Economic en bewapening
In ESB van 20 februari dit jaar deed J. Tinbergen een oproep
aan de economische professie om de verschijnselen van oorlogvoering en oorlogvoorbereiding niet langer als externe gegevens
te behandelen, maar deze binnen het onderzoeksveld van de economie te betrekken 1). In zijn column in dit nummer herhaalt
Tinbergen dat militaire vraagstukken te belangrijk zijn om aan
militairen en politic! die het buitenlandse beleid bepalen, te worden overgelaten. Hoewel men zeker niet mag stellen dat de economische discipline op dit terrein geheel verstek heeft laten gaan,
is het inderdaad opmerkelijk hoe weinig aandacht er in het algemeen door economen aan vraagstukken van bewapening, oorlog
en vrede wordt besteed. Ervan uitgaand dat ,,veiligheid” een essentiele menselijke behoefte is en dat voor het bereiken van ,,veiligheid” beslag wordt gelegd op een grote hoeveelheid schaarse,
alternatief aanwendbare middelen zou men meer belangstelling
van economen voor dit onderwerp verwachten. Volgens Van
Bergeijk, die in dit nummer de geschiedenis van het economisch
denken over oorlogvoering en oorlogvoorbereiding overziet, kan
de vrees van economen om zich met ideologisch geladen kwesties
in te laten hierbij een rol hebben gespeeld. Hoe het ook zij, er is
op dit terrein een verzuim goed te maken. Dit nummer van ESB is
een uitvloeisel van Tinbergens pleidooi.
De eerste invalshoek voor een economische analyse van militaire uitgaven is de vraag of er gegeven de preferenties van burgers een optimale allocatie van middelen in de militaire sector tot
stand komt. Met andere woorden, of de uitgaven voor militaire
doeleinden stroken met wat de burgers voor hun (gemeenschappelijke) veiligheid overhebben en of gegeven het niveau van de
militaire uitgaven de middelen zo efficient mogelijk worden aangewend. Het is opvallend dat dit soort vragen in de literatuur
over militaire uitgaven maar heel weinig aan bod komt; wat er
aan studies is richt zich voornamelijk op macro-economische aspecten (groei, werkgelegenheid, inflatie) van militaire bestedingen. De primaire vraag of deze uitgaven door de bevolking worden gewenst, wordt dikwijls overgeslagen 2).
Voor het beantwoorden van vragen over de omvang en de
doelmatigheid van de militaire sector moeten we te rade gaan bij
de theorie van de collectieve besluitvorming. ,,Gemeenschappelijke veiligheid” is immers een publiek goed waarvan de allocatie
niet via het marktmechanisme tot stand komt. De link met de
preferenties van burgers wordt gelegd door middel van verkiezingen. Deze vinden center slechts eens in de zoveel jaar plaats en
dan hebben de kiezers bovendien maar een stem om zich over een
hele reeks beleidsaangelegenheden tegelijk uit te spreken. Erg
duidelijk is die voorkeursuiting dus niet. Dit creeert voor de politic! een zekere ruimte om van de kiezersvoorkeuren af te wijken.
En het schept mogelijkheden voor belangenbehartigers om te
proberen de besluitvorming in een bepaalde richting te beinvloeden. Gezien de grote economische belangen die met defensie-uitgaven gemoeid zijn hoeft men geen illusies te koesteren dat die
mogelijkheden onbenut worden gelaten. In het artikel van Junne
in dit nummer worden enkele van de ,,push”-factoren die tot de
gestage groei van de wapenproduktie bijdragen, besproken. Als
voorbeeld dient het Amerikaanse SDI-project waarbij het volgens Junne niet alleen om het verkrijgen van militaire superioriteit boven mogelijke tegenstanders gaat maar ook om het behalen van technologische voorsprong op bondgenoten. Militaire en
industriepolitieke belangen zijn hier nauw met elkaar verweven.
Een tweede invalshoek voor economische bestudering van de
militaire sector is het onderzoek naar de effecten van militaire
bestedingen op de economie. Naar schatting bedragen de militaire bestedingen in de wereld in 1985 meer dan een biljoen (duizend
miljard) dollar, d.w.z. ca. 6% van het bruto mondiale produkt.
Vanzelfsprekend gaan hiervan belangrijke impulsen uit op de
economische groei, de werkgelegenheid, de inflatie, de betalingsbalans, de technologische ontwikkeling, de industriele structuur
e.d. Hoewel naar deze effecten meer onderzoek is gedaan dan
naar de hiervoor besproken allocatieve aspecten is het empirische
materiaal toch nog erg verbrokkeld en onvolledig. Vaak worden
de positieve effecten van militaire bestedingen op de groei, de
werkgelegenheid, de technologische ontwikkeling e.d. als argu-
ESB 18/25-12-1985
menten gebruikt om deze bestedingen te legitimeren, maar die redenering deugt niet. In de eerste plaats moet het criterium voor de
wenselijkheid van militaire uitgaven niet worden gezocht bij de
afgeleide effecten hiervan maar bij de vraag of die uitgaven stroken met de voorkeuren van burgers voor vrede en veiligheid; in
de tweede plaats dienen de macro-economische effecten van militaire uitgaven te worden vergeleken met de macro-economische
effecten van andere categorieen overheidsbestedingen. Dan
blijkt dat het inzetten van een zelfde hoeveelheid mankracht en
geld in andere sectoren van de economie vaak gunstiger effecten
genereert dan in de militaire sector. In de bijdrage van De Haan
aan dit nummer wordt op deze macro-economische aspecten dieper ingegaan.
Een derde invalshoek voor economen om zich met vraagstukken op het gebied van de bewapening bezig te houden is de vraag
naar de effectiviteit van militaire inspanningen als het er om gaat
vrede en veiligheid te bereiken. Dit is het terrein van de poJemologie, maar dat wil niet zeggen dat economen hier geen zinvolle bijdrage zouden kunnen leveren. Niet alleen omdat economen vertrouwd zijn met het toepassen van kosten-baten- en kosten-effectiviteitsanalyses, ook in situaties waarin de kosten en baten moeilijk kwantificeerbaar zijn, maar ook omdat economen zich in het
kader van de oligopolie- en de speltheorie in het strategische gedrag van marktpartijen met tegenstrijdige belangen hebben verdiept. Deze analyses kunnen met een geringe aanpassing ook op
militair-strategische vraagstukken worden toegepast. De grondlegger van de speltheorie, de econoom Oskar Morgenstern, is
daarin voorgegaan, maar inmiddels is er al een hele school van
economen die zich bezighouden met het ontwikkelen van wiskundige modellen die meer inzicht moeten verschaffen in het ontstaan van conflicten en in strategieen om tot beheersing c.q.
oplossing daarvan te komen. Het artikel van Fischer in deze ESB
over de strategische stappen die kunnen worden ondernomen om
de stagnatie in de ontwapeningsonderhandelingen te doorbreken, past in deze benaderingswijze.
Ten slotte is een interessant vraagstuk voor economen de z.g.
conversieproblematiek, dieoptreedt wanneer bedrijven van militaire naar civiele produktie moeten omschakelen. In het artikel
van Louisse wordt dit vraagstuk besproken. Een van de problemen bij conversie is dat de markt voor militaire produkten betrekkelijk gesloten is en heel andere eisen aan de produktie en
marketing stelt dan bij civiele bedrijven gebruikelijk zijn. Zo is
het vaak belangrijker dat de meest geavanceerde technologic
wordt toegepast dan dat de kostprijs van het produkt in de hand
wordt gehouden (vgl. de Walrusaffaire) en vergt de orderacquisitie een zeer speciale aanpak waarvan intensief lobbyen een belangrijk onderdeel is. Gezien de afscherming van de markt is het
niet verwonderlijk dat de wapenproduktie in het algemeen niet
door een bijzonder hoge graad van efficientie wordt gekenmerkt.
Dit vormt een extra handicap voor het omschakelen naar civiele
produktie.
Er is voor economen die een bijdrage willen leveren aan de
bestudering van vraagstukken van vrede en veiligheid genoeg te
doen. Enkele van de terreinen waarop de aandacht zich zou kunnen richten zijn hierboven genoemd; de artikelen in dit nummer
bieden verdere aanknopingspunten. De ,,economie van de oorlog” is een belangrijk onderzoeksterrein voor economen; gegeven hun professionele belangstelling voor optimale allocatie zal
de bewapeningswedloop immers weinig economen tot tevredenheid stemmen.
L. van der Geest
1) J. Tinbergen, De economie van de oorlog, ESB, 20 februari 1985.
2) Zie ook E. Schokkaert, Publieke economie van de militaire uitgaven, in B. Goudzwaard (red.), Economie, bewapening en ontwikkeling, Jaarboek Studiekring Post-Keynesiaanse Economie 1985, Samsom Uitgeverij, Alphen aan den Rijn, 1985.
1273