De toekomst van Europa
PROF. DR. H. W. DE JONG*
Boven de toekomst van Europa pakken zich donkere wolken samen: de economie stagneert, de
politieke samenwerking is zeer gering geworden, de verdeeldheid op allerlei terreinen is levensgroot,
geen enkel gemeenschappelijk initiatief Mjkt nog van de grond te komen. Gaat het zo door, dan loopt
de Europese Gemeenschap onherroepelijk vast, aldus de auteur. Op economisch gebied lijkt de EG de
concurrentie met de VS, Japan en opkomende nieuwe industrielanden nauwelijks aan te kunnen. De
Europese economie vertoont onvoldoende flexibiliteit. Als oorzaak merkt de auteur een gebrek aan
mededinging op de interne markt aan. Weliswaar zal Europa in de komende jaren enigermate kunnen
meeprofiteren van de economische groei die elders wordt gegenereerd, maar het beeld is toch dat
van relatieve stagnatie, veroorzaakt door veronachtzaming van de fundamentele wet van de
mededinging.
Inleiding
Een lange-terraijnvisie op de toekomst van ons werelddeel in een
essay verwoord, kan slechts enkele denkbeelden oproepen. Hoe
fundamenteler die zijn, hoe groter de kans dat zij zullen beklijven.
Details verwarren, specialisraen vertroebelen een toekomstbeeld.
Wat is toekomst? De toekomst kan begrepen worden als een uitdaging, als een bedreiging, als een voortzetting van het verleden en
heden, of als een oud kader dat nieuwe gebeurtenissen opvangt en
een plaats wijst. De toekomst heeft daarom een dubbel aspect: zij
moet nog komen en vergt vormgeving, maar staat anderzijds niet los
van bestaande structuren. Terwijl het verleden geweten kan worden, en het heden beleefd, kan de toekomst alleen gestalte krijgen.
Toekomstwetenschap is daarom niet meer dan ,,science-fiction”,
toekomstbeleving alleen dromerij. Aan de toekomst – ook van Europa – kan niet dan gewerkt worden. De arbeidsethos, die steeds ons
werelddeel kenmerkte en zijn wortels heeft in de christelijke ethiek,
aantasten betekent dan ook Europa’s toekomst ondermijnen.
Werken wij zelf niet aan onze toekomst door haar vorm te geven,
dan zullen anderen dat voor ons doen. Het wordingsproces van het
leven in al zijn schakeringen verloopt via vormen of structuren. Zij
vormen de inzet van de politiek-maatschappelijke strijd.
Het Europese denken voltrok zich immer in gedachtenparen en
in vervolg daarop eveneens het handelen: eenheid-verscheidenheid, individu-gemeenschap, vrijheid-gebondenheid, massa-elite,
wereldlijke en geestelijke machten enz. Deze dialectiek, uit Griekse
oorsprong vanwege het speurend zien van meer kanten aan een
zaak, hield het Europese onderzoek in wetenschap en techniek,
economie en samenleving gaande. Oaf niet deze combinatie – de arbeidsethos en de speurtocht naar het nieuwe – ons werelddeel steeds
andere impulsen waardoor het tot brandpunt van de wereldonrwikkeling werd? Soms – en vooral in deze eeuw – zelfs tot brandhaard,
wanneer ,,der Wille zur Macht” ongeremd de kop op stak.
Het Europese probleem
Bedreigende wolken pakken zich al geruime tijd boven Europa
samen. De supermachten lijken, meer dan de afgelopen decennia, in
ons werelddeel te botsen; begrip en sympathie tussen de Noordatlantische bondgenoten is bij velen weggezakt; de economie stagneert, de verdeeldheid binnen de Europese Gemeenschap is levensgroot; Europa en (in mindere mate nog) haar grote overzeese dochter, de Verenigde Staten, zijn in toenemende mate onder (economische) druk komen te staan van Japan en de opkomende nieuwe
industrielanden.
Het lijdt geen twijfel dat Europa de zwakke stee is. De vormge1214
ving van de toekomst is in ons werelddeel al jaren mis. Of het nu de
politick, de economic of de maatschappelijke samenleving betreft,
steeds blijkt Europa onmachtig zich denkbeelden omtrent zijn toekomst te vormen, de structuur te ontwerpen waarin die denkbeelden gestalte krijgen, en het beleid te voeren dat doelgericht tot resultaten voert. Wij zetten ons af tegen anderen en kritiseren ontwikkelingen waarvoor wij geen verantwoordelijkheid hebben noch willen
aanvaarden. Wij lopen achter en beklagen ons daarover. Wij oordelen en beoordelen andere staten, en vooral de VS, omdat zij het
wonder niet presteren onze mislukkingen op te ruimen.
Vietnam was een Europese erfenis, evenals het Midden-Oosten.
Europa verwaarloost de conventionele bewapening vanwege de pecunia vergetend dat Adam Smith schreef ,,defence is more important than opulence”. Om geld te sparen koos men voor raketsystemen, waartegen half Europa te hoop loopt als zij geleverd worden.
De Amerikaanse autoriteiten worden in staat van beschuldiging gesteld voor een Europees initiatief. Europa bevordert de veroudering
van eigen bedrijfstakken door ongeremde steunverlening en nationalistische protectie, waardoor de open thuismarkt wordt opgedeeld. Als Japanse en Amerikaanse ondernemingen een voorsprong weten te verkrijgen als gevolg van innovatieve concurrentie,
gaan wij ons wederom te buiten aan misbaar. Maar zelfs een gemeenschappelijke handelspolitieke koers weet men nauwelijks op
te brengen.
Deze voorbeelden cirkelen alle rond de kern van het Europese
probleem: men wil de voordelen maar niet de nadelen, de opbrengsten doch niet de kosten; men wil zich onttrekken en toch meepraten, geen verantwoordelijkheid aanvaarden en toch oordelen; de
eenheid nastreven maar de beslissingen aan zich behouden, men wil
macht, maar is niet bereid er zich voor in te spannen en ervoor te betalen. De Europese dialectiek, die eens haar grootheid uitmaakte,
viert nu alom destructieve triomfen. Niets schijnt te lukken, iedere
tegenstelling die geboren wordt en tot een dynamische synthese zou
moeten leiden, verzandt in de blokkering van het systeem. Europa
loopt vast. Gaat het zo door, dan is de toekomst nog slechts een bedreiging, geen perspectief meer. Niet wij geven dan de toekomst
vorm, maar de machten van de toekomst zullen ons beheersen.
De Europese economie
Met enkele signaleringen kan het voorgaande, toegespitst op
economisch terrein, aangeduid worden.
* Hoogleraar externe organisatie aan de Universiteit van Amsterdam.
Werkgelegenheid
Falende samenwerking
niet in ‘t minst gedurende de jaren zeventig, toen circa 22 mln.
De verschillende actieprogramma’s die de Europese Commissie
het licht heeft doen zien, zijn van twijfelachtig allooi. Zij richten zich
bijna alle op projecten’, steun, samenwerkingsvormen tussen ondernemingen en andere varianten van geforceerde beleidsdaden. Het
wezenlijke vraagstuk: de ontwikkeling van harde concurrentie op
een vrije, open Europese markt, wordt niet aangepakt, omdat de
nieuwe arbeidsplaatsen tot stand kwamen. Ook in Japan groeide de
lidstaten dat weigeren.
Op het gebied van de werkgelegenheid is de Europese expansie,
vergeleken met de Verenigde Staten, allerbedroevendst. De totale
werkgelegenheid in de Verenigde Staten was in 1960 65,8 mln. arbeidsplaatsen; zij steeg naar 78,7 mln. in 1970 en 100,4 mln. in
1981. Deze groei voltrok rich door de gehele periode heen, maar
werkgelegenheid tussen 1960 en 1981 en wel met ruim 26%. In de
Europese Gemeenschap daarentegen beliep de groei slechts ruim 4
mln. arbeidsplaatsen gedurende de gehele periode 1960-1981. De
netto aanwas gedurende de jaren zeventig was ternauwernood 2
mln.
Veel ontwikkelingen komen overeen. In beide economieen is het
aandeel van de landbouwsector ongeveer gehalveerd, beliep de teruggang van de industriele sector 5 a 6%, steeg het werkloosheidspercentage tot circa 8% (in 1981; in Europa was de stijging echter
sneller) en steeg ook de participatiegraad in de totale beroepsbevolking van vrouwen in gelijke mate (hoewel het niveau in de Verenigde Staten zo’n 4 a 5% hoger is).
Verschillen waren er in de produktiviteitsontwikkeling en het
deelnemingspercentage van vrouwen (aandeel van de vrouwen dat
werkt). De eerste steeg belangrijk minder, het tweede belangrijke
meer in de Verenigde Staten. Achter deze overeenkomstige en uiteenlopende ontwikkeling ligt, aldus de Europese Commissie, het algemene euvel ,,(…)dat het belangrijkste gebrek van de communau-
taire economie in vergelijking met die van de Verenigde Staten, een
gebrek aan flexibiliteit is, hetgeen leidt tot starheid als antwoord op
verandering en de noodzaak tot aanpassing. De gevolgen daarvan
zijn nergens zo ernstig als op de arbeidsmarkt.(…)” 1).
Als gebrek aan flexibiliteit het voornaamste probleem is, is het
ook duidelijk wat de oorzaak is: gebrek aan mededinging.
De open, interne markt was een ideaal van de jaren vijftig. Toen
wist men nog dat de grondlegger van het economisch denken een
van de belangrijkste economische wetten had geformuleerd: ,,The
division of labour is limited by the extension of the market.” Ar-
beidsverdeling, innovatie, concurrentie en produktiviteit worden in
wisselwerking met een grote open markt bevorderd. Maar de Europese regeringen handhaven voor en na douaneformaliteiten aan de
interne grenzen, waardoor de prijzen van de betrokken goederen 5 a
7% te hoog zijn. Zij prolongeren uiteenlopende technisch-administratieve voorschriften voor te importeren goederen, en vinden
nieuwe uit. Sinds 1969 was er nauwelijks vooruitgang op dit terrein.
Zij voeren een verschillend importbeleid jegens derde landen, hoewel dat tot het domein van de Europese Commissie behoort. Er is
sprake van protectionistisch aankoopbeleid, vooral funest in nieuwe
sectoren. In de oude sectoren – voorop landbouw, maar ook staal,
textiel, scheepsbouw enz. – viert de conserverende protectie in verschillende vormen nu al jaren achtereen hoogtij.
Voeg daaraan toe dat vele ondernemingen noch de lidstaten echt
concurrentie willen, maar concentraties met het oog op dominante
posities nastreven (de ,,nationale kampioen-idee”), structuurkartels bevorderen, hun nationale innovatiebeleid richten op dezelfde
sectoren (de ,,wedloop tussen de lidstaten”) zonder coordinatie, zodat sprake is van een optelsom van mislukkingcn.
Rol van de multinationale ondernemingen
Technologic
In bepaalde sectoren waarin de nieuwe technologie zich ontwik-
kelt, lijkt de Europese Gemeenschap een achterstand te hebben opgelopen. Dat blijkt uit de volgende gegevens 2):
— het aandeel van de Gemeenschap in de uitvoer van hoogtechno-
De toeslaande stagnatie wordt nog verergerd door de reallocatiepolitiek van multinationale ondernemingen. Sedert het midden van
de jaren zeventig zijn die de toenemende verzadiging van de traditionele Europese markten en de gebrekkige werking van de Europese groeimarkten gaan onderkennen. De 195 multinationals ver-
logische goederen is relatief sterk gedaald, terwijl dat van de
Verenigde Staten in geringe mate gedaald is en dat van Japan
meld in de studie van Dunning en Stopford hebben hun Europees
sterk is toegenomen;
47% tot 43% tussen 1977 en 1981, terwijl het Noordamerikaanse
aandeel in de totale verkopen buiten het thuisland verminderd van
— de handelsbalans van de Gemeenschap in hoogtechnologische
aandeel groeide van 22% naar 25% (tegen de achtergrond van een
goederen is alleen positief ten opzichte van niet-OECD landen.
ode 1963-1979). Overigens kwamen deze uitgaven hi beide lan-
stijgend aandeel van de buitenlandse verkopen in het totaal 3). Ook
de winstgevendheid (nettowinsten gedeeld door eigen vermogen,
geconsolideerd op wereldschaal) van de grootste Europese ondernemingen waarvoor vergelijkende gegevens bestaan, laat te wensen
over in vergelijking met Amerikaanse en Japanse ondernemingen.
De resp. percentages lagen voor de jaren 1977 en 1981 op 5 a 7 voor
den van een lager niveau in 1963 dan elders. Wat wel opvalt is
Europa, 14 a 15 voor de Verenigde Staten en 12 a 13% voor Ja-
Ten opzichte van zowel de Verenigde Staten als Japan is zij nega-
tief;
— de uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling zijn in Japan sneller
gestegen dan in andere landen, behalve in West-Duitsland (peri-
dat het overheidsaandeel in de Japanse uitgaven zo gering is, nl.
28% tegen 46% a 58% in de andere industrielanden;
— in een aantal van de interessantste toekomstsectoren, te weten
pan 4). De Nederlandse multinationals, ten slotte, hebben vooral
sinds 1975 grote bedragen in het buitenland geinvesteerd, oplopend
vanf. 2mrd.perjaarindeperiodel970-1975totmeerdanf. 4mrd.
micro-elektronica, robotica, telecommunicatie en (in mindere
in recente jaren. Deze reallocatie van de investeringen was deels een
mate) biotechnologie, ontwikkelt de mondiale concurrentie zich
reactie op de stagnatie, maar bevorderde op haar beurt wederom het
stokken van de Europese groei.
toenemend voornamelijk tussen ondernemingen uit de Verenigde Staten en Japan. Europese ondernemingen komen er of
niet meer aan te pas of bezetten de tweede rang. In bepaalde
deelmarkten zijn (of waren tot voor kort) Europese producenten
wel succesvol: b.v. kleine computersystemen (wordprocessors),
software, randapparatuur en laserdrukapparatuur. Maar de geschiedenis van de informatica-industrie heeft geleerd dat specialistische successen van beperkte betekenis en duur kunnen zijn
en zelden aanleiding geven tot de opbouw van sterke ondernemingen. De markt is nameh’jk een markt voor een systeem, niet
Relatieve stagnatie
Zal het dagen? Zullen komende jaren een doorbreking in positieve zin van de hierboven geschetste negatieve ontwikkelingen in
werkgelegenheid, technologisch geinduceerde groei, van de interne
markt en de investeringen te zien geven? Men kan zich gemakkelijk
voor een produkt. De systeemproducent is sterk; het gebrek aan
belangrijke Europese ,,mainframe”-producenten (bijna alle
grote, oorspronkelijke Europese ondernemingen verkopen Fu-
jitsu-,,mainframes”) is ook van betekenis geweest voor de halfgeleidermarkt. (In een ,,mainframe” worden circa 10.000 ge’in-
tegreerde schakelingen geplaatst, tegen slechts 15 in een consumenten-elektronicaprodukt). Europa produceert slechts de
helft van de eigen consumptie aan halfgeleiders, en dat betreft
dan nog voornamelijk de losse halfgeleiders, niet de ge’inte-
greerde schakelingen.
ESB 21/28-12-1983
1) Commissie der Europese Gemeenschappen, Economisch Jaarverslag
1982-1983, nr. 14, november 1982, biz. 126.
2) Gegevens ontleend aan A. Roobeek, Hegemonic en rivaliteit. O ver de toenemende konkurrentie tussen de Verenigde Staten en Japan op het gebied van
de hoogwaardige technologieen, doctoraalscriptie Universiteit van Amsterdam, 1983 en C. G. Mulder, Europees innovatiebeleid, doctoraalscriptie Universiteit van Amsterdam, 1983.
3) J. M. Stopford en J. H. Dunning, Multinationals. Company performance
and global trends, Londen, 1983, biz. 79-82.
4) Idem, biz. 83.
1215
rijk rekenen, en zeggen dat het dieptepunt van de recessie gepas-
de falende onderzoeksdrift. Het stelt verlies aan vitaliteit voor, ze-
seerd is. Van nu aan een (voorlopig langzaam) opgaande lange golf?
ker, maar het zou onjuist zijn de biologische analogic te ver door te
Een Europa dat zich optrekt aan Amerikaanse en Japanse (Zuid-
voeren. Het verlies aan economische vitaliteit houdt verband met
oostaziatische) groei? Het beeld impliceert reeds een testimonium
paupertatis, want de autonome Europese groei wordt blijkbaar ge-
krachten verbruikende onderlinge verdeeldheid, gebrek aan ide-
ring geschat. Het drukt de verwachting van een relatievestagnatiein
Europa uit.
alen en geloof. Dit zijn elementen van het huidige Europese cynisme, dat de dialectiek deed degenereren van een aandrijfkracht
Inderdaad lijkt dat de meest reele prognose te zijn. Een groei, die
in de komende jaren waarschijnlijk in Europa zal terugkeren, maar
tot een destructiemechanisme.
terugwijkende intellectuele belangstelling, morele vermoeidheid,
die alleszins het karakter lijkt te zullen dragen van een achterblijven
bij de ontwikkelingen in Japan, de Verenigde Staten en de snel op-
Conclusie
komende nieuwe economische gebieden. Relatieve stagnatie is een
herhaald voorkomend gebeuren in de economische geschiedenis
Mijn taxatie van Europa’s toekomst zou men redelijk pessimis-
geweest. Nederland in de 18e eeuw, Frankrijk in de 19e eeuw, het
tisch of bescheiden optimistisch kunnen noemen. Het is maar waar
Verenigd Koninkrijk in deze eeuw zijn bekende voorbeelden.
men naar kijkt: de opleving die wel weer komen gaat, voornamelijk
Relatieve stagnatie valt te definieren als de economische groei
van een bepaald land of gebied die bescheiden uirvalt in vergelijking
in het kielzog van andere economieen; of de achterstand die Europa
in enkele sectoren reeds heeft opgelopen en die zich verder zal ver-
tot de relevante economieeh, d.w.z. die als referentie dienen. In
grootheden als het accres van het inkomen per hoofd, van het reeel
breden.
bruto nationaal produkt, van de groei van werkgelegenheid en van
de produktiviteitsontwikkeling in overeenkomstige sectoren, weer-
spiegelt zich dat. Relatieve stagnatie manifesteert zich ook in de
Er worden nu weer allerhande aanbevelingen gedaan die de oude
thema’s herhalen. Daaronder het voorstel voor een Europese industriepolitiek. En wij zouden geen goede Nederlanders zijn, wanneer
economische structuur. Er ontstaat een langzame verschuiving in de
samenstelling van het bedrijfstakkenpatroon. Oude en verouderende sectoren bh’jven langer dan elders overeind (hoewel per stuk
wij onze eigen politieke oplossingen niet voor export aanboden. Zo
vraagt dr. Vlak „(…) waarom op Gemeenschapsniveau nog geen
initiatief overeenkomstig de Commissie-Wagner bestaat” 6).
Het lijkt wel alsof men op industriepolitiek terrein nooit leert. Dat
vaak een zieltogend bestaan leidend); jonge, innovatieve en expan-
komt omdat er steeds wensen worden uitgesproken, in plaats van
sieve bedrijfstakken ontstaan later en trager. Op den duur wordt de
structurele compositie van een relatief stagnerende economic zo be-
analyses verricht. Er ,,moeten” Europese oplossingen van het soort
,,Esprit” worden gezocht en financieringsmiddelen ter beschikking
lastend dat de ,,machine” tot stilstand komt.
worden gesteld. Er ,,moet” naar de Japanse samenwerking tusscn
Het verraderlijke aan de relatieve stagnatie is dat het, zeker in de
Miti en het bedrijfsleven worden gekeken. Er ,,moeten” Europese
aanvangsstadia, geen onplezierige toestand is. Het welvaartsniveau
samenwerkingsakkoorden komen tussen de leidende ondernemin-
is hoog, de groei weliswaar bescheiden, maar zonder al te grote
spanningen. Een conjuncturele opleving versluiert de problemen
gen. Enzovoort. Dit zijn voor een belangrijk deel wensdromen.
Over de mythe van de Europese industriepolitiek wordt nu al twintig jaar gepraat, worden memoranda geschreven, en conferenties
nog meer en verdaagt de wil tot oplossingen te komen. (Vergelijk
Engeland in de jaren vijftig en zestig, vooral de Macmillan-periode).
Omdat de relatieve stagnatie een economisch verouderingsproces is, heeft het z’n oorsprongen in de gebrekkige arbeidsethos 5) en
belegd. Het leverde weinig of niets goeds op, hetgeen niet verwonderlijk is, want de belangen en vooral de beleidspolitieke concepties
tussen de lidstaten lopen vandaag nog even sterk uiteen als in de ja-
ren zestig. En zelfs de nationale homogeniteit en constantie van de
economische politick laat in enkele, waaronder grote lidstaten
(Frankrijk, Verenigd Koninkrijk) te wensen over. Hoe men in het
licht van twee decennia durende mislukkingen nog verwachtingen
van een Europese industriepolitiek kan koesteren is mij een raadsel.
Daar komt bij dat men nalaat de werkelijk economisch-politieke
lessen van de Verenigde Staten en Japan over te nemen. Die zijn dat
in beide landen, hoe protectionistisch zij soms ook mogen zijn, een
harde en intensieve mededinging heerst op de interne markt. Ik heb
dat al jaren geleden betoogd 7). Wat belangrijker is: het is de funda-
mentele economische wet die geldt voor een groeiende economic.
Die groei is immers een voortdurende herstructurering, een reallocatie van produktieve krachten in de richting van de toekomstmoge-
lijkheden.
In een economic van de dimensie als de Europese, die deze groei,
gegeven de overstelpende mogelijkheden welkc techniek en organisatie thans bieden, niet waar maakt, moet iets grondig mis zijn. Dat is
dan ook het geval. De relatieve stagnatie is er – en zal er blijven omdat de concurrentie binnen Europa onvoldoende werkt en zo-
doende haar allocatieve rol niet bevredigend kan vervullen. In een
recente column in dit blad heb ik N. G. Pierson geciteerd. Men kan
ook J. S. Mill aanhalen: ,,(…)Where competition, though free to
exist, does not exist, or where it exists, but has its natural consequences overruled by any other agency,…we ought, …to consider
not only what will happen supposing the maximum of competition,
but how far the result will be affected if competition falls short of the
maximum” 8).
H. W. de Jong
5) Men denke bij het begrip arbeidsethos niet primair aan de geleverde hoe-
veelheid arbeid, maar vooral aan het voorhanden besef dat dienstverlening
aan anderen een voorwaarde voor eigen welvaart is.
6) G. J. M. Vlak, Een nieuw Europees elan en de rol van de banken, Preadvies van de Vereniging voor de Staathuishoudkunde, 1983, biz. 65.
7) Zie de hoofdstukken 1, 2 en 7 van Ondernemingsconcentratie, Leiden,
1971, o.a. over concurrentie en concentratie in de Japanse economic.
8) J. S. Mill, Principles of political economy, Londen, 1869, Boek II, hoofdstuk IV, paragraaf 3.
1216