Science parks
Al jaren wordt gesproken over de
noodzaak van innovaties ter ondersteuning en onderbouwing van het herstel van de Nederlandse economie. De
nota Innovatie 1) uit 1979 kan beschouwd worden als het begin van een
systematischer opzet en beleidsmatiger ontwikkeling van innovatieve activiteiten. In eerste aanleg werd sterk de
nadruk gelegd op de technologische
aspecten van het innovatieproces. De
laatste tijd zien we dat de aandacht
steeds meer gericht wordt op de (infra)structuur en ‘de omgeving’ waarbinnen de innovatieve processen en
activiteiten tot stand moeten komen. In
die context worden dan ook nieuwe
begrippen en namen geVntroduceerd
zoals
‘techno-polen’,
‘teleports’,
‘science-parks’ en ‘high-tech-centres’.
In dit artikel zullen we nader ingaan
op de kennisinfrastructuur, in het bijzonder op het fenomeen science park.
In eerste instantie zal een begripsomschrijving worden gepresenteerd. Vervolgens komt een aahtal aspecten van
de ‘high-tech’-sector aan de orde.
Daarna wordt met behulp van een
bespreking van buitenlandse’ projecten getracht de rol van kennisinfrastructuur met betrekking tot de regionale sociaal-economische ontwikkeling in een breder perspectief te
plaatsen. Ten slotte wordt stilgestaan
bij de kansen en belemmeringen van
science parks voor de Nederlandse situatie.
Begripsomschrijving
Er zijn diverse definities van het begrip ‘science park’ in omloop. Veel elementen en aspecten komen echter telkens in de definities terug. De volgende begripsomschrijving lijkt ons bevredigend en bruikbaar. Een science park
is een bedrijventerrein met een vaak
parkachtige opzet met de volgende
kenmerken:
– het concept, de aard, de inrichting
en
ontwikkelingsmogelijkheden
zijn primair afgestemd op vestigingseisen en behoeften van bedrijven in de high-tech-sfeer;
– alleen bedrijven met een hoogwaardig-technisch produkten- en dienstenpakket komen in aanmerking
voor vestiging. Voorts is het noodzakelijk dat geselecteerde bedrijven een substantieel deel van nun
capaciteit en activiteiten richten op
research en development;
– in veel gevallen is de aanwezigheid
in de directe nabijheid van operationele kennisinfrastructuur (universiteiten, onderzoekinstituten, enz.)
als complementaire factor van essentieel belang.
910
In vergelijking met de traditionele
bedrijventerreinen
onderscheiden
science parks zich op de volgende
punten:
– de aangeboden voorzieningen zijn
afgestemd op hoogwaardige technische bedrijfsactiviteiten;
– het toelatings- en ontwikkelingsbeleid dient selectief en strategisch
gepland plaats te vinden;
– bij de opzet en ontwikkeling van het
science park dient ingespeeld te
worden op de specif ieke vestigingswensen van de potentiele hightech-bed rijven;
– de noodzaak van voldoende capaciteit aan research- en developmentfaciliteiten, kennis en knowhow.
We moeten er wel op wijzen dat voor
high-tech-bedrijven nauwelijks een
operationele definitie voorhanden is.
Doorgaans wordt alle bedrijvigheid die
een hoge mate van technologische
vernieuwing met zich meebrengt hiertoe gerekend. Zo vallen de meeste bedrijven in de sectoren micro-elektronica, biotechnologie, telecommunicatie
enz. bijna automatisch onder deze normen. Dat duidelijke harde criteria ontbreken blijkt onder andere uit de schatting van de omvang van de high-techbedrijvigheid in ons land. Bouman c.s.
komt in het rapport High tech in Nederland tot een schatting van ca. 1.200
high-tech-bedrijven 2). Extrapolatie
naar de Nederlandse situatie van het
geschatte aantal high-tech-bedrijven
in Noord-Brabant door J. Speeckaert
levert echter ca. 2.200 high-techbedrijven op 3). Vlessert en Bartels
menen dat een ree’le schatting op
1.500 mag worden gesteld, zij het met
een grote onzekerheidsmarge 4).
Als we ons op deze schatting baseren, impliceert dit dat het hierbij gaat
om ca. 5% van het industriele bedrijfsleven en ca. 1% van de totale
werkgelegenheid. De betekenis van de
high-tech-sector met betrekking tot het
economische herstel in het algemeen
en de regionale revitalisering dient tegen deze achtergrond geplaatst te
worden. Om toch tot een betere tracering en aanduiding van de high-techsector te komen besteden we aandacht aan een aantal karakteristieken.
De high-tech-sector
Over het algemeen worden de volgende kenmerken geassocieerd met
high-tech-bedrijvigheid; een relatief
groot aandeel hooggeschoold personeel, een hoge toegevoegde waarde,
een belangrijke rol en plaats voor onderzoek en ontwikkeling, een krachti-
ge groei en een sterke Internationale
orientatie. De identificatie met behulp
van deze kenmerken kan nog niet hard
genoeg gemaakt worden. Zo blijkt uit
een aantal onderzoeken een extra kenmerk, te weten dat een aanzienlijk deel
van de high-tech-bedrijvigheid gebonden is aan het (groot)stedelijke milieu
c.q. aan stedelijke agglomoraties 5).
In veel gevallen staat de concentratie
van afnemers centraal of de aanwezigheid van een belangrijke kennisinfrastructuur.
Meer zicht op de high-tech-sector
kan ook ontstaan door te kijken naar
de lokatie-eisen vanuit deze categorie.
In algemene termen zal een aantal
vestigingsvoorwaarden onderscheiden kunnen worden. Zo krijgen lokaties in grootstedelijke gebieden met
een nabijheid van kenniscentra, uitstekende bereikbaarheid door adequate
en goede infrastructurele voorzieningen doorgaans een hoge prioriteit.
Ook het imago van de regio en de concrete vestigingslokatie speelt een rol.
Ten aanzien van de bebouwing blijkt
laagbouw favoriet, vindt een intensief
gebruik van de ruimte plaats en worden hoge eisen gesteld aan de representativiteit van de bebouwing waarbij
overlast van naburige bedrijven zoveel
mogelijk uitgesloten moet worden. In
het onderzoek van Vlessert en Bartels
vinden we een en ander nader geanalyseerd 6). Zij trachten antwoorden te
vinden op vragen betreffende lokatiebepalende motieven die specifiek zijn
voor high-tech-bedrijven en met name
vragen zij zich af of de lokatie van de
kennisinfrastructuur een rol speelt bij
deze lokatiekeuze. Uit hun onderzoek
blijkt dat een lokatiekeuze enerzijds
een keuze voor een regio binnen Nederland impliceert en anderzijds een
specifieke lokatie binnen deze regio.
Volgens Vlessert en Bartels spelen de
aanwezigheid (en beschikbaarheid)
van (hoog)geschoolde arbeid, de aanwezigheid van kennisinfrastructuur,
het woon/werkklimaat en het imago
1) Innovatie: het overheidsbeleid inzake technologische vernieuwing in de Nederlandse samenleving, Den Haag, 1979.
2) H. Bouwman, J. Thuis en A. Verhoef, High
tech in Nederland, vestigingsfactoren en ruimtelijke spreiding, Utrecht, 1985.
3) J. Speeckaert, Een verkenning van hightech bedrijvigheid in Noord-Brabant, 1985.
4) H. Vlessert en C. Bartels, Kenniscentra als
elementen van het regionale produktiemilieu,
Oudemolen, 1985.
5) Zie bij voorbeeld P. Tordoir, De relaties tussen technologische innovatie, informatie en
agglomoratie. Een theoretische beschouwing,
Amsterdam, 1984.
6) Vlessert en Bartels, op.cit.
van de regie een rol bij de keuze tussen
de verschillende regie’s. De lokatie ten
opzichte van de afzetmarkt, het beschikbaar zijn van investeringspremies en de aanwezigheid van toeleveranciers spelen volgens hun een veel
geringere rol.
Bij de keuze van een lokatie binnen
de regio blijken daarentegen factoren
als de aanwezigheid van goede wegverbindingen en factoren die betrekking hebben op het imago een doorslaggevende rol te spelen. Als we de
lokatievoorwaarden van de high-techsector vertalen naar een science park
dan zouden op basis van bovenstaande de volgende elementen aanwezig
moeten zijn: uitstekende ontsluiting en
bereikbaarheid door een optimale infrastructuur, in het bijzonder wegverbindingen. Voorts een goed ondernemersklimaat. Indicatoren hiervoorkunnen zijn een ondernemersvriendelijke
overheid en de aanwezigheid van een
sterke en gevarieerde industriele
structuur. Voorts moet de vestigingslokatie voldoende representatieve ruimte beschikbaar hebben. Ten slotte is
de aanwezigheid van een bepaald niveau van kennisinfrastructuur noodzakelijk – universiteit, hogeschool of onderzoekinstituut – om gerichte ondersteuning te bieden in de richting
waarin het betreffende science park
zich profileert. De aanwezigheid van
een belangrijke ‘trekker’ kan een belangrijke positieve impuls geven aan
het operationaliseren en functioneren
van een science park.
Buitenlandse ervaringen
Evenals bij het fenomeen bedrijvencentra zien we dat deze ontwikkelingen vanuit de Verenigde Staten via het
Verenigd Koninkrijk op ons continent
doordringen. Zo genieten Silicon Valley in California, Route 128 in Boston
en de M4-Corridor in het Verenigd Koninkrijk mondiale bekendheid als nieuwe regionale ‘successtories’. Ook in
diverse andere landen zijn voorbeelden te vinden. In Singapore heeft men
onlangs een science park opgericht. In
Perth in Australie en in Vancouver in
Canada zijn projecten gestart en in Japan is in Kumamoto een science park
operationeel, terwijl er nog eens planner) bestaan voor maar liefst 17 andere
lokaties. Op het Europese continent
lijkt het belang en de noodzaak van het
scheppen van science parks volledig
aangeslagen te zijn, althans als men
afgaat op de recente ontwikkeling en
nieuwe aanzetten en plannen. Zo wil
men in Frankrijkeen gigantische ‘hightechnology sunbelt’ creeren van Toulouse tot Triest. Voorts zijn er plannen
voor science parks in Lyon en Nancy.
In Belgie liggen plannen klaar voor een
science park dat gelieerd is met de universiteit van Leuven. In West-Duitsland zijn de ontwikkelingen rond de
Berlijnse Technische Universiteit
spraakmakend en de vergevorderde
ESB 17-9-1986
plannen in Stuttgard, Wilhelmshaven
en het Fraunhofer Institut in Karlsruhe
veelbelovend. In Zweden zijn ontwikkelingen gaande rond de universiteiten van Malmo en Gothenberg. In Italie
probeert de overheid om via het oprichten van een science park in Bari een
ontwikkeling in het zuiden van Italie te
genereren. Ook de ontwikkelingen in
het Spaanse Valencia springen in het
oog. Kijken we ten slotte naar ons eigen land dan springen de actuele ontwikkelingen en plannen rond de THTwente, in de Eindhovense regio en
rond de Technische Hogeschool Delft
in het oog.
Historic en achtergrond
De oorsprong van Silicon Valley
wordt algemeen beschouwd als de primeur bij deze ontwikkelingen. In de
daaropvolgende decennia kon vastgesteld worden dat universiteiten nauwelijks of geen opmerkelijke posities
innamen bij dit soort ontwikkelingen.
Pas aan het eind van de jaren zeventig
zien we hierin een kentering ontstaan.
Alleen het science park van Cambridge kwam geleidelijk tot goede resultaten aan het eind van de jaren zestig
evenals het Heriot-Watt-park in Edinburgh. Ook in de VS duurde het lange
tijd voordat de parken tot ontwikkeling
kwamen. Bij sommige Amerikaanse
parken is het concept niet eens tot
wasdom gekomen.
Als we de Amerikaanse en de Britse
concepten met elkaar vergelijken zien
we opmerkelijke verschillen. Deze zijn
voor een belangrijk deel te verklaren
vanuit de fundamenteel verschillende
achtergrond en filosofie. Zo hanteren
de Britse universiteiten die geassocieerd zijn aan The U.K. Science Park
Association’ de volgende begripsomschrijving: ‘a science park is a place
where a collection of high-technology
industrial companies or research institutes are situated in attractive, welllandscaped surroundings, developed
to a very low density situated near a
major scientific university and enjoying
significant opportunities of interchange with that university. They are a
means of bringing a suitable industry
and applied research close to the sources of scientific progress’. Aan deze
omschrijving voldoen de science parks
van Aston, Liverpool, Manchester en
Edinburgh (Heriot-Watt). Andere parken voldoen niet zo strikt aan de gehanteerde definitie, veelal vanwege
het ontbreken van contacten met hoger en wetenschappelijk onderwijs. Zo
worden Deesside Park in Warwick,
Wavertree in Liverpool, the Cadcam
Centre in Middlesborough en het
Birchwood Science park door de U.K.
Science Park Association niet als ‘echte’ science parks erkend.
In de Verenigde Staten ligt dit geheel
anders. Als een bepaald project er toe
bijdraagt dat niet alleen de ontwikkelingen van wetenschap en/of technologic
bevorderd worden maar ook dat grootschalige (commerciele) activiteiten
van de grond komen, wordt dit sterk
toegejuicht, zoals bij WANG en Polaroid bij voorbeeld. In de VS wil men met
het concept van science parks hele regie’s ontwikkelen, getuige de voorbeelden rond Stanford, Route 128,
Georgia Tech in Atlantis en de North
Carolina Research Triangle. Deze regionale ontwikkelingen moeten dan
uiteindelijk uitmonden in de groei van
de werkgelegenheid. Anders geformuleerd: de Britse science parks zijn te
beschouwen als lokaties waar de
transfer van kennis de belangrijkse reden vormt voor de relatie tussen de
universiteit en de bedrijven. Bij het
Amerikaanse concept is het hoofddoel
om technologische en/of wetenschappelijke vooruitgang te laten uitmonden
in commerciele activiteiten. Achter deze verschillende concepten spelen
sociaal-culturele tegenstellingen met
betrekking tot waarden en normen
rond het ondernemerschap. Zo worden faillissementen en mislukkingen in
de VS heel anders bekeken dan in Europa. Een ondernemer die een faillissement heeft ondergaan en weer opnieuw tracht te starten wordt in de VS
positief bejegend en krijgt eerder waardering voor zijn moed om het opnieuw
te proberen. In West-Europa wordt een
faillissement veel negatiever benaderd
door de mislukking te benadrukken.
Een gevolg van deze houding is.dat er
in de VS waarschijnlijk meer science
parks mislukt zijn. Een andere consequentie van de Amerikaanse aanpak is
dat een groot gedeelte van de ca. 80
science parks geen duidelijk parkachtig uiterlijk hebben. In veel gevalten
zijn het gebieden waarbij enkele grotere hoogwaardig technologische bedrijven de dienst uitmaken. Dit laatste is
bij voorbeeld duidelijk het geval bij de
Route 128 en rond het Massachusetts
Institute of Technology in Boston. De
Amerikaanse science parks kwamen
met name tot ontwikkeling in regie’s
met uitstekende woon- en werkomstandigheden. De meest succesvolle
concepten zijn dan ook te vinden in
San Fransisco, Boston, Florida, Texas,
Austin, Phoenix, Orlando, Arizona,
Salt Lake City en de Research Triangle
in North Carolina. In andere regie’s zoals Knoxville, Tenessee, Huntville, Alabama en New York State bleek het tegendeel: de projecten konden niet tot
ontwikkeling komen, hoewel er sprake
was van een aantrekkelijke wetenschappelijke infrastructuur. Kennelijk
had het ‘milieu’ niet genoeg aantrekkingskracht. Een ander opmerkelijk
kenmerk van science parks in de Verenigde Staten is de rol en betekenis
van een belangrijke trekker. Het elektronisch laboratorium van de NASA is
gevestigd nabij het Massachusetts Institute of Technology te Boston en
geldt als zo’n trekker. Dergelijke instituties roepen effecten op die wel worden aangeduid als het ‘follow my leader’-effect.
Ten slotte moet ten aanzien van de
Qll
Amerikaanse science parks nog worden gewezen op de relevantie van de
aanwezigheid van een reservoir van
(hoog) geschoolde arbeidskrachten.
Zo hebben veel van de oude industriesteden – met name in New England hoogwaardige technologische bedrijvigheid kunnen aantrekken vanwege
de aanwezigheid en beschikbaarheid
van een voldoende geschoold arbeidspotentieel.
Het Verenigd Koninkrijk
Hoewel de eerste Britse science
parks al enkele decennia bestaan
kwam de grote vlucht pas in de afgelopen jaren tot stand. Voorheen liepen
initiatieven die moesten leiden tot het
oprichten van een science park veelal
vast op het ontbreken van voldoende
steun en inbreng van universiteiten en
hogescholen. Deze situatie is inmiddels drastisch veranderd. Men kan tegenwoordig zelfs spreken van een grote belangstelling van universiteiten
voor het fenomeen science parks. Dit
laatste hangt ontegenzeggelijk samen
met de forse bezuinigingen die als gevolg van het terugdringen van het
financieringstekort werden • doorgevoerd. In feite kan men spreken van
een drietal generaties science parks in
het Verenigd Koninkrijk. De eerste ge^
neratie omvat de al eerder vermelde
projecten in Cambridge en Edinburgh
(Cambridge Science park en HeriotWatt). Een belangrijk kenmerk hierbij
was dat de universiteiten eigenaars
waren. Bij de tweede generatie science parks is er veel meer sprake van gedeelde eigendomsverhoudingen door
bepaalde samenwerkingsverbanden
(‘partnerships’). De derde generatie
science parks wordt gekenmerkt door
verder uitgebouwde samenwerkingsverbanden tussen de diverse participanten. Bovendien wordt het concept
ook breder toegepast, zoals uit het
eerste medische park blijkt, dat nauw
gelieerd is aan het St.-Barts Hospital in
London.
De United Kingdom Science Park
Association telt tegenwoordig ruim
twintig leden. Naar verwachting zal dit
aantal nog met veertig toenemen 7).
Als men zou uitgaan van de Amerikaanse begripsomschrijving, zouden
op dit moment verscheidene andere
projecten als science park vermeld
kunnen worden.
Intussen blijft een groot probleem de
technologische en wetenschappelijke
vooruitgang in de parken te vertalen in
commerciele activiteiten. In dat opzicht lijken Amerikaanse projecten het
beter te doen dan Britse.
Nederland
In ons land is de laatste jaren ook
een opmerkelijke belangstelling voor
hoogwaardige technologie in het alge-
912
meen en science parks in het bijzonder
ontstaan. Het meest opvallende project is te vinden in de regie Twente.
Hier is door samenwerking tussen de
Amro-bank, Control Data, de gemeente Enschede, de Overijsselse Ontwikkelingsmaatschappij en de Technische Hogeschool Twente het Bedrijfstechnologische Centrum ontstaan 8).
Dit project kan in vele opzichten vergeleken worden met de Britse en Amerikaanse Science Parks. Elders in ons
land zijn ook aanzetten en/of vergevorderde plannen. We noemen hier
Utrecht, Delft en Eindhoven. Volgens
een haalbaarheidsstudie naar de mogelijkheid van een Technopark’ in de
Eindhovense regio 9) moet een dergelijk project kansrijk geacht worden mits
er aan een aantal voorwaarden wordt
voldaan:
– er dient een duidelijke profilering
als micro-elektronica concentratie
te worden gehanteerd, eventueel
aangevuld met telecommunicatie,
instrumentmakerijen en fijnmetaal;
– er dient op korte termijn een vestiging met een hoogstaande reputatie gerealiseerd te worden. Voorts is
een goed geoutilleerd researchinstituut noodzakelijk waarin bij voorbeeld TNO en de TH-Eindhoven
participeren;
– het ondernemingsklimaat dient verbeterd te worden. In dit kader verdient de versnipperde werkwijze
van overheidslichamen en ondersteunende instanties aangepakt te
worden.
Deze voorwaarden komen gedeeltelijk overeen met de algemene voorwaarden die voor een succesvol science park in Nederland vervuld moeten
zijn, te weten aanwezigheid van gespecialiseerde kennisinfrastructuur,
een uitstekende fysieke infrastuctuur,
met name wegverbindingen, een representatieve lokatie en een goed ondernemersklimaat. Het is wel van groot
belang dat een science park zich gaat
profileren door zich te richten op dat
gedeelte van de high-tech-bedrijvigheid, waaraan de betreffende kennisinfrastructuur ondersteuning kan bieden. Zo kan men zich in de regio
Lelystad een science park voorstellen
dat zich geheel gaat profileren op het
terrein van de biotechnologie en eventueel de water- en poldertechnologie.
Het bovenstaande impliceert dat
niet elke lokatie en elke regio plaats
kan bieden aan een science park.
Slechts in een aantal zorgvuldig geselecteerde regie’s kan het concept worden ge’mtroduceerd en ontwikkeld.
Een science park kan dan tevens functioneren als een instrument ten behoeve van een te voeren regionaal sociaaleconomisch beleid. Bij een juiste opzet
en strategic zal er een regionale uitstraling ontstaan waarbij processen
optreden die vergelijkbaar zijn met de
multiplier-werking en de groeipoolfilosofie. Een aantal Amerikaanse en Britse science parks staaft deze stalling.
Er zal echter nog veel moeten gebeu-
ren. Niet in de laatste plaats zal de houding en de mentaliteit van de verschillende maatschappelijke actoren in de
regie’s – zowel in de collectieve sector als in de particuliere sector – moeten worden aangepast aan de nieuwe
mogelijkheden. Alleen als op adequate
wijze wordt ingespeeld op de nieuwste
technologische mogelijkheden kunnen science parks tot relevante instrumenten van regionaal sociaal-economisch beleid worden uitgebouwd.
Frans Boekema
Universitair decent bij de Vakgroep Regionale
Economie en Economische Geografie van de
Katholieke Universiteit Brabant te Tilburg.