r
De betrouwbaarheid van macro
economische voorspellingen
Een bijdrage van het CPB
Voorspellingen voor een kleine open economie zijn, zeker op middellange termijriT sterk
voorwaardelijk. De voorwaarden waaronder de voorspellingen worden gemaakt betreffen
niet alleen de veronderstellingen ten aanzien van het budgettaire beleid, maar vooral ook
voor de economische ontwikkeling in het buitenland. Bij een beoordeling van de kwaliteit
van voorspellingen is het dan ook noodzakelijk om na te gaan of aan de voorwaarden van
de voorspelling voldaan is. Daarnaast leiden fouten in de beschrijving van de endogene
macro-economische mechanismen tot verschillen tussen ramingen en realisatiecijfers. Om
het belang van deze voorwaardelijke uitgangspunten te illustreren worden in dit artikel de
ramingen van het regeerakkoord van het kabinet-Lubbers-I vergeleken met de realisatie in
1986. Het gunstiger verloop van de particuliere consumptie, de produktie en de inflatie
blijken in belangrijke mate verklaard te kunnen worden door een gunstiger internationale
conjunctuur en een minder restrictief beleid. Deze twee factoren, en het achteraf bezien
lagere’ uitgangsniveau van het financieringstekort, leiden ertoe dat de tekortdoelstelling
werd gerealiseerd. De lagere werkloosheid ten slotte kan verklaard worden door de niet
voorziene sterke stijging van deeltijdarbeid.
DRS. P.J.C.M. VAN DEN BERG*
Voorspelfouten treden op doordat macro-economische
gedragsmechanismen slechts tot beperkte hoogte voorspelbaar zijn, maar ook omdat achteraf niet voldaan is aan
de voorwaarden waaronder de voorspelling gemaakt is.
Voor een beoordeling en analyse van voorspelfouten is het
gewenst beide effecten te onderscheiden. Om het belang
van dit onderscheid te illustreren worden in dit artikel de ramingen bij het regeerakkoord van het kabinet-Lubbers-I
vergeleken met de thans beschikbare, nog voorlopige realisatiecijfers. Eerst wordt de afwijkende economische ontwikkeling in het buitenland besproken, daarnade verschillen tussen het voorgenomen beleid ten aanzien van de
overheidsuitgaven en de feitelijke gerealiseerde ontwikkeling. In het korte bestek van deze bijdrage vindt geen uitputtende opsomming van de verschillen tussen voorgenomen en feitelijke overheidsbeleid plaats, zo dit uberhaupt
mogelijk zou zijn. Nadat de ramingen van het regeerakkoord uit november 1982 vergeleken zijn met de huidige,
voorlopige realisatiecijfers worden de effecten getraceerd
van de genoemde verschillen tussen voorwaardelijke en
feitelijke uitgangspunten. Dit wordt gedaan met behulp
van een tweetal varianten berekend met het huidige CPBmodel Freia-Kompas ’85 (FK ’85) 1). Indien deze berekende verschillen op de totale voorspelfouten in mindering
worden gebracht ontstaat in het algemeen een aanzienlijke verbetering van de voorspelkwaliteit. Bij de resterende
voorspelfouten speelt de aan macro-economische gedragsmechanismen inherente onzekerheid een grote rol.
Hoewel gepubliceerde CPB-voorspellingen zelden pure
uitkomsten van een macro-model zijn is het interessant om
in dit verband recente residuen van het CPB-model FK ’85
te bespreken. Op deze wijze kan een indruk worden gegeven van de onzekerheid waarmee gemiddeld de gedragsvergelijkingen uit dit macro-model behept zijn. Zo’n tabel
van recente residuen geeft overigens een interessante prioriteitenstelling voor toekomstig onderzoek.
ESB 26-11-1986
De internationale conjunctuur
Ter voorbereiding van de kabinetsformatie van 1982
heeft de Centrale Economische Commissie (CEC) in haar
advies ten behoeve van de kabinetsinformateur gewerkt
met twee scenario’s ten aanzien van de economische ontwikkeling in het buitenland. Om recht te doen aan de onzekerheid is een variant van hoge groei in het buitenland uitgewerkt, waarin de wereldhandel exclusief energie na
1983 met 4,5% per jaar groeit. Daarnaast is een scenario
van lage internationale groei opgenomen, waarin de expansie van de wereldhandel na 1983 tot jaarlijks 2% beperkt bleef. Voor 1983 werd in beide scenario’s uitgegaan
van 2%; de wereldhandelsraming uit de Macro Economische Verkenning 1983. Bij de financieel-economische onderbouwing van het regeerakkoord is op verzoek van de
werkgroep-Van Aardenne besloten om van een set externe data uit te gaan, verkregen door beide CEC-scenario’s
te middelen. In tabel 1 worden deze veronderstellingen ten
aanzien van de buitenlnndse economische ontwikkeling
vergeleken met de thans beschikbare, nog voorlopige
realisatiecijfers.
De internationale volumeconjunctuur heeft zich gunsti-
* De auteur is hoofd van de afdeling Middellange Termijnplanning
van het Centraal Planbureau. Hij dankt de heren J.P. Blokdijk en H.
Under voor de assistentie bij dit onderzoek en college’s voor hun
commentaar.
1) Gepubliceerd in CPB-Monografie nr. 28. Het was technisch tamelijk ingewikkeld en daarom te tijdrovend om dit te doen met de eerste
versie van het Freia-model, waarmee destijds de ramingen voor het
regeerakkoord zijn gemaakt. Deze eerste Freia-versie is gepubliceerd
in het CEC-advies aan de kabinetsformateur, Tweede Kamer, 1982 1983, 17555, nr. 3.
11
Tabel 1. De geraamde economische ontwikkeling in het
buitenland vergeleken met de voorlopige realisatiecijfers
Tabel 2. De geraamde en gerealiseerde ex/erne data gedurende 1983-1985 en de ramingen voor 1986
Externe data
Externe data
Ramingen Voorlopige Verschillen
regeerrealisatie (realisatie
minus
akkoord 1983-1986
voorLubbers-1
spelling)
Ramingen Voorlopige
realisatie
regeerakkoord 1983-1985
1983-1985
Raming
Huidcge
regeerraming
akkoord
1986
1986
(MEV 1987)
(gemiddelde mutaties per jaar in %)
(gemiddelde mutaties per jaar in %)
Volume concurrerende uitvoer excl. energie a)
Concurrerende uitvoerprijs excl. energie a)
2,9
3,2
4,1
0,5
-2,7
Invoerprijs goederen
wv. energie
– overige grondstoffen en halffabrikaten
– consumptiegoederen
– investeringsgoederen
2.8
0,8
3,4
3,2
3,4
-3.1
-17,6
-0,1
0,7
0,6
-5,9
-18,4
-3,5
-2,5
-2,8
Effectieve koers van de gulden l.o.v.
– concurrenten
– leveranciers
3.6
3
2,5
1,9
-1,1
-1,1
1982
1986
1986
1,2
Buitenlandse kapitaalmarktrente
Aantal guldens per dollar
2,65
9
2,25
7,5
2,45
Invoerprijs goederen
wv. energie
– overige grondstoffen en halffabrikaten
– consumptiegoederen
– investeringsgoederen
Effectieve koers van de gulden t.o.v.
– concurrenten
– leveranciers
2,8
4,3
3,1
3,5
3,3
-8
0,6
2,6
1,4
2,9
1.5
-18
-55
3.5
3,2
3,5
3,4
2.8
2,2
3,3
3,3
3,3
-9,5
-5
-4
3,7
3
0,3
-1,5
3,5
3
9
12
2.7
Buitenlandse kapitaalmarktrente
Aantal guldens per dollar
-1,5
0,20
3,3
3,5
(niveaus in 1985 resp. 1986)
1986
(in niveaus)
11
Volume concurrerende uitvoer
excl. energie a)
Concurrerende uitvoerprijs
excl. energie a)
9
2,35
g
3,32
9
2,25
7,5
2,45
a) OESO-uitvoer, herwogen naar geografische en pakketsamenstelling van de Nederlandse uitvoer.
a) OESO-uitvoer. herwogen naar geografische en pakketsamenstelling van de Nederlandse uitvoer.
ger ontwikkeld dan bij de berekeningen voor het regeerakkoord verondersteld is. De groei van de wereldhandel gedurende de periode 1983 -1986 is gemiddeld ruim 1 % hoger geweest dan destijds is aangenomen. Grotere verschillen treden er bij de buitenlandse prijzen op. Dit lijkt
echter vooral veroorzaakt te zijn door de onverwachte,
zeer scherpe olieprijsdaling aan het eind van de kabinetsperiode en de indirecte gevolgen hiervan, zie label 2.
De mutaties van de buitenlandse prijzen, in guldens, liggen gedurende de eerste drie jaar gemiddeld goed in het
spoor van het gemiddelde van het regeerakkoord, ondanks de zeer hoge waarde van de dollar in die jaren. Dit
ging dan ook gepaard met een effectieve depreciatie van
de gulden ten opzichte van leveranciers in plaats van de
veronderstelde appreciate van 3% per jaar. De daling van
de buitenlandse kapitaalmarktrente spoorde tot en met
1985 ook goed met de aanname in het regeerakkoord. Geheel anders is de situatie voor het jaar 1986. De plotselinge
door Saoedi-Arabie uitgelokte prijsoorlog leidde tot een
zeer sterke onverwachte daling van de olieprijzen. Samen
met de koersdaling van de Amerikaanse dollar zorgde dit
voor een daling van de invoerprijspeil van naar huidige inzichten 18% in 1986 vergeleken met een geraamde stijging van 3% in de berekeningen uit 1982.
Gewijzigd beleid
Het regeerakkoord kenmerkte zich door de volgende
beleidsuitgangspunten:
– het financieringstekort van de overheid zou moeten
worden teruggebracht van 10% van het nationale inkomen in 1982 naar 7% in 1986;
– naast de ombuigingen van f. 6 mrd. in 1983, conform
de Miljoenennota 1983 zou er in de jaren na 1983 jaarlijks f. 7 mrd. omgebogen moeten worden;
– via de doorwerking naar de collectieve uitgaven van
een extra loonmatiging bij bedrijven van jaarlijks 2% na
1983 zou een aanvullende vermindering van collectieve uitgaven plaatsvinden met ongeveer f. 3 mrd. per
jaar;
– een lastenverlichting voor bedrijven ten bedrage van
f. 2 mrd. per jaar na 1983. Aangenomen werd in navolging van de CEC dat deze verlichting zou leiden tot een
verhoging van de investeringen in bedrijven met een
1154
multiplier van 1,25;
– de belastingdruk (excl. die op overig inkomen) zou stijgen met ruim 1 % van het nationale inkomen en diende
tevens om de ombuigingen op de sociale zekerheid terug te sluizen naar het financieringstekort.
De ombuigingen, afgesproken in het regeerakkoord,
zijn verdeeld over de rijksbegroting in enge zin, de arbeidsvoorwaarden in de collectieve sector, de sociale zekerheid
en de volksgezondheid. In de realiteit van de afgelopen jaren zijn deze ombuigingen evenwel vergezeld gegaan van
nadien afgesproken beleidsintensiveringen en begrotingsoverschrijdingen. De Miljoenennota 1987 (biz. 78)
spreekt over resp. f. 6 mrd. beleidsintensiveringen en
f. 7,5 mrd. begrotingsoverschrijdingen gedurende de periode 1983-1986. Deze extra uitgaven zijn op hun beurt
weer ten dele gecompenseerd door additionele ombuigingen van bijna f. 7 mrd.
Als voorbeelden van beleidsintensiveringen noemt de
Miljoenennota 1986 genoemde additionele uitgaven voor
herbezetting bij arbeidsduurverkorting in de collectieve
sector, gelden voor terugploegprojecten, extra uitgaven
voor het werkgelegenheidsplan in het onderwijs en het industrieplan. Begrotingsoverschrijdingen noemt deze Miljoenennota bij de individuele huursubsidie, exportkredietverzekering, studiefinanciering, bijstand aan thuiswonenden, BTW-afdrachten aan de EG, Oosterscheldewerken
en objectsubsidies bij de woningbouw. De additionele ombuigingen van bijna f. 7 mrd. zijn vooral gezocht op de
rijksbegroting in enge zin en bij de arbeidsvoorwaarden in
de collectieve sector.
Voorgaande ontwikkelingen hebben geleid tot een bepaald verloop van de overheidsuitgaven, dat in tabel 3 onderscheiden naar economische categorieen – vergeleken wordt met de geplande ontwikkeling van de overheidsuitgaven in het regeerakkoord van november 1982.
Zoveel mogelijk is de volume-ontwikkeling in deze tabel
opgenomen. Treffend komt in deze tabel de per saldo veel
sterkere groei van tal van overheidsuitgaven naar voren.
Zo vertonen de materiele overheidsbestedingen, die een
klein marginaal invoerlek kennen, een aanzienlijk sterkere
groei dan verondersteld in het regeerakkoord. De werkgelegenheid bij de overheid komt in 1986 o.a. door de arbeidsduurverkorting 18.000 arbeidsjaren hoger uit dan
destijds werd aangenomen. Het minder sterk achterblijven
van de overheidslonen bij de regelingsloonindex van de
bedrijvensector wordt vooral veroorzaakt door de sterke
label 3. Veronderstellingen t.a.v. overheidsuitgaven en
de investeringen in woningen
RegeerRegeerakkoord
akkoord
Lubbers-1 Lubbers-ll
Verschil
(gemiddelde mutaties per jaar in %)
Werkgelegenheid overheid
Volume materiele overheidsconsumptie
Volume overheidsinvesteringen
Verschil loonvoet overheid en regelingsloon
in bedrijven
Volume investeringen in woningen
-0,5
-1
-2
0
2
-0,5
0,5
3
-3
-2,5
-1.5
1.5
2,5
1,5
0
(niveaus in 1986, in mrd. gld.)
Waarde inkomensoverdrachten aan gezinnen
excl. u.h.v. werkloosheid
Waarde vermogensoverdrachten en kredielen
aan bedrijven excl. WIR
Waarde netto overdrachten en kredieten aan
net buitenland
Kostprijsverlagende subsidies
Rijksbijdragen aan sociale fondsen
Kas-transactieverschillen overheid
17,1
17,7
0,6
8,9
8,8
-0,1
3,9
9,9
5,6
0,8
3.4
13,3
2,4
-2,2
-0,5
3,4
-3,2
-3,0
incidentele loonstijging bij de overheid. Naar huidige inzichten bedraagt deze o.a. door afname van de instroom
van nieuwe ambtenaren ongeveer 1,5% per jaar in plaats
van de veronderstelde 0,5% 2). Een tweetal calegorieen
zijn evenwel sterk achtergebleven bij de ramingen: de
rijksbijdragen aan de sociale fondsen en de kastransactieverschillen! Inventiviteit op het gebied van verschuivingen
in betalingspatronen zal aan dit laatste niet vreemd zijn.
Voorts hebben ook de investeringen in woningen door terugploegprojecten en een minder sterke teruggang in het
gesubsidieerde woningbouwprogramma niet die daling
vertoond als in 1982 gevreesd werd.
Samenvattend kan uit label 3 de conclusie getrokken
worden dat het feitelijke beleid ten aanzien van de overheidsuitgaven de afgelopen kabinetsperiode veel minder
restrictief is geweest dan in de berekeningen ten behoeve
van het regeerakkoord in 1982 werd aangenomen. Dit is
vooral het geval bij die categorieen overheidsuitgaven die
grote directe binnenlandse bestedingseffecten plegen te
hebben.
In het regeerakkoord werd aangenomen dat bedrijven in
de jaren 1984, 1985 en 1986 f. 6 mrd. lastenverlichting
zouden ontvangen. Hiervan is blijkens de MEV1986, f. 2,8
mrd. gerealiseerd (op transactiebasis). Deze lastenverlichting heeft voor f. 1,7 mrd. vorm gekregen via verlaging
van sociale lasten van werkgevers. De resterende lastenverlichting voor bedrijven van f. 1,1 mrd. betrof met name
een verlaging van de vennootschapsbelasting met flankerende maatregelen op
het terrein van de
inkomstenbelasting.
Het beleid ten aanzien van de terugsluizing van de ombuigingen op de sociale zekerheid naar het financieringstekort en het belastingbeleid hebben in de praktijk
ook een andere vorm gekregen dan aangenomen werd bij
de berekeningen ten behoeve van het regeerakkoord. Zoals vermeld in label 3 is de teruglrekking van rijksbijdragen
uil de sociale fondsen aanzienlijk groter geweesl mel, celeris paribus, premiestijging als gevolg. Voorts heeft nauwelijks verzwaring van de loonbelasting plaalsgevonden
om de doelslelling len aanzien van hel financieringslekort
le halen, maar zijn ler compensalie wel de indirecle belaslingen verhoogd mel in lolaal bijna f. 4 mrd. Verder
werd er een aanzienlijk geringere fiscale lastenverlichting
voor bedrijven doorgevoerd.
2) Zie label V. 15, CEP1986 en MEV 1986, biz. 56-59 voor een toelichting op dit verschijnsel.
label 4. Een vergelijking tussen de geraamde en gerealiseerde macro-economische kerngegevens
Regeerakkoord
Lubbers-l
Voorlopige realisatie 1983-1986
Verschil tussen
(2)en(1)
0)
(2)
(3)
Effecten gunstiger Effect afwijkend
economische ont- verloop van overheidsuitgaven
wikkeling in het
buitenland
(5)
(4)
Resterende
verschillen a)
(6)
(gemiddelde mutaties per jaar in %)
Volume particuliere consumptie
Volume investeringen bedrijven excl. woningen b)
Volume uitvoer van goederen
Volume uitvoer van goederen excl. energie
Volume invoer van goederen
Volume produktie bedrijven
Volume bruto nationaal produkt
Reeel nationaal inkomen
-1,0
Arbeidsproduktiviteit bedrijven
Reele arbeidskosten
Loonsom per werknemer bedrijven
1,3
-0,5
2,5
Prijs particuliere consumptie
Prijs uitvoer van goederen
Prijs uitvoer van goederen excl. energie
Reeel beschikbare loon- en uitkeringssom
Werkgelegenheid bedrijven
3,0
2,6
3,1
-2
0,2
11,2 (7,2)
2,9
3,5
2,8
1,4
1,5
1,3
1,3
7,2
4,9
5,5
5,1
2,1
2,3
-4,0 (0)
2,0
2,0
2,3
0,7
0,4
0,5
0,9
1,1
0,9
0,7
1,0
0,9
1,7
0,3
0,2
1,2
2,1
-0,1
2,1
0,8
0,4
-0,4
-0,1
-0,4
0
0,1
0,1
0,8
0,8
0,7
-1,2
2,0
-2,4
-0,1
0
-0,1
-1,0
-5,0
-3,2
2
-0,3
-1,0
-4,9
-2,3
1,1
0,3
0,3
0,1
0,2
0,6
0,3
-0,3
-0,2
-40
-2,2
-0,9
-1,5
-1,4
-0,4
-0,8
0,8
1,9
2,4
0,9
-0,2
-0,2
0,4
0,3
0,3
0,4
-5,6 (-1,6)
1,2
1,3
0,2
0,1
-0,1
-0,5
-1,1
0,3
-0,9
(niveaus in 1986)
Geregistreerde werkloosheid (globaal volgens definitie van 1982)
Arbeidsinkomensquote
Idem, excl. gas
Saldo lopende rekening (% nnp)
Belastingdruk (% nnp)
Sociale premiedruk (% nnp)
Financieringstekort overheid (% nnp) c)
Kapitaalmarktrente
785
70,5
77
6,5
645
69
74
4,5
-140
-1,5
-3
-2
-48
0,4
-2,2
1,1
-52
0,3
0,1
-1,6
28,7
22
7
6,8
28
22
7
6,2
-0,7
0
0
-0,6
0,4
-0,2
-0,4
-1.7
0,3
0,6
1,2
0,3
a) Toe te schrijven aan modelverschillen tussen Freia-l en FK ’85, niet in kolom 5 opgenomen beleidsveranderingen (b.v. belastingbeleid, pensioenpremies) en onzekerheid in
gedragsmechanismen.
b) Tussen haakjes is de investeringsraming vermeld indien de directe, autonoom ingezette effecten van de lastenverlichting buiten beschouwing worden gelaten.
c) Excl. vervroegde aflossingen op woningwetleningen en excl. gedebudgetteerde bedragen.
ESB 26-11-1986
1155
Macro-economische kerngegevens
Nu de afwijkende economische ontwikkeling in het buitenland en de verschillen tussen het voorgenomeri en het
uitgevoerde overheidsbeleid kort beschreven zijn, worden
in label 4 de macro-economische resultaten vergeleken
met de ramingen uit het regeerakkoord. De verschillen tussen ramingen en realisatie zijn op een aantal punten erg
groot.
In het oog spring! dat de particuliere consumptie veel
gunstiger verlopen is dan geraamd werd. Het volume van
de bedrijfsinvesteringen daarentegen is achtergebleven
bij de geraamde zeer sterke stijging. De in- en uitvoer alsmede de produktie zijn sterker toegenomen. De loon- en
prijsstijging is lager uitgevallen. De geregistreerde werkloosheid is – bij gelijkblijvende definitie – 140.000 lager.
Dearbeidsinkomensquote is sterker teruggelopen. Decollectieve druk is enigszins lager uitgevallen. De doelstelling
ten aanzien van het financieringstekort is – bij gelijkblijvende definities – bereikt.
Voor een interpretatie van deze verschillen is het gewenst na te gaan in welke mate deze zijn toe te schrijven
aan het niet voldaan zijn aan de voorwaardelijke uitgangspunten ten aanzien van de buitenlandse economische ontwikkeling en het uitgavenbeleid van de overheid.
Daartoe zijn in label 4 ook de resultalen van een tweetal
varianten opgenomen. De eerste variant (kolom 4) beval
de gesimuleerde effecten van de gunstiger inlernalionale
onlwikkeling, zoals samengeval in label 1, aangevuld mel
hel afwijkend verloop bij de energieuilvoer.
De Iweede variant bevat de effeclen van de afwijkende
onlwikkeling van de overheidsuilgaven, zoals samengeval
in label 3. Opgemerkt zij dal op andere verschillen tussen
hel voorgenomen en hel feilelijke overheidsbeleid bij voorbeeld op het terrein van de belaslingen in hel korte beslek
van deze bijdrage niel wordl ingegaan. De laalsle kolom
van label 4 beval de verschillen lussen de ramingen en
realisalies, nadal de geschalle bijdrage in de kolommen 4
en 5 hierop in mindering zijn gebrachl. Deze varianlen zijn
berekend mel hel huidige model FK ’85.
Naasl verschillen lussen raming en realisalie van exogene variabelen, vormen sloringen in gedragsvergelijkingen een oorzaak van oplredende voorspelfoulen. Hoewel
macro-economische voorspellingen van hel CPB nooil pure uilkomslen van een macro-model zijn, is het voor de inlerprelalie van voorspelfoulen nuttig om de residuen van
belangrijke gedragsvergelijkingen uil het macro-model in
de beschouwing te betrekken. Deze verschaffen immers
informatie over de male van onzekerheid die aan de individuele gedragsvergelijkingen kleeft. Daartoe zijn in label 5
van enkele belangrijke gedragsvergelijkingen van FK ’85
hel gemiddelde van de z.g. ‘single equalion’-residuen
weergegeven zowel voor de jaren 1983-1986 als voor
een wal langere periode uit hel verleden 3). Deze residuen
zijn berekend door voor de verklarende variabelen de realisaliewaarden in le vullen.
De particuliere consumplie is in de afgelopen kabinelsperiode niel mel gemiddeld 1% per jaar gedaald,
maarismetruim 1% per jaar toegenomen. Erisgeen ‘duale’ economie onlslaan, gekenmerkl door een daling van de
consumptieve besledingen gecombineerd mel een sterk
stijgende uilvoer en daarmee verbonden invesleringen.
Uil label 4 is af le leiden dat zowel de meevallende buitenlandse onlwikkeling als hel minder reslriclieve uilgavenbeleid van de overheid een belangrijk deel van de verklaring voor hun rekening nemen. De snelle daling van hel invoerprijspeil opgenomen in de eersle variant leidl in 1986
lol een lerugval in het inflatielempo, helgeen bij een verIraagde doorwerking naar de lonen tot een directe consumptietoename leidt. Er blijfl echler in kolom 6 nog een
belangrijk onverklaard verschil over. In grole mate hangt
dit samen mel hel grole ‘single equalion’-residu in de consumpliefunclie gepresenleerd in label 5. De onderschalting Ireedl vooral op in 1983 en 1984, nadal de consumplievergelijking in de Iwee jaren daarvoor de consumptie in
vrijwel dezelfde mate overschatte. Denkbaar is dal de sler1156
Tabel 5. ‘Single-equation’-residuen a) van enkele belangrijke gedragsvergelijkingen van FK ’85
1974-1982
1983-1986
(gemiddelde mutaties
per jaar in °/o)
Volume particuliere consumptie
Volume investeringen in outillage en transportmiddelen
Volume uitvoer van goederen excl. energie
-0,3
0,2
-1,0
0,9
-1,7
1,2
0,3
2,3
0,4
2,1
1,3
Volume invoer van
– grondstoffen en halffabrikaten excl. energie
– consumptiegoederen
– investeringsgoederen
1,9
Werkgelegenheid bedrijven
(absolute mutatie, x 1.000 arbeidsjaren)
Prijs particuliere consumptie
1
-2
Prijs investeringen in outillage, transportmiddelen
Prijs uitvoer van goederen excl. energie
-0,5
-0,8
0,1
0,4
0,9
0
Loonvoet bedrijven
-0,2
-1,3
a) De gehanteerde realisatiecijfers zijn gebaseerd op de Nationale Rekeningen 1985,
de cijfers voor 1986 zijn ten dele ramingen en ten dele gebaseerd op partiele waarnemingen (conform de MEV 1987}.
ke omslag in het economisch klimaat in die jaren lol bepaalde vertrouwenseffeclen leidde die onvoldoende door
de vergelijking worden beschreven.
De particuliere invesleringen zijn in de periode 19831986 4% achlergebleven bij de geraamde zeer sterke slijging van 11 % per jaar. Bij deze raming speelde de veronderslelde effecten van de reeds vermelde lastenverlichling voor bedrijven een belangrijke rol. Hel direcle effecl
van de laslenverlichting op de invesleringsraming van
11 % bedraagl ruim 4%. Omdal de beoogde laslenverlichling voor ongeveer slechls de helfl gerealiseerd is en bovendien grolendeels via verlaging van werkgeverspremies
lol stand is gekomen, zal van de laslenverlichling vermoedelijk slechls een gering positief effecf op de invesleringen
zijn uilgegaan 4). Het ramingsverschil lijkt dan ook in grole
mate aan dit effect te kunnen worden loegeschreven. Op
basis van de gunstiger internalionale conjunctuur en hel
minder reslriclieve uilgavenbeleid had extra investeringsgroei verwacht mogen worden, zodal het ramingsverschil
in kolom 6 groler is dan in kolom 3. Blijkens hel ‘singleequalion’-residu in de invesleringsvergelijking zijn de feilelijke invesleringen in outillage sinds 1982 achtergebleven
bij de FK ’85-vergelijking. Dal is hel omgekeerde van wal
bij de consumplievergelijking geconslaleerd werd.
De verschillen lussen raming en realisatie bij de uilvoer
en de invoer van goederen hangen sterk samen met de afwijkende buitenlandse onlwikkeling. Opvallend is de omslag in hel ‘single equalion’-residu in de uilvoervergelijking, veroorzaakl door onderschalling van de uilvoer in
1983 en 1984. De wel zeer hardnekkige onderschalling
van de invoer van eindproduklen dwingl lol nieuw onderzoek op dit lerrein.
De kolommen 4 en 5 van label 4 leveren een grote bijdrage aan de verklaring van het ramingsverschil bij de produklie en hel reele nalionale inkomen. De ruilvoelwinsllen
gevolge van de scherpe invoerprijsdaling in 1986 vorml de
achlergrond van hel relalief grole verschil bij hel reele nalionale inkomen. Door de lagere builenlandse prijsonlwikkeling is de inflatie achlergebleven bij de ramingen, evenals de lonen. Voorts blijkt uit label 5 dal de loonmaliging
sinds 1982 groler is dan de loonvergelijking van FK ’85 kan
beschrijven. De loonmaliging sinds 1982 len behoeve van
arbeidsduurverkorting met herbezelling en rendemenlsherstel, conform hel akkoord in de Slichting van de Arbeid
van november 1982, heeft blijkbaar vooral tot het laalsle
3) De residuen van jaar op jaar zijn uiteraard in absolute waarde
meestal veel groter.
4) Verlaging van werkgeverspremies maakt de factor arbeid goedkoper, zodat van deze vorm van lastenverlichting in tegenstelling tot bij
voorbeeld WIR-premies geen directe effecten op de investeringen
verwacht mogen worden: zie b.v. CPB-werkdocument nr. 6.
Tabel 6. Een vergelijking tussen de geraamde en gerealiseerde werkgelegenheid, geregistreerde werkloosheid en
arbeidsaanbod
Ramingen
regeer;
akkoord
Lubbers-l
Huidige reali- Verschillen
(realisatie
satie resp.
ramingen
minus
ramingen
regeerakkoord)
(groei 1983-1986, x 1.000)
Werkgelegenheid bedrijven (arbeidsjaren)
Werkgelegenheid overheid (arbeidsjaren)
Totale werkgelegenheid (arbeidsjaren)
Totale werkgelegenheid (personen)
Geregistreerde werkloosheid (personen)
(definitie 1982)
-15
15
230
(+)
Feitelijk arbeidsaanbod (personen)
Feitelijk arbeidsaanbod a)
Trendmatig arbeidsaanbod (arbeidsjaren)
Trendmatig arbeidsaanbod (personen)
1982
-45
-10
190
30
-1V,
-25
v>
9
V>
555
V>
– 14 V>
245
290
360
280
80
155
410
-165
-135
50
1986
1986
1986
(niveaus)
Geregistreerde werkloosheid b):
– definitie 1982
– huidige definitie
2
785
(verschil)
645
710
-140
b)
a) Verkregeri door de mutatie van de werkgelegenheid in arbeidsjaren en de mutatie
van de geregistreerde werkloosheid in personen op te tellen.
b) Door een verruiming van net werkloosheidscriterium per januari 1983 werd het herberekende werkloosheidscijfer voor 1982 655.000 dus 100.000 hoger. Door het niet
langer verplicht registreren van 57,5-plussers sinds medio 1984 komt het huidige
werkloosheidscijfer ongeveer 50.000 lager uit. Het aantal werklozen volgens de definitie van 1982 is als volgt berekend: (710 + 50) /(655/5S5) = 645.
geleid. Immers, herbezetting leidt door een lagere arbeidsproduktiviteit (per jaar) in de loonvergelijking al tot
endogene looninlevering. Overigens lijkt het schatten van
Phillips curve-effecten in loonvergelijkingen en dus het interpreteren van recente residuen hierin een hachelijke onderneming te worden door de bestandsvervuiling van de
werkloosheidscijfers.
Ondanks de gunstiger produktiegroei en mogelijke effecten van arbeidsduurverkorting is de werkgelegenheid
in de bedrijvensector, zoals weergegeven in tabel 6, bijna
45.000 arbeidsjaren lager uitgekomen dan geraamd in het
regeerakkoord. Niettemin is de geregistreerde werkloosheid , indien de definitie van 1982 nog gehanteerd zou worden, 140.000 personen lager dan het niveau van 785.000
dat in het regeerakkoord voor 1986 werd voorzien. Het feitelijk arbeidsaanbod in arbeidsjaren is 160.000 achtergebleven bij de raming van 245.000 uit 1982. Uit tabel 6 is op
te maken dat dit niet komt door een geringere groei van het
arbeidsaanbod in personen; integendeel, dit is volgens de
huidige inzichten nog 50.000 hoger dan destijds verwacht
werd. Door de zeer sterke, onverwachte toeneming van
deeltijdarbeid is de dalende werkgelegenheid in arbeidsjaren evenwel gepaard gegaan met een stijging van de werkgelegenheid in personen van bijna 200.000, zodat het feitelijke (geregistreerde) arbeidsaanbod – blijkensde geregistreerde werkloosheidstoename van 90.000 – met
280.000 personen istoegenomen. Door de zeer sterke toeneming van deeltijdarbeid is de forse groei van het arbeidsaanbod in personen dus over een gelijkblijvende werkgelegenheid in arbeidsjaren verdeeld, waardoor de groei van
de geregistreerde werkloosheid aanzienlijk geringer is geweest dan in 1982 werd geraamd. Bij de recente
middellange-termijnramingen voor 1990 heeft het CPB
dan ook aanzienlijk meer aandacht besteed aan de uiteenlopende ontwikkeling van de werkgelegenheid in arbeidsjaren en personen. De verbeterde statistische informatie,
bij voorbeeld via de Arbeidskrachtentellingen en de Statistiek Structuur Arbeidsplaatsen, maakt thans analyses
op dit terrein mogelijk die in het verleden niet konden
plaatsvinden.
ESB 2R-11-198R
De arbeidsinkomenquote (vooral die exclusief aardgas)
is sneller gedaald dan voorzien. De gunstiger buitenlandse conjunctuur vormt een deel van de verklaring, terwijl
verder de sterkere loonmatiging een rol heeft gespeeld.
Het saldo op de lopende rekening van de betalingsbalans
is niet zo hoog opgelopen als verwacht. De ruilvoetwinst
ten gevolge van de onverwachte energieprijsdaling in
1986 zou zelfs tot een nog hoger overschot op de betalingsbalans hebben moeten leiden. Dit effect wordt echter
weer tegengewerkt door een hoger invoervolume en een
lager uitvoervolume ten gevolge van de geringere vermindering van de overheidsuitgaven. Het resterende verschil
bij de lopende rekening wordt in belangrijke mate veroorzaakt door voorspelfouten bij de dienstenbalans en de
kapitaalopbrengstenbalans.
Het financieringstekort van de totale overheid is – gemeten in de definitie van 1982 – uitgekomen op het
destijds gekozen doelcijfer van 7%. Bij het opstellen van
de ramingen werd voor 1982 echter uitgegaan van een raming van het financieringstekort van bijna 10% in 1982,
terwijl later dit cijfer op de 9% bleek uit te komen. De tekortmutatie over de periode 1983 – 1986 blijkt dus 2% geweest te zijn. De tekortmutatie kan volgens kolom 4 uit tabel 4 ten dele uit de gunstiger internationale conjunctuur
verklaard worden. In 1986 is dit effect (0,4%) overigens
aanzienlijk kleiner dan het effect in voorgaande jaren
(1985: 1,2%) door de teruggang in de aardgasbaten.
Besluit______________________
De economische ontwikkeling is in de periode
1983-1986 gunstiger verlopen dan bij de opstelling van
het regeerakkoord werd geraamd. Het volume van de particuliereconsumptie is niet gedaald met 1% per jaar, maar
gestegen met gemiddeld 1 a 1,5%. Ook de volumina van
de directe overheidsbestedingen zijn aanzienlijk meer toegenomen. Het gunstige verloop van de particuliere consumptie hangt samen met:
– de hogere groei van de wereldhandel, gecombineerd
met het effect van de onverwachte olieprijsdaling in
1986;
– een uitgavenbeleid van de overheid, dat feitelijk minder
restrictief was dan voorgenomen;
– een onverwachte en (nog) onverklaarde groei van de
particuliere consumptie in 1983 en 1984; wellicht als
reactie op de onverklaard sterke teruggang in de consumptie in de beide voorgaande jaren.
Zijn de ramingen van de particuliere consumptie te pessimistisch geweest, ten aanzien van de investeringen en
de werkgelegenheid zijn de ramingen wat te optimistisch
geweest. Door de zeer sterke, niet geraamde groei van
deeltijdarbeid is de geregistreerde werkloosheid in 1986
echter bijna 150.000 personen lager uitgekomen dan
destijds werd geraamd. De gemiddelde voorspelfouten in
de inflatie kunnen in hoge mate uit het afwijkende buitenlandse prijsverloop worden verklaard. In samenhang met
een achteraf bezien lager uitgangsniveau van het financieringstekort en een meevallende buitenlandse conjunctuur
is de doelstelling voor het financieringstekort gehaald ondanks een minder restrictief uitgavenbeleid van de overheid.
P.J.C.M. van den Berg
1157