.
ic
Eèn combinatie van
GROTE ORGANISATIES
op het gebied van de detailhandel in
duurzame gebruiksartikelen zoekt een
SECRETARIS
Daarbij wordt gedacht aan een econoom,
jurist of mede door cle praktijk geschoolde
kracht van circa 35 jaar.
Hij moet intense belangstelling hebben
voor de uitbouw van organisaties – ook
in internationaal verband -, voorlichting
over bedrijfsbeheer en de interne orga-
nisatie van de detailhandelszaken.
Eigenhandig geschreven brieven met vol-
ledige inlichtingen onder no. E.S.B. 28-2,
Postbus 42, Schiedam.
4;
L
;A
LEV
A18O7
….meér dan
anderhalve eeuw
levensverzékering
HOOFDKANTOOR
Herengracht 475, Tel. (020) 22 13 22, AMSTERDAM C.
HEADØFFICC FOR CANADA
Holland LIfe Bullding
1130 Bay Street, Tel. WA 5.4511.TORONTO.
.
34.2
DE VERENIGING NEDERLANDSE
HERVORMDE DIAKONESSEN
INRICHTING TE AMSTERDAM
wil op korte termijn overgaan tot aanstelling van
een
ECOHOOMDIRECTEIJR
van het door haar geëxploiteerde ziekenhuis (250 bedden;
in voorbereiding zijnde nieuwbouw 330 bedden).
Deze functionaris zal deel uitmaken van een meerhoofdige
Directie, waarin tevens zitting hebbende Predikant-Directeur,
de Geneesheer-Directeur en de Besturend Zuster.
Academische opleiding is vereist.
De salariering is in overeenstemming met de belangrijkheid
van de functie.
Geïnteresseerden wordt verzocht een korte samenvatting
van hun gegevens te zenden aan:
Drs. P. H. Lammerts van Bueren,
Adviesbureau voor Organisatie en
Personeelsbeleid, Zandvoorter Allee 7 –
Heemstede.
Referentie: ED.
638
E
C ON
0
MI S
CH-
S T
A T 1
ST
1
S C
H E B ER! C H T E
N
Uitgave van de
Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland: Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Telefoon redactie: (010) 25 2939. Administratie: (010)
23 80 40. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam, Banque de Corn-
,nerce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.
Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Prieeldreef 1,
Di/beek.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Abonnementsprijs:
franco per post, voor Nederland
f.
36,50
(studenten
f.
25) per jaar.
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.
Losse exemplaren van dit nummer f. 1,25.
Advertenties:
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de N. V. Koninklijke Nederl. Boekdrukkerj H.A.M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam, tel. (010)
2602 60, toestel 908.
Advertentie-tarief:
f.
0,40 per mm. Contract-tarieven op aan-vraag. Rubrieken ,, Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f.
0,80 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
COMMISSIE VAN REDACHE: L. H. Klaassen; H. W. Lambers;
P. J. Montagne; J. Tinbergen; A. de Wit.
Redacteur-Secretaris: A. de Wit.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:
F.
Collin;
J.
E. Mertens de Wilmars; J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J. Vlerick.
E.-S.B. 14-7-1965
Het C.O.P.
1
S.-E.R.-rapport over een Nederlandse
.jraduate business school”
De studiecommissie, die door de C.O.P. in overleg met
het I.U.C. werd ingesteld om te onderzoeken in hoeverre
een ,,graduate business school” in Nederland toepassing
kan vinden, heeft verslag uitgebracht
1).
De conclusie is
dat een tweejarige interdisciplinaire doctorale studie
mogelijk gemaakt moet worden aan een interfaculteit van
een individuele universiteit of hogeschool – of aan een
interfaculteit in samenwerking met een technische hoge-
school – leidende tot de graad van doctorandus in de
bedrjfs- en bestuurswetenschappen. Toegang tot deze
nieuwe post-kandidaatsstudie zouden moeten krijgen kan-
didaten in de economische, technische, sociologische en
psychologische wetenschappen en die in de rechten, waar-
van de bestaande kandidaatsopleidingen tot drie jaren,
hoofdzakelijk mono-discipl inaire studie, zouden moeten
worden beperkt.
De commissie geeft ook haar mening over wat er
voor
en
na
deze tweejarige doctorale studie nodig en gewenst
zou zijn. Voorlopig wordt geen aanleiding gezien tot het
instellen van bijzondere
pre-kandidaatsstudies.
Het
post-
universitaire
onderwijs op dit gebied wordt in drie niveaus
onderscheiden. Voor jongere leidinggevende functionarissen
zou dit aan verschillende ‘universitaire instellingen ver-
bonden’of op een centraal instituut geconcentreerd kunnen
worden. Voor de meer ervaren leidinggevende functio-
narissen en voor (potentiële) topleiders wordt een centraal
instituut nodig geacht. Aangenomen mag worden – het-
geen voor het bedrijfsleven van grote importantie is –
dat voor deelneming aan deze opleidingen, al of niet in
conferentievorm, geen stringente formele eisen gesteld
zullen worden met betrekking tot een vroegere academische
opleiding. Voorgesteld wordt te onderzoeken in hoeverre
bundeling van de diverse activiteiten op dit gebied mogelijk
en wenselijk is en op welke wijze.daarin een eenheid van
bestuur zou kunnen worden verkregen.
De kardinale vraag bij dit alles is uiteraard wit ge-
doceerd moet worden en wiè dit moet doen. Niet alleen
hieraan, maar ook aan het wetenschappelijk onderzoek
dat hiervoor nodig is, wordt in het rapport aandacht ge-
1)
,,Onderwijs en onderzoek inzake leiding van bedrijven en
instellingen”, rapport van een studiecommissie onder voorzitter-
schap van Dr. B. Pruyt, samengesteld door een werkgroep uit
deze commissie onder voorzitterschap van Prof. Dr. J. L. Meij,
uitgave van de Commissie Opvoering Produktiviteit/Sociaal-
Economische Raad, juli 1965.
schonken. Een fundamenteel probleem zowel bij het onder-
wijs als bij het ohderzoek op dit gebied is de wijze van
aanpak. Wat moet mono-disciplinair en wat moet inter-
disciplinair (en niet multi-disciplinair) zijn? Ten aanzien
van het onderzoek kan hierover m.i. geen twijfel bestaan.
‘Dit moet interdisciplinair zijn, wil het zich onderscheiden
van het onderzoek op de verschillende traditionele functio-
nele gebieden. Helaas is het zo dat dit interdisciplinaire
onderzoek praktisch nog niet van de grond is gekomen,
op de keper beschouwd ook niet bij vooraanstaande Ame-
rikaanse instellingen op dit gebied. Er ligt dus een vrijwel
onontgonnen werkgebied te wachten. Bij het onderwijs is
een dergelijke eenduidige conclusie m.i. niet mogelijk en
is het meer een kwestie van didactische fasering. De
meerderheid van de commissie blijkt – zoals hierboven
aangeduid – voor een mono-disciplinaire kandidaats-
studie, gevolgd door een interdisciplinaire doctoraal-
opleiding, te hebben gekozen. Eén lid van de commissie,
Prof. Ir. T. J. Bezemer, is van mening dat de interdiscipli-
naire aanpak tot de gehele studie zou moeten worden uit-
gestrekt
2).
Er wordt een ruwe indicatie gegeven van de betekenis
die het onderwijs op verschillend niveau met betrekking
tot de problematiek van leiding en Organisatie
ifl
Nederland
kan hebben. Globaal zou kunnen worden gesteld dat er bij
het bedrijfsleven en het openbaar bestuur in totaal on-
geveer 120.000 functies zijn, waarvoor naast praktijk-
ervaring een systematische opleiding op watenschappelijk
niveau gewenst is.
In het bovenstaande zijn slechts enkele van de belang-
rij kste gedeelten van het rapport aangesneden. Naast
andere, verdienen zij elk voor zich een diepgaande dis-
cussie in brede kring. Het rapport is zeer zorgvuldig in
zijn omschrijvingen en formuleringen. Men heeft het juiste
evenwicht weten te vinden tussen Amerikaanse ervaringen
en Nederlandse mogelijkheden. Met de conclusie kan in
concreto iets worden gedaan. De gestelde onderwijs-
doeleinden yolledig te bereiken zal echter evenmin een-
voudig zijn als het verrichten van werkelijk interdisciplinair
‘onderzoek, waarop het uiteindelijk gebaseerd moet zijn.
Moge echter te respecteren zorgvuldigheid niet tot te grote
voorzichtigheid leiden.
Eindhoven.
Dr. A. WATFEL.
2)
Zie in dit verband ook
mijn
artikel: ,,Naar een Nederlandse
,,business school”?” in ,,E.-S.B.” van 9januari 1963.
Het C.O.P./S.-E.R.-rapport over een Nederlandse
,,graduate business school”,
door Dr. A.
Wattel
……………………………..
Reële discussie over de begroting,
door Prof. Dr.
W.
Drees Jr…………………………
Enkele opmerkingen over arbeidsproduktiviteit (11),
door Prof Dr. W. J. van de Woest(jne ……..
Het bezit van duurzame consumptiegoederen,
door Drs. A. van der Zwan ……………..
De Nederlandse consument en het aardgas,
door
A. N. J. Vriens ……………………….
.. .
Blz.
Blz
B oe k bes pre kin gen:
S. Swianiewicz: Forced Labour and Economie
639
Development. An Enquiry into the Experience
of Soviet Industrialization,
bespr. door Prof.
640
Dr. H.
C. Bos ……………………..
651
Prof. Dr. G. Th. J. Delfgaauw: Inleiding tot de
641
, economische wetenschap,
bespr. door Prof.
644
Dr. A. Reertje ………………………
652
Mededelingen voor economisten……………..653
650 Geld- en kapitaalmarkt,
door Drs. A. Woudhuizen
653
E.-S.B. 14-7-1965
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
639
Reele discussie over de begroting
Rapport Commissie-Witteman.
In mei publiceerde het Centrum voor Staatkundige Vor-
ming het rapport van de Commissie-Witteman getiteld
,,Staten-Generaal en Staatsfinanciën”. Het is verheugend
dat de staatkundig zo belangrijke zaken van Comptabili-
teitswet en procedures van de Staten-Generaal veel belang-
stelling genieten. Het rapport van de Commissie-Witteman
over het tot stand komen van de begroting en over de
controle op de doelmatige besteding is zeer de moeite
waard.
Op één voorstel, te weten een splitsing van de uitgaven
in die vcor bestaande en die voor nieuwe activiteiten ‘),
dat in de pers nogal de aandacht heeft getrokken, wordt
in dit artikel ingegaan. De lezer van ,,E.-S.B.” die zich
voor de sector„Rijk”
2)
interesseert, wordt aangeraden om
van het korte en helder geschreven complete rapport
kennis te nemen.
Het voorstel van de Commissie.
Een van de voornaamste voorstellen van het rapport is
het aanbrengen van een splitsing
3)
van de uitgaven in die
voor bestaande activiteiten en voor nieuw beleid. Dit voor-
stel wordt als volgt gemotiveerd. De Algemene Begrotings-
commissie uit de Tweede Kamer zal de taak tot afweging
van wensen, bij de afzonderlijke begrotingshoofdstukken
geuit, ,,alleen kunnen vervullen, als uit de begrotingen en
de daarop gegeven toelichting duidelijk wordt, enerzijds
welke posten een geheel vormen en anderzijds welke posten
of gedeelten van posten zogenaamde open posten zijn,
m.a.w. geen uitvloeisel zijn van in voorgaande jaren met
instemming van het parlement genomen beslissingen” (blz.
10 en 11).
De hoofdstukken der begroting geven thans onvoldoende
inzicht ,,in de omvang van de marge binnen de rijks-
begroting waarover nog een reële discussie mogelijk is”
(blz. 12). Daarom wordt voorgesteld art. 4 van hèt wets-
ontwerp Comptabilïteitswet aan te vullen met het volgende
voorschrift: ,,Voorts wordt bij elk ontwerp van een hoofd-
stuk als bijlage van de memorie van toelichting overgelegd
een staat, aangevende de artikelen en de bedragen welke in
dit ontwerp zijn opgenomen voor nieuwe dan wel voor
intensivering of wijziging van bestaande activiteiten” (blz.
14). Dit voorstel strekt ertoe om aan ,,de Staten-Generaal
een duidelijker beeld te geven van de mogelijkheden, die
in feite in de begroting aanwezig zijn voor een beïnvloeding
van het begrotingsbeleid” (blz. 15).
In de samenvatting worden kritiek en voorstel herhaald
in de volgende bewoordingen: ,,dat onvoldoende blijkt
welke posten voortvloeien uit reeds in voorgaande jaren
goedgekeurde beslissingen en dus weinig marge voor reële
discussie overlaten. De commissie stelt daarom voor dat
C.q. intensivering of wijziging van activiteiten.
Krachtens de titel behandelt het rapport de staatsfinanciën.
Terwijl de commissie vijf leden (mcl.
adviseurs) telde uit de sfeer
van de Hoge Colleges van Staat en drie rijksambtenaren (in
persoonlijke capaciteit) zitting hadden, waren er geen leden uit
de sfeer van provincies of gemeenten. Het valt op dat in de
titel van hoofdstuk II wordt gesproken over ,,overheidsfinanciën”
en dat op blz. 26 wordt gesuggereerd dat de Comptabiliteitswet
een regeling is die voor de overheid geldt. De Comptabiliteits-
wet heeft echter betrekking op de rijksflnanciën en niet op de
financiën van andere overheden.
In een bijlage
bij
de Memorie van Toelichting van elk
ontwerp van een begrotingshoofdstuk.
bij elk begrotingshoofdstuk een staat geproduceerd moet
worden, waaruil,bljkt welke posten niet vastliggen door
in het verleden genomen beslissingen, d.w.z. betrekking
hebben op nieuwe activiteiten dan wel op wijziging van
bestaande” (blz. 32).
De Commissie geeft geen voorbeeld van toepassing van
haar voorstel (dit in tegenstelling tot een ander voorstel
dat wel is geconcretiseerd).
Open posten en uitvloeisel van genomen beslissingen.
Aan posten die
kwantitatief vastliggen
door in het ver-
leden genomen beslissingen is inderdaad niets meer te ver-
anderen. Maar dergelijke posten (bij’. betaling van rente
op een staatslening
4),
uitbetaling van al contractueel toe-
gezegde woningbouwpremies) zijn schaars en omvatten
maar een klein deel van de ,,bestaande activiteiten”. Wetten
en andere beslissingen uit het verleden, die tezamen het
bestaande beleid vormen, bepalen namelijk vrijwel nooit
de concrete bedragen die in de nabije toekomst moeten
worden betaald. Het kenmerkende van een begroting is
juist dat een serie concrete voorstellen wordt gedaan over
de mate waarin
bestaande activiteiten zullen worden uit-
geoefend.
Van vrijwel alle uitgaven kan worden gesteld, dat zij
,,uitvloeisel zijn van in voorgaande jaren met instemming
van het parlement genomen beslissingen”. Maar daarmee
zijn die uitgaven nog niet kwantitatief bepaald. Het blijven
,,open posten”, met marge voor reële discussie.
Zo is Nederland lid van de Noord-Atlantische Verdrags-
Organisatie, van de Verenigde Naties en van vele andere
organisaties. Daarmee is (in het algemeen) nog niet vast-
gelegd hoeveel ons land in jaar x zal uitgeven voor defensie,
voor Cyprus of voor het Special Fund.
Het Statuut spreekt over hulp tussen de Rijksdelen, maar
de mate waarin Nederland hulp zal geven aan Suriname
of de Antillen ligt maar in sommige gevallen (en dan maar
voor enkele jaren) vast. Ook dan is discussie in het parle-
ment zinvol opdat de regering met de wensen van het
parlement rekening kan houden wanneer de regering t.z.t.
over al dan niet continuering van een vorm van hulp een
oordeel moet vormen.
Voor investeringen (waterstaat, onderwijs, kantoren enz.)
geldt dat zij op bestaande taken berusten. Maar het vast-
stellen van de omvang van deze investeringen in de nabije
toekomst is een beleidsbeslissing; elk jaar komen vele
projecten klaar en wordt met nieuwe begonnen. Bij com-
plexe programma’s die zich over vele jaren ‘uitstrekken
(zoals het Delta-plan) kan enige wijziging van tempo, soms
ook van uitvoering van onderdelen, plaatsvinden.
Hu.lpaan de landbouw dateert al van het eind van de
vorige eeuw. Het bepalen van de omvang van deze hulp is
echter een zaak diè elke herfst tot levendige discussies leidt
(al verplaatst het accent zich voor de prjssubsidies naar
de E.E.G.).
Onderwijs en Wetenschappen is het grootste hoofdstuk
van de rijksbegroting. De belangrijkste uitgaven daarvan
berusten op de wet. Maar de onderwijswetten geven slechts
een kader. Subsidiepercentages, leerplicht, soms klasse-
grootte: zij bepalen het juridische geraamte, niet de finan-
ciële vulling. Die wordt bepaald door het salarisbeleid in
Door vervroegde aflossing is zelfs hier nog wel iets te ver-
anderen.
640
‘
E.-S.B. 14-7-1965
,-,
de onderwijssector, door de opleidingsduur, door de kwali-
teit van nieuwbouw, door het peil van de materiële voor-
zieningen.
Er zijn wel gevallen waarin de wet de uitgaven vastlegt,
zonder speelruimte voor regering en. parlement. Men denke
aan de Pensioenwet of aan sommige sociale verzekerings-
wetten. Deze wetten zijn echter zo frequent aan wijziging
onderhevig, dat een voorstel tot onveranderde handhaving
ook al een beleidsvoorstel is dat ma.rge tot discussie laat.
Het ligt trouwens voor de hand (voor regering en voor
parlement) om af en toe, bij gewijzigde omstandigheden of
gewijzgd inzicht, een herziening van dergelijke wetten te
overwegen
(bijv.
om
rekening te houden met de stijging
van de welvaart, van de levensduur e.d.)
5).
En het algemeen kan men stellen dat de begroting juist
o.m. dient om gelegenheid te geven tot heroverweging van
het bestaande beleid, mede aan de hand van de financiële
gevolgen die dat beleid heeft.
Eigenaardig in het voorstel van de Commissie is dat
gemeend wordt dat slechts een reële discussie mogelijk is
over voorstellen
van de regering
tot wijziging van bestaande
activiteiten. Geen reële discussie wordt blijkbaar mogelijk
geacht over gedachten
van de Kamer
tot wijziging van
bestaande activiteiten. Voor de Kamer moeten bestaande
activiteiten als taboe worden beschouwd. Dit is vreemd
omdat parlement en regering beide delen zijn van de wet-
gevende macht en gezamenlijk de begroting tot stand
brengen.
Waarschijnlijk heeft hier ook het vaak voorkomend mis-
verstand een rol gespeeld, dat continuering van een be-
staande activiteit niet het doen van een keuze zou inhouden.
Dat is onjuist. Regeren is altijd het doen van een keuze.
Doet men niets, dan kiest men voor het voortluren van
het bestaande en heeft men de mogelijkheden van ver-
andering verworpen.
Het is slechts denkbaar dat onderscheid wordt gemaakt
tussen bestaande en nieuwe activiteiten wanneer een groot
5)
Soms zal een wijziging van het .beleid niet onmiddellijk
doorwerken in de jaarlijkse begroting. Dit is echter geen reden om een
beleidswijziging
buiten discussie te stellen.
aantal arbitraire en zeer betwistbare beslissingen wordt
genomen. Dan worden uitgaven met ,,continuering van
bestaand beleid” bestempeld, die dat niet voor honderd
procent zijn. Onwillekeurig zal men aan die uitgaven aldus
een onaantastbaar karakter toekennen, zulks ten detrimente
van het budgetrecht van de Staten-Generaal.
Conclusie.
Slechts enkele in de begroting opgenomen uitgaven
worden concreet bepaald door gedane toezeggingen c.q.
bestaande wetten. De voorgestelde uitgaven houden in het
algemeen wel verband met in het verleden genomen be-
slissingen, maar zijn daarmede naar aard en omvang nog
niet bepaald. De defensie, de ontwikkelingshulp, het salaris-
beleid, de opleiding(sduur), het huurbeleid, de zorg voor
de infrastructuur, de kinderbescherming, de politie, de
investeringen in staatsbedrijven, de sociale uitgaven, de
research, de buitenlandse dienst
6),
zij alle zijn bestaande
activiteiten. Over alle is echter een reële discussie mogelijk.
Een Staten-Generaal die zich zou willen beperken tot
apart vermelde nieuwe dan wel gemntensiveerde activiteiten
zou ontdekken dat vrijwel geen posten zo zouden worden
vermeld. Zij
zou van haar budgetrecht in hoofdzaak af
–
stand doen. Voor een beoordeling van de uitgaven moet
men zich verdiepen in de activiteiten afzonderlijk, hun
oorspronkelijke motivering, hun omvang, hun zin – in
deze omvang – voor nu en morgen. Er bestaat geen juri-
disch onderscheid waardoor men een groot deel van de
begroting buiten beschouwing kan plaatsen
7),
‘s-Gravenhage.
W. DREES Jr.
Terzijde zij opgemerkt, dat juist expansie vaak een be-
staande activiteit is. Het openen van nieuwe diplomatieke posten
is buy, een sinds lang bestaande activiteit. Zou de Commissie
dit rekenen onder het begrip ,,bestaande activiteit” of rekent zij
daaronder alleen de bestaande diplomatieke posten?
Dit wil niet zeggen dat economische extrapolaties van uit-
gaven op basis van ,,onveranderd beleid” onjuist zouden zijn.
Zij zijn nuttig om de problemen aan te geven waarvoor het Rijk
staat.
Bij
het maken van dergelijke extrapolaties blijkt echter
dat het begrip ,,onveranderd beleid” niet exact is en dat het
ongewenst zou zijn als men op basis van dit onderscheid de
gedachtenwisseling over de uitgaven drastisch zou bepërken.
Enkele opmerkingen over arbeidsproduktiviteit
(II)
De causale relatie tussen arbeid, produkt en arbeids-
produktiviteit.
–
De in het eerste deel van dit artikel
1)
aangegeven
structuurverandering in de produktie heeft ertoe geleid dat
het produceren in sommige gevallen tot een organisch
proces geworden is, waarbij geen enkel element meer een
zelfstandige plaats heeft. Veler arbeid heeft waarde, omdat
deze complementair t.a.v. de overige verrichtingen is. De
stelling, dat de grensarbeider een geringere waarde voor
het bedrijf heeft dan de gemiddelde, gaat niet meer op als
deze ,,laatst toegevoegde arbeider” het ,,sluitstuk in een
complementair geheel” is. In die gevallen zijn de bedrijven
bereid om voor ,,toegevoegde arbeidskrachten” als Itali-
anen en Turken extra hoge kosten te maken.
Dit proceskarakter van de produktie heeft een grote in-
1)
Zie ,,E.-S.E.” van 7 juli
1965.
vloed gehad op het karakter van de arbeidsproduktiviteit.
Wij
kunnen deze definiëren als cc
-.-., waarin
cc
de
arbeidsproduktiviteit is, q de hoeveelheid produkt en a
het aantal arbeiders. Omtrent de causale relatie tussen de
grootheden
cc,
q en a zegt deze definitie nog niets.
Als wij de totale hoeveelheid produkt op kunnen vatten
als de som van de produktie van individuele arbeiders dan
is het zinvol om te schrijven q
= cc.
a. Als arbeiders een
stuk grond omspitten, dan is de dagproduktie evenredig
met het aantal arbeiders en met de arbeidsproduktiviteit.
Deze laatste hangt dan af van de efficiëntie van de arbeid
en de wil tot produceren. Het is een factor die, als
exogeen
bepaald, in het produktieprocës optreedt. Om de wil tot
produceren op te voeren
zijn
stuk- en tariefloon bruikbare
instrumenten. De arbeider heeft dan een direct belang bij
het opvoeren van zijn arbeidsproduktiviteit.
E.-S.B.
14-7-1965
.
641
Gaat men nog uit van het exogeen bepaald zijn van de
arbeidsproduktiviteit, maar neemt men aan dat de te pro-
duceren hoeveelheid, bijv. door de afzetmogelijkheden,
bepaald is, dan is het zinvol om het aantal arbeiders
af-
hankelijk te stellen èn van deze hoeveelheid èn van de
arbeidsproduktiviteit. Wij
krijgen
dan a = –
s–.
Dit was
de situatie in de jaren dertig. Een stijging van de arbeids-
produktiviteit resulteerde in een vergroting van de werk-
loosheid. Ook nu nog heerst
bij
een deel van de arbeiders
de vrees dat vergroting van de arbeidsproduktiviteit moet
leiden tot werkloosheid. De ervaring van de jaren 1930-
1940 heeft op deze arbeiders een grotere invloed gehad dan
de recente ervaring van 1950- 1964.
Zien wij het produktieproces als sterk complementair,
dan kan men bij vermindering van de produktie nagenoeg
geen arbeiders ontslaan. Veel zgn. ,,uitvoerende” arbeid
heeft het karakter van toezichthoudende arbeid gekregen.
Maar het is toezicht houden op machines en instrumenten
geworden en niet meer, als de arbeid van de ,,oude” baas,
toezicht op mensen. Het aantal arbeiders is dan gegeven
door de structuur van het proces, en de arbeidsproduktivi-
teit is deels afhankelijk van dit vrij constante aantal ar-
beiders, deels ook van de variabele hoeveelheid produkt
die door en uit dit proces stroomt. Wij krijgen dan de
relatie
a.= .-_.
De arbeidsproduktiviteit is hier tot
een
endogene
factor in het produktieproces geworden: zij
wordt door de andere factoren bepaald. In dit stadium,
waarin
oc = –
s-,
is het duidelijk dat de arbeidsproduk-
tiviteit Positief correleert met de hoeveelheid produkt.
Bij hoogconjunctuur neemt dan de arbeidsproduktiviteit
toe en bij Iaagconjunctuur af. Deze relatie is dus tegen-
gesteld met de relatie die vôér de tweede wereldoorlog
actueel was.
Voor zover de arbeidsproduktiviteit door de procesgang
bepaald wordt en niet meer afhankelijk is van de inspanning
van de individuele arbeider hebben tarief- en stuklonen
hun zin verloren. Premiestelsels zijn dan nog op hun plaats
voor zover de premie een stimülans inhoudt om het proces
gunstig te laten verlopen. De zgn. multifactor-beloning is
daarvan een uitvloeisel. De premies ktinnen verband
houden met het afdelingsproces, waarbij de arbeiders
direct betrokken zijn. Dit proces is veelal nog door de
arbeiders te overzien. Als evenwel dit afdelingsproces in
hoge mate afhankelijk is van de gang van zaken in de
andere afdelingen en dus van de onderneming in haar
geheel, dan kunnen de premies meer het karakter van
,,winstdeling” verkrijgen. De stimulerende werking om bet
ondernemingsproces gunstig te beïnvloeden is dan verzwakt
in de zelfde mate waarin het inzicht van de arbeider in het
ondernemingsproces als geheel geringer is geworden.
Het ligt voor de hand om als grondslag voor de winst-
deling niet het rendement van het eigen vermogen en nog
minder het dividend op het aandelenkapitaal te nemen,
maar de netto toegevoegde waarde die in het proces ont-
staat.
Het kwantitatief bepalen van de arbeidsproduktiviteit.
Wij hebben tot nu toe over de arbeidsproduktiviteit
gesproken zonder ons af te vragen hoe deze kwantitatief
kan worden bepaald. De arbeidsproduktiviteit is de ver-
houding tussen de totale hoeveelheid produkt en het aantal
arbeidskrachten. Als wij het begrip ,,arbeidskracht” ge-
definieerd hebben, dan levert het bepalen van het aantal
arbeiders geen principiële moeilijkheden meer op. Vroeger
moge het nuttig zijn geweest om onder ,,arbeider” alleen
de uitvoerende arbeidskrachten te begrijpen, naarmate het
producerei meer een organisch gebonden proces werd en
de toezichthoudende functie belangrijker werd en de
grens tussen uitvoerenden, toezichthoudenden, en andere
employés vervaagde, lag het voor de hand om onder
,,arbeider” allen te verstaan, die op arbeidsovereenkomst
werkzaam waren.
Dit bracht echter een niet-rationeel verschil tussen een
firma en een N.V., waarin ook de directie een arbeids-
overeenkomst heeft. Daarom is het thans juist als het
C.P.B. voor het bepalen van de noemer uitgaat van degenen
die beroepsarbeid verrichten, dus inclusief de zelfstandigen.
Het Planbureau heeft dan geen moeilijkheden om het aan-
tal arbeidskrachten per onderneming
2),
per bedrijfstak of
voor het gehele land te bepalen.
Veel moeilijker dan het bepalen van de noemer van het
verhoudingsgetal is het vaststellen van de teller. Wat
moeten wij verstaan onder ,,de hoeveelheid produkt” en
hoe kunnen wij deze zinvol meten? Als het produkt in één
soort en tevens in één kwaliteit gemaakt wordt, zijn hier
geen moeilijkheden, maar die situatie is niet actueel. Zelfs
steenfabrieken leveren npg verschillende soorten stenen en
deze weer in verschillende kwaliteiten. Maar zelfs als men
aanneemt dat het hier nog wel enige zin heeft het aantal
stenen, onverschillig soort en kwaliteit, als een maatstaf
voor de hoeveelheid produkt te nemen, dan is het toch
duidelijk dat het aantal mantels, het aantal paren schoenen,
het aantal horloges geen bruikbare maatstaf is voor de
totale produktie van resp. de confectie-, de schoen- en de
horloge-industrie.
Nu zou men in gevallen als deze, nog wel van de aan-
tallen gebruik kunnei maken om een gegeven te hebben
dat evenredig is met de totale produktie, als enerzijds de
kwaliteit van de soorten onveranderd zou zijn en ander-
zijds de verhouding tussen de aantallen vali ieder soort
ongewijzigd zou blijven. Aan deze twee voorwaarden is
echter in het algemeen niet voldaan.
Wat wij wèl te weten kunnen komen is het omzetcijfer.
Dit omzetcijfer is het produkt van de kwantiteit, de kwali-
teit en het prijsniveau voor zover niet beïnvloed door de
kwaliteit. Dus omzet = q.k.p.
Hieruit volgt q = k
omzet (1) en q.k = omzet (2).
De eerste vraag nu is, of men voor het vaststellèn van de
arbeidsproduktiviteit wel of niet rekening moet houden
2)
Bij de bepaling per onderneming kan nog verschil van
inzicht bestaan in hoeverre buy, een concernstaf meegeteld moet
worden, terwijl bij de bedrijfstak de zelfde moeilijkheden
kunnen rijzen voor bedrijfstakorganen (i.c. voor research).
(1. M.)
,%~ N.V. SLAVENBURG’S BANK l[
,
%
642
E.-S.B; 14-7-1965
(1. M.)
met het kwaliteitsverschil. Als in een fabriek van auto-
banden het aantal geproduceerde banden en het aantal
arbeiders gelijk is gebleven, maar de banden gaan tweemaal
zo lang mee, is de arbeidsproduktiviteit dan gelijk gebleven
of is deze verdubbeld? Voor het bepalen van de arbeids-
produktiviteit is de laatste opvatting te prefereren.. Het
aantal banden is weliswaar gelijk gebleven, maar de maat-
schappelijke betekenis is nu tweemaal zo groot als die van
de oude produktie. Maar, om via (2) de grootheid q.k te
bepalen, moeten wij de geldomzet delen door de prijs die
nu
berekend zou worden voor banden van een kwaliteit
zoals deze
vroeger
geproduceerd werd. Dit
prjscijfer
is
veelal niet te achterhalen. Gaan wij anderzijds uit van (1),
dan moeten wij de omzet delen door
prijzen
waarin de
kwaliteitsverbetering verdisconteerd is, dus van direct waar-
neembare prijzen. Wij vinden dan echter een hoeveelheid
q waarbij ten onrechte geen rekening wordt gehouden met
de verbeterde kwaliteit.
Stel, als vereenvoudigd model, dat het aantal banden,
het aantal arbeiders, de gemiddelde prijs per band en het
gemiddeld loon gelijk gebleven zijn, maar dat de banden
een tweemaal zo lange levensduur hebben. Er is dan, on-
danks de
kennelijke
verbetering van het produktieproces,
geen ,,ruimte” voor een extra loonsverhoging, zodat, zo
gezien, er weer aanleiding is om voor de bepaling van de
arbeidsproduktiviteit op formule (1) terug te vallen en het
aantal banden als criterium voor de arbeidsproduktiviteit
te nemen.
Nemen wij nu de volgende situatie: het aantal arbeiders
en het aantal banden blijft gelijk en dus, zoals hierboven,
de arbeidsproduktiviteit. De banden gaan evenwel twee-
maal zo lang mee en zij worden voor het dubbele van de
oude prijs verkocht. Ook de omzet vertweevoudigt dus.
Maar als ni de lonen onveranderd bleven, dan zou er,
zônder stijging van de arbeidsproduktiviteit, in banden ge-
meten, wel degelijk een aanzienlijke ruimte voor loons-
verhoging
zijn.
Wij hebben deze voorbeelden gegeven om
aan te tonen hoe kameleon-achtig het begrip arbeids-
produktiviteit is.
Nôg
moeilijker
wordt het te hanteren als
wij
naar de
ontwikkeling van de arbeidsproduktiviteit voor de gehele
sector van de materie-omvormende produktiè vragen.
Behalve met de hoeveelheden en kwaliteiten binnen iedere
branche, moeten wij dan ook nog rekening houden met
verschuivingen in de relatieve plaats van de branches.
Hoe kunnen wij de geproduceerde hoeveelheid van de
diamantindustrie optellen bij de produktie in de zuivel-
industrie en deze weer
bij
die van de scheepsbouw en de
confectie-industrie?
Als wij, om iets in die richting te doen, de toegevoegde
waarden in die branches optellen, dan hanteren
wij
een
begrip waarin hoeveelheid, kwaliteit en prijs Verwerkt zijn
en daarvoor is de term arbeidsproduktiviteit niet geschikt,
want al moge men twijfelen of in het begrip arbeids-
produktiviteit de kwaliteit naast de kwantiteit verwerkt
moet zijn, voor de prjsfactor op zich zelf is daarin geen
plaats. Een voordeel van dit werken met de toegevoegde
waarde is daarentegen, dat wij nu ook zonder moeite de
dienstensector in onze beschouwingen kunnen betrekken,
tenminste voor zover die diensten produktief zijn in de
opvatting van Adam Smith, nl. dat produktie van ,,vendible
commodities”
3)
produktie is. Overheidsdiensten hebben
evenwel geen marktwaarde en daarom moet het C.P.B.
wel aannemen dat daar per definitie de arbeidsproduktivi-
teit constant is, terwijl het toch waarschijnlijk is dat de
technische hulpmiddelen en de arbeidsmethoden op de
overheidskantoren wèl een zelfde ontwikkeling zullen door-
maken als die van particuliere dienstverlenende kantoren.
Uit het bovenstaande volgt dat het uiterst moeilijk, en
waarschijnlijk zelfs onmogelijk, zal zijn om het begrip
,,gemiddelde arbeidsproduktiviteit in Nederland” zodanig
te definiëren dat het statistisch meetbaar is geworden.
Wij missen de mogelijkheid om de heterogene massa yan
geproduceerde goederen en diensten met een doelmatige
verwerking van de verandering (groei) van de kwaliteiten
op één noemer te brengen, zonder daarin de prijzen te
betrekken. Indien dit zo is, dan zullen berekeningen van de
arbeidsproduktiviteit en van veranderingen en de uit-
komsten daarvan, steeds met grote voorzichtigheid moeten
worden gehanteerd. Aan relatief kleine wijzigingen zal in
het algemeen niet veel betekenis kunnen worden toegekend
en als het gaat om belangrijke veranderingen op lange ter-
mijn, dan moet terdege rekening worden gehouden met
structurele wijzigingen in kwaliteiten en in de relatieve
belangrijkheid van produktietakken.
Dat is eeh voorzichtige en nogal pessimistische conclusie,
maar als theoretische conceptie om bepaalde economische
verschijnselen te verklaren en met elkaar in verband te
brengen, kunnen wij het begrip arbeidsproduktiviteit niet
missen. Het eerste gedeelte van deze beschouwingen is er
o.i. een
bewijs
voor. Ook blijft het, ondanks alle waar-
schuwingen, nuttig om berekeningen van arbeidsprodukti-
viteit te maken en de uitkomsten te vergelijken, want als
dat
cijfer
zich wijzigt dan is er ,,iets” dat verandert, en dat
,,iets” dient opgespoord te worden en zijn verandering
moet worden verklaard. Bovendien zijn deze veranderingen
zelve weer oorzaak van andere wijzigingen in het econo-
misch samenstel.
Onze conclusie is dus dat het begrip arbeidsproduktivi-
teit als theoretische conceptie niet te missen is, maar als
statistische grootheid met enige argwaan en zeker zeer voor-
zichtig beschouwd moet worden.
Delft.
Prof. Dr.
W.
L- VAN DE WOESTIJNE.
3)
Adam Smith: ,,Wealth of Nations”, deel 2, hoofdstuk III.
E.-S,B.
14-7-1965
643
Het bezit van duurzame consumptiegoederen
Inleiding.
In beschouwingen over de groei van het bezit aan duur-
zame consumptiegoederen beperkt men zich vaak tot het
verloop van de totale groei van het bezit van deze goederen.
Zo heeft men zich, ook in dit blad, vaak bezig gehouden
met de ontwikkeling van het personenautopark
1).
In het
onderstaande willen wij nagaan op welke wijze deze groei
zich voltrekt per inkomensklasse.
Aandacht voor de verdeling van het bezit over de in-
komensklassen biedt ons inzichten die belangrijk zijn voor
de marketing van de desbetreffende produkten; ook voor
de veranderingen van consumptiegewoonten die samen
kunnen gaan met het verkrijgen van duurzame goederen
zijn deze inzichten van belang. Wij denken aan het ver
–
krijgen van een personenauto of koelkast. Het bezit van
eenauto zal voor een gezin bijv. een verandering teweeg-
brengen in de besteding van de vrije tijd; het bezit van
een koelkast heeft effect op ko3p- en consumptiegewoonten
van voedingsmiddelen. Voor het autobezit kan men ook
denken aan planologische aspecten, zoals de mate van
parkeerruimte in nieuw te bouwen buurten, waarvan de
bewoners tot bepaalde inkomensklassen gerekend kunnen
worden. Voor deze problemen is van belang hoe het bezit
zich ontwikkelt binnen bepaalde inkomensgroepen.
Het bezit van personenauto’s en het inkomen.
Als men het autobezit (over bezit spreken wij in dit
verband als: het hebben van de beschikking over ten minste
één personenauto; dus niet alleen over de eigendom) na-
gaat van een representatieve steekproef van Nederlandse
gezinnen in 1957 en men geeft de verdeling van dat bezit
over de inkomensklassen weer, dan blijkt dat bij hoger
bruto-gezinsinkomen ook het bezit aan auto’s gemiddeld
per gezin hoger is.
TABEL 1.
Autobezit en inkomen in 1957
inkomensklassen
penetratiegraad
gld./jr.
i
pCt.
—2.400
…………………………0
2.400 – 3.600
………………………….
1
3.600 – 4.800
………………………
4
…
4.800 – 6.600 …………………………9
6.600 – 9.600
……………………….
20
9.600 en meer
……………………….
36
Bfon:
Handboek van marktanalytische gegevens, uitg. C.O.P. 1957.
De gegevens uit deze tabel kunnen worden uitgezet op
lognormaal grafiekpapier, waarbij de horizontale (in-
komens)as een logaritmische schaalindeling heeft en de
verticale (penetratiegraad)as een schaalindeling volgens de
normale waarschijnljkheidsverdeling. De dan waarge-
nomen punten laten zich goed door een rechte verbinden,
zoals grafiek A toont
2).
Het blijkt dus dat de lognormale
verdeling deze gegevens goed beschrijft.
Nog onlangs heeft Vermetten een prognose van het auto-
park gegeven: J. B. Vermetten: ,,Prognose van het autopark met
behulp van een ,,diffusion”-model”, ,,Statistica Neerlandica”,
jrg. 184, 1964.
J. S. Cramer (,,Private motoring and the demand for
petrol”, Journal of the Royal Statistical Society, A 3, 1959)
en Hubert Faure (,,Un modèle prospectif du marché de l’auto-
mobile”, Consommation, oktober-december 1959) hebben dit
reeds eerder gedaan voor Engelse en Franse- gegevens. Boven-
dien vindt men bij Cramer de theoretische implicaties van dit
model behandeld.
De lognormale verdeling kan door twee parameters
worden gekarakteriseerd, ni. het gemiddelde en de spreiding
van deze verdeling. Door deze beide parameters worden
niveau en helling van de rechte vastgelegd. Een schatting
van deze parameters kan in de grafiek worden afgelezen:
het gemiddelde als de logaritme
3)
van het inkomen, waarbij
een penetratiegraad van 50 pCt. wordt bereikt volgens de
aangepaste rechte; de spreiding (standaarddeviatie) als het
verschil tussen de logaritmen
3)
van de inkomens
bij
50 pCt.
en 84 pCt. penetratie. Voor de verdeling van het auto-
bezit in 1957 over de inkomensklassen geeft een schatting
van het gemiddelde de logaritme van f. 15.000 en van de
spreiding het getal 0,7.
Op basis van de gegevens uit het ,,Handboek van markt-
analytische gegevens” van 1957 kan ook voor andere
duurzame consumptiegoederen een schatting worden ge-
maakt van de parameters van de lognormale curve. In
tabel 2 staan deze schattingen voor een aantal goederen
weergegeven.
TABEL 2.
–
Schatting van gemiddelde en spreiding van de lognormale
curve voor een aantal duurzame consumptiegoederen 1957
totale pene-
gemiddelde van spreiding van
1
de verdelings-
de verdelings-
duurzaam goed
tratiegraad
1
functie
functie
pCt.
gld./jr.
getal (nat. log.)
elektr. strijkbout
1
75
1
2.000
1,0
elektr. stofzuiger
1
67
1
2.500
1,0
elektr. scheerapparaat
1
32
7.500
1,0
elektr. pick-up
12
1
20.000
1,2
personenauto
……
1
8
1
15.000
–
0,7
Men ziet hieruit dat bij gelijkblijvende spreiding (stof-
zuiger, strijkbout en scheerapparaat) het verschil in ge-
middelde van de verdelingsfunctie een weerspiegeling is
Gebruikelijk is hiervoor de natuurlijke logaritmen te ge-
bruiken.
644
”
E.-S.B. 14-7-1965
van het verschil in penetratiegraad, van een verschil in
niveau dus. Bij een gelijk gemiddelde (niveau) van de ver-
delingsfunctie geeft een grotere spreiding aan, dat het bezit
meer gelijkmatig is gespreid over de inkomensklassen; de
totale penetratiegraad is dientengevolge hoger.
De tabel geeft hiervan geen zuiver voorbeeld. Toch komt
dit effect van een grotere spreiding wel naar voren uit dê
vergelijking van het bezit van pick-up en auto. Hoewel
het gemiddelde van de verdelingsfunctie voor de pick-up
hoger is dan dat voor de auto, heeft een grotere spreiding
van het pick-up-bezit tot gevolg dat de totale penetratie-
graad ervan hoger uitkomt dan voor het autobezit.
Het zijn juist deze beide goederen die elkaar wat spreiding
betreft het meest ontlopen: het autobezit blijkt het meest
inkomengevoelig van deze goederen, het pick-up-bezit het
minst. De spreiding van het autobezit blijkt voor ons land
geringer te zijn dan bijv. in Engeland, waar men een
waarde van ongeveer 1,0 heeft gevonden (zie Cramer,
op. cit.); op basis van de gegevens voor Frankrijk van
Faure laat zich een waarde schatten van 0,6 â 0,7.
Toeneming van het bezit in de tijd gezien.
Voor Engeland en Frankrijk (zie Cramer en Faure)
werd gevonden dat een toeneming van het autobezit, in
de tijd gezien, kan worden beschreven als een verschuiving
van de lognormale curve, die wat de spreiding betreft
gelijk blijft. Het inkomen dat hoort bij een penetratie-
graad van 50 pCt. daalt voortdurend, waardoor een even-
wijdige verschuiving van de verdelingscurve optreedt. Voor
deze verschuiving van de verdelingscurve heeft Faure
de term ,,diffusion” ingevoerd. Naast deze ,,diffusion”
is er het effect van de toeneming van de gezinsinkomens.
Een toeneming van het autobezit is toe te schrijven aan
twee belangrijke impulsen:
een toeneming van de gezinsinkomens, waardoor
steeds meer gezinnen in hogere inkomenskjassen terecht-
komen; waar in deze hogere inkomensklassen een hogere
penetratiegraad van auto’s heerst, stijgt dientengevolge de
totale penetratiegraad (uitgaande van de veronderstelling
dat men zich conformeert aan de inkomensklasse, waartoe
men gaat behoren);
,,diffusion”, die ertoe leidt dat voor alle inkomens-
klassen een hogere penetratiegraad gaat optreden, en dus
ook de totale penetratie doet toenemen.
Voor auto’s kan men het verschijnsel van ,,diffusion”
in verband brengen met toenemende preferentie voor auto’s
van de consument (mede door reclame
4)
béïnvloed), de
relatieve prijsdaling van auto’s, de opkomst van een nieuw
type auto (de kleine Europese wagen), de ontwikkeling
van de tweedehands-markt. Binnen het model dat hier-
boven staat beschreven, wordt op de oorzaken van de
,,diffusion” niet ingegaan; zij wordt aanvaard als auto-
noom werkend verschijnsel.
Wij zullen hieronder voor het gezinsbezit van personen-
auto’s en koelkasten nagaan of ook in Nederland dit model
geldigheid heeft. Daarbij zullen wij gebruik maken van
gegevens uit het ,,Handboek van marktanalytische ge-
gevens”, uitg. C.O.P. 1957 en ,,Aanvulling 1962″, uitg.
C.O.P. 1963 en van de uitkomsten van een enquête van
het ,,Nederlands Centrum voor Marketing Analyses” van
4)
Volgens opgaven van het Bureau voor Budgetten-Controle
van het Cebuco nam de branche van auto’s, motoren, scooters
en bromfietsen in 1957 de 12e plaats in (in de volgorde van de
voornaamste branches naar advertentievolume in de dag-
bladen). In 1963 was deze branche gestegen naar de vierde
plaats.
begin
1965.
In de appendix
bij
dit artikel geven wij een
summiere beschrijving van deze onderzoeken.
Autobezit 1957
–
1965.
Als wij de gegevens voor 1962 en 1965, evenals voor
1957 is gedaan, op lognormaal grafiekpapier weergeven,
zoals in grafiek B is gebeurd, dan kunnen we daaruit twee
dingen zien:
Het inkomen
bij
50 pCt. bezit is, in de tijd gezien,
inderdaad steeds verder gedaald, t.w. van f. 15.000 in 1957
totf. 11.300 in 1962 en tot f. 11.000 in 1965. Deze bedragen
staan in guldens met koopkracht van de desbetreffende tijd-
stippen van de enquêtes. Om deze bedragen uit te drukken
in guldens van gelijke koopkracht zullen wij ze corrigeren
voor de stijging van de kosten van levensonderhoud:
TABEL 3.
Inkomen bjj 50 pCt. autobezit voor drie tjdstippen
inkomen
index kosten
van levens-
inkomen in gul.
nominaal onderhoud
dens van ielijke
koopkrcht
gld./jr.
(le kwartaal
gld
195
7/ir.
1957
=
100)
begin 1957
15.000
100
15.000
midden 1962
11.300
112
10.000
begin 1965
11.000 .
130
1
8.500
De helling (spreiding) van de curve voor 1962 blijkt
iets geringer dan voor 1957: 0,6 tegen 0,7. Van 1962 op
1965 blijkt de helling ongeveer constant te zijn gebleven:
voor beide jaren 0,6. Wij hebben hier echter te maken
met steekproefonderzoekingen en wij moeten dus ook
rekening houden met steekproeffiuctuaties; de verandering
in helling van 1957 op 1962 is betrekkelijk gering. Globaal
kunnen wij stellen dat ook voor Nederland een verschuiving
van de verdelingscurve, die de helling van de curve nage-
noeg ongemoeid laat, voor de toeneming van het gezins-
bezit van auto’s, in de tijd gezien, een realistisch beeld is.
• De vraag dringt zich op, of er over het tempo waarmee
de verschuiving plaatsvindt iets verstandigs te zeggen is.
Om daarin een inzicht te krijgen zetten wij de bedragen
van het inkomen bij 50 pCt. bezit uit tegen de tijd en wel
z6 dat de inkomens worden afgezet langs de verticale as
E.-S.B. 14-7-1965
• .
645
met logaritmische schaalindelin,g en de tijd langs de horizon-
tale as zonder transformatie. De logaritmische schaal-
indeling voor de inkomensas heeft het voordeel dat ge-
rekend wordt met relatieve yariaties van het inkomen,
terwijl negatieve inkomens
bij
extrapolatie niet kunnen
optreden.
In grafiek C zijn de drie waarnemingen in beeld gebracht.
Een rechte blijkt een redelijke aanpassing te geven. Dit
betekent dat in de periode 1957-1965 het inkomen waarbij
50 pCt. penetratie van auto’s wordt bereikt per tijdseenheid
met ongeveer constant percentage is afgenomen. Dat per-
centage kan geschat worden op ruim 7 per jaar.
Cniddold. Tse 2. 55120 ,g.fliaeti.
Grafiek C
S
t. 2.000 0057f],
S5:
50
80
65
80
,
85’8O
55’50
878560
Prognose autobezit voor 1970.
Als de verschuiving van de verdelingscurve zich blijft
voortzetten in hetzelfde tempo als gedurende de periode
1957-1965
en de spreiding blijft gelijk aan die van de jaren
1962 en 1965 dan zal in 1970 het inkomen waarbij 50 pCt.
penetratie wordt bereikt ongeveer f. 6.000 bedragen (uit-
gedrukt in guldens met koopkracht van 1957). Dan zou
de verdeling van het autobezit in 1970 over de inkomens-
klassen er globaal als volgt uitzien:
TkBEL 4.
Verdeling van het autobezit ovèr de inkomensklassen in 1970
vergeleken met 1962
penetratiegraad
inkomen
pCt.
gid. 1957
1970
1962
–
19
4
4.200 –
36
11
5.400 –
50
20
6.600 –
4.200
……………….
.
5.400
……………….
.
63
30
8.000 –
6.600
………………
.
8.000
………………
80 50
12.000 en
12.000
………………
meer
……………….
93
75
Behalve de verschuiving van de verdelingscurve van het
bezit is er het effect van de inkomensstijging. Als men van
1962-1970 rekent met een gemiddelde reële stijging van
alle inkomens met 4 pCt. per jaar, dan zou de inkomens-
verdeling volgens lognormale aanpassing voor 1970 in ver-
gelijking met 1962 er als volgt uitzien:
TABEL 5.
Inkomensverdeling (lognormale aanpassing) 1970
in vergelijking met 1962
inkomen
gld. 1957
verdeling pCt.
1970 1962
20
.4.200
–
5.400
……………..
.
1
25
5.400
–
6.600.
………………
20
22
–
4.200
……………….5
20
17
34
…
14
6.600
–
8.000
………………..
8.000
–
12.000
………………..
12.00 en meer
…………………
10
2
100 100
Zou nu alleen de inkomensstijging als impuls van de
bezitstoeneming werken, terwijl de verdelingsfunctie van
het autobezit niet zou veranderen, dan zou de totale pene-
tratie van auto’s in 1970 ongeveer
35
pCt. bedragen, tegen
22 pCt. in 1962. Als we echter de ,,diffusion” mee in de
beschouwing trekken, dan resulteert een totale penetratie-
graad van
bijna
2 op 3. Dit illustreert van welk een (domi-
nerende) invloed de ,,diffusion” is.
Ten gevolge van deze beide impulsen zal het gezinsbezit
van auto’s in de toekomst belangrijk toenemen. Aan deze
conclusie twijfelt niemand meer; zij is ook in het geheel
niet nieuw. Wat uit dit model echter duidelijk naar voren
komt is dat in de naaste toekomst het autobezit in de lagere
inkomensk.lassen een toeneming te zien zal geven die
relatief veel groter is dan de toeneming in de hogere
inkomensklassen. Ook in absolute zin zal deze toeneming
onder de lagere inkomens indrukwekkend zijn.
Daartoe verdelen wij de Nederlandse gezinnen in twee
groepen van gelijke omvang: de onderste en bovenste
helft van de inkomensverdeling. In 1962 bedroeg de pene-
tratie van het autobezit in de onderste helft 9 pCt. tegen
34 pCt. voor de bovenste helft. Volgens onze prognose
zullen deze percentages voor 1970 resp. 47 en 81 bedragen;
relatief dus een veel grotere toeneming voor de onderste
helft van de inkomensverdeling. Maar ook absoluut ge-
rekend is de toeneming van het bezit in de onderste helft
zeer belangrijk: voor de onderste helft een toeneming van
38 pCt. (47 pCt. –
9
pCt.) en voor de bovenste helft een
toeneming van 47 pCt. (81 pCt. – 34 pCt.). Deze toeneming
heeft betrekking op de aantallen gezinnen die van niet-
bezitters tot bezitters zullen worden van tenminste één
auto. De aanschaf van een tweede auto in het gezin is in
deze beschouwing niet betrokken; de bovenstaande toe-
nemingen luiden ,,in gezinnen”, niet ,,in auto’s”.
Deze conclusie sluit aan bij die van een Engels onderzoek
van de Universiteit van Birmingham, waarin op basis van
een enquête-onderzoek onder -meer de volgende conclusie
werd getrokken volgens een bericht in het ,,Algerneen
Handelsblad” van 11 februari
1965:
,,De grootste toe-
neming van auto’s zal plaatsvinden onder bewoners van
.:
Gr.I5,k
0
1ITTT,a.2]lieT7fl71
646
–
E.-S.B.
14-7-1965
TABEL 7.
Verdeling van het koelkastbezit over de inkomensklassen,
1970 in vergelijking met 1962
huurwoningei, in de lagere inkornensklasse”. Aan de
conclusies van hun rapport verbinden de rapporteurs
interessante suggesties voor de oplossing van het te ver-
wachten parkeerruimteprobleem in alle woonwijken.
Koelkastprognose 1970.
Eenzelfde procedure als voor het autobezit kan men toe-
passen op de ontwikkeling van het koelkastbezit. Het statis-
tisch materiaal is aan de reeds genoemde bronnen ontleend.
Er doet zich hierbij echter een moeilijkheid voor. De totale
penetratie van de koelkast bedroeg in 1957 slechts 3 pCt.,
terwijl de penetratie in de hoogste onderscheiden inkomens-
klasse, die van f. 9.600 en meer per jaar, slechts 16 pCt.
bedroeg. Dit maakt het hachelijk een inkomen te schatten
waarbij 50 pCt. penetratie wordt bereikt: een slechts zeer
geringe verplaatsing van de aan te passen verdelingscurve
heeft een zeer gr9ot effect op de schatting van dat inkomen.
Voor de waarnemingen uit de beide andere jaren (1962 en
1965) is wèl een lognormale curve aangepast, afgebeeld in
grafiek D.
Voor het inkomen bij 50 pCt. kan men de volgende
waarden afiezen.
TABEL 6.
Inkomen bij 50 pCt. koelkasi’bezit op twee tijdstippen
1
inkomen
index kosten van
1
inkomen in gld.
1
nominaal
levensonderhoudivan
gelijke koop-
gld./jr.
1
le kwartaal
kracht
1957
=
100
gld. 1957/ir.
midden 1962
……..
1
13.000
1
112
1
11.500
begin 1965
10.300
j
130
–
8.000
Een daling van f. 11.500 naar f. 8.000 betekent een ge-
middelde vermindering van ’15 pCt. per jaar; een veel
hoger percentage dan wij vonden bij het autobezit. Hierbij
moeten wij bedenken dat
•
de activiteiten yan de groot-
winkelbedrijven uit de levensmiddelenbrache op het koel-
kastenfront in mei 1962 zijn begonnen, dus vrijwel gelijk-
tijdig met de vaststelling van het bezit in 1962. Pas daarna
is de, koelkast-rage goed op gang gekomen. Het eerste
levensmiddelenbedrijf werd door andere gevolgd, de tradi-‘
tionele verkoopkanalen bleven het antwoord niet schuldig
door hun marketing op geheel nieuwe leest te schoeien.
Dit alles heeft geleid tot een grotere acceptatie van de
koelkast onder alle inkomensklassen. Er zijn geen tekenen
die ero wijzen dat deze ontwikkeling op korte termijn zal
stagneren. Steeds meer fabrikanten komen op de Neder- –
landse markt met een koelkastprogramma en de concur-
rentie wordt steeds heviger.
Ervan uitgaapde dat de toeneming van het koelkastbezit
zich in het tempo van de jaren 1962-1965 zal doorzetten,
zal de verdelingsfunctie voor koelkasten in 1970 op een
zodanig niveau-komen te liggen dat 50 pCt. bezit zal zijn
bereikt bij een inkomen van ongeveer f. 4.000 met koop-
kracht van 1957. De verdeling van het koelkastbezit in
1970 zal er dan uitzien, zoals aangegeven in tabel 7. . –
Bezien wij weer, de toeneming van het bezit voor beide
helften van de inkomensverdeling, dan zien wij voor de
onderste helft een toeneming van 8 pCt. naar 68 pCt. en
voor de bovenste helft een toeneming van 32 pCt. naar
90 pCt. Voor de onderste helft dus ruim een veracht-
voudiging van het bezit, tegen een verdrievoudiging voor
de bovenste helft. Absoluut gezien weegt de uitbreiding in
de onderste helft geheel op tegen die in de bovenste helft.
–
inkomen
gid. 1957/ir.
penetratie
pCt.
1970 1962
48
4
4.200
60
10
5.400
71
18
6.600
–
4.200
………………
–
5.400
………………
80
28
8.000
–
6.600
………………
–
8.000
………………
90
46
12.000
–
12.000′
………………
en
meer
………………
97
70
Slot.
Het beeld, dat we hierboven hebben geschetst van de
groei van het aantal gezinnen in het bezit van auto’s en
koelkasten, is niet alleen van toepassing op deze duurzame
goederen, maar heeft een veel algemener karakter. Voor
tal van goederen kan de voortschrjding van de penetratie
worden beschreven als een verschuiving van het niveau
van de lognormale curve bij, globaal gesproken, gelijk-
blijvende helling. Een zodanige groei impliceert dat de
lagere inkomensgroepen relatief sneller in bezit stijgen
dan de hogere. Voorbij een zeker niveau van de verdelings-
curve zal de groei van de lagere inkomensgroepen zo groot
worden dat deze zelfs in absolute zin van groter belang
wordt voor de uitbreidingsvraag dan die van de hogere
inkomensgroepen. Auto en koelkast zullen hiervan in de
naaste toekomst de illustratie vormen. Overigens blijft het
interessant, voor de marketing van deze goederen in het
bijzonder, na te gaan welke factoren precies van invloed
zijn op de ,,diffusion” en welk gewicht aan elk van deze
factoren moet worden toegekend.
Amaterdam.
Drs. A. VAN DER ZWAN.
APPENDIX
Statistisch materiaal
1957 JANUARI
inkomen
penetratiegraad personenauto’s
–
gld./jr.
1
1
pCt.
–
2.400
0
2.400- 3.600
1
3.600-4.800
4
4.800- 6.600
9
6.600- 9.600
20
9.600 en meer (12.000) ..
36
(N
=
4.400)
1962 ZOMER
aantal gezin-
penetratie-
penetratie-
inkomen
ners met dat graad perao-
graad koel-
gld./jr.
inkomen
nenauto’s
kasten
pCt.
pCt.
pCt.
–
4.200 (3.500)
–
14,2
3 3
4.200- 5.400
17,3
9 6
5.400-6.600
24,9
12
II
6.600- 8.000
18,4
21
21
8.000-12.000
18,0
37
32
12.000 en meer (15.000)
7,3
69
60
(N
=
7.827)
1965 JANUARI
inkomen
–
penetratiegraad
1
penetratiegraad gld /jr
peraonenauto’a
1
koelkasten
pCt.
pCt.
-,
6.000(5.000)…
1
8
17
6.000-
8.000
………
1
20
30
8.000- 10.000
………
1
–
32
–
41
10.000-15.000
………
t
57
61
–
15.000 en meer (20.000)
1
–
86
82
(N=662)
1
Bij de open inkornensklassen staan tussen haakjes de bedragen die als
gemiddelden zijn genomen voor deze klassen. Voor de gesloten klassen zijn
steeds de klassemiddens als gemiddelden voor deze klassen gekozen.
E;-s.B. 14-7-1965
.
647
648
E.-S.B. 14-7-1965
Een nieuwe conceptie in computers:
de Honeywell SERIE 200 die met uw groei meegroeit
1
Er
.
is geen bedrijf dat met een computer begint of het zal
groeien en groeien en groeien. Dan is er één probleem: zal de
computer meegroeien? Honeywell heeft dit probleem voor u
weten op te lossen met de SERIE 200 computers. Deze nieuwe
conceptie in computers geeft u uitbreidingsmogelijkheden in
alle richtingen: Dimensional Data Processing. Daarmee stelt
Honeywell u letterlijk in staat uw eigen computersysteem te
bouwen. U stemt uw computer af op uw behoeften van vandaag
en u breidt hem uit terwijl u groeit en groeit en groeit. Hebt u
interesse voor deze nieuwe conceptie, lees dan verder.
Dimensional Data Processing stelt u in staat de verwerkings-
en geheugencapaciteit die uw. informatieverwerking vereist,
exact te kiezen. U selecteert uit een scala van mogelijkheden pre-
cies die snelheden voorgeheugenen randapparatuur dieoptimaal
aan uw doel beantwoorden. Kortom: u maakt uw systeem niet
groter dan nodig is, want u kunt te allen tijde uitbreiden.
De Honeywell SERIE 20ï1 is opgebouwd rond een vii f,tal cen-
trale verwerkingseenheden en biedt de meest uitgebreide keuze in
randapparatuur. Het hart van deze nieuwe conce,tie wordt
gevormd door de H-200, die zijn succes.dankt aan zijn hoge
interne snelheid met simultaniteit van randapparatuur en
zijn zeer gunstige prijsklasse. Zijn prijs/prestatieverhouding
wordt door geen concurrerende computer overtroffen.
De SERIE 200 biedt alle mogelijkheden voor datatransmissie,
verschillende vormen van massageheugen en wetenschappe-
lijke toepassingen. Uitbreiding vindt plaats door toevoeging
van kleine elementen die uw 200 systeem altijd ‘op maat’
houden. De SERIE 200 is de enige serie die beschikt over
‘software’, welke reeds in honderden installaties beproefd is.
Deze ‘software’ dimensie omvat assemblers, een COBOL
compiler voor commerciële toepassingen en een FORTRAN
compiler voor wetenschappelijke toepassingen. Voorts een
‘operating system’, een volledige serie van in- en uitvoerrouti-
nes, programma’s die van Honeywell’s supersnelle sorteertech-
nieken gebruik maken, subroutines voor standaard mathema-
tische bewerkingen zoals worteltrekken en drijvende komma,
routines voor het simuleren van ponskaartbewerkingen en voor
het genereren van programma’s.
Volledige comptabiliteit van programma’s binnen de gehele
SERIE 200 verschaft u zekerheid lat uw kostbare investering
in programmeringskosten is veilig gesteld Bovendien kunnen,
met Honeywell’s exclusieve ‘Liberator’, bestaande programma’s
van concurrerende computers zonder herprogrammering of
hertrainiag van personeel op de Honeywell computers gebruikt
worden.
En achter de SERIE 200 staat de service en systeemreputatie
van het wereldconcern Honeywell met zijn groot aantal com-
puterinstallaties over de gehele wereld.
120
Deze verwerkingseenheid is de kleinste uit de
SERIE 200. Dit. ‘intern geprogrammeerde’ magneetbandsys-
teem is in zijn categorie het laagst in prijs. Het is sneller dan
vele grotere systemen. De cyclustijd bedraagt 3 microseconden
per teken en de geheugencapaciteit reikt van 2.048 tot 32.768
posities. De 120 is ideaal voor bedrijven die van meet af aan
op échte ‘data processing’ met onbeperkte groeimogelijkheden
willen overgaan.. De koopprijs van een 120 kaartsysteem ligt nog onder f 300.000.- en van een volledig tapesysteem onder
f500.000.-.
200
Vijftien maanden geleden vond in Amerika de intro-
ductie van de 200 plaats. Dit betekende op slag de technische
veroudering van duizenden computers. Inniiddels zijn er van
de Honeywell 200 al meer dan 300 afgeleverd terwijl nog enige
honderden in bestelling
zijn.
De 200 kan gelijktijdig lezen,
schrjs’en,’ drukken, ponsen en rekenen. Zijn, prestaties zijn
indrukwekkender dan die van duurdere concurrerende syste-
men. De cyclustijd is 2 microseconden per teken en de geheu-
gencapaciteit reikt tot 65.536 posities.
1200
De 1200 is door zijn hogere snelheid en grotere
capaciteit bijzonder geschikt als ‘management information’ of
‘real time’ systeem. Speciaal in die sectoren van uw bedrijf,
waar de computer zichzelf betaalt, zoals in produktie- en
voorraadcontrole, is de 1200 het aangewezen systeem. Het is
zowel voor commerciële als wetenschappelijke toepassingen
geschikt. Cyclustijd is 1.5 microseconde per teken en het
geheugen kan tot 131.072 posities worden uitgebreid.
2200
De 2200 is gecreëerd voor massale informatiever
werking, waarbij de grootste efficiency per geïnvesteerde gulden
een eis is. Sitnultaan met het rekenen kunnen acht periferie-
bewerkingen worden uitgevoerd. De cyclustijd is 1 micro-
seconde en de geheugencapaciteit reikt tot 262.144 posities. Zijn snelheid en prestaties maken de’ 2200 een aantrekkelijk
uitgangspunt voor gecombineerde commerciële en weten-
schappelijke toepassingen of voor ‘real time’ toepassingen.
4200
De 4200 is het zware geschut van de SERIE 200
Met een snelheid van 188 nanoseconden per teken en een
geheugencapaciteit tot 524.288 posities, is de 4200 een der meest
fascinerende data processing systemen van onze tijd. Gelijk-
tijdig met rekenen vinden 16 invoer/uitvoerbewerkingen plaats.
Tweehonderdzesenvijftig periferie-eenheden kunnen worden
aangesloten.
Deze nieuwe conceptie in computers is werkelijkheid. In
Amsterdam. Bij Honeywell kunt u vandaag, morgen, over-
morgen of wanneer u maar wilt de ‘200’ in vol bedrijf zien.
Bel voor het bijwonen van een demonstratie of voor inlichtingen
Honeywell Electronic Data Processing, Wibautstraat 6-12
te Amsterdam, tel. (020) -9403 33.
P.S. Binnen enkele maanden worden de eerste SERIE 200
computers reeds geïnstalleerd bij Nederlandse bedrijven die op
Honeywell overschakelen.
Honeywell
ELECTRO Nl C DATA PROC ES S ING
E.-S.B. 14-7-1965
,
649
De Nederlandse consument en het aardgas
In, een toenemend tempo worden de Nederlandse in-
dustriie en de privé-consument met het feit geconfron-
teerd dat het aardgas de voordien gebruikelijke gas-
soorten gaat vervangen. Na de eerste o,ptim’istisché ge-
luiden over de vele (financiële) voordelen welke de
komst van het aardgas zou hebben, is het
wat
dit
betreft de laatste tijd aanmerkelijk stiller geworden.
Vooral de privé-verbruiker heeft ontdekt dat het hem
– voorlopig althans – alleen maar extra geld gaat
kosten en de voordelen blijken in de ,,aardgasnevelen”
te zijn verdwenen.
Van het totale gasverbruik
i)
nemen de ge’zinshuis-
houdingen de laatste jaren nauwelijks 35 pCt. voor
hun rekening. Bij een totaal aantal huishoudens, oplo-
pend van ruim 2,7 mln, in 1958 tot bijna 3 min. in
1963, komt het gemiddelde jaarverbruik ‘) neer op
1,65 mln. kcal. of ruim 400 m
3
gas
2)
in 1958 enca.
2 mln. kcal. of 500 m3gas
2)
per huishouden in 1963.
De meeste particuliere verbruikers komen derhalve in
het tarief van
25
en 50 m per maand, waar-
voor thans de (richt)prijs geldt van 20 cts. per m
3
plus een vastrecht van ca. f. 30 per jaar.
Bij ‘het hierboven berekende ‘gemiddelde jaarverbruik
per huishoûden zou dit neerkomen op 500 x 20 ets.
+ f. 30 = f. 130 per jaar. Daar 1 m
3
aardgas = 1,75
m
3
cokesovengas
2)
zou bij een zelfde cal’orisch ‘ver-
bruik per ‘huishouden echter slechts 300 m
3
aardgas
gemiddeld per jaar worden verbruikt i.p.v. 500 m
3
cokesovengas. De jaarkosten ‘zouden dan f. 90 bedragen.
Het wordt dus interessant na te gaan welk financieel
voordeel de gemiddelde privé-verbruiker van het aard-
gas kan verwachten.
Daar de tarieven van het huidige gas per gemeente
onderling nogal verschillen, ben ik voor mijn verdere
betoog uitgegaan van de ‘tarieven welke in 1964 golden
in ‘de gemeenten Amsterdam en Eindhoven. Het gas-
tarief in 1964 voor huishoudelijk gebruik in Am-
sterdam beliep f. 2,34 vastrecht en 15,2 cts. per m
3
en dat voor Eindhoven f. 1 vastrecht en 13,5 ets.
per m
3
. Het vastrecht varieert in Amsterdam naar het
oppe
°
rv’lak der woningen; hier is genomen een woning
van ca. 110 – 130 m
2
oppervlakte. In Eindhoven
worden ‘bepaalde gezinsreducties gegeven; genomen
werd het tarief voor een gein met 3 tot 4
kirtderen. Het ‘gewogen gemiddelde tarief (Amster-
dam ca. 870.000, Eindhoven ca. 175.000 inwoners per
31 december 1963) bedraagt dan: ‘vastrecht f. 2,07 per
maand en een m
3
-iprijs van 14,9 ets. Bij een jaar-
verbruik zoals in 1963 van gemiddeld 500 m
3
worden
de kosten in totaal per jaar per huishouden ruim f. 99.
Op basis van deze cijfers zou het gemiddelde
voordeel per huishouden in Nederland bedragen
f. 99 – f. 90 = f. 9 per jaar. Uiteraard is dit een
globale berekening. E’i zullen straks talloze gemeenten
zijn waar ‘het voordeel groter, kleiner of ‘helemaal
niet aanwezig zal zijn. Een verdere financiële ‘bij-
komstigheid voor de consument ‘is, dat de overscha-
1)
Bron: C.B.S., Statistisch Zakboek 1964-
2
1 Bron: ,,Wegwijzer”. een publikatie ‘an de ,,Voorlich-
tingsdienst van de Gasbedrijven” te ‘s-Gravenhage. Hierin
wordt o.a. vermeld dat 1 m
3
stadsgas = ca. 4,000 kcal., 1 m
3
aardgas = ca. 8.000 kcal., terwijl 1 m
3
aardgas = ca. 1,75
m3
stadsgas.
keling op aardgas in vele gevallen extra kosten met
zich brengt. Gasfornuizen, geisers, kachels enz. moe-
ten worden omgebouwd of worden vervangen door
nieuwe apparaten. Stellen wij deze kosten van aan-
sluiting, ombouw c.q. vervanging op ‘gemiddeld f. 125
per huishouden, dan impliceert dit voor heel Neder-
land een uitgave in de consumptieve sfeer ‘van ver
over de f. 300 mln. Bij het hierboven genoemde jaar-
lijkse voordeel voor de gemiddelde verbruiker van
f. 9 moet deze in theorie ca. 10 jaar wachten voor het
aardgas hem financieel voordeel zal ‘gaan brengen.
Het is mi. niet aannemelijk dat het ve’bruik in de
huishoudelijke sector door de komst van de nieuwe
•gassoor.t aanzienlijk zal gaan stijgen. Dit zou alleen ge-
beuren indien aardgas op zeer ‘ruime schaal voor ver-
warmingsdoeleinden aangewend zou worden, maar het
aantal• woningen dat in Nederland centraal verwarmd
wordt is in vergelijking met een aantal andere West-
.europese landen zeer gering. Bij onze woningbouw
letten wij noodgedwongen (?) meer op kwantiteit dan
op kwaliteit en daa’rbij zullen ‘de paar ‘duizend ‘gulden
per woning kostende aa’rd’gas-c.v.-.insta’liatie er wel niet
meer af kunnen. Hierbij komt nog, dat de ‘overheid
kennelijk benauwd is onze energiebalans te veel te
laten doorslaan naar het gebruik van aardgas, wat
zijn invloed niet heeft gemist op de prijssteiling van
aardgas, olie en ‘kolen voor verwarmingsdoeleinden.
Wat de ‘kolen betreft wijst het jongste jaarverslag
van de Staatsniijnen erop, dat kolendelving bepaald
geen winstgevende activiteit meer ‘is. Een beperking
van het ko’lenverbruik en derhalve van ‘de kolenwin-
ning lijkt mij de moeite van ‘het overwegen waard.
Hierbij zou de aardgasvondst eventueel via een ‘gun-
stige venb:ruik.ersprijs haa’r ‘invloed kunnen uitoefenen.
Wij behoeven er o.i. blijkens onderstaande bereke-
ning ‘geen zorgen over te maken dat de aardgas’bron-
nen spoedig uitgeput zouden raken bij een snelle ver-
schui’ving van kolen en olie naar aardgas als ener-
giebron.
In 1963 bedroeg het bruto binnenlands verbruik
aan energie ‘ruim 326.000 mrd. keel.
‘).
Omgerekend
in aardgas (1 m
3
aardgas = ca. 8.000 ‘kcal.) betekent
dit een jaarverbruik va’n ca’. 40 nird. m
3
. Nemen wij
verder ‘aan dat over tien jaar van onze totale ener-
giebehoefiten 30 pCt.
3)
gedekt zou worden door
aardgas inclusief de te exporteren ‘hoeveelheden, dan
zou in 1975 het binnenlands verbruik — zelfs ver-
meerderd voor de komende ja’ren met een ‘toename
van 10 pCt. per jaar van de totale ‘energiebehoeften –
ongeveer 30 mrd.
in
3
aardgas bedragen. ‘De huidige
officieel aangetoonde aardgasvoorraad va’n 1.100 nil
m
3
geeft ons nog wel enkele tientallen jaren speliiig!
Bovendien mogen wij veronderstellen — gezien de
niet aflatende en’ergie waarmee naar verdere aard-
gasbr’onnen wordt gezocht — dat de exploi’teeiiha’re
hoeveelheden binnen’ ‘het Nederlandse territorium ver-
moedelijk ‘aanzienlijk meer zullen ‘bedragen dan de
thans ‘bekenide hoeveelheden. Dit alles nog afgezien
van ‘wat zich eventueel onder de Noordzee in ‘het aan
3)
In de Verenigde Staten is dit thans reeds 30 pCt.; in
de landen van de E.E.G. momenteel ca.
314
pCt.!
650
E.-S.B. 14-7-1965
Nederland toegekende deel van het zgn. ,,continentaail
plat” mogelijkerwijze nog bevindt.
Al met al, aardgas genoeg. De consument zal er
evenwel voorlopig financieel niet veel wijzer van wor-
den. De Staat komt met een geschat aandeel van ca.
70 pOt., in de winst
4)
‘der aa’rdgasexploitatie beter
aan zijn trekken. Zal de Nederlandse consument –
in welke vorm dan ook – iets van deze enorme be-
dragen in zijn huishoudbeurs terugvinden? Ik meen
dit te moeten betwijfelen, maar wellicht ‘kan Dr. Von-
deling, die zich destijds als oppositieleider zoveel zor-
gen maakte over de consumentenbelangen in deze af-
faire, deze vraag concreter beantwoorden, ‘nu hij Mi-
nister van Fmanciën is.
Eindhoven.
A. N. J. VRIENS.
4)
Zie ook ,,E.-S.B.” van 13 november 1963 en 4 decem-
ber 1963.
S.
Swianiewicz: Forced Labour and Economie Develop-
ment. Au Enquiry into the Experience of Sovjet In-
dustrialization.
Oxford University Press, London,
New York, Toronto
1965,
XI + 321 ‘blz.,
45
sh.
Dit boek ‘houdt zich bezig met de economische achter-
grond van de dwa’ngarbeidskampen in de Sowjet-Uniie,
hoofdza’kelijk in de jperiode 1928-1941. Het gaait hierbij
om de kampen waaii’n, volgens sowjet-terminologie,
sociaal gevaarlijke en sociaal schadelijke elementen uit
de maatschappij werden samen;gebracht om door het
verilichten van arbeid, ‘hoQfdzakelij’k voor openbare
werken in afgelegen streken, ‘tot behoodijke sowjet-
burgers te worden heropgevoed. De auteur schat het aan-
tal personen in deze kampen in 1941 op 6,9 mln. Na de
d’oôd van Stalin ‘is de omvang van de gedwon.gen arbeid
aanzienlijk vern-rinderd, maar niet verdwenen. in af-
wijking van de gangbare opvatting ‘beschouwt de auteur
de ontwikkeling van de gedwongen arbeid niet zozeer
het resultaat van Stalins persoonlijke vooilkeur, maar
veeleer een gevoCg van de gekozen sta’iinistische econo-
mische poti’tiek. Het boek tracht deze stelling aanneme-
lijk t’e maken.
De werkgelegenheidspolitiek van de Sowjet-Unie heeft
in de industrialis’atieperiode der jaren dertig in het alge-
meen grote vrijheid gelaten aa’n debevolking’bij het kiezen
van aard en plaats van werkgelegenheid. De ‘gedwongen
arbeid, zo betoogt Swia’n’iewicz, heeft Len ma’rinale ‘be-
tekenis gehad, nl. het corrigeren van de afwijkingen
tussen het vrijwillige en ‘het door de overheid gewenste
patrooni van het arbei’dsaan’bod. De auteur betoogt ver-
der dat gedurende het Eerste Vijfjarenplan, (1928-1932)
de ‘gedwongen arbeid de
functie
heeft gehad ‘de col-
lectivisering va’n de landbouw te vergemakkelijken (door
deportatie van ‘de rijke boeren) en de migratie van
werkiloze landbouwers naar de indust-riële centra te ‘be-
vorderen. Aa.n het einde van de jaren dertig, toen er
een algemeen a’rbeidstekort was en verdere migratie van
het platteland naar de stad niet langer wenselijk was, heeft
de gedwongen arbeid bijgedragen ‘tot het ‘leveren van
goedkope arbeid voor de uitvoering van openba’re wer-
ken, waarmede ook de veilighcidsdienst was belast. De
schrijver betwijfelt op grond van’ enkele ‘ruwe bereke-
ningen of de arbeidskampen een nettovoordeel ‘voor de
economische ontwikkeling h’ebben gebracht, gezien de
lage produktiviteit van, deze arbeid en de kosten van in-
standhouding van de kampen. Overigens ‘is ‘hij wel van
mening dat er een a’ntiinflatiionistische invloed van is
uitgegaan.
De auteur tracht ook ‘lering te trekken uit de Sowjet-
ervaring voor de zich industrialïserende landen. Als
kern van de problematiek van deze ‘landen ziet hij de
zorg voor het beschikbaar komen. van voldoende con
sumptiegoederen voor dat deel der
Pl
attel andsbevoiking
dat in de industrieën in de steden emplooi zoekt. Indien
men door vergroting van de landbouwprodukiliie of door
invoer van. voedingsmiddelen (gefi’nancierd uit builten-
landse financiële hulp) hierin niet slaagt en toch een
hoog groei- en industrialisatietempo wil handhaven, dan
moet volgens de schrijver een totadita’i’re maatschâ’ppij
U kunt Uw beleggingsrisico verdelen
over circa 200 vooraanstaande
Waarom zoudt Ui meer risico nemen dan nodig is? Door aankoop
0fl
de rn e min gen
van een aandeel Vereenigd Bezit van 1894′ verkrijgt U in feite een
volledige aandelenportefeuille, veilig verdeeld over circa 200 zorg-
vuldig geselecteerde ondernemingen. Zodoende komen U de voor-
delen van aandelenbezit ten goede en ligt een aantrekkelijk rende-
ment binnen Uw bereik.
Alle banken en commissionairs kunnen U inlichten.
N.V. VEREENIGD
BEzIT VAN 104
De voordelen van aandelenbezit met beperking van risico
WESTERSINGEL 84, ROTTERDAM
E.-SB.
14-7-1965
,
651
met economische en poliitieke dwang daarvan het gevolg
zijn. Hij verbindt daaraan de conclusie dait het daarom
wenselijk is ook aan communistische of commu’nistisch
geziinde landen financiële hulp te veilenen.
Men zou niet verbaasd mogen zijn geweest als de
auteur, die als Pool zelf enkele jaren in verschiilende
dwangarbeidskampen heeft doorgebracht, een sterk
emotioneel en subjectief gekleuid relaas over zijn onder
–
werp had geschreven. Het pleit daarom voor hem dat hij
zijn persoonlijke ervaringen vrijwel geheel buiten be-
schouwiin’g heeft gelaten en getracht heeft op weten-
schappelijke wijze naar de achtergronden van de ge-
dwongen arbeid te zoeken. Het ‘is bovendien interessant
dat hij de verklaring van het bestaan van gedwongen
aiibcid aan economische en niet aan politieke, sociale
of veiligheidsoverwegingen toeschrijft.
Dit alles neemt niet weg dat de schrijver mij niet heeft
‘kunnen overtuigen van de juistheid van zijn analyses.
Hiervoor zou een veel nauwkeuriger behandeling van de
gehele problematiek en
in
het bijzonder van de ontwik-
keling van de a’rbeidssituatie in de jaren dertig gegeven
moeten woirden. Het boek is echter in feite een ‘bekniopte
economische gesehiedénis die meer iin de breedte dan in
de diepte gaat en waarvan het verband met de gedwon-
gen arbeid door de auteur telkens wordt gesuggereerd
maar niet aangetoond. Het beschrijven van de econo-
miscfe gevolgen van bepaalde maatregelen is nog niet
voldoende om te concluderen dat deze maatregelen ook
ter bereikin:g van deze economische gevolgen zijn ge-
nomen. Het b.etrekken van de problematiek der on.twik-
kelin’glanden in zijn beschouwing is voor de brede aan-
pak van het onderwerp eveneens kenmerkend. Het is
daarom toch een eenzijdig boek, zij het dan, om in
sowjet-term.inologie te spreken, van een hogere orde
dan de tekst van de flap en het voorwoord van het Iboek
doen vermoeden. –
Rotterdam.
H. C. BOS.
Prof. Dr. G. Th. J. Delfgaauw: Inleiding tot de economische
wetenschap. Theorie van het proces der prijsvorming.
N.V. Uitgeversmaatschappij v/h G. Delwel, ‘s-Graven-
hage 1965, 437 blz., f. 24.
Delfgaauw heeft de Nederlandse economische literatuur
verrijkt met een voortreffelijk boek over de prijsvorming.
Wanneer men poogt het boek te vergelijken met andere
Nederlandse inleidingen tot de economie komt men be-
drogen uit, omdat het werk zowel door de aard van de
stof als door de wijze van behandeling een geheel eigen
plaats inneemt.
Het boek telt drie delen: I. Algemene leer, II. Bijzondere
vraagstukken: voortgezette theorie van het consumenten-
en producentengedrag, III. Bijzondere Vraagstukken: in-
komensvorming. In twintig hoofdstukken wordt ons een
even diepgaande als evenwichtige behandeling van de
prijsvorming van goederen en produktiefactoren voorge-
schoteld. Oppervlakkigheid en een te mathematisch-tech-
nische behandeling worden beide vermeden. Geen enkele
theoretische moeilijkheid wordt geschuwd, maar steeds
wordt de verleiding weerstaan te subtiele theoretische ver-
fijningen te presenteren. De abstracte behandeling van ge
theorie wordt regelmatig afgewisseld door relevante statis-
tische informatie en door het schilderen van de institutio-
nele achtergronden van het gebeuren op de markten.
Daarnaast wordt ook ruime aandacht geschonken aan het
economisch-politieke instrumentarium.
De stijl van het boek verr’aadt enerzijds de geboren en
ervaren docent en anderzijds de man, die keer op keer zijn
oorspronkelijke formulering herschrijft. Zo is een bezonken
en wijs boek ontstaan. Een wijsheid die ook spreekt uit de
manier waarop uitspraken van anderen in het geschrift zijn
opgenomen. Op het juiste moment zijn korte, ker.nachtige
zinsneden van grote economen in de tekst verwerkt.
Ik ben ervan overtuigd dat dit boek spoedig zijn plaats
zal vinden op de literatuurlijsten voor het kandidaats-
examen in de economie en het examen M.O.-economie.
Wanneer men daaruit de conclusie zou trekken dat het
onderhavige werk uitsluitend een goed leerboek is, doet men
het niet volledig recht. Het is meer, omdat een klassieke
hoofdlijn van, het economisch denken – door Keynes
onderbroken – wordt doorgetrokken. Delfgaauw is over-
tuigd van de blijvende betekenis van de prijsleer voor het
inzicht in het economisch aspect van onze samenleving.
Allen die zijn boek grondig bestuderen, zullen die over-
tuiging delen. Delfgaauw heeft verscheidene, kringen van
belangstellenden een grote dienst bewezen
Naarden.
A. }{EERTJE.
D. HUDIG & CO
Ao. 1825
MAKELAARS IN ASSURANTIN
ROTTERDAM
Telefoon (010) 130800
Wijnhciven 23
Telex 21103
Postbus 518
VAN DER HOOP
1
OFFERS & ZOON
Ao. 1807
BANKIERS
ROTTERDAM
Telefoon 114620
Westersingel 88
Telex 22199
Postbus 502
ADVER TEER IJIEER
‘iv
652
E.-S.B.
14-7-1965
MEDEDELINGEN VOOR ECONOMISTEN
Examens
Statistisch Analist 1965
De schriftelijke examens voor het Algemeen Gedeelte,
het Technologisch en het Economisch Toepassingsgebied
zullen dit jaar in Utrecht op maandag 4 oktober en dinsdag
5
oktober worden afgenomen en de mondelinge examens
op woensdag 17 en donderdag 18 november.
Aanmeldingsformulieren voor de examens, alsmede
nadere inlichtingen betreffende opleidingen, examen-
opgaven met uitwerkingen uit vorige jaren, zijn verkrijg-
baar bij de secretaris van de examencommissie, D. Alma,
Buntlaan 4, Son (N.Br.).
V66r 1 september 1965 dienen de aanmeldingsformu-
lieren voor het examen en de verslagen, vereist voor het
tweede deel van het examen, te worden verzonden naar
bovengenoemd secretariaat van de examencomm issie.
Examenprogramma’s en -reglementen zijn verkrijgbaar
door overmaking van f. 2,50 per exemplaar op girorekening
202091 ten name van de penningmeester van de Vereniging
voor Statistiek te Den Haag, onder vermelding van het
gewenste.
Geldmarkt.
Op de geidmarkt deden zich in de afgelopen week slechts
weinig vermeldenswaardige gebeurtenissen voor. Het meest
opmerkelijke was wel, dat het officiële tarief voor callgeld,
dat op 2 juli jI. werd verlaagd van 3 pCt. tot 24 pCt., pp
9 juli wegens het krapper worden van de geidmarkt weer
moest worden verhoogd tot 3 pCt., terwijl toch mocht
worden verwacht dat de markt zou worden verruimd
wegens het terugvloeien van bankbiljetten. Deze terug-
vloeiing van bankbiljetten had evenwel op het eind van de
afgelopen week – dat is op 9 juli – niet plaats gevonden.
Het patroon, volgens hetwelk de uitzetting en inkrimping
van de bankbiljettencirculatie pleegt te verlopen, heeft
kennelijk enige wijziging ondergaan. De vervroeging van
de vakanties op vele scholen zal daarbij ongetwijfeld een
rol hebben gespeeld.
Kapitaalmarkt.
De ontwikkeling van de rentestand in de afgelopen
maanden is in zelere zin in strijd geweest met hetgeen men
op grond van de algemene economische vooruitzichten
mocht verwachten. Het voor 1965 voorspelde evenwicht
op de lopende rekening van de betalingsbalans recht-
vaardigde de verwachting, dat de discrepantie tussen be-
sparingen en investeringen tot het verleden zou gaan be-
horen en dat de kapitaalmarkt – ceteris paribus – in het
teken van een zekere ontspanning zou komen te staan.
Daar is tot dusver niets van uitgekomen. Na een daling
in de eerste maanden van het jaar is de rentevoet vervolgens
tot een recordhoogte gestegen.
Ten dele zou men de tegenstelling tussen verwachting en
realisatie kunnen toeschrjven aan het feit, dat over het
gehele jaar gezien besparingen en investeringen weliswaar,
naar het zich laat aanzien, naar een evenwicht zullen ten-
deren, doch dat dit niet zonder meer betekent, dat in de
loop van het jaar geen sprake zou kunnen zijn van tijdelijke
spanningen op de kapitaalmarkt. Zo kan erop worden
gewezen, dat de emissie-activiteit in de eerste helft van
1965 wel bijzonder groot is geweest. Dit blijkt uit het feit,
dat in die periode het netto beroep (emissies van aandelen
en obligaties minus aflosbaar gestelde obligaties) van het
Rijk, de lagere overheid, het bedrijfsleven en het buiten-
land op de Nederlandse openbare kapitaalmarkt naar
schatting rond f. 700 mln, heeft bedragen tegen f. 240 mln.
in de overeenkomstige periode van 1964.
Meer fundamenteel is evenwel, dat de binnenlandse be-
sparingen en investeringen geenszins uitsluitend bepalend
zijn voor de vraag- en aanbodverhoudingen op de kapitaal-
markt. Van zeer groot belang is ook de situatie op buiten-
landse kapitaalmarkten, waarvan de binnenlandse kapitaal-
markt direct of indirect de invloed kan ondergaan.
In dit verband kan er aan worden herinnerd, dat zich
alom in de wereld een krachtige stijging van de rentestand
heeft voorgedaan, welke in verband kan worden gebracht
met de pogingen die de Amerikaanse regering in het werk
stelt om de betalingsbalans in evenwicht te brengen, met
name door de beperking van de uitvoer van kapitaal. De
aldus bewerkstelligde verbetering van de betalingsbalans
heéft de kapiiaalmarkten buiten de Verenigde Staten, die
in het verleden
zijn
verruimd door het toestromen van
liquiditeiten vanuit dat laatste land, soms in ernstige mate
verkrapt. Het is de stijging van de rentevoet over bijna de
gehele wereld, die de vraag- en aanbodverhoudingen op de
Nederlandse kapitaalmarkt heeft beïnvloed en waaraan
men de recente stijging van de rente in het binnenland
althans ten dele moet toeschrijven.
Het voorgaande zou men ook kunnen adstrueren aan
de hand van bepaalde uitspraken uit het Centraal Econo-
misch Plan 1965. Het Centraal Planbureau pleegt het ver-
Bij een groeiend redactiebureau voor bedrijfseconomische
publikaties te Den Haag komt de funktie open van
REDACTIONEEL MEDEWERKER
De funktie houdt in: de beoefening van pragmatisch schrijver-
schap op het gebied van de bedrijfsvoering (waaraan –
uiteraard – verbonden een voortdurende verbreding van
kennis en inzicht in de functionering van de moderne onder-
neming).
De funktie biedt: uitzonderlijke ontplooiingskansen en een
grote mate van vrijheid voor een man die oog heeft voor de
boeiende aspecten van de moderne onderneming als sociaal
en economisch fenomeen; materieel gezien ligt hier een
perspectief op een goed gehonoreerde levenspositie, die –
afhankelijk van aanleg en resultaten – binnen enkele jaren
bereikt moet kunnen worden.
•
De
funktie eist: creatieve en inventieve eigenschappen ge
paard aan een zin yoor orde en doelmatigheid; een brede
wetenschappelijke interesse gecombineerd met werkkracht
en verbeeldingskracht; een econoom (of iemand die het
spoedig zal zijn) komt in deze funktie het best tot zijn recht,
mits hij voldoet aan de conditio sine qua non: een uit-
gesproken redactionele aanleg.
Wilt u zo vriendelijk zijn uw sollicitatieschrijven te richten
aan Mr. R. H. Samsom, gedelegeerd commissaris van het
redactiebureau Doelmatig Bedrijfsbeheer N.V., Hooistraat
7, Den Haag.
E.-S.B. 14-7-1965
653
loop van de rente te verklaren met behulp van de zgn.
Iiquiditeitsquote, zijnde de verhouding tussen de totale liqui-
diteitenmassa en het nationaal inkomen. Deze liquiditeits-
quote beliep op het eind van het vorig jaar 424 pCt. bij
een rentestand van
5,3
pCt. Om de liquiditeitsquote in
1965 op dat peil te handhaven zou op grond van de ge-
raamde toeneming van het nationaal inkomen eén liquidi-
teitscreatie van rond f. 2 mrd. moeten plaatsvinden. Bij een
voortzetting van het huidige monetaire beleid zal naar de
mening van het Centraal Planbureau een binnenlandse
creatie van liquiditeiten mogelijk zijn tot een bedrag van
f. 1 mrd. De resterende creatie van liquiditeiten tot een
bedrag van eveneens f. 1 mrd. zou dan moeten worden
gerealiseerd door kapitaalinvoer. In het Centraal Econo-
misch Plan 1965 stelde het Centraal Planbureau dat een
zodanige kapitaalinvoer niet onmogelijk zou zijn.
Zo langzamerhand ontstaat de neiging om een vraag-
teken te zetten
bij
deze laatste uitspraak. Als thans in vele
landen sprake is van een verkrapping op de kapitaalmarkt,
dan is het zeer wel denkbaar, dat de kapitaalinvoer in
Nederland in 1965 minder zal belopen dan het Centraal
Planbureau indertijd voor mogelijk hield. Een daling van
de liquiditeitsquote en een stijging van de rentestand zouden
dan volkomen in het beeld passen.
VOORAANSTAAND ADVIESBUREAU in het Centrum des lands wenst over
te gaan tot aanstelling van een
MARKETING DIRECTOR
Hij heeft, ondersteund door zijn afdeling, intern zowel
als extern een adviserende taak ten aanzien van mar-
keting-problemen in de meest uitgebrèide zin. Zj/n ad-
viezen zullen steeds betrekking hebben op verkoopbe-
vorderende activiteiten, in het bijzonder publiciteits-
campagnes. Aan
zijn
adviezen gaan marktonderzoeken
van wisselende duur en omvang
vooraf.
Het is dan ook
noodzakelijk dat kandidaten voor deze functie een eco-
nomische opleiding op universitair niveau voltooid
hebben en over een ruime ervaring op het onderhavige
terrein beschikken. Leeft ijd 30-40 jaar. Aan vangssalaris
tussen t 35.000,-
-J
40.000,- per jaar.
Met de hand geschreven sollicitatiebrieven met informatie over opleiding, praktijk
en leeftijd en vergezeld van een recente pasfoto voor 26 juli a.s. aan het bureau
van dii blad onder nummer E-S,B, 28-1.
654
E.-S.B. 14-7-1965
Indoxcijfers aandelen.
30dec.
14.
&
L.
2 juli 9 juli
(1953 = 100)
1964
1965
1965
Algémeen
………………
405
410-357
371
369
Internationale concerns
……..
568
583 — 505
528
523
Industrie
………………..
355
371 —320
330
330
Scheepvaart
……………..
146
155— 136
141
141
Banken en verzekering
……..
236
243— 187
.200
202
Handel enz
………………
170
180-162
167
167
Bron:
ANP-CBS., Prijscourant.
Aandelenkoersen a).
Koninklijke Petroleum
……..
f. 158,20
f. 1 37,90j
f. 139,40
Philips G.B
………………
f. 145
f. 128,50 f. 125,70
Unilever
………………..
f. 141,80
f. 139,50
f. 136,50
A.K.0.
….
…………….
454/
4
4591
458+
Expi.
Mij. Scheveningen
……
220
217
2104
Hoogovens, n.r.c .
…………
541
502
496
Kon. Zout-Ketjen, nrc
…….
9114
848 855
30 dec.
2 juli
.
9 juli
1964
1965
3965
Amsterdam-Rotterdam Bank
f.
66,10
F.
62,50
f.
62,90
Nationale Nederlanden,
c……
784 620 610
Robeco
………………….
f. 224,40
f. 217
f. 217
New York.
Dow Jones Industrials
……..
874
875 879
Rentestand.
Langlopende staatsobligaties b)
5,17
.
5,54
5,59
Aandelen: internationalen b)
.
3,4
3,9
lokalen b)
……..
3,3
4,0
Disconto driemaands schatkist-
papier
…………………
4
1
1
4
1
1
Aangepast voor kapitaalwijzigingen.
Bron:
Amsterdam-Rotterdam
Bank.
A. WOUDHLJIZEN.
STAAT DER NEDERLAN’DEN
574pct.*’LENIN
‘
–
G 1965
uitgegeven krachtens de Leningwet 1964 (Stb. nr. 18)
GROOT f. 200,000.000
Het recht
wordt voorbehouden dit bedrag
te verhogen
–
tot
ten hoogste f300000000
KOERS VAN UITGIFTE
98
1
12°I0
Schuidbewij zen aan toonder groot nominaal f.i000 en f.xoo.
Schuidregisterinschrijvingen groot ten minste f.
100.000.
Looptijd ten hoogste 25 jaren.
Delging in
20
gelijke jaarlijkse termijnen; eerste aflossing
op i augustus 1971. Vervroegde gedeeltelijke of algehele
delging de eerste tien jaren niet toegestaan.
Jaarcoupons per 1 augustus
INSCHRIJVING
op 15 juli 1965 van 9-16 uur
bij het Agentschap van het Ministerie van Financiën te
Amsterdam, uitshuitend door bemiddeling van de leden van
de Vereeniging voor den Effectenhandel te Amsterdam,
deVereeniging van Effectenhandelaren te Rotterdam of van
de Bond voor den Geld- en Effectenhandel in de Provincie
te ‘s-Gravenhage.
Aanvragen tot inschrijving moeten zo tijdig worden opge-
geven, dat zij door de Bank of Commissionair op de
inschrijvingsdag v66r 16 uur kunnen worden ingediend
bij het Agentschap.
STORTING
op 2 augustus 1965 v66r 12.30 uur
bij de Nederlandsche Bank te Amsterdam.
E.-S.B. 14-7-1965
Telkens en telkens blijkt ons weer
hoezeer de nog steeds snel, groeiende
lezerskring van onze uitgave
deze wegwijzer, speciaol voor de parti-culiere belegger, wat inhoud, actuoliteit
en objectiviteit betreft waardeert.
Dit heeft vele redenen: het bevat
wekelijks:
le Interessante (hoofd)artikelen, die
steeds actuele onderwerpen des-
kundig behondelen.
2e Een uitvoerig en levendig, bijna
dynomisch geschreven beursover-
zïtht, de stemming goed weer-
gevend.
3e Door een ieder te hanteren fonds-onalyses, volgens een eigen prak-
tisch systeem, enig voor Nederland.
4e Een chroniqse scandaleuse, fair en
onderhoudend geschreven en uiter-
aard zonder sensatie.
5e Een leerzame vragenrubriek, ad-
viezen voor velen inhoudend.
6e Gegevens omtrent vele fondsen
(ook van incourante) telkens
wanneer hieromtrent iets te mel-
den valt.
Wij zenden u op uw verzoek gaarne
gratis een 2-tal proefnummers ter
kennismaking.
Adm. Bel-Bel, Postbus 42, Sthiedam
655
J
j,p
De Stichting voor de Ontwikkeling van Machi-
nale Landbouw in Suriname zoekt ter verster-
king van de directievoering voor haar rijst-
bedrijf te Wageningen/Suriname op korte
termijn
Een onderdirecteur voor financiële-,
economische- en sociale zaken
Een onderdirecteur voör de produktie
ADVERTEREN
kost geld
Beide functionarissen zullen in
nauwe samenwerking met de
directeur mede leiding geven aan
het bedriif ter grootte van 7000
ha, met 800 werknemers en de
gemeenschap Wageningen met
3000 zielen.
Zij dienen, naast een voldoende
ervaring en vakkennis, te be-
schikken over zodanige leiding-
gevende kwaliteiten, dat zij hun
taak zelfstandig kunnen verrich-
ten. Een goede omgang met per-
soneel en sociale belangstelling
is noodzakelijk.
Voor de ad 1 bedoelde functio-
naris wordt gedacht aan een
economisch doctorandus met er-
varing in personele- en sociale
aangeléqenheden; voor de ad 2
bednelde functionaris aan een
landbouwkundig ingenieur. Bei-
den gehuwd en in de leeftijd van
30 tot 45 jaar.
*
Aanstelling geschiedt op de volgende voorwaarden:
Contract voor onbepaalde tijd
met een oozegtermijn van drie
maanden. Salaris van Sf 18.000,-
tot Sf 21 .600,-, aanstelling boven
het minimum is afhankellik van
ervaring. Pensioenverzekering
ten laste van de Stichting op
basis van 18% van het salaris.
Nederlands verlof gedurende 3
maanden per 3 jaar met behoud
van het Surinaamse salaris ge-
durende het verlof, de heen- en
terucireis voor rekening van de
Stichting.
Vergoeding voor de uitrustings-
kosten bij eerste uitzending
Sf 3.000,-. Vrije medische ver
–
zorging. Huisvesting tegen een,
huur van maximaal Sf 125,- per
maand.
NIET adverteren
kost veel
meer geld
!
Voor diegenen, die een dezer functies am-
biëren maar thans in Nederlandse overheids-
dienst zijn, kan bemiddeling worden verleend
teneinde detachering te bewerkstelligen.
Ceqadiqden worden verzocht hun sollicitatie te richten aan de
Vorrzitter van de Raad van Commissarissen van de Stichting voor
de Ontwikkelingvan Machinale Landbouw in Suriname, Koninginne-
gracht 66, den Haag.
voor het oproepen van sollicitanten voor leidende
functies. Het aantal reacties, dat deze annonces
ten gevolge hebben, is doorgaans uitermate be-
vredigend; begrijpelijk: omdat er bijna geen
grote instelling is, die dit blad niet regelmatig
ontvangt en waar het niet circuleert!
haak gebruik van
de rubriek
VACATURES
656
E.-S.B. 14-7-1965
BULL
de complete
GAMMA 10
computer voor alle
COMPACT
middelgrote bedrijven
–
0 bijzonder kleineopstellingsruimte • ogenblikkelijk te installeren en in
gebruik te nemen (geën air-conditioning) 0 alle bewerkingsfasen – lezen,
ponsen, rekenen en schrijven – hebben gelijktijdig plaats en zijn gecontroleerd
• volledig geregistreerd programma (geen schakelborden) 0 kortste en
eenvoudigste instructies ter wereld • optimale verhouding kosten/prestaties
(kostenverwerking loonadministratie bijv. circa 1/3 van yroeger)
• programma’s en pâpier snel en ëenvoudig te verwisselen
f
gelijktijdig
afdrukken in normaal en C.M.C. 7-&chrift 0 mogelijkheid koppeling
•
documentenlezer voorformulieren met C.M.C. 7-schrift 0 desgewenst
ponsbandinvoer 0 mogelijkheid bijponsen in oorspronkelijke kaarten.
–
.
1
1
BULL
;
GE 1 E C T R 1 C
26,msterdam-W.,
01515fl
(LECTRIC IS 115 DOOR GENERAL ELECTRIC COMPANY USA GEDEPONEERD DANDELSGERI
E.-S.B. 14-7-1965
657
De Directie van
METAALBUIZENFABRIEK “EXCELSLOR” N.V.
gevestigd te Oosterhout (N.B.), zoekt voor het tot het concern
behorende bedrijf de
N.V.
DOETINCHEMSCHE IJZERGIETERIJ
te Doetinchem een
BEDRIJFSD!RECTEUR
In zijn handen ligt de dagelijkse algemene leiding van het bedrijf
in de meest uitgebreide zin van het woord. Speciaal ten aanzien
van de commrciele activiteiten zal geregeld overleg met de
concerndirectie noodzakelijk zijn. Sollicitaties worden ingewacht
van kandidaten wier opleiding, ervaring en huidige positie het
verantwoord maken aan hen te denken voor de vervulling van de
onderhavige, hoge eisen stellende topfunctie. Een opleiding op
universitair niveau of een dienovereenkomstig ontwikkelingspeil is
gewenst. Bekendheid met het ijzergieterij-bedrijf geeft voorkeur
doch is niet beslist vereist, omdat vanuit de concerndirectie
krachtige steun kan worden gegeven en een ruime inwerktijd
mogelijk is. De honorering is opgebouwd uit salaris en gratificatie,
de laatste in relatie tot de bedrijfsresultaten. Voor passehde woning
kan eventueel worden gezorgd. Leeftijd boven 35 jaar.
Met de hand geschreven sollicitatiebrieven vergezeld van een
recente pasfoto voor 26 juli a.s. te richten aan de Nederlandse
Stichting voor Psychotechniek, Wittevrouwenkade 6, Utrecht,
onder nummer ESB 22296.
658
E.-S.B. 14-7-196
11
Bij de Algemene Bank Nederland bestaat een opleiding voor
mici
(economen en juristen)
die na een periode van practische en
theoretische vorming een verantwoordelijke
plaats in de bank kunne.n gaan bezetten.
D
IE verantwoordelijke plaatsen
kunnen liggen op gespeciali-
seerd terrein (Juridische zaken,
economische studiedienst, effectenbe-
drjf) maar ook kan de opleiding een
begin vormen van een algemene carrière
in de bank, beginnend bijvoorbeeld
met een procuratiehouderschap op een
middelgroot kantôor met de mogelijkheid
daarna een eigen kantoor te beheren.
n
ET spreekt vanzelf dat intelligen-
tie van belang is, maar in het
bankbedrijf met zijn vele en
veelzijdige menselijke contacten, zowel
intern als extern, zijn karaktereigen-
schappen, gezond verstand en commer-
ciële zin minstens even belangrijk.
D
E fusie, waaruit de Algemene
Bank Nederland is ontstaan
heeft de mogelijkheden niet
beperkt. Integendeel; weliswaar werden
hier’ en daar kantoren of afdelingen
samengevoegd, maar door de uitbreiding van de zaken, door het toenemen van de
buitenlandse contacten, en dè noodzaak in de komendejaren vele te pensioneren
functionarissen te vervangen wordt dit
ruimschoots gecompenseerd.
w
ANNEER u meent dat u in dit
veelzijdig bedrijf zou passen,
of ook wanneer u met het,00g
op uw toekomstplannen eens een nader
gesprek over de mogelijkheden zoudt
willen hebben, stelt u zich dan in ver-
binding met Mr. A. H. J. Nord, afdeling
Personeelzaken van de Algemene Bank
Nederland, Vijzelstraat 20 te Amsterdam.
Telefoon 213344, toestel 546.
Algernene Bank Nederland,….
(Nedorlandsche Handel-Maatschappij – Do Twentacho Bank)
E.-S.B. 14-7-1965
659
II
SCHÎJFMACHINES
HERMES BAB
HERMES MEDIA 3
HERMES 3000
HERMES STANDARD q
HERMES AMBASSADOR
HERMES AMB-SSADOR ELECTRIC
TELMACHNES
HÈRMES 108
HERMES 208
HERMS 160
HERMES 162 HERMES 164
60 EK -40 U
DM ACH IN ES
HERMES C-3
o
tt
Eén kleine 3 millioen machines geleden begon Hermes met zijn eerste.
Nu omvat het. leveringsprogram: schrijfmachines, telmachines, rekenmachines,
boekhoudmachines. Ingespeeld op de efficiency van vandaag. Neemt U bijvoor-
beeld de tekstschrijvende boekhoudmachine Hermes C-3, de voornaamste electrische
in de administratieve sector. Typische machine met teamgeest: twee toetsenborden,
alpha-numerieke werking, dus volledige tekst én volslagen rekencapaciteit. Met
zijn vele mogelijkheden aan saldeer-. en telwerkcombinaties een goede investering
in de toekomst van Uw. bedrijf. Of de nieuwste Hermes-teig, de Standaard 9.
Ideale “grote” schrijfmachine. Zuiver schrift, unieke steno-ruimte. Snel, stabiel,
vrijwel geruisloos.. ‘t Is âl precisie wat de toets slaat. Welke Hermes U neemt, elke
Hermes geeft het maximum op de plaats waar hij thuishoort.
PRODUCT VAN PAILLARD S.A. ZWITSERLAND /VOOR NEDERLAND: HERMES KANTOORMACHINES IMPORT N.V. SCHIEDAMSEVEST 99/101 ROTTERDAM
660
E.-S.B. 14-7-1965