ECONOMISCH STATISTISCHE BERICHTEN
Na een zeven jaar durend zelfonderzoek is de SociaalEconomische Raad unaniem tot de conclusie gekomen
dat hij prima functioneert. In het op 30 mei jl. aanvaarde rapport De Sociaal- Economische Raad, zijn taak,
samenstelling en werk wijze klinkt althans geen enkele
twijfel daarover door. De SER moet blijven zoals hij is,
was de eensgezinde opvatting van werkgevers- en werknemersvertegenwoordigers in de commissie-TSW (taak,
samenstelling en werkwijze) van de SER en de kroonleden konden zich daar blijkbaar mee verenigen, ook al
werd hier en daar wat gesputter gehoord. Het etiket van
,,instituut voor dejaren vijftig”, zo luidde de conclusie van
SER-voorzitter De Pous, is vervangen door dat van
,,instituut voor de jaren tachtig”.
Het is de vraag of met die simpele verandering van
etiket niet te gemakkelijk de suggestie wordt gewekt dat
in dertig jaar tijd in de positie van de SER niet veel
wezenlijks is veranderd. Zonder twijfel is dat wel het geval.
Het zou ook hoogst merkwaardig zijn als een instituut dat
zo in het brandpunt staat van de sociaal-economische
verhoudingen, onberoerd zou zijn gebleven door de vele
veranderingen die zich sinds zijn oprichting o p dat gebied
hebben voltrokken. Ook al mag het juist zijn. zoals in het
rapport wordt geconstateerd, dat de overwegingen die in
het verleden hebben geleid tot oprichting van de SociaalEconomische Raad, ook thans nog ten volle gelden, dan
betekent dat nog niet dat wat taak en werkwijze betreft,
alles bij het oude zou moeten worden gelaten. Het is dan
ook uitermate zwak van de Raad dat hij een werkelijke
discussie en bezinning over zijn functionerenanno 1980uit
de weg is gegaan. Onder de druk van zijn eigen gewicht
heeft de SER zich zelf op zijn plek vastgezet. Maar of de
SER van nu nog meerdan een glimpis -en kanzijn -van
het instituut dat hij was in de jaren vijftig en zestig, is een
vraag die helaas onbeantwoord is gebleven.
Het lijdt geen twijfel dat de SER ook op dit moment
nog een zeer belangrijk adviescollege is voor de regering.
In talrijke commissies wordt zeer nuttig werk gedaan.
In 1979 zijn 224 adviezen uitgebracht, waarvan het merendeel unaniem. Maar ook niet-unanieme adviezen over
kwesties die sociale partners scherp verdeeld houden, zijn
niet van belang ontbloot, al is het alleen maar vanwege
het feit dat partijen worden gedwongen hun standpunten scherp en afgewogen te formuleren. Als forum waarin
de sociale partners elkaar ontmoeten en hun opvattingen
presenteren en onderling toetsen, vervult de SER dan ook
nog steeds een belangrijke functie. Daarbij heeft de SER
het zelfs drukker dan ooit. Het beleid van de overheid in
de sociaal-economische sector rukt steeds verder o p ende
behoefte (of wettelijke verplichting) om daarbij het advies
in te winnen van het georganiseerde bedrijfsleven neemt
daarmee in gelijke mate toe.
Het zou echter volstrekt onjuist zijn daaruit te concluderen dat de SER nog een zelfde rol vervult als in de
jaren vijftig en met name zestig. toen in de besloten vergaderingen over de belangrijkste sociaal-economische
onderwerpen zaken konden worden gedaan. Het is deze
onderhandelingsfunctie waaraan de SER zijn vermaardheid ontleent, maar geleidelijk aan is die tot het verleden
ESB 4-6-1980
gaan behoren. Door zulke uiteenlopende maatschappelijke veranderingen als democratisering, decentralisatie,
toenemende openbaarheid, professionalisering van het
georganiseerde bedrijfsleven, verschuiving van de nadruk
van harmonie naar belangentegenstelling en van groei
naar verdeling, is het steeds onwaarschijnlijker gekorden dat de top van het bedrijfsleven in de SER in beslotenheid tot een akkoord zou kunnen komen dat door de
achterban zou worden aanvaard. Het adviseren is wel
gebleven, maar onderhandelen werd ontmoeten.
Gelijktijdig met deze uitholling van de positie van de
SER is de behoefte van de regering om reeds in een vroeg
stadium van de beleidsvoorbereiding o p allerlei terreinen
kennis te nemen van de visie van het bedrijfsleven, toegenomen. Het monopolie van de SER als adviesorgaan
van het bedrijfsleven ten behoeve van de regering is echter steeds meer doorbroken. Een netwerk van raden
– men spreekt wel van de radenrepubliek – heeft op
uiteenlopend en vaak zelfs overlappend terrein zijn intrede gedaan. Daarnaast zijn ook de directe contacten
tussen de geprofessionaliseerde werkgevers- en werknemersorganisaties en de bij het sociaal-economische beleid betrokken departementen geïntensiveerd. Het zou te
ver gaan te zeggen dat de SER daardoor buitenspel is
geplaatst, maar zijn centrale rol is toch aanzienlijk verkleind.
Daar komt nog bij dat ook de invloed van allerlei andere
belangengroepen dan werkgevers- en werknemersorganisaties sterk is gegroeid. Goed georganiseerde consumenten-, milieu-, energie-, derde wereld-. onderwijs- en andere
groepen hebben zich een duidelijke plaats in het beleidscircuit veroverd. De overigens altijd al beperkte representativiteit van de SER voor het georganiseerde sociaaleconomische leven is daardoor verder verminderd.
De commissie-TSW werd in 1973 opgericht om de
SER te redden. In die opdracht is zij geslaagd. Dedonkere
wolken die zich in die tijd boven de SER hadden samengepakt, omdat de vakbeweging de Raad dreigde te verlaten, zijn verdreven. Maar de commissie is voorbijgegaan aan dertig jaar maatschappelijke ontwikkeling.
Zij heeft geen enkele aanzet gegeven tot een vernieuwing
van de SER en een aanpassing aan veranderde sociale
en economische omstandigheden en verhoudingen.
De SER blijft zich koesteren in zijn historische rol in
plaats van initiatief te nemen om te voorkomen dat die
rol steeds meer raakt uitgespeeld.
Toch zou die rol er nog steeds kunnen zijn. Ook al is de
wijze van besluitvorming in het sociaal-economische
vlak sinds de jaren vijftig drastisch veranderd. overleg en
onderhandeling om tot aanvaarde beslissingen te komen
zijn nog steeds even belangrijk als dertig jaar geleden.
Alleen zal naar andere, eigentijdse vormen moeten worden gezocht, wellicht minder centraal en misschien meer
ad hoc. Een SER die faalt de bakens daarnaar te verzetten
heeft niet alleen zijn langste. maar vooral ook zijn beste
tijd gehad.
L. van der Geest
649