Au Courant
Minimumloon als mikpunt
A.F. VAN ZWEEDEN
Het wettelijk minimumloon vormt het
scharnier van het inkomensbestel. Voor
400.000 werknemers is het de laagste financiele tegenprestatie voor werk en voor
2,6 miljoen uitkeringsgerechtigden is het
via de netto-netto-koppeling het sociaal
minimum. Het minimumloon verenigt dus
twee elementen in zich: een prestatie- en
een behoefte-element. Deze verstrengeling
beschouwt het Nederlands Christelijk
Werkgeversverbond (NCW) als een belangrijke sta-in-de-weg voor de oplossing
van het werkgelegenheidsvraagstuk.
In een nota, die bedoeld is om discussie
uit te lokken, stelt het verbond voor het
wettelijk minimumloon met 30 of met 15%
te verlagen en af te grendelen bij 21 resp. 22
jaar. Door een dergelijke verlaging wordt,
aldus de nota, de allocatieve functie van
het loon op de arbeidsmarkt in ere hersteld. De economische waarde van de arbeid (de prestatie) kan dan opnieuw in de
beloning tot uitdrukking komen. Aldus
kan een latent werkgelegenheidspotentieel
worden aangeboord. De christelijke werkgevers zijn namelijk de opvatting toegedaan dat de hoogte van het minimumloon
18) Het afwijzen van ,,model making” als een
irrelevante en de werkelijkheid versluierende activiteit is duidelijk bij bij voorbeeld Manfred A.
Max-Neef, From the outside looking in Experiences in Barefoot Economics, Dag Hammerskjold Foundation, Uppsala 1982; zie ook lan Livingstone, The development of development
economics, ODIReview, (2), 1981, biz. 1 – 19.
19) American Economic Review, Econometrica, Journal of the American Statistical Association, Journal of Economic Literature, Journal
of Political Economy, The Review of Economics
and Statistics en The Review of Economic Studies. Zie A.D.S. de Schuite, op.cit., biz. 1414 en
A.D.S. de Schuite, Nieuwe Top-40 van Nederlandse economen, Intermediair, 19 (50), 16 december 1983, biz. 15.
20) Robert G. Hawkins, Lawrence S. Ritter en
Ingo Walter, What economists think of their
journals, The Journal of Political Economy, 81
(4), 1973, biz. 1020.
21) Elias, op.cit., biz. 53.
22) Max-Neef, op.cit., biz. 47. Zie voorts Dick
Bol, Ekonomen en armoede; moedwil en misverstand in de ontwikkelingshulp, Van Gennip,
Amsterdam; Stichting Nederlandse Vrijwilligers, Den Haag, 1983, biz. 23.
23) Hawkins, Ritter en Walter, op.cit., biz.
1024.
24) Lindsey, op.cit., biz. 130.
25) De redactie van Sociodrome beschouwt het
opstellen van ranglijsten voornamelijk als een
spel, ,,een spel dat echter helaas tot ernstige consequenties kan leiden”. ,,Tellen en meten”, Sociodrome, (1), 1984, biz. 15.
ESB 12-12-1984
veel arbeid onbetaalbaar maakt. De
laagste prijs voor arbeid is thans bruto
f. 1.987,70 per maand. Inclusief vakantietoeslag en sociale werkgeverslasten kost
een minimumloner een werkgever ruim
f. 32.000 of f. 20 per uur. De nota, waarin
de hand van de voormalige onderdirecteur
van het Centraal Planbureau, J. Weitenberg, thans algemeen secretaris van het
NCW, duidelijk is te herkennen, stelt dat
puur economisch geredeneerd in ons land
eigenlijk niet van een arbeidsmarkt kan
worden gesproken, maar van een arbeidsveiling. Beneden f. 32.000 wordt een werknemer ,,uit de markt genomen”. De kosten
van het extra beroep op de sociale zekerheid die dat met zich brengt, verhogen weer
de minimumloonkosten.
Het NCW vindt bovendien dat de loonverhoudingen in ons land te veel in elkaar
zijn gedrukt. Het minimumloon bedraagt
gemiddeld ruim 70% van het gemiddeld
verdiende loon. In andere landen gelden
percentages die rond de 60 liggen. De bruto
uurlonen die in verschillende branches
worden verdiend liggen ook niet ver genoeg van elkaar. In de Amerikaanse economic is de loondifferentiatie veel groter.
Gevolg van het relatief hoge minimumloon
is volgens het NCW dat in ons land arbeidsintensieve industrieen zijn afgebroken. Bepaalde soorten dienstverlening zijn
vrijwel volledig naar het informele circuit,
de ,,schemerzone”, verdwenen. In de visie
van het NCW moet de hoogte en relatieve
positie van het minimumloon in ons land
als een van de belangrijkste oorzaken van
de .Jobless growth” van het afgelopen decennium worden gezien.
In dit verband wordt gewezen op de ontwikkeling van de Amerikaanse economie,
waar in een periode van tien jaar (19741983) de arbeidsproduktiviteit gemiddeld
met 3/t % steeg, terwijl de werkgelegenheid
met ruim 20% toenam. In Nederland voltrok zich in dezelfde periode een arbeidsbesparende ontwikkeling. De arbeidsproduktiviteit steeg per jaar met 2,5%. Indien
de Nederlandse economie vanaf 1973 een
even arbeidsintensieve ontwikkeling had
gekend als in de VS, dan zou de werkgelegenheid zich volgens het NCW 17,8%
gunstiger hebben ontwikkeld dan nu het
gevalis.
Eerder heb ik er in deze rubriek op gewezen dat in Amerika de werkgelegenheid
vooral is toegenomen in de slecht betaalde
dienstensector. Het NCW, maar deze
werkgeversorganisatie niet alleen, ziet
daarin een verlokkend perspectief. Het ar-
gument van de werkloosheidsbestrijding
wordt met veel verve aangevoerd om een
ingrijpende verlaging van het minimumloon te bepleiten.
Al eerder heeft het NCW een pleidooi
gevoerd voor afschaffing van het minimumloon. De bodemprijs waartegen arbeid moet worden gekocht zou maar beter
kunnen worden vastgesteld in onderhandelingen per bedrijfstak en branche. Daardoor zou een grotere inkomensdifferentiatie tot stand komen die meer recht doet aan
de verschillen in economische positie. Ditmaal gaat het NCW niet zover. Wel meent
het verbond dat een fundamentele bezinning op ons inkomensbestel nodig is, omdat dit een blokkade vormt voor de oplossing van onze economische problemen. De
inkomensvorming zal dienstbaar moeten
worden gemaakt aan de werkgelegenheid.
Het bruto-netto-traject moet korter worden om het zwarte circuit de wind uit de
zeilen te nemen. Als het wettelijk minimumloon met 30% wordt verlaagd om het
meer in overeenstemming te brengen met
de geleverde arbeidsprestatie en met de
vraag naar laag gewaar-deerde arbeid, dan
zal langs andere weg moeten worden voorzien in het behoefte-element. Ook het
NCW beseft heel goed dat een lager minimumloon niet voldoende is om een gezin
van te onderhouden. De oplossing is simpel: geef de alleenverdieners dan maar
toeslagen die uit de algemene middelen
worden gefinancierd.
In de Tweede Kamer heeft minister De
Koning zich duidelijk van het NCWvoorstel gedistantieerd. De toeslag voor
kostwinners noemde hij ongewenst. Ook is
het naar zijn mening allerminst zeker dat
de voorgestelde verlaging doorwerkt in de
loonvorming via de cao-onderhandelingen. Overigens heeft het kabinet de functie
van het minimumloon in ons inkomensbestel al beperkt door het niet aan te passen
aan de gemiddelde loonontwikkeling en
het dit jaar met 3% te verlagen. Weitenberg vindt een verlaging met 30% ineens
beter dan de geleidelijkheid die het kabinet
betracht.
Overigens heeft de regering wel de minimumjeugdlonen in een klap op een aanzienlijk lager peil gebracht zonder dat dit
de werkgelegenheidspositie van jongeren
zichtbaar heeft verbeterd. Daarom is het
ook een nog onbewezen stelling dat de verlaging die het NCW nodig vindt wel tot
verbetering van de werkgelegenheid zal leiden. Volstrekt onaanvaardbaar is het dat
de christelijke werkgevers het zedelijk verantwoord vinden dat arbeid wordt beloond
met bedragen die niet voldoende zijn om er
een gezin van te onderhouden. Dat is regelrecht in strijd met de uitgangspunten van
de Wet op het minimumloon, ooit een
vrucht van christen-democratische inspiratie. Het werkgelegenheidsargument schiet
tekort als rechtvaardiging voor een dergelijke ontoereikende beloning van arbeidsprestaties. Evenmin kan als rechtvaardiging gelden dat er maar zo weinig alleenverdieners zijn die uitsluitend van het
minimumloon moeten leven.
A.F. van Zweeden
1TR1