, uiteindelijk niet
door Londen, maar toch door Amsterdam wordt verschaft.
In principe zijn er drie oplossingen
denkbaar om de Nederlandse commissionair in een meer gelijke concurrentiepositie terug te brengen.
In de eerste plaats zou ‘direct deaM.J.L. Jonkbart
ling’ met andere commissiehuizen
ook aan hem kunnen worden toegestaan. Het evidente nadeel is dat het principe van de centrale
markt verder wordt uitgehold. Een tweede mogelijkheid is een actievere rol van de hoekman te verlangen, in die zin dat hij zich meer opstelt als een
‘market maker’ en door het innemen van posities
bijdraagt aan het opvangen van een grote post. Het
is de vraag of dit werkelijk tot verbeteringen leidt.
‘Market makers’ zijn er genoeg buiten de hoekman.
De dubbele functie die in deze variant ontstaat, leidt
er bovendien toe dat de hoekman zijn neutraliteit
verliest, hetgeen nu juist essentieel is voor zijn rol.
Ten slotte zijn de meeste hoekmansbedrijven onvoldoende gekapitaliseerd om de ‘market making’-functie in de vereiste omvang te vervullen. Daardoor
komt het punt dat banken in hoekmansbedrijven
gaan deelnemen, dichterbij. De derde variant is dat
hoeklieden zich strikt beperken tot hun ‘inter-dealer
broker’-functie en dat commissiehuizen verplicht
blijven hun onderlinge handel via hen te leiden.
Daar moet dan wel een veel geringere vergoeding
tegenover staan dan thans. Dat lijkt onaardig voor
de hoekman, maar het grotere volume dat daardoor
direct via Amsterdam kan worden afgewikkeld in
plaats van via de sluipweg in het buitenland, levert
uiteraard een compensatie voor de daling van het tarief. Duidelijk is dat met deze laatste variant de instandhouding van de centrale markt het beste is gediend en dat de echte concurrentiepositie van onze
nationale markt zo goed mogelijk wordt benut.