Ga direct naar de content

Spin-offs van de Nederlandse kenniscentra

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: november 21 1984

Spin-offs van de
Nederlandse kenniscentra
IR. J.D. VAN DER MEER – IR. J.J. VAN TILBURG*

Het ontstaan van nieuwe, innovatieve bedrijven wordt van groot belang geacht voor de ontwikkeling
van de Nederlandse economie. Een bijzondere verschijningsvorm van nieuwe bedrijven zijn de z.g.
,,spin-offs”, die ontstaan doordat een of enkele medewerkers of studenten van universiteiten,
hogescholen, grote bedrijven of onderzoeksinstellingen, gewapend met de kennis die zij bij de
moederorganisatie hebben opgedaan, voor zich zelf beginnen. In dit artikel worden de resultaten
besproken van een onderzoek dat de auteurs naar het ontstaan van ,,spin-offs” hebben verricht. De
auteurs hebben zo goed mogelijk in kaart proberen te brengen hoeveel ,,spin-offs” er de laatste tien
jaar zijn ontstaan, waar zij vandaan komen, in welke branches zij met name werkzaam zijn, aan
hoeveel personen zij werk bieden e.d. Ook is onderzocht waarom men een ,,spin-off” begint, welke
belemmeringen het ontstaan van een ,.spin-off” veelal in de weg staan en welke problemen het pas
opgerichte bedrijf ontmoet. Ten slotte wordt besproken welke mogelijke stimuleringsmaatregelen de
overheid zou kunnen treffen om het ontstaan van ,,spin-offs” te bevorderen.
Inleiding

Vier jaar geleden waren studies naar nieuwe bedrijven en initiatieven ter stimulering van nieuwe bedrijven nog een zeldzaamheid in Nederland. Nu hebben inmiddels vele gemeenten een stimuleringsprogramma of plannen daarvoor en lijkt ,,de starter”
het favoriete afstudeeronderwerp voor studenten bedrijfseconomie, bedrijfskunde en economische geografie. De toegenomen
belangstelling is voor het grootste deel te verklaren uit de gunstiVervolg van biz. 1169
2. Ruiter toetst eveneens de feitelijke profijtverdeling in 1977,
maar aan andere normen. Ons belangrijjkste bezwaar tegen zijn
bijdrage is dat Ruiter zijn normen niet expliciet noemt en de keuze daarvan niet motiveert. Hij laat dit vermoedelijk achterwege
omdat zodoende gemakkelijker de indruk kan worden gewekt
dat zijn normen objectieve gelding hebben, terwijl het SCP er
slechts op uit is ,,scheefheden aan de kaak te stellen”. Zo is het
dus niet. Wij zullen dit illustreren.
3. Ruiter kiest een andere norm voor de toetsing van de verdeling van de exploitatie-uitgaven voor onderwijs. Hij kiest als
norm de verdeling van het werkelijk aantal schoolgaanden per
deciel. In Profijtbeleid wordt deze norm eveneens besproken.
Maar uiteindelijk is gemotiveerd gekozen voor een andere norm:
de verdeling van personen die gezien hun leeftijd van onderwijs
gebruik zouden kunnen maken (het aantal potentiele onderwijsvolgenden per deciel). Concretisering van deze normen resulteert in sterk verschillende normverdelingen. Dit heeft vervolgens een groot effect op de normverdeling van alle in beschouwing genomen voorzieningen gezamenlijk, omdat vanwege
onderwijsuitgaven f. 16 mrd. wordt toegerekend (bij totale toegerekende uitgaven van f. 27 mrd.).
4. Ruiter past normen die zijn ontwikkeld voor de verdeling
van de overheidssHfos/’efe voor een zeker goed toe op de verdeling
van het goed ze//(gekwantificeerd via de totale kosten van het
goed). Dit levert bij veel voorzieningen, bij voorbeeld de instellingen voor onderwijs, geen probleem op omdat hier de subsidie
bijna 100% is. Anders ligt dit bij voorbeeld op het terrein van de
1170

ge effecten die nieuwe bedrijven hebben op de werkgelegenheid.
Vanouds liggen de ontwikkelingen in Nederland een paar jaar
achter op die in de VS. In een geruchtmakende studie toonde
Birch reeds in 1979 aan dat nieuwe banen vooral worden gecreeerd door nieuwe bedrijven 1). Uit een studie van het RCO
* De auteurs zijn oprichters van het Innovatie Adviesbureau Van der
Meer & Van Tilburg te Enschedc.
1) D.L. Birch, The job generation process, MIT, 1979.

volkshuisvesting: daar is de overheidsbijdrage nog geen 12%
van de kosten. Het is heel goed verdedigbaar dat de ontwikkelde
norm (elk huishouden moet beschikken over een aantal kamers
gelijk aan het aantal personen in het huishouden plus een) geldig
is slechts voor zover het om de eerste levensbehoefte gaat. De
werkelijke uitgaven aan huisvesting zijn veel hoger, doordat
mensen (als vrije keuze) duurder wonen dan noodzakelijk. Het
is een boeiende vraag welke norm men voor de verdeling van deze boven-minimale woonuitgaven aan wil leggen; de keuze voor
de norm die ontleend is aan wonen als eerste levensbehoefte ligt
hierbij allerminst voor de hand. Ruiter kiest deze norm zonder
discussie.
5. Evenzeer onbesproken blijft de nrom die Ruiter hanteert bij
de beoordeling van de verdeling van de belastingen in de tertiaire
sfeer. In Profijtbeleid is afgezien van het opstellen van een norm
voor de belastingverdeling. Ruiter toetst impliciet aan de norm:
ieder deciel moet evenveel tertiaire belastingen betalen. Deze
norm lijkt ons nauwelijks te verdedigen. Een norm voor de omzetbelasting zou minstens een relatie moeten leggen met het
besteedbaar inkomen, dat per deciel (fors) toeneemt.
6. Samenvattend: wie andere normen hanteert bij de toetsing
van de gevonden verdelingen van tertiaire inkomensbestanddelen, komt tot andere conclusies. De discussie is ermee gediend als
de gehanteerde normen worden geexpliciteerd en gemotiveerd.
Het SCP doet dit wel, Ruiter niet.
G.J. van ‘t Eind
C.A. de Kara
L.W. Ruitenberg

(1982) blijkt dat deze stalling ook voor de Nederlandse economie
als geheel opgaat 2). Daarbij komt uit onderzoek naar voren dat
de werkgelegenheid in innovatieve bedrijven tweemaal zo snel
groeit^als in de niet-innovatieve 3). Naast het effect op de werkgelegenheid spelen nieuwe bedrijven een belangrijke rol bij innovatie en diffusie van technologie. Dat nieuwe (dus kleine) bedrijven ook hier een vooraanstaande rol spelen kan niet zonder meer
worden gesteld. Volgens een nog te verschijnen studie van Rothwell en Zegveld is er niet in het algemeen een direct verband tussen de grootte van bedrijven en hun innovatieve kracht aanwezig
4). Zij maken duidelijk dat dit niet alleen per sector verschilt,
maar ook afhangt van de leeftijd van die industrie en het type innovatie waar men in een bepaalde fase van de ontwikkeling aan
toe is.
Dit artikel zal ingaan op een bijzondere vorm van nieuwe,
doorgaans sterk innovatieve bedrijven: de z.g. ,,spin-offs”.
Daarbij zijn de uitspraken en gegevens gebaseerd op een onderzoek dat de auteurs in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken bij de Nederlandse kenniscentra hebben gedaan. In
het onderzoek zijn betrokkenen bij alle universiteiten, hogescholen en technisch-wetenschappelijke onderzoeksinstellingen ondervraagd en betrokkenen bij 40 grote ondernemingen. Daarnaast zijn 140 spin-offs onderzocht, waarvan 50 diepgaand.

– de omvang van grole bedrijven is meestal vele malen groter
dan die van universileilen, hogescholen en onderzoeksinslellingen; en

– commercieel geinleresseerde onderzoekers hebben binnen
grole bedrijven goede promoliemogelijkheden en zullen
daarom minder snel overwegen een eigen bedrijf op le
richlen.
Uil andere onderzoeksgegevens blijkl nog een Iweelal zaken
5):
– hel aanlal spin-offs groeil de laalsle Iwee, drie jaar slerk;
– de spin-off-index neemt af naarmate de moederorganisalie

groler wordl.
Hel merendeel van de spin-offs die voorikomen uil universiteiten, hogescholen en onderzoeksinstellingen behoorl lol de
branche zakelijke dienslverlening. De uil de induslrie afkomslige spin-offs zijn vaker induslrieel. De branches waarloe de 140
door ons onderzochle spin-offs behoren, worden aangegeven in
label 2.

Tabel 2. Branches waartoe de spin-offs behoren, in procenten
Branche
universiteiten
en
hogescholen
(N = 98,
aselect)

Wat is een spin-off?

Er liggen veel onbenutte mogelijkheden voor commerciele activiteiten binnen kenniscentra, zoals universiteiten, hogescholen, (grote) bedrijven en onderzoeksinstellingen. Als deze mogelijkheden buiten deze moederorganisaties benut worden is er
sprake van een spin-off. Naast deze brede definitie van een spinoff wordt er ook wel een engere omschrijving aan dit begrip toegekend, nl.: nieuwe bedrijven die zijn opgericht door een of
meer medewerkers van de desbetreffende moederorganisaties.
Deze nieuwe ondernemers moeten, tenminste gedeeltelijk, risicodragend bij hun bedrijf zijn betrokken en moeten de knowhow gebruiken die is verkregen tijdens hun werkzaamheden
voor de moederorganisatie.
In dit artikel wordt de engere definitie van spin-offs gehanteerd.

Moederorganisatie
grote
bedrijven

onderzoeksinstellingen

totaal

(N = 21,
select)

(N = 29,

(N = 140)

25
10
40
25

50
15

25
5
65
5

Industrie
Handel
Zakelijke dienstverlening
Overig

5
30

aselect)
30
10
40
20

De werkgelegenheid bij de spin-offs verschill slerk en is afhankelijk van werkzaamheden bij de spin-offs. De induslriele bedrijven bieden meer werkgelegenheid dan de bedrijven uit de
overige branches. Hel onderzoek leverl de in label 3 vermelde ge-

lallen voor de spin-offs uil de drie lypen moederorganisaties.

Tabel 3. Gemiddeld aantal personen werkzaam per spin-offbedrijf
Waar komen de spin-offs vandaan?
Moederorganisatie

In totaal zijn er in de laatste 10 jaar ongeveer 1.600 spin-offs
uit Nederlandse kenniscentra ontstaan. Dit lijkt weinig, daar het
aantal nieuwe bedrijven, exclusief dochter- en zusterbedrijven,
ongeveer 25.000 per jaar telt. Spin-off-ondernemingen zijn
evenwel vooral industriele en zakelijke-dienstverleningsbedrijven en daarvan komen er jaarlijks slechts 5.000 bij.
Om een goede vergelijking tussen de Nederlandse kenniscentra mogelijk te maken wordt in label 1 de z.g. spin-off-index gegeven: dat is het aantal spin-offs (minder dan 10 jaar geleden opgericht) per 100 werknemers of studenten (in 1982).
De lage waarde van de spin-off-index van grote bedrijven kan
uit de volgende twee omstandigheden worden verklaard:

Universiteiten en hogescholen (N = 98)
Grote bedrijven (N = 21)
Onderzoeksinstellingen (N = 29)

Gemiddeld aantal
personeelsleden

10
55
6

Uitgaande van het totale aantal spin-offs dat de laatste tien
jaar is ontstaan, omvat de werkgelegenheid bij de spin-offs van
onderzoeksinstellingen een kleine duizend arbeidsplaatsen, bij
spin-offs van universiteiten zesduizend en bij spin-offs van de
grote bedrijven vijftigduizend.
Ook uit oogpunt van regionale ontwikkeling zijn de spin-offs
van belang. De meeste bedrijven vestigen zich binnen een straal

van 25 km van de moederorganisatie (zie label 4). Vaak heeft dil
Tabel 1. Schattingen van de spin-off-indices van kenniscentra in
Nederland en de Verenigde Stolen
Aantal
spin-offs
Universiteiten en hogescholen
Grote bedrijven
Onderzoeksinstellingen
Universiteiten Verenigde Staten
Grote bedrijven Verenigde Staten
Onderzoeksinstellingen Verenigde
Staten

Spin-off- Percentage Innovatieve
index a) innovatieve spin-offindex
spin-offs

100
—
—

0,6
0,2
0,8
—
—

70
35
45
—
—

0,4
0,07
0,4
0,2
0,2

—

—

—

0,1

600
900

a) Spin-off-index = aantal spin-offs, minder dan lOjaar geleden opgericht, per 100
werknemers of studenten. Peildatum Nederlandse gegevens: 1982. De Amerikaanse indexcijfers heben betrekking op de periode 1960-1970.

ESB 12-12-1984

zeer alledaagse oorzaken als schoolgaande kinderen, werkende
partner, eigen huis, bekendheid mel de lokale geldverschaffers
en vesligingsmogelijkheden.

2) RCO, Start en vernieuwing, Rapport van Commissie Risico-kapitaal
van de RCO, 1982.
3) COB/SER, Ondernemers steken van wal, 1984.
4) Het boek is een vervolg op R. Rothwell en W. Zegveld, Innovation

and the small and medium sized firm, Londen, 1982.
5) Zie bij voorbeeld: A.C. Cooper, Spin-offs and technical entrepreneurship, IEEE Transaction of Engineering Management, februari 1971;
P.S. Johnson en D.G. Cathcart, The founders of new manufacturing
firms: a note of the size of their incubator plants, Journal of industrial
economics, december 1979.

1171

Tabel 4. Afstand tussen vestigingsplaats spin-off en de moeder-

Tabel 5. Herkomst belemmeringen

organisatie, in procenten
Afstand van

Actor waaruit de
belemmering afkomstig is

Moederorganisatie

universiteiten
en
hogescholen
(N = 43)

Minder dan 5 km
Tussen 5 en 25 km
Meer dan 25 km

onderzoeksinstellingen

totaal

bedrijven
(N = 21)

(N = 27)

(N = 91)

55
25
20

35

50
20
30

50
25
25

grote

35
30

Waarom begint men een spin-off?

Hoe komen mensen ertoe om hun baan bij een moederbedrijf
op te geven en voor zich zelf te beginnen, waarmee ze betrekkelijke zekerheid inruilen voor vaak grote onzekerheid. Een van de
meest vooraanstaande Amerikaanse onderzoekers op het gebied
van ondernemerschap is Shapero. Hij onderscheidt vier hoofdfactoren bij het ontstaan van nieuwe ondernemingen. Deze
startfactoren zijn:
a. breuk in de levensloop (..displacement”): een individu wordt
uit de tred van het dagelijks leven gedreven door een combinatie van krachten, die doorgaans negatief zijn, zoals: ontslag, vlucht uit het geboorteland, eind van de studie en hoge
mate van frustratie op het werk;
b. psychologische geaardheid tot handelen (,,disposition to
act”): als individu is de ondernemer geneigd om tot actie over

te gaan, streeft hij naar onafhankelijkheid, voelt hij dat het
lot in eigen handen ligt en denkt hij dat de risico’s van het ondernemerschap overkomelijk zijn;
c. een stimulerend voorbeeld (..credibility”): het beginnen van
een eigen onderneming wordt als haalbaar gezien door de ondernemer omdat hij anderen kent die op hem lijken en die het
ook gelukt is (ouder, vrienden, collega’s, werkgever e.a.);
d. bronnen (,,resources”): de beschikbaarheid van bronnen
maakt het mogelijk om een bedrijf te beginnen. Hierbij moet
worden gedacht aan geld, opdrachtgevers, machines, partner
met een vast inkomen, gat in de markt of een nieuwe vinding.
Uit ons onderzoek bij 140 spin-offs bleek dat bij 65% een
breuk in de levensloop een belangrijke rol heeft gespeeld. Bij
40% wordt de psychologische geaardheid van de oprichter genoemd als een belangrijke reden om met het bedrijf te beginnen.
Opvallend is dat slechts 5% een stimulerende sociale omgeving
als een startreden noemt. Het verschijnsel spin-off leeft niet bij
de kenniscentra; ook de medewerkers van grote bedrijven staan
meestal ver van het ondernemen af. De beschikbaarheid van
bronnen blijkt wel een belangrijke ontstaansreden te zijn. Opmerkenswaard hierbij is dat uit ons onderzoek blijkt dat het aantal spin-offs van moederbedrijven die vinden dat de aard van
hun werk zich leent voor kleinschalige commerciele activiteiten,
even groot is als het aantal spin-offs van moederbedrijven die dit
niet of nauwelijks mogelijk vinden. Men moet biijkbaar ondernemer zijn om de kansen voor commerciele toepassing van kennis te herkennen.
Welke belemmeringen zijn er voor het ontstaan van spin-offs?

Voor het ontstaan van spin-offs moet de potentiele ondernemer twee drempels overschrijden. In de eerste plaats moet zijn
persoonlijke aandacht worden gericht op de mogelijkheid om
voor zich zelf te beginnen; daarna moet denken voor eigen bedrijf worden omgezet in doen. Er zijn in Nederland tal van belemmeringen die deze drempels hoog maken.
In ons onderzoek hebben de diverse respondenten vele belemmeringen voor het ontstaan van spin-offs genoemd. Hieruit zijn
enkele hoofdpunten te halen, die naar actoren in het spin-off proces als volgt te rangschikken zijn (zie tabel 5).
(On)zekerheid. Het starten van een eigen onderneming houdt
risico in. Een zekere positie met carrierekansen, een goed inkomen, pensioenrechten en goede sociale voorzieningen moeten
1172

Belemmering

Ondernemer

(on)zekerheid
ontbrekende ondernemerskennis

Moederorganisatie

gebrek aan stimulerend klimaat
doelstelling
grote bedrijven: geen belang

Algemene omgeving

gebrek aan financiele middelen
Nederlands ondernemingsklimaat

worden ingeruild voor een mogelijk financieel succes. Zo acht
van de spin-off-ondernemers van onderzoeksinstellingen 84%
de sociale zekerheid een (zeer) grote belemmering.
Gebrek aan ondernemerskennis. Het ontbreekt de medewerkers en de studenten van de Nederlandse kenniscentra meestal
volledig aan brede kennis op het gebied van ondernemen. Boekhouding, administratie, bedrijfsvoering, marktkennis, verkopen en aannemen van personeel zijn hun vreemd. Een belangrijke oorzaak van dit manco is de gerichtheid op het functioneren
in grote organisaties, waar juist specialisten nodig zijn. De complexiteit van het starten van een eigen bedrijf en het gebrek aan
kennis en ervaring op dit gebied worden als een sterke belemmering ervaren.
Gebrek aan een stimulerend klimaat. Ondernemerschap is de
Nederlandse kenniscentra vreemd. Aan spin-offs wordt nauwelijks gedacht en het onderwerp leeft niet. Goede voorbeelden van
spin-offs zijn bijna niet bekend. De grote voorbeelden voor de
werknemers zijn de hoge functionarissen bij de overheid, de topmanagers bij het bestaande bedrijfsleven en de professoren bij
het wetenschappelijk onderwijs.

Doelstelling. De kenniscentra kennen het stimuleren van spinoffs niet als doelstelling. Dit wordt door vele respondenten als
een grote belemmering gezien.
Grote bedrijven: geen belang. Argumenten om spin-offs te bevorderen, zoals werkgelegenheid, innovatiebevordering, regio-

nale ontwikkeling, mobiliteitsverhoging, spreken de meeste grote bedrijven niet direct aan. Zij vertalen deze argumenten in nadelen als:
– verlies van goede medewerkers en know-how;
– vergroten van de concurrentie;
– belemmeringen in het streven naar diversificatie.
Het belang van grote bedrijven bij spin-offs is eigenlijk beperkt tot de situatie van inkrimping. Ruim de helft van de ondervraagden vindt het een sterk argument om spin-offs te bevorderen in het kader van een afvloeiingsregeling.
Gebrek aan financiele middelen. Voor meer dan de helft van
de ondervraagden is dit een (zeer) grote belemmering. Driekwart
van de startfinanciering komt uit privemiddelen van de onderne-

mer en zijn naaste familie en bekenden. De banken dragen
slechts tien procent bij.
Nederlands ondernemingsklimaat. Het Nederlandse ondernemingsklimaat wordt als een belemmering gezien voor de bedrijvigheid in het algemeen dus ook voor het ontstaan van bedrijven. Onder het ondernemingsklimaat wordt een complex van
factoren verstaan, zoals de belastingwetgeving, de sociale premies, de hoogte van de lonen, de wir-war aan regelingen, vergunningen en eisen, de impopulariteit van ondernemers enz., enz.
Een ondernemer drukte het als volgt uit: ,,Ik ervaar het als een
straf om hier een bedrijf te hebben”.
Problemen bij de groei van spin-offs

Als de ondernemer eenmaal besloten heeft om, ondanks alle
belemmeringen, toch voor zich zelf te beginnen, staan hem na de

oprichting van zijn bedrijf talloze problemen te wachten. Vooral
het grote aantal problemen dat tegelijkertijd optreedt maakt de
groei van spin-offs moeilijk. Om enige ordening te brengen in de
veelheid aan problemen zijn deze tijdens het onderzoek bij de

Tabel 6. Auntal gevallen waarin een probleem uit een bepaald
gebied voorkomt bij de groei van spin-offs, in procenten

groei van bestaande spin-offs bevorderen. In de sfeer van de
markt zou b.v. wat kunnen worden gedaan aan informatiever-

Probleemgebied

tie en verkoop, het inkoopbeleid van de overheid. Daarnaast zou

schaffing over afzetmarkten, hulp bij (internationale) distribuMoederorganisatie
universiteiten
en

grote
bedrijven

onderzoeksinstellingen

hogescholen
(N = 19)

(N = 21)

(N = 29)

70
40
25
40
—

70
55
30
20
20
15

Markt
Financiering
Personeel
Produktie (technologic)

Huisvesting
Administrate

35
15
5
_
20
15

—

totaal

,

(N = 69)
60
40
20
20
10
10

in de sfeer van de financiering beleid kunnen worden ontwikkeld
met betrekking tot fondsen voor risicokapitaal, fiscale faciliteiten, achtergestelde leningen, soepele, eenvoudige regeling voor
ontwikkelingskrediet, verlaging van de vennootschapsbelasting.
Wat betreft maatregelen op het vlak van de personeelvoorziening kan worden gedacht aan het vereenvoudigen van ontslagen aanneemprocedures, het in dienst stellen van werklozen bij
starters, goede vakopleidingen enz. Wat de produktie betreft

valt te denken aan technologische ondersteuning door de moederorganisatie, advies bij de aankoop van produktie-apparatuur, hulp bij de produktie-organisatie. Op huisvestingsgebied

spin-offs gecategoriseerd. Tabel 6 geeft het aantal keren weer

dat een bepaald type probleem is voorgekomen.
Vooral de markt levert de spin-offs veel problemen, zoals de
sterke afhankelijkheid van een afnemer, het winnen van klanten, de onbekendheid met (buitenlandse) markten, concurrentie
e.d.
Het probleemgebied financiering is dusdanig bekend uit de literatuur dat het verbazing mag wekken dat 60% van de spin-offs
er geen problemen mee heeft gehad. Waarschijnlijk is het grote
aantal weinig kapitaalintensieve bedrijven in de handel en zakelijk dienstverlening hier debet aan. Daarnaast zijn in dit onderzoek alleen de bedrijven betrokken die nu nog bestaan en die het
dus gelukt is om financiering te krijgen.

Het aantrekken van goed en gekwalificeerd personeel is ook
voor de spin-off-ondernemers een probleem. Naast het aantrekken van personeel worden in deze categoric ook de moeilijkheden bij ontslag van overtollig of onbekwaam personeel genoemd.
Het opzetten van een goed en betrouwbaar produktie-apparaat is vooral voor de industriele bedrijven een probleem. De uit
de grote bedrijven afkomstige spin-offs, die immers voor een
groot deel uit industriele bedrijven bestaan, scoren hier relatief

zou de situatie kunnen worden verbeterd door het ter beschikking stellen van lege gebouwen, bedrijfsverzamelgebouwen,
,,science”-parken rond universiteiten, hogescholen en onderzoeksinstellingen e.d. De administratie en organisatie van spinoff-bedrijven zou gebaat zijn bij hulp bij het opzetten van een
boekhouding, consulenten voor de praktische problemen e.d.
Het zal duidelijk zijn dat op alle hier genoemde terreinen de
centrale overheid een zeer belangrijke actor is. Daarbij verschaft
de huidige economische situatie goede aanknopingspunten. Zeker daar waar universiteiten en hogescholen worstelen met de
werkloosheid van hun afgestudeerden en waar kenniscentra
kampen met afvloeiingsproblemen, zou de overheid door middel van bewustwordingsprogramma’s en budgettaire maatregelen het ontstaan van spin-offs sterk kunnen bevorderen.

J.D. van der Meer
J.J. van Tilburg

hoog. Het produceren van goederen heeft een hogere moeilijk-

heidsgraad dan de handel of de zakelijke dienstverlening.
Op de laatste plaats komen de categorieen: huisvesting, admi-

nistratie en organisatie. Deze problemen spelen vooral bij bedrijven die starten. De reeds gestarte bedrijven hebben deze problemen meestal op de een of andere wijze overwonnen.
Beleidsconclusies

Uit het onderzoek naar spin-offs uit de Nederlandse kenniscentra zijn enkele honderden mogelijke stimuleringsmaatregelen naar voren gekomen. Een aantal daarvan, nl. die maatregelen die in hoge mate een macro-economisch karakter hebben,
willen wij hier noemen.

Ten eerste zou het ondernemersklimaat verbeterd moeten
worden. Dit kan o.m. door het schrappen of versoepelen van belemmerende regels, het aanpassen van bestaande wetgeving ten
gunste van kleine ondernemers (b.v. pensioen- en faillissementswetgeving) en het vereenvoudigen van de noodzakelijke administratieve rompslomp. Ook in de moederorganisaties zou het
klimaat spin-off-vriendelijker kunnen worden door de banden
met het bedrijfsleven te versterken en door bewustwordingsprogramma’s op te zetten. Met dit laatste worden programma’s bedoeld die ertoe bijdragen dat de mogelijkheden en het belang van
spin-offs onder de aandacht komen van kenniscentra, studenten
en werknemers. Ten slotte is onze uitgebreide sociale zekerheid

een drempel voor het ontstaan van spin-offs. Deze drempel kan
belangrijk lager gemaakt worden door risicoverlagende maatregelen. Te denken valt aan fondsen voor startfinanciering, het
verbeteren van de pensioenwetgeving, startsubsidies voor oprichtingskosten, tijdelijke ondernemersplaatsen op universiteiten, hogescholen en onderzoeksinstellingen, soepelheid ten aanzien van deeltijdarbeid en garanties voor een zeker basisinkomen.
Naast deze maatregelen die het ontstaan van spin-offs bevorderen, moet ook zeker worden gedacht aan maatregelen die de
ESB 12-12-1984

1173

Auteurs