DaTRUORP
…-.-
,.–..
ilandeisinformutie- en Ineassobureaa
‘SCHLEDAMSEVEST 42
F
TELEFOON 120176 (mJ.)
ROITERDAM
Net Financieele Dagblad
ROKIN 113 – AMSTERDAM
vraagt een
financieel medewerker
als lid van de vaste redactie
voor het analyseren en bespreken van jaar-
verslagen, overwegend van Nederlandse onder-
nemingen, en voor de financiële berichtgeving
in het algemeen.
Ervaring op financieel gebied noodzakelijk..
Brieven aan de directie van Het Financieele Dagblad, postbus 216, Amsterdam.
Bij het Nederlands
Instituut voor Praeventieve Geneeskunde te Leiden
komt binnenkort vacant de funktie van
AFDELINGSHOOFD
De te benoemen academicus zal in het bijzonder worden
belast met de algehele leiding van de cursussen ten behoeve
van de opleiding van sociaal-geneeskundigen en met de
cursussen, die alsnog op het gebied van de gezondheidszorg
zullen worden georganiseerd.
Salarisgrenzen van f. 20.000,— tot f. 24.000,— per jaar.
Schriftelijke sollicitatie te richten aan de direkteur van het
Nederlands Instituut voor Praeventieve Geneeskunde,
Wassenaarseweg 56, Leiden.
Maak gebruik van de rubriek
,,VACATU RES”
voor het oproepen van sollicitanten voor leidende
functies. Het aantal reacties, dat deze a,ir,onces
ten gevolge hebben, is doorgaans uitermate
bevredigena; begrijpelijk: omdat er bijna geen
grote instelling is, die dit bldd niet regelmatig
ontvangt en waar het niet circuleert!
Adviezen
en bemiddeling
inzake
levensverzekeringen
en
pensioencontracten
R. MEES & ZOONEN
ROTTERDAM
£ C 0 N 0 M 1 S CH.
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van de
Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor
Nederland: Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Telefoon redactie: (010
of
01800) 5 29 39. Administratie:
(010
of
01800) 3 80 40. Giro 8408.
Privé-adres redacteur-secretaris:
Drs. A. de Wit, Sleedoorn-
laan 17, Rotterdam-12, tel. (010
of
01800) 18 36 32.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Banque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel; postcheque-rekening
260.34.
Redactie-adres voor Belgie:
Dr. J. Geluck, Zwjjnaardse Steen-
weg 357, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Abonnementsprjjs:,
franco
per post, voor Nederland en de
Overzeese R(jksdelen (per zeepost)
f.
29,—, overige landen
f.
31,—per jaar (België en Luxemburg B.fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.
Losse exemplaren van
dit nummer 75 ct.
Aangetekende stukken
in Nederland aan liet Postkantoor
Westzeedjjk, Rotterdam-6.
Advertenties:
Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de N. V. Koninklijke Nederi. Boekdrukkerj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schied.am, fel. (010
of
01800) 6 93 00, toestel 1
of
3.
Advertentie-tarief
f.
0,36 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f
0,72 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
494
10-5-196 1
–
Fiscaal hoge en lage druk. gebieden
Gedeelde smart is halve smart. De aanblik van buiten-
landse belastingbetalers die veel aan de fiscus moeten
offeren, verschaft een psychologische compensatie. Wel-
licht is dit een motief’geweest voor het Engelse ,,National
Institute’of Economie and Social Research”
1)
om door
een vergelijking met de situatie in andere landen de veel-
gehoorde bewering dat Groot-Brittannië tot de fiscaal
meest gekasteide landen behoort, te relativeren. Hoewel
deze vergelijking hoofdzakelijk betrekking heeft op de
Verenigde Staten, West-Duitsland en Zweden, kan de
belangstellende Nederlander er wellicht nog een psychisch
inkomen in de voornoemde zin mee verwerven.
Uitdrukkelijk wordt voor-
opgesteld dat het slechts een
globale’ en grove vergelij-
king betreft. In nevenstaande
tabel is de belastingdruk in
twintig landen in procenten
van het nationaal inkomen
uitgedrukt. Hieruit kan wor-
den geconcludeerd dat Neder
–
land met de negende plaats
een tussenpositie tussen de
fiscaal hoge en lage druk
gebieden inneemt. Niet alleen
meteorologisch doch ,00k
fiscaal kan van een gematigd
Nederlands klimaat worden
gcsproKen. . . . –
Vérrassend is de uiteenlopende wijze waarop de belas-
tingdruk over de inkomensgroepenmn verschillende landen
is verdeeld. Deze vergelijking is gebaseerd op een ,,stan-
daardgezin” ‘(loon- of salarisgenietende man, een niet
verdienende vrouw ën twee kinderen met een leeftijd tussen
5
en 10 jaar), waarbij de wisselkoersen zijn aangepast aan
de verschillende nationale niveaus van de kosten van
leveisonderhoud.
De fiscale druk op de lagere inkomens (tot een jaar-
inkomen van £ 1.000)-is in West-Duitsland en Zweden
groter dan in de Yerenigde Staten en in Groot-Brittannië.
Bij een jaarinkomen van £. 500. bedtagen de tarieven
namelijk resp. 12, 9, 7 en 1 pCt. Voor de ,,middengroep”
in de zeer’ruime zin van het woord, nI. meteen jaâr-
inkomen van £ 1.000 tot £10.000, stijgen de fiscale eisen
naar volgorde van vermelding in de Verenigde Staten,
Wést-Duitsland, Ierland, Groot-Brittannië en in Australië,
terwijl in Zweden deze groep het grootste fiscale offer moët
brengn. –
Het standaardgezin met een inkomen van £ 50.000 per
jaar behoudt ‘na belastingaftrek in Groot-Brittannië
1)
,,National Institute Economie Review”, no. 14, maart 1961.
£ 9.500; in Zweden £ 17.000; in de Verenigde Staten en –
in Australië ca. £ 19.000 en in West-Duitsland £ 26.000.
De Amerikaanse miljonairs echter moeten meer dan hun
Britse confraters hun liefde voor het vaderland langs de
fiscale weg demonstreren.
– Vele belastingbetalers ervaren de fiscale druk vooral in
de mate, waarin een inkomensvergroting op het fiscale al-
taar moet worden geofferd. De ,,vaklieden” spreken in dit
verband van de marginale fiscale druk. Van eenstijging
van enkele ponden t.o.v. een jaarinkomen van 1 2.000
behoudt een Amerikaan 80 pCt., een Westduitser ca.
72 jDCt., een Brit ca. ’60 pCt. en .een Zweed slechts ca.
53
(‘t
,l k
e.,.
1-“-‘•
•2
inkomensniveaus behoudt de
Westduitse belaStingbetaler
ten minste 47 pCt. van zijn
inkomensvergroting. Zijn zeer
welgestelde lotgenoten in
Groot-Brittannië en in de
Verenigde Staten moeten zich
daarentegen slechts met resp.
11 en 9 pCt. van hun additio-
neel inkomen tevreden stellen.
Vrijgezellen en ,,werkende”
gehuwde vrouwen zullen de’
vraag stellèn of de fiscale be-
handeling in de verschillende
landen van èn’geljke hard-
vochtigheid is. Het antwöord
luidt dat de tortuur met een ‘zekere differentiatie wordt
toegepast. Terwijl het in Nederland gangbare systeem van
het samenvôegen van het inkomen van de gehuwde vrouw
bij dat van haar man en het belasten van de som hievan,
met enkele variaties eveneens in Groot-Brittannië, Ierland,
Denemarken en in Finland wordt aangetroffen, biedt het
regime in, de Verenigde Staten en in Wést-Duitsland meer
gunstige mogelijkheden. In de Jaatstgenoèmde landen
wordt name’ijk het gezamenlijke gezinsinkomen in twee
gelijke delen gesplitst en afzonderlijk belast. Doch ook
dit systeem is vooral gunstig voor de gezinnen, waarvan
de huisvrouwen geen inkomen ,,buitenshuis” verwerven.
De fiscale discriminatie ten nadele van de vrijgezellen
varieert in de verschillende landen vooral met de inkomens-
niveaus. T.o.v. de gehuwde man in het genoemde’stan-
daardgezin worden door een .vrijgezel met een inkomen
van £ 1.000 de volgende bedragen méér afgedragen: £ 125
‘in Groot-Brittannië en in Zweden; £ 110 in de Verenigde
Staten en £ 105 in West-Duitsland. Op een inkomens-.
niveau van £ 5.000 belopen deze bedragen: £
505
in dé
Verenigde Staten, £ 460 in West-Duitsland, £ 230 in
Zweden en £
195
in Groot-Brittannië.
–
Totale.belastingdruk a) in procenten van het bruto
nationaal produkt tegen marktprjjzen
Indirecte belastingen, inclusief heffing door de lagere overheid; directe
belastingen
op
ondernemingen, gezinshuishoudingen en
op
particuliere
instellingen zonder winstoogmerk, benevens sociale lasten. De gegevens
hebben voor de meeste landen betrekking
op
het jaar
1958.
Uitzonderingen
zijn: Denemarken, Frankrijk, Griekenland, Luxemburg, Portugal
(1957)
en Spanje
(1956).
Fiscaal hoge en lage druk gebieden …………
Vernieuwing van de loonpolitiek, door Drs.
J. P. de Hejj …………………………
Levensverzekering in 1960,
door J. B. Booij …..
De noodzaak van verdere huurverhoging,
door
C. P. A. Bakker en door Drs. A. W. Hermse, met
een naschrift van Mr. J. in ‘t Veld …………..
Blz.
‘
Blz.
495 St.trinaamse kanttekeningeh,
door G. C. A. Mulder,
B.Sc., Ps. D…………………………..
505
496
498 Boekbespreklng
The economic development of.Libya,
bespr. door
Drs. .H. -Linnwnann ………………….
507
501 Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. C. D. Jongman
508
COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz; L. M. Koyck; H. W. Lambérs; J. Tinbergen;
J.
R. Zuidema.
.’
Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Adjunct Redacteur-Secretaris: M. Hart.
–
.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGilI: F. Coflin; J. E. Mertens de Wilmars;
–
–
J. van Tichelen; R. Van deputte; A. J. Vlerick.
1U-D-1b1
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
495
.1
J”•
De gedifferentieerde loonpolitiek heeft tot dusver
–o.a. -geleeid, dat de produktiviteitstrend bedrijfstak-
,,’,,, gewijs of ondernemingsgewijs veel moeilijker te bena-,
,,,derenis dan macro-economisch. Het berekenen van deze
trend blijft echter nuttig na correctie voor verande
ringen in de ruilvoet en in de aangewende hoeveelheden
arbeid en kapitaal. De eerste correctie betékent, dat
wijzigingen in onze welvaartspositic ten opzichte van
het buitenland tot uitdrukking worden gebracht. Voor
de Overheid is deze trend, met de verhouding tussen
middelen en
bestedingen en de betalingsbalanspositie
“èn maatstaf
voor’
de
l
leoordeling van de loonontwikke-
.’Cohtractdeiidewërkgvers
en
werknemrs zouden
prOduktiviteit, de rentabiliteit en de werkgelegenheid
en/of onderneming tot Uitgangspunt’
–
kunnen nemen. Dé hontoetsende instanties zouden alle
‘oörstel1en’zonder meer kunnen goedkeuren, wanneer
‘ijuit loinpolitiek oogpunt niet excessief zijn en geen
“prjsverhoghig züllenveroorzaken.
–
1910
Vçrnieuwing -:
van :
• loonpolitiëk.
•
..
.•.
Eiaringen met de’ gedifferentieerde loonpolitiek.
haJDgedifferentieerde loonpolitiek heeft tot nu toe nog
ulethts een. zeer .bescheiden stap betekend op ‘de weg van
de.’cdntraal geleide loonpolitiek naar de vrijere loonvor-
mg5 De ‘betvegingsvrijheid van partijen van werkgevers
-Mfwèrknerners; die bedrijfstak- of ondernemingsgewijs
cô’llectieve arbeidsovereenkomsten afsluiten, bleek in de
•praktijk niet zo erg ruim te zijn. Daardoor is de verlegging
lri/an’de- i’erantv’oordeljkheid voor de loonvorming van
d& èentrale j loontoetsende instanties naar de re
ç
htstreeks
Ibetrôkkerten..in het.bedrjfsleven, welke de nieuwe loon-
‘jolitiek als een van haar doelstellingen in haar vaandel
-oert;bepaaldnog onvoldoende uit de verf gekoinen. Dat
cdii iii de eerste fase van de gedifferentieerde loonpolitiek
gee’n ernstige wrijvingentot gevolg heeft gehad is te danken
aan• de zeer soepele wijze, waarop de loontoetsende instan-
ties – de Stichting van den Arbeid en het College van
-Rijksbemiddelaars – de richtlijnen, neergelegd in de Alge-
.;mene Aanwijzing van de Staatssecretaris, hebben toegepast.
IDèe soepelheid heet in het vakjargon ,,de beleidvolle toe-
rassing vn de spelregels’.
• Dte beleidvolle toepassing heeft er intussen toe geleid,
dat de resultatn van deeerste fase niet geheel in overeen-
stemming zijn met het beeld, dtt de theorievan de nieuwe
1oohp6litiek voor ogen heeft gesteld. Het totaal van de
nverbeteringen in de arbeidsvoorwaarden gaat de. trend-
Lmatige’ stijging van de arbeidsprodi.iktiviteit, gemiddeld
–over;en -in conjunctureel’ opzicht evenwichtige reeks van
‘te’ boven. Deze ontwikkeling was onvermijdelijk
ii leze periode van hoogconjunctuur, die gepaard gaat
trnetleen groot tekort aan arbeidskrachten en die extra
“gestimu1eerd wordt door een onderwaardering van, de
gulden. Bovendien volgde de introductie van de nieuwe
loonpolitiek, op- een periode, waarin gedurendelange tijd
‘eenl’oonstop had gegolden.-
Wij gelovei-niet,dat men er ooit in zal slagen de invloed
‘van de conjunctuur op de loonontwikkeling geheel uit te
.schakelii. Wel moet hiernaar zo veel, mogelijk worden
gestrcef&want de gedachte, dat •.de lonen – de trendmatige
.cstljging van de produktiviteit dwars door de• conjunctuur
–
cilven heen moeten volgen is met’ name uit een -oogpunt
-tvan conjunctuurstabilisatie en van continuïteit in de sociale
-496 –
–
ontwikkeling voortreffelijk. De natuur is-,echter in het
spanningsveld van de -sociale krachten sterker dan de
leer. Men zal bepaald tevreden kunnen zijn,indien men de
loonbeweging, kan laten verlopen volgens het patroon
van een matige slinger om de produktiviteitstrend, heen.
In de hoogconjunctuur zal die slinger zich dan boven
de trend bewegen- om in de recessie enigszins onder deze
lijn door te duiken.
-. –
De praktijk .heeft voorts geleerd, dat de produktiviteits-
trend bedrijfstakgewijs of ondernemingsgewijs veel moei-
lijker te benaderen is dan de macro-economische, trend
van de gehele volkshuishouding. Wil men werkelijk ver-
antwoordelijkheid verleggen naar de contracterende partijen
van werkgevers en werknemers dan kan men hen
•
niet
binden aan berekeningen, waarvan bij voorbaat vaststaat
dat zij samen de produktiviteitstrend van de gehele volks-
huishouding opleveren. Bovendien is daarvoor het be-
schikbare statistisch materiaal te weinig genuanceerd. Ten-
slotte brengt de natuur met zich, dat partijen in hun voor-
stellen tot verbetering van de arbeidsvoorwaarden ook
iets willen verdisconteren van hun visie opde rentabiliteits-
ontwikkeling en op de verhoudingen, die op de arbeids-
markt heersen.Het is voor de loontoetsende instanties
onmogelijk om desondanks de voorstellen zodanig te
corrigeren, dat zij tezamen uitkomen op de macro-econo-
misch berekende produktiviteitstrend..
Functie
en hantering van de produktiviteitstrend.
–
–
Niettemin is het nuttig deze trend tè blijven berekenen
en daarin steeds opnieuw dé meest recente realisatie te
verwerken. Door extrapolatiç zou een prôgnose verkregén
kunnen worden, welke de basis zou kunnen zijn van – een
cijfer, dat aangeeft welke macro-economisôhe loonstijging
in de nabije- toekomst verantwoord kan worden geacht
met het oog op het ,,ideaalbeeld”, dat de loontheorie voor
ogen staat. Dit cijfer zou gevonden kunné’n w9rden door de
produktiviteitstrend te corrigeren in verband met ver-
anderingen in de ruilvoet en met verschuivingen tussen
de aangewende hoeveelheden arbeid en kapitaal. De eerste
correctie betekent, dat .wijzigingen in onze,, welvaarts-
positie ten .opichte van, het buitenlapd tot uitdrukking
worden..gebracht. Wellicht zou dan.de
spelregel van het
prijsbeleid, dat een daling van de grondstoffeiiprjzen in
-. 10-54961
de binnnlandse prijzen moet worden doorgegeven en dat
en stijging van deze prijzen mag worden doorberekend
kunnen vervallen. In de praktijk is met name het eerste
aspect, wanneer het niet wordt afgedwongen door concur-
rentie, toch slechts uiterst moeilijk te verwezenlijken. De
tweede correctie hoidt in, dat niet.langer gewerkt wordt
met de technische maar met decconoiische produktivi-
teitsstijging. Zeker op langere termijn gezien lijkt ons dit
een betere maatstaf.
De functie van dit cijfer dientin eerste aanleg van louter
psychologische aard te zijn. Deze is hierin te vinden, dat
haar ‘publikatie van coördinerende invloed zal zijn op de
loononderhandelingen in de bedrijfstakken en onderne-
mingen. In tweede instantie verstrektdit cijfer de Overheid
een uitgangspunt voor de beoordeling van de aanvaard-
baarheid van de feitelijke loonontwikkeling. Tezamen met
de gegevens omtrent de ontwikkeling van de verhouding
tussen middelen en bestedingen en omtrent de betalings-
balans kan zij hieruit zonodig de conclusie trekken, dat zij
een lo6nstop moet afkondigen en/of andere maatregelen
moet nemen om de bestedingen te remmen en de conjunc-
tuur af te koelen.
Wijze
van loonbepaling..
Contracteiendé paitijen van werkgevers en werknemers
zoâdén echter in volle vrijheid kunnen onderhandelen,
waarbij ‘zij de ontwikkeling van de froduktiviteit, de
ièhtabiliteit en de werkgelegenhéid id hunbdrijfstak en!
6
f öndefreniing töt uitgangspunt zouden kûhiien nehien.
Maar
•
ok
evéntuele andere ezichtspunten, die partijen
relevant achten, zouden in het overleg betrokken kunnen
woidèn: De loôtitoetsende instanties zouden ‘alle voorstel-
leh zotuder mè&r kunnen göedkeu’ren wanner zij uit loon-
pIitie ôopûnt – niet excêssief zijn en aangenomen kan
orden, dat zij geen prijsverhoging tot gevolg zullen
hebbèn. Uiteraard zal de werkgeverspartij de ibekende
prijzenverklaring moeten afleggen.
De loontoetsende instanties zouden dan alleen behoeven
te onderzdeken de voorstellèn, die niet öf niet gehëel aan
één van déze twee voorwaarden voldoen. ‘Witt de eerste
voorwaarde betreft zouden zij di&nen te beslissen op grond
van beoordeling van de motieven, die partijen aanvoeren.
tit zou strenger moeten gschieden naarmate het voorstel
meer excessief is. Wat de tweede voorwaardè aangaat zal
de mate, waarin er concurrentie in de betrokken bedrijfs-
tak bestaat, van doorslaggevende- betékenis moeten zijn.
Een belangrijk element hierbij zou ook moeten zijn wat
er in het verleden van de toezegging, dat loonsverhogingen
niet in de prijzen zouden orden doorberekend, is terecht-
gekomen. –
Voor zover verbetering van de arbeidsvoorwaarden niet
door de produktiviteitsstijging maâr wel door de renta-
biliféitsstijging gerechtvaardigd wordt zou het de voorkeur
verdienen, dat partijen trachten te komen tot winstdeling
en/of spaarregelingeh: Deze wijze van welvaartsverdeling
laat zich gemakkelijker-aanpassen bij verahderde conjunc-
turele omstandigheden. Bovendien verstoort zij de concur-
rentiepositie op de arbeidsmarkt minder dan excessieve
loonsverhoingeii. Tenslotte kan zij bijdragen tot hand-
havin van het evenwicht tussen middelen en bestedingen.
De achterblijvers.
Dé looncoördinatie naar beneden zou bewerkstelligd
kunnen worden door incidenteel een percentage te be-
palen, waarmee de lonen van de achtérblijvers kunnen
worden ôpetrokken met gelijktijdige indiening van een
10-5-1961
–
verzoek aan de Minister van Economische Zaken om toe-
stemming voor gehele of gedeeltelijke doorberekening in
de prijzen. Het initiatief hiertoe Vou ‘in dérste instantie
toekomen aan de betrokken partijen van werkgevers en
werknemers. Het College van Rijksbemiddelaars ibu echter
het recht gegeien kunnen ‘worden om intgevalknt i,aarin
de loreu in ôninanvaardbaar groii inatetaëhterbljven bij
de gemiddelde loonindèx’ een 6indnd6 loohreling op
te leggen.
–
-f
Prijsbeleid doort
dé Ovérheidv
De
Overheid zou juist met let oog hierop eenactief
prijsbeleid meten voçren. PrjsverIaingen zijn iü,odzake-
lijk wil coordinatie van de lonen van de achterblijvers
met doorberekening verenigbaar zijn, met -een stalié1prjs-
niveau. In deze opvatting past volkomen het,stahdpunt
van de Minister van Economische
Zaken,
dat.nog y66rdt
loononderhandelingen beginnen zou moeten worçln na-
gegaan in hoeverre een bedrijfstak
1
en/of oiderneming een
deel van een excessieve produktiviteitsontw,jkkelig, in de
vorm van prijsverlaging tot uitdrukking zu kunnen bren-
gen.
-t.
Loon- en prijsaanpassing of revaluatie.
Het hierboven geschetste loon- en prijsbeleid isueçhrer
onverenigbaar met een ten-opzichte van het buitejlnd
ondergewaardeerde gulden. Bij een algemene’-ge1donjtar-
ding in het buitenland is het, gegeven het stelseF vanjyaste
wisselkoersen, onmogelijk om de lonen op de dutli bimuçn
de grenzen, gesteld door de roduktiviteitsstijging;te hoij-
den: Het is evenmin mogelijk oni in, die situatie
hetprijs-
niveau te stabiliseren. In dat geval moet men kiezeMjsen
infiatoire loon- en prijsaanpassing ofrevaluatie; Reyhluatie
verdient dan naar onze mening in beginsel de’vookeij.
Infiatoire loon- en prijsaanpassing maakt immers :inbre,uk
op de spelregels van de gekozen•loon- en prijspolitiok.
Juist door het bestaan van die spelregels hopende span-
ningen zich op véérdat zij tot ontlading’komcn in een
algemene loon- en prjsgolf, waarbij men mar ‘moet-af-
wachten op welk niveau men het beloop ,der dingen weer
in de hand krijgt. . ‘.
–
•
Revaluatie daarentegen roept krachten op, die .hAnd-
having van de spelregels ondersteunen. De,positievande
vaste inkomenstrekkers wordt Uoor haar ontzien. FIaar
succes is echter in hoge mate afhankelijk van de vraagpf
de lagere guldensprijzen van geïmporteerde – grondstoffen,
half-fabrikaten en eindprodukten volledig wordeicLqor-
gegeven in de binnenlandse prjzen Voor zover
1e.
con-
currentie daartoe niet dwingt zal fiet prijsbeleidJiergp
met kracht moeten worden gericht. Het doorgeven ‘van
de kostenverlagingen voortvloeiend uit een revaluatie-dn
de binnenlandse prijzen moet voorkomen, dat dec-pro-
ducenten in bedrijfstakken, die welexporteren mâaridie
hun prijzen niet in de hand hebben, dubbel worden
ie-
dupeerd. Heel duidelijk komt dit – naar voren,liwanxleer
men buy. de positie beziet,’waarin de land- en tuinbouw
inzo’n geval komt te verkeren.:
Een revaluatie betekent voor, deze ..bedrijfstak, dat de
opbrengst in guldens van de export.van de:produkten,
die
niet
onder garantieregelingen vallen;- lager wordt en
in samenhang daârmee eveneens de -opbrengstuan:-de
binnenlandse afzet. Voor de
gegarandeerde
produkten:be-
tekent de revaluatie niet direct eehnadeel:voor.,het–agra-
risch inkomen maar een van de gvo1gen is,- dat deafhan-
kelijkheid van de Schatkist groter wordt en
–
dat isope
duur eveneens bepaald eenverslechtering. Wanneer hier
–
‘497
– .– 1-
–
–
–
Het jaar 1960 is voor de levensverzekeringbedrijven
in ons land uitgesproken goed geweest. Met inbegrip
van het
–
voor de maand december geschatte produktie-
cijfer van f. 1.110 mln, is in 1960 bij de gezamenlijke
‘maatschappijen alleen in het binnenland voor een totaal
van f.
5.808 mln, aan nieuwe kapitaal-, rente- en volks-
verzekeringen tot stand gekomen, hetgeen vergeleken
met 1959
een
stijging
betekent van 18
â
20 pCt. Voor
het eerst in de geschiedenis van het levensverzekering-
wezen werd in één kwartaal, nI. in het laatste kwartaal
van 1960, een produktie geboekt, welke de grens van
4. 2 mrd. heeft overschreden. Het is nog slechts tien
jaar geleden, nI. in 1950, dat voor het bereiken van een
dergelijk produktiecijfer een geheel jaar nodig was.
Naar de drie hoofdbranches: kapitaal-,
rente- en volks-
verzekering verdeeld, heeft vooral de renteverzekering
in 1960 grote terreinwinst geboekt. Het aantal uitkerin-
gén door de maatschappijen op grond van overlijden
van de verzekerden door een ongeval, is t.o.v. 1959
sterk toegenomen: in 1960 werden 943 gevallen geteld
tegén 818 een jaar
eérder.
LevensverzekerIng
in 1960
De bij de aanvang van 1960 gemaakte prognose van de
groei der levensverzekering in het eerste van de jaren
zestig is door de feitelijke ontwikkeling volledig achter-
haald. Ofschoon men in het licht van de gunstige econo-
mische situatie goede verwachtingen omtrent de verdere
expansiemogelijkheden op levensverzekeringsgebied mocht
koesteren, heeft niemand kunnen voorzien, dat het groei-
tempo zich dermate zou versnellen, dat het bedrag aan
nieuwe verzekeringen 18 â 20 pCt. hoger zou liggen dan
in 1959.
Dit valt af te leiden uit de produktie-opgaven van
het Centraal Bureau voor de Statistiek. Daarin zijn aan
de hand van de gegevens, verstrekt door de hier te lande
werkzame binnenlandse en buitenlandse maatschappijen,
• de cijfers verwerkt van de uitsluitend binnen onze nationale
grenzen afgesloten verzekeringen. Sommige binnenlandse
maatschappijen houden zich ook bezig met het contracteren
van verzekeringsovereenkomsten in het buitenland, hoofd-
zakelijk – in Suriname, de Nederlandse Antillen, België,
– Frankrijk, Denemarken, Zuid-Afrika en Canada, dch
daarvoor gelden aparte opgaven. Deze ,,buitenland”-
produktie beliep in 1960 f. 332 mln. (voorlopig cijfer).
Het door het C.B.S. gepubliceerde cijfermateriaal draagt
– een officieus karakter. De officiële gegevens zal men in het
gedetailleerde rapport van de Verzekeringskamer aantref-
fen, hetwelk echter meestal pas verschijnt aan het einde
van het jaar volgend op het jaar, waarover het verslag
handelt. Soms zelfs nog later, zoals bïjv. dit keer het geval
is geweest. Begin februari 1961 is het verslag over 1959
uitgekomen, hetgeen aan de actualiteit van dit op zichzelf
genomen interessante, 115 bladzijden omvattende, boek-
werk, helaas veel afbreuk doet. Gelukkig scheppen de
C.B.S.-publikaties de mogelijkheid zich al spoedig na af
–
loop van het jaar een voorlopig oordeel te vormen be-
treffende de produktie-ontwikkeling van de levensverzeke-
ring, terwijl bovendien de kwartaloverzichten van de
Voorlichtingsconiniissie uit het Levensverzekeringbedrjf,
waarvan die over de laatste drie maanden, van 1960
onlangs het licht heeft gezien, gelegenheid verschaffen zich
ten aanzien van enkele andere bedrijfsonderdelen nader
te oriënteren.
Produktie.
Wat de maandelijkse produktie-opgaven van het C.B.S.
betreft kan men die over de maanden januari tot en met
november als definitief beschouwen. Ten aanzien van de
maand december ligt dat evenwel anders. De voorlopige
‘cijfers over ‘de laatste maandperiode van het jaar moesten,
naar de ervaring leert, op een later tijdstip als gevolg van
(vervolg van blz. 497)
tegenover geen lçostenverlagingen komen te staan ten ge-
volge van lagere prijzen voor grondstoffen en l’iulpstoffen
zullen deze nadelen dubbel zwaar gaan wegen. De in
dit verband bepleite gedragslijn met betrekking tot het
piijsbeleid is intussen geenszins in- tegenspraak met het
hierboven gestelde inzake de prijspolitiek en de schoninie-
lingen in de grondstoffenprijzen. Revaluatie is een mone-
tair’e maatregel, die in beginsel over de gehele linie een
uniforme werking heeft op de guldensprijzen vah de in-
– gevoerde goederen. Zij biedt daarom zeer wel een prak-
tisch hanteerbaar uitgangspunt voor het prijsbeleid.
In de meerderheid van de gevallen zal revaluatie echter
niet mogelijk zijn en zal een infiatoire aanpassing van lonen
en prijzen dus onvermijdelijk zijn. Een revaluatie kan men
– slechts:zçer inçiçlenteel en in zeer bescheiden mate door-
voeren. Een infiatoire aanpassing brengt een kostenverho-
ging met zich, die niet gecompenseerd kan worden door
een produktiviteitsstijging. Dat geldt ook voor de land-
bouw. in die situatie zal de hieruit voortvloeiende kost-
prijsverhoging van de agrarische produkten, die onder
garantieregelingen vallen, volledig in de prijzen moeteh
worden doorberekend. Voor de overige produkten van
land- en tuinbouw – verreweg de grootste groep – is
deze compensatie niet mogelijk. Tegenover stijgende kosten
komen geen hogere opbrengsten te staan, want de prijzen
van deze produkten worden in de eerste plaats bepaald
door de vraag- en aanbodverhoudingen. In ‘dat opzicht
verkeert de agrarische bedrijfstak dan in dezelfde positie
als alle producenten, die geen
–
of weiniginvloed hebben
op het prijsbeloop yan hun prodûkten en/of’ diensten.
voorburg. –
. .
‘ Drs. J.’ P. DE HEIJ.’
.10-5-4961
allerhande correcties, waarvan de administratieve verwer-
king bij de maatschappijen enige tijd vergt, steeds gewijzigd
worden. Daarbij traden nogal belangrijke, verschillen aan
het licht. De aanvankelijk voor de maand december van
de jaren 1957, 1958 ‘en
1959
âpgegeven produktie van
f.
485; f: 571 en f. 620 mln, moest bij de definitieve vast-
stelling gecorrigeerd worden in resp. f. 732, f. 887 en f. 1.027
mln., neerkomende op een stijging van resp.
f.
247, f. 316
en
f.
407 mln. Voor het jaar 1960 is het C.B.S. van zijn
gewoonte om voor decembér voorlopige cijfers te publi-
ceren afgeweken; het heeft nu een schatting gemaakt van
de in deze maand te verwachten produktie. Daarbij heeft
het zich gebaseerd op de definitieve cijfers over 1959, ter-
wijl voorts rekening is gehouden met de groeitendenties, die
zich in de loop van het jaar in de overige maanden hebben
voorgedaan. De produktie in december 1960 is door het
C.B.S. ,,geraamd” op f. 1.110 mln. Over enige tijd, nadat
het C.B.S. de beschikking zal hebben gekregen over de
definitieve opgaven der maatschappijen, zal blijken in
hoeverre hier sprake is geweest van een conservatieve dan
wel van een al te optimistische schatting. Wij voor ons
geloven, dat het C.B.S. met zijn taxatie aan de veilige kant
is gebleven en dat straks een nog hoger produktiegetal uit
de bus zal komen.
Met inbegrip van het voor de maand december geschatte
produktiecijfer van f. 1.110 mln, is in het jaar 1960 bij de
gezamenlijke maatschappijen alÏeen in het binnenland
voor een totaal van f. 5.808 mln, aan nieuwe kapitaal-,
rente- en volksverzekeringen tot stand gekomen. In 1959
bedroeg de binnenlandse produktie op basis van de defini-
tieve C.B.S.-gegevens f. 4.924 mln. Gaan wij er een ogen-
blik van uit, dat de geraamde produktie voor december
met de feitelijke situatie overeenstemt dan zou dit be-
tekenen, dat het jaar 1960 een produktiesurplus heeft
opgeleverd van f. 884 mln, of 18,4 pCt. In 1959 werd in
vergelijking tot 1958 een toenemingspercentage van ruim
11 genoteerd, zodat in het afgeloçen jaar een aanzienlijke
verhoging van het groeitempo heeft plaats gehad.
In de eerste elf maanden van 1960 werd een bruto-
produktie van rond f. 4.700 mln. Eereikt. Ultimo november
1960 bleek de toevoer van nieuwe verzekeringen luim 20 pCt.
hger te zijn geweest dan in het vergelijkbare tijdvak van
1959 (januari tot en met november 1959 f. 3.900 mln.).
December vormt voor het levensverzekeringbedrijf altijd
een hausseperiode, waarin de produktie steeds bijzonder
omvangrijk is. De verwachting is daarom gerechtvaardigd,
dat voor het gehele jaar .1960 een stijgingspercentage zal
gelden dat niet ver van de 20 zal afliggen. is dit metterdaad
het geval dan zou het levensverzekeringbedrijf het jaar
1960 met een produktie kunnen afsluiten van f. 6 mrd. of
daaromtrent.
In 1960 is geen maand voorbijgegaan of er is voor een
hoger bedrag aan nieuwe verzekeringen tot stand gekomen
dan in de corresponderende tijd in het jaar daarvoor. De
in de maanden mei, juli en november geb6ekte resultaten
steken bijzonder gunstig af bij die van 1959. Hoe de
produktie-ontwikkeling van maand, tot maand in verge-
lijking tot een jaar eerder is geweest, valt uit tabel 1 af
te lezen.
Bij beschouwing van de per kwartaal behaalde produktie-
resultaten valt het op, dat niet alleen, gelijk reeds vorig
jaar het geval is geweest, elke drie maanden voor een be-
drag van meer dan f. 1 mrd. aan nieuwe verzekeringen
kon worden ingeschreven, maar dat voor het eerst in de
geschiedenis van het levensveriekeringwezen zelfs in één
enkel kwartaal, nI. in de laatste driemaandeljkse periode
van 1960, een produktie werd geboekt, welke de grensvan
f. 2 mrd. heeft overschreden. Het is nog slechts tien jaar
geleden, ni. in 1950, dat voor het bereiken van een produk-
tiecijfer van f. 2 mrd.
een geheel jaar
nodig was!
TABEL 1
Produktiebeloop 1959-1960 a)
(in miljoenen guldens)
Periode
1959
.1960
verschil 1960
januari
………………….
februari
.
………………….
..
324,5
344,7
351,0
403,9
+
26,5
+
59,2
maart
…………………….
350,7
..
412,7
+
62,0
le
kwartaal
……………….
1.019,9
..
1.167,6
+
147,7
346,7
389,8
+
43,1
326,7
4514
+
124,7
april
……………………..
mei
……………………….
364,4
431,4
+
67,0
juni
‘[..
,
……………………..
2e
kwartaal
,
………………
.
•
4,
–
1.037,8
1.272,6
+
234,8
juli
……………………..
339,5
.454,0
+
114,5
augustus
…….. . ………..
315,5
398,5
+
83,0
september.
………………..
392,0
..
..
436,5
+
44,5
3e
kwartaal
……………….
1.047,0
..
1.289,0
.1- 242,0
409,6
+
51,9
.
559,2
+
124,9
oktober
…………………..357,7
noveb
m
er
…………………434,3
m
deceber
………………..
1.027,4
1.1
10,0b)
+
82,6b)
4e
kwartaal
………………
1.819,4
..
2.078,8
+
259,4
Jaartotal
…………………
4.924,1
1
5.808,0
1
+
883,9
Bra,:
produktiestatistiek CBS.; uitsluitend binnenland.
Ge1aeerd.,
Nar de driehoofdbranches: kapitaal-, rente- en volks-
verzekering verdeeld blijkt voral de’ renteverzekering
grote terreinwinst te hebben geboekt. In deze sector van,
het bedrijf, welke voor een voornaam gedeelte wordt ge
;
.
vormd dr collectieve personeelsverzekeringen, die in
negen ,’an de tien gevallen in pensioenvorm zijn gegoten,
maar waariB toch ook de aan kapitaalpolissen gekoppelde
renteverzekeringen zoals ideaal-, opvoedings-, erf- en der-
gelijke renten een belangrijk aandeel hebben, kon voor,
de eerste maal, een produktiepeil van iets meer dan f. 3
mrd. worden gregistreerd. Ook de kapitaalverzekering,
waarbij de uitkering van een of mer bedragen-ineens wordi.
gegarandeerd, heeft zich in een sterk opgaande lijn be
wogen. Daaraan is stellig niet vreemd, dat de hypotheek-
verstrekking door het levensverzekeringbedrjf heden ten
dage gepaard gaat met het gelijktijdig tot stand komen
van een kapitaalverzekering tot een bedrag hetwelk corres-
pondeërt niet dat van de hypotheek, in welke gevallen
aflossingen achterwege kunnen blijven. Daarvoor in de
plaats treden de door de verzekerden/hypotheeknemers te,
verrichten p1emiestortingen.
Op de vraag hoe de produktie zich voor elke rubriek
afzonderlijk ontwikkeld heeft, geven de cijfers in tabel 2.
antwoord. Daaruit valt de conclusie te trekken, dat zich
een verdergaande verschuiving.in de richting van de rente-
verzekering heeft voltrokken. Het procentueel aandeel van
de kapitaalverzekering is, al laten de absolute cijfers een
stijging zien, iets teruggelopen. De afstand tussen de
produktie. van kapitaalverzekeringen en die van rente-
verzekeringen, in 1959 8,5 pCt. ten gunste van laatstge-
noemde categoi’iebedragende, is in 1960 tot 9,9 pCt. ver-
groot.
Premiën.
In overeenstemming met de hierboven aangeduide gun-
stige ontwikkelingsgang is ook het premie-inkomen aan-
•
euiljk toegenomen. De van het zich verzekerende publiek
10-5-1961
499
0
NY’
SLAVENBURGSBANK
0
.
(!.M.)
afkomstige gelden, die in de vorm van termijnpremiën en
stortingen ineens (koopsommen) bij het gezamenlijke be-
drijf in 1960 zijn terecht gekomen, beliepen f. 931,7 mln.,
d.w.z. f. 70,8 mln. meer dan in 1959, in welk jaar het
premie-inkomen f. 860,9 mln. groot was. In ons land moge,
blijkens onlangs door het C.B.S. samengestelde gegevens, in
1960 ten opzichte van 1959 voor
5
pCt. meer geconsumerd
zijn, uit de toegenomen premie-ontvangst volgt, dat er in
dat zelfde jaar voor 8 pCt. meer dan in 1959 bij het levens-
verzekeringbedrijf voor de toekomst is gespaard. De wijze
van sparen met behulp van de levensverzekering onder-
scheidt zich van andere methoden van sparen, dat daarin
gelijktijdig de verlangde dekking tegen de financiële conse-
quenties van het overlijden besloten ligt.
Voor de catagorie van kleine en middelgrote nieuw te
sluiten individuele kapitaalverzekeringen werd reeds in het
begin van 1960 een (verdere) premieverlaging van’1- tot
2 pCt. ingevoerd.
TABEL 2.
Produktie per branche a)
verschil
1959
1960
1959
1960
Branche
1959
(in miljoenen guldens)
(in procenten van
het totaal)
Kapitaalverzekeringen
……
..2.128,9 2.489,6 + 360,7 43,2
42,9
E.enteverzekeringen (gekapita-
liseerd door vermenigvuldi-
ging met 10)
…………
..2.542,9 3.067,1 + 524,2
51,7
52,8
Volksverzekeringen
……..
..
252,3
251,3 –
1,0
5,1
4,3
Totaal
…… …………..
.4.924,1
3.808,0 + 883,
100,0
100,0
a)
Bron:
ProduktieslatiekC.B.S.; uitsluitend binnenland.
Uitkeringen.
–
Het totaal van de door de maatschappijen verrichte uit-
keringen, hetwelk in
1959
f.
259,4
mln, had bedragen,
onderging in 1960 een “erdere stijging en nam tot f. 272,4
mln, toe. Voor iets meer dan de helft (54,4 pCt. tegen 55,9
pCt. v.j.) hebben de uitkeringen in kapitaalvorm plaats
gehad. Daarvan betreft f8,4 pCt. (v.j. 17,4 pCt.)overlijdens-
uitkeringen, terwijl 36 pCt. (v.j. 38,5 pCt.) ten goede is
gekomen aan hen wier polissen in 1960 de einddatum be-
reikten. De overige 45,6 pCt. (v.j. 44,1 pCt.) omvtt pen-
sioen- en,dergelijke uitkeringen.
TABEL
3.
Uitkeringen aan polishouders en begunstigden a)
1959
960
Uitkering
.
in pCt.
in pCt.
wegens overlijden
45,1
17,4
50,2
18,4
op de afloopdata
100,0
38,5
98,0
36,2
aan diverse vormen
van rente
114,3
44,1
124,2
45,6
totaal
..
……..
.259,4
100,0
272,4
100,0
a)
Bron:
,,De Telstrook”, kwartaaloverzicht Voorlichtingscommissie uit he
Levensverzekeringbedrijf.
Ofschoon het aantal polissen, dat tot uitkering is ge-
komen wegens overlijden van de betrokken verzekerden
op een moment, dat die posten nog geen twee jaar geleden
waren afgesloten, nog altijd opmerkelijk groot is, kwamen
er in 1960 toch minder van deze gevallen voor. Het ging
hierbij thans om 3.914 polissen, het laagste aantal uit de
laatste vijf jaar, die met elkaar een uitkeringswaarde ver-
tegenwdordigden van f. 5.718.593, doch waarvoor de
maatschappijen aan premiën en koopsommen slechts
f. 476.891 ontvingen. Of anders gezegd: de maatschappijen
moeten 12
><
zoveel uitkeren als zij agn bijdragen van de
betrokken polishouders hebben geïncasseerd. De risico-
dragénde functie van het instituut der levensverzekering
springt tegen de achtergrond van deze cijfers duidelijk
naar voren.
TABEL 4.
Door overlijden binnen twee jaar vervallen polissen
Uitkeringen
Premie-
Aantal
ontvangst
Iaar
polissen
in guldens
1956
……………
4.737
368.916
4.691.316
12,7
1957
……………
4.579
420.865
5.384.069
12,8
1958
……………
4.205
347.120
5.668.765
163
1959
……………
4.056
460.599
6.336.496
13,
,
8
1960
……………
3.914
476.891
1
5.718.593
1
12,0
Het aantal uitkeringen.door de maatschappijen op grond
van overlijden van de verzekerden door een ongeval gedaan
is ten opzichte van
1959
in het afgelopen jaar sterk toege-
nomen. In 1960 werden 943 gevallen geteld, waarbij het
overlijden aan een ongeval was toe te schrijven tegen 818
een jaar eerder. In die gevallen, waarbij de (kapitaal)ver-
zekering was uitgebreid met dekking van het risico van
overlijden door een ongeval vond dubbele uitkering van
de verzekerde som plaats.
Beleggingen.
Door een nettovooluitgang van f. 687,3 mln, is het
totaal der beleggingen van f. 7.560,7 mln, per ultimo 1959
gestegen tot f. 8.248 nÇln. per ultimô 1960, waarmede’wat
het binnenlands bedrijf betreft het belegde vermogen de
grens van f. 8 mrd. passeerde. Op welke wijze de gelden
zijn belegd is in tabel
5
aangegeven.
TABEL
5.
Belegd kapitaal a)
–
.
31-12-1960
Beleggingsobject
i
n mln. i
31.12-1959
n pCt.
in mln.
in pCt.
guldens
guldens
Vaste eigendommen
… …..
.
7,2
598,6
7,2
Hypotheken
…………..
1.534,7
.
20,4
1.763,9
20,4
675,2
8,9
744,6
8,9
Leningen op schuldbekentenis
3.896,0
51,5
4.174,7
51,5
Inschr. Grootboek en 5chuld-‘
.547,5
Effecten
………..
………
reg.
………………
..
657,4
8,7
707,8
8,7
1,1
88,1
1,1
Polisbeleningen
………….85,8
Overige, beleggingen
..
–
164,0
2,2
170,3
2,2
Totaal
……………….
7.560,7
100
8.248,0
100.
a)
Bron: ,,
De Teistrook”, kwartaaloveriicht van de Voorlichtingscomiisissie
uit het Levensverzekeringbedrijf.
Gelijk voor zovele andére bedrijftakken is 1960 ook
voor de verdere ontwikkeling van de-levensverzekéring een
uitgesproken goed jaar geweest. Opnieuw is gebleken, dat
er bij de Nederlandse. bevolking een duidelijk strevén aan-
wezig is in het heden die voorzieningen te treffen, welke
nodig zijn om er zeker van tekunnen zijn, dat in een later
levensstadium, op ogenblikken dat Idaaraan de meeste
behoefte bestaat, de individuele wèlstandspositie mede
dank zij door polissen van levensverzekering geproduceerdé
gelden, kan worden geprolongeerd. ‘
Rotterdam.
J. B. BOOIJ.
tn veelvoud
in guldens
1
van de pre-
1
mie-ont-
500
.
10-5-1961
De noodzaak van verdere huurverhoging
in ,,E.-S.B.” van 5april. 1961, heeft Mr. J. j n, ‘t Veld
zich uitgesproken tegen verdere huurverhoging voor voor-
oorlogse woningen. Hij grondt zijn standpun’t op de ver-
wachting dat in een wat verdere tdekomst met een bélang-
rijke daling van, de bouwkosten rekening moet worden
gehouden. Hij stelt dat de muziek in de bouwkosten zo
groot is, dat na 1965 de bouwkostenindex kan dalen tot
van de index van 1958, d.i. van
395
tot 263 (waarbij
100 is: v56r de oorlog). Voor de oude woningen neemt hij
met de Regering aan dat 80 pCt. vari de huur van gelijk-
soortige nieuwe woningen voldoende,is, zodat de huur-
index voôr oude woningen op 80 pCt. van 263 is 210 kan
worden gesteld, hetgeen praktisch overeenstemt met het
bestaande peil van 211 pCt.,
De heer In ‘t Veld bekliagt zich erover, dat hij voor deze
redenering noch bij de Volksvertegenwoordiging noch bij
de S.-E.R. voldoende aandacht heeft gekregen. Moet
men zich hierover verwonderen? De uitkomst van zijn
becijfering is m.i. zelfs voor een leek verrassend. Bij een
geldontwaarding die het ajgemeen kostenpeil, in guldens
uitgedrukt, op het viervoud van dat,van véôr de -oorlog
bracht, zou het mogelijk zijn dat het huurpeil sterk achter
blijft?
De belangrijkste fout in het betoog van de heer in ‘t
Veld is, dat hij de bouwkostenindexen de huurindex ver-
eenzelvigt. Het huurpeil wordt niet slechts bepaald door de
bôuwkosten doch ook door:
de kosten van de’grond;
de ligging van de objecten;
de mate van leegstaan van woningen;
de kwaliteit van de woningen;
de rentestand op de kapitaalmarkt.
De kosten van de grond.
Het ingebruiknemen van grond vo6r de’ woningbouw
Ietekent in de meeste gevallen’een ermindering van ron-
den die tot dan toe in gebruik waren voor land- of ti.iin-
bouw of veëteelt. In een beperkt aantal gvallen komt grond
beschikbaar welke voordien
–
braak lag. Het is duidelijk
dat men v66r de oorlog bij de veélal weinig planmatige
uitbreidingen van woonwijken veelal eerst degoedkoopste
stukken grond voor de woningbouw bestemde. Uiteraard
moest men daarbij wel letten op de ligging, op welke factor
hierna nog afzonderlijk zal worden ingegaan. Daar v66r
de oorlog slechts op beperkte schaal schadeloosstellingen
behoefden te worden ‘serleend voor verdreven boeren en
tuindérs, was bouwgrond veelal goedkoop. Zelfs
–
aan de
rand van rote stedénbedroeg de grondprijs dikwijls niet
meer dan’ enkele guldens per m
2
. In kleinére plaatsen op
zandgrond kon men bouwrijpe grond soms beneden f. 1
per m
2
kopen.
Na de èorlog kwam in deze toestand een radicale ver-
andéring. Langzamerhand moesten steeds ongunstiger
gelegen gronden in gebruik worden genoii
–
ien. Met relatief
veel grotere frequentie moesten daarbij bedrijven van
allerlei aard worden verplaatst, waarbij hoge schadeloos-
stellingen moesten worden betaald. Aanvôer van zand
voor het bouwrijp maken van grondèn’ moest dikwijls
onder ongunstige omstandigheden en daardoor op een
kostbare manier plaatsvinden. Uit stedébouwkundig oog-
punt bl&k de noodzaak ruimere verbindingswegen, groen-
stroken en recreatiegelegenheden aân te leggen, waarvan
de kosten moestèn drukken op de bouwgrond. Het gevolg
van deze ontwikkeling was dat de prijs van bouwgrond per
m
2
belangrijk steeg. Kwam men véér de oorlog in de
grote steden op prijzen welke beneden f. 10 per m
2
lagen,
nA de oorlog was dit al spoedig f. 25 per m
2
, terwijl thans
prijzën van f. 50 per m
2
geen uitzondering meer zijn.
Ruw geschat liggen de grondprijzen voor uitbreidingen
thans ôp het vijf- tot het tienvoud van die van v’Ôôr de
oorlog. De gevolgen voor de huren van nieuwe woningen
laten zich wel raden. Stellerrwij bijv. voor een arbeiders-
woning de kosten van dé grond véér de oorlog op f. 600
en thans op f. 5.000, dan geeft dit voor het 1aatst geval
een jaarlijkse last – berekend tegen 44 pCt. – van f. 225,
d.i. f. 4,31 per week, terwijl voor het eerste geval de jaar-
lijkse last f.. 27 of f. 0,52 per week bedraagt. Bij een huur-
peil ‘an 211 pCt. is thans voor de oude woning in de huur
f. 1,09 begrepen (2,11
x
f.0,52).
Hieruit yolgt dat bij vrije huurprijzen alleen al uit hoofde
van de gestegen vervangingswaarde van de grond de huur
van de als voorbeeld gekozen oude woning nog met f. 4,31
minus f. 1,09 = f. 3,22 per week zal stijgen. Als wij mi de
huur van deze woning bij een index van 211 pCt. op f. 10
per week stellen, dan zien wij dat voor een stijging van f. 1
per week de index met 21 punten oploopt. in het voorbeeld
zou de stijging 6&puiiten zijn. Ik geloof niet dat ik mij aan
overdrijving schuldig maak wanneer ik- veronderstel dat
in de grote steden voor deze factor nog een huurverhoging
van -10 tot 20 pCt. nodig is; overeenkomende met een
stijging van het huurpeil tot 230 â 250 pCt.
De ligging van
de objecten.
Het was v66r de oorlog een ervaringsfeit dat de huren
van gelijkwaardige woningen door de ligging grote ver-
schillen vertoonden. Daarbij speelde o.a. de afstand tot
winkelcentra, kantoren, onderwijsinrichtingen, stations
e.d. een grote rol. Het gevolg hiervan was dat ondanks
veroudering van de woningen het huurpeil van gunstig
gelegen woningen eerder steeg dan daalde ten opzichte van
ongunstiger gelegen nieuwe woningen. Wij zullen moeten
afwâchten of bij een vrij huurpeil deze tendens nog aan-
wezig is. Als ik afga op de prijzen welke voor leegkomende
huizen worden betaald zou ik geneigd zijn te zeggen dat
dit inderdaad – nog steeds het geval is. Dit betekent dat
ook op deze grond nog enige vérhoging van het huurpeil
van een deel van de oude woningvoorraad kan worden
verwacht.
De mate van-leegstaan van woningen.
Vôôr de oorhig kenden wij een toestand waarin voort- –
durend enkele procenten van de woningvoorraad onbe-
woond was. Plaatselijk en tijdelijk kwamen daarbij grote
vershillen voor. Naarmate het leegstaan veelvuldiger
voorkwam, werd hiervan meer invloed ondervonden op
de huur van bewoonde woningen. In sommige gevallen
daalden de huren tot beneden het peil waarop bouw ‘van
nieuwe woningen rendabel was. De invloed van deie
factor is moeilijk te schatten. Wel ligt het voor de hand dat
zolang er van een leegstaan van woningen-nog geen sprake
is bij een vrij huurpeil enige invloed tot verhoging aanwezig
zal blijven.
10-5-1961
501
De kwaliteit van de woning.
Een aftrek van 20 pCt. op de huur van otide woningen
om ‘de veroudering tot uitdrukking te brengen acht ik in
haar algemeenheid niet juist. Voor grote delen van de
oude woningvoorraad, in het bijzonder datdeèl’dat
vdér
1920 is gebouwd, gaat de veroudering stellig op. Voor later
gebouwde woningen, in het bijzonder die van de jaren der-
tig is dit dikwijls niet het geval. Het is een beknd feit dat
vele bewoners vah na-oorlogse meergezinshuizen de voor-
keiir geven aan het eengezinshuis, de meest voorkomende
vorm van vôôroorlogse woningbouw. Deze voorkeur spruit
o.a. voort uit de grotere recreatieve waarde van’deze
bouwvorm (tweede
woonkamer,
eigen tuii, zolder).
De nog steeds voortgaande minimale bouw in deze
Norm
zal er bij een vrije woningmarkt in velé plaatsen toe leiden
dat het een gezinshuis agio gaat doen ten opzichte van de
nergezinshuizen, hetgeen voor grote aantâllen woringen
praktisch betekent een agio van de véôroorlogse ten op-
zichte van de na-oorlogse woningen. Zelfs als rpen deze
in beginsel tijdelijke – factor buiten beschouwing laat mag
inen aannemen dat vele vôdroorlogse woningen in kwali-
feit niet voor de na-oorlogse onderdoen (de gevallen waar-
in na-oorlogse woningen slechter zijn laat ik n’iaar buiten
beschouwing). Hieruit volgt dat de vermindering van
20 pCt. op de huren van oude woningen in vele gévaEe.i
niet zal optreden. -‘
De rentestand op’de kapitaalmarkt.
De rentestand op de kapitaalmarkt heeft op het huur-
peil een grote invloed. Ik volsta met ten aanzien van dit
punt op te merken, dat bij een verdergaande liberalisatie
van ‘het internationale betalingsverkeer rekening moet
worden gehouden met de mogelijkheid van een duurzaam
hogere rentestand, welke het huurpeil ongunstig zal be-
invloeden, hetgeenuiteraard ook de huren van oude wonin-
gen niet onberoerd zal laten.
Ten aanzien van het eigenlijke betoog van de heer In ‘t
Veld kan ik kort zijn. Ook ik neem aan dat de bouwkosten
bij afneming van de thans bestaande spanningen zullen
dalen, zij het niet in die mate. Daar staat tegenover dat men
streeft naar een toestand waarbij de subsidies op woon-
kosten beperkt worden tot die groepen van de bevolking
die daaraan werkelijk behoefte hebben, t.w. de laagst
betaalde; ongeschoolde arbeiders e.d. Met de daling van
de bouwkosten zullen de meeste subsidies verdwijnen.
Houdt men er nu nog rekening mee dat het optrekken van
huren met looncompensaties gepaard pleegt te gaan, die
altijd een beperkte opgaande prijsbeweging veroorzaken
dan is het duidelijk dat op een verlaging van het huurpeil
voor nieuwe woningen niet mag worden gerekend, doch
eerder op enige verhoging en dit temeer waar zoals hier-
boven reeds is gezegd de stijging van de grondkosten nog
steeds e-der gaat.
Samenvatting.
Het is onjuist het indexcijfer van de huren zonder meer
te vergelijken met het indexcijfer van de bouwkosten. Ver-
schillende andere factoren, waaronder de
stijging
van de
grondkosten, zijn voor het toekomstig huurpeil van grote
betekenis.
Om te komen tot een vrije woningmarkt is een verdere
huurverhoging voor oude woningen
onvermijdelijk.
Voor
woningen van slechte kwaliteit zal dit weinig behoeven
te zijn, doch voor woningen van goede kwaliteit zal men
zeker op een belangrijke verhoging van de huren moeten
rekenen.
Utrecht.
C. P. A. BAKKER.
De beschouwing van Mr. J. in ‘t Veld in ,,E.-S.B.’ van
5april1961 onder devragenderwijs gestelde titel ,,Is verdere
huurverhoging verantwoord?” geeft mij aanleiding tot
nke1e kanttekeningen.
Met de geachte schrijver ben ik van oordeel, dat, met
inachtneming van de gestelde voorbehouden, het niet
onredelijk te achten
is,
dat de bouwkosten,na het verdwij-
nen van de spanning op de bouwmarkt, inderdaad zullen
kunnen dalen. De instemming met deze gedachte betekent
echter niet dat ik geacht zou willen worden met de omvang
daarvan, zoals door Mr. In ‘t Veld als mogelijk wordt
verondersteld, in te stemmen. Binnen de grenzén van dit
wederwoord zou het te ver voeren op de gemaakte veron-
derstellingen van diverse aard nader in te gaan en moge
mijnerzijds worden volstaan met de opmerking, dat het
tnij hoogst twijfelachtig voorkomt, dat een daling van
1/3,
gemeten aan het huidige niveau, na 1965 als werkelijk
bereikbaar in uitzicht, mag worden gesteld. De nog te ver-
wachten loonstijgingen en daaraan verbonden recht even-
redige
stijging
van de sociale lasten, zomede de drang naar
verkorte arbeidsduur, zullen ongetwijfeld bedoelde daling
in meer of mindere mate moeten afremmen.
Voor de bezorgdheid van de schrijver inzake de mogelijk-
heid van doorstoting van de woninghuren door het plafond
van de toekomstige vrije markthuurprjzen kan dezerzijds
begrip worden opgebracht, zij het primair om een andere
reden dan door de schrijver aangevoerd, t.w. het algemeen
belang en dat van de volkshuisvesting in het bijzonder.
Beide worden niet gediend door ,,verstoringen” welke uit
een hoven het toekomstige markthuurprijsniveau gestegen
gereguleerde ‘huurprijsstelsel noodzakelijkerwijze zullen
moeten voortvloeien. Aan de andere kant zal echter tevens
redelijkerwijze moeten worden gestreefd naar een zo goed
mogelijke benadering van ‘ het huurprijsniveau bij vrije
marktverhoudingen, waaraan mi. de berekeningen van
Mr. In ‘t Veld niet voldoende recht laten wedervaren.
Mr. In ‘t Veld gaat in zijn beschouwing ‘uit van de
stelling, dat de huren zich richten naar de bouwkosten
van nieuwe woningen. Deze stelling is echter slechts ten
dele juist. De huren richten zich in beginsel naar de stich-
tingskosten van nieuwe woningen welke, bij Vrije markt-
verhoudingen, bepaald worden door de bouwkosten,
mcl.
architectenhonorarium, en de kosten van de grond,,ver-
meei derd met de kosten van eigendomsoverdracht.
In het ,,Advies inzake het vraagstuk van de huren”,
uitgebracht door de Sociaal-Economische Raad, publikatie
1953,
no. 2, worden de onderscheidene kostenfactoren wel-
k’e uit de huurprijs moeten kunnenworden bestreden, uit-
gedrukt in procenten van de bruto-huur, als volgt vermeld:
onderhoudskosten
………….
ça. , , 12
‘vaste lasten
………………
afschrijvingen ,
14
kapitaalrente
……………,.
‘.
45
risico leegstand, wanbetaling
economisch resultaat
………….
..p.m.
•.lOO
502
1
10-5-1961
Dit staatje geeft de gemiddeldén weer van de vooroor
–
logse exploitaties onder vrije marktverhoudingen en met
uitsluiting dus van prijsbeheersing. De kostenfactoren
afschrijvingen, kapitaalrente en risico leegstand. enz.,
tezamen 63 pCt. van de bruto huur uitmakend, correlleren
rechtstreeks met de
stichtingsko sten.
De onderhoudskosten,
met enige deviatie ‘t.a.v. de onderdelen materiaal en loon-
kosten, correleren met de bouwkosten. De factor vaste
lasten daarentegen heeft een éigen bestaan, correlleert niet
met stichtings- en/of bouwkosten en behoort diensvolgens
uit het schema te worden gelicht, wil een vergelijking van
de hoogte der vooroorlogse bouwkosten met die vân d
toekomstige nieuwbouw, bij self-supporting nieuwbouw
mogelijk zijn.
Het bezigen van de index-huur voor woningwetwoningen
per 31juli1958 (1930/40 = 100) als uitgangspunt-voor de
gevolgde berekening is m.i. onjuist, omdat hij uitsluitend
betrekking heeft op woningwetwoningen, daarin mede
verwerkt is de factor vaste lasten, terwijl genoemde periode
waarover deze index is berekend, grote verschillen in de
samenstellende delen heeft te zien gegeven. Uitgegaan zou,
naar het mij voorkomt, moeten worden van de index
bouwkosten medio 1936, het tijdstip waarop deze het laagst
was – het peil van 1914 – terwijl deze vervolgens (deva-
luatie 1936) steeg en wel tot
125
in 1940. De woninghuren
daarentegen daalden na 1936 verder, als gevolg van het
toen bestaande grote woningoverschot. De indices van de
bouwkosten van 1936 en 1958/60 zijn bekend en waren
resp. 100 en636-40.
De gedachtengang van Mr. In ‘t Veld volledig volgend
en een ogenblik aannemend, dat een daling met
1/3
moge-
lijk kan worden geacht, zou de bouwkostenindex derhalve
dalentot.425. Dit moet betekenen, dat de exploitatiefac-
toren onderhoudskosten,
afschrijvingen
en kapitaalrente,
tezamen y66de oorlog gemiddeld 71 pCt. van de totale
exploiatie1asten uitmakend, met de factor 4
1
/
4
dienen te
worden.vermenigvu1digd en
stijgen
tot 301,75. Vervolgens
de gedachtengang van dé schrijver toepassend ten aanzien
van de door hem geschatte kwaliteitsvermindering van de
vooroorlogse woningen met gemiddeld 20 pCt., mag voor
de opzet van de exploitatierekening dezer woningen slechts
4/5
of 241,40,in rekening worden gebracht. Hierbij dient dan
geteld te worden 8,44 punt voor risico leegstand (2,11 x4)
op basis van het huidige huurpeil van de woningen der eer-
ste gerneenteklasse voor zover alle huurverhogingen ook
konden
»
worden geëffectueerd of rond 250 punten.
De huidige.huurindex voor deze woningen, t.w. 211,,
vertopnt hierop een achterstand van 39 punten of 26 pCt_
van de huidige huren, nog afgezien van het feit, dat in de
250 punten generlei voorziening is begrepen voar de factor
vaste lasten, welke inmiddels reeds in meerdere of mindere
mate, vergeleken met voor de oorlog, is verhoogd en, wat
niet onwaarschijnlijk lijkt, in de toekomst nog verdere
stijgingen te zien zal geven.
Mij n.èonclusie is dan ook, dat op de gestelde vraag moei-
lijk anders dan een bevestigend antwoord kan worden
gegeven en dat huurverhoging van ten minste 30 pCt. van
de huidige huren noodzakelijk is zonder gerechtvaardigde
vrees voor doorstoting van het in de gedachtengang van
Mr. In ‘t Veld mogelijk te verwachten markthuurprij-
niveau.
Rotterdari.
‘
HERMSE.
NASCHRIFT
Laat ik beginnen met uiting te geven âan mijn voldoening,
dat de. heren Bakker en Hermse serieus op mijn beschou-
wingen zijn ingegaan. De zaak is belangrijk genoeg om
haar van verschillende kanten te bezien.
Een tweede reden van voldoening ligt in het feit, dat
Drs. Hermse begrip toont voor’mijn bezorgdheid inzake
de mogelijkheid van doorstoting van de woninghuren door
hèt plafônd van de toekomstige vrije markthuürprizen.
Het is ûitsluitend deze bezorgdheid, die mij tot het schrij-
van van mijn artikel heeft gedro’ngen.
Als derde – en misschien belaigrjkste – winstpunt
incasseer ik, dat, beide opponenten de mogelijkheid vân
een min of meer belangrijke daling van de bouwkosten
in een wat verdere toekomst niet bij voorbaat uitsluiten
Daarmede mâken iii zich lös van het standpunt van de
Minister en het advies vande S.E.R., die’hetal mooi
schijnen te vinden als de bouwkosten niet verder stijgen.
Nu wil ik nog wel eens met nadruk herhalen, dat, elke
voorspelling op dit punt een ‘sterk speculatief ‘ëlement
bevat. Maat dat geldt dan evenzeer voor
mijn
verwachting
als voor die.van Minister en S.-E.R. Men ‘kan niet meer’
doen dan zich rekenschap geven van’ waarschijnlijk te
verwachten ontwikkelingen.
In mijn speculatieve verwachting, dat een vrij belangrijke
daling van de bouwkostén in• eén ‘wat verde’ vérschiet
ligt, voél ik mij weer gesterkt’door een paar dingen’, welke
ik dezer dagen onder ogen kreeg.
In ,,Bouw” ‘vdn 29 april jI. komt een artikel voor vaii
Dr. Pergande, referendaris ‘bij het Westduitse bonds-
ministerie van woningbouw, waarvan de conclusie luidt,
dat in West-Duitsland reeds eind 1963 de wonjngnood,
afgezien van enkele dichtbevolkte gebieden, tot het ver
leden zal behoren. De behoefte aan.nieuwe woningen’.zal
dan terugvallen van bijna 600.000 tot ongeveer 200.000.
Weliswaar verwacht ik niet, dat deze terugval een scherp
karakter zal dragen – er zal ookenige resèrve gevormd
moeten worden en er valt ook nog wel iets aan vervanging
en restauratie van oude woningen te doen – maar.dit
perspectief maant toch wel tot enige bedachtzaamheid,.
vooral omdat nog maar weinig blijkt, dat de Regering
daar zint op maatregelen om de dreigendè’inzinking in de
wekge1egenheid op te vangen.
Een tweede bevestiging van mijn bezorgdheid vond ik
in het jaarverslag over 1960 van de Koninklijke Neder
–
landse Redersvereniging; met name in’ het staatje, voör-
komende op blz. 27:
Orders voor nieuwbouw in B.R. T.
Tankers
‘ Overige schepen
30 juni 1959
……………
. 16.140.651
.
8715080
t jan. 1960
……………
13.786.091
8.527.865
30 juni 1960
…………..
.
t
2.034.946
8.739.004
10-5-1961
503
Hierbij wordt dan aangetekend, dat, hoewel nieuwe
bouwopdrachten voor de tankervloot nog slechts spora-
disch gegeven worden, men niet uit het oog dient te ver-
heien, dat de 12 mln. B.R.T. in bestelling, waarvan de
meeste opdrachten uit vorige jaren dateren,
bijna
30 pCt.
van de huidige wereldtankervloot bedraagt.
Mijn conclusie hieruit is, dat er ook in de scheepsbouw
in de komende jaren een terugval te wachten is. En waar
het een bekend feit is, dat bouwvakarbeiders gemakkelijk
,,switchen” naar de scheepsbouw, en in de scheepsbouw
voor een deel dezelfde materialen worden gebruikt als in de
bouwindustrie, zou ook dit op de bouwkosten invloed
kunnen hebbin, vooral als beide genoemde factoren samen-
vallen.
Ik zou het beeld nog somberder kunnen schetsen door
in mijn speculatie ook nog te betrekken de kans, dat er
over enkele jaren een begin wordt gemaakt met inter-
natjonale beperking van bewapening, maar ik wil niet
overdrijven en alleen waarschuwen tegen de hausse-
psychose, die met de mogelijkheid van een terugval geen
rekening
wil
houden.
Intussen richt deze beschouwing zich niet tegen mijn
beide opponenten. Zij hebben andere pijlen op hun boog
en bestrijden met name de stelling, dat de huren zich
richten naar de bouwkosten van nieuwe woningen. Hun
beider opvatting is, dat ook andere factoren het huurpeil
bepalen.
Hoewel ik het daarmede ten dele eens kan zijn, wil ik
er toch op wijzeh, dat de door hen bestreden stelling ook
uitgangspunt is geweest in de uiteenzettingen van de Minis-
ter en het advies van de S.-E.R. Het blijkt dus, dat men
weliswaar tot eenzelfde conclusie is gekomen, maar op
grond van min of meer tegenstrijdige redeneringen.
ik ben het met mijn opponenten overigens slechts ten
dele eens. Zo overdrijft de heer Bakker wel heel sterk de
invloed van de grondkosten. Bedragen van f. 600 per
woning vôér de oorlog tegenover f. 5.000 n(i zijn uitersten
en geen gemiddelden. Als men wil uitgaan van gemiddelden,
is men met f. 750 en f. 3.000 dichter in de buurt. Voorts
spelen de kosten van het bouwrijp maken een veel belang-
rijker rol dan de prijs van de maagdelijke grond. En het
lijkt niet onredelijk te veronderstellen, dat een daling van
de bouwkosten gepaard :lal gaan met een daling van de
kosten van het bouwrijp maken van de grond. Intussen
is het vraagstuk van de grondkosten in studie genomèn.
Wij zouden de uitkomst daarvan kunnen afwachten.
Drs. Hermse aanvaardt verder, onder enig voorbehoud,
een correlatie van onderhoudskosten en bouwkosten. Zou
een daling van de bouwkosten daarnaast ook niet enige
invloed hebben op sommige vastelasten, zoals assutantie
en belastingen? Het lijkt mij daarom wel verantwoord om
– in navolging van de Minister – de bouwkosten als
maatgevende factor te aanvaarden, al verdient nadere be-
studeîing van dit probleem aanbeveling.
Een tweede verschilpunt tussen Drs. Hermse en mij be-
treft het uitgangsjaar voor de bouwindex: Drs. Hermse
gaat uit van het jaar. 1936 = 100; ik heb in navolging van
de Minister het jaar 1939 als uitgangspunt genomen. Dat
maakt nogal verschil. Het heeft, dunkt mij, echter weinig
zin daarover te gaan twisten, nu de S.-E.R. in zijn advies
een veel eenvoudiger weg heeft gewezen, die het mogelijk
maakt de directe invloed van een daling van de bouw-
kosten op het huurpeil na te gaan.
De S.-E.R. constateert namelijk, dat de woningwet-
bijdrage op nieuw gebouwde woningen nog gemiddeld
(advertentie)
28 pCt. (variërend van 25 – 34 pCt.) van de kosthuurprijs
bedraagt. Een verdere huurverhoging met 30 pCt. betekent
dus, dat geen woningwetbijdragen meer nodig zijn, be-
houdens voor sociaal zwakkeren.
Mijn vraag is nu, of een verlaging van de bouwkosten
met ongeveer
1/3
niet ongeveer hetzelfde effect zou hebben.
Stellen wij de gemiddelde boüwkosten voor woningwet.
woningen op f. 14.000, dan is de anriuïteit op basis van
4 pCt. ongeveer f. 650. Verlaging met
1/3
betekent dus een
verlaging van de huur met f. 217. De gemiddelde woning-
wetbijdrage over het jaar 1960 heeft bedragen f. 255,79
(over het laatste kwartaal f. 247) per woning. Wij komen
daarmede dus al aardig in de buurt. Afgewacht zou kunnen
worden, of het rest’antje te vinden is in een vermindering
van onderhoudskosten en vaste lasten.
Men begrjpe mij goed: ik acht het zeer wel mogelijk,
dat over enige jaren toch nog een geringe huurverhoging
nodig zal blijken, waarbij dan tegelijk bezien zou kunnen
worden, of ook de 7 pCt.
bijdrage
voor het reservefonds
niet in de huur moet worden opgenomen. ik ben echter
van mening, dat wij reeds dicht aan de grens zitten en dus
voorzichtigheid moeten betrachten.
Dit te meer, omdat ik het eigenlijk eens ben met mijn
beide geachte opponënten, dat een aftrek van 20 pCt. op
de huur van oude woningen om de veroudering tot uit-
drukking te brengen in haar algemeenheid niet juist is.
Er, is een groot verschil in de kwaliteit van vooroorlogse
‘.’oningen. Voor een deel van dit oude woningbezit zullen
na verzadiging van de woningmarkt de nu geldende huren
zelfs reeds te hoog. ljken,••’oor de betere woningen zal
de afstand van 20 pCt.tot de huren van nieuwgebouwde
woningen wellicht te groot ‘blijken.
Het lijkt mij echter onmogelijk om met deze – dikwijls
subtiele – verschillen in éen”wetteljke regeling rekening
te houden.’ De verstandigte pdlitiek lijkt mij daarom de
verdee ontwikkeling ï’iu •iaar eens een paar jaar aan te
zien: ‘Gaan de bouwkostè,ii, gelijk ik verwacht, dalen, dan
kunnen woningwetbijdiaenenpremies naar rato worden
verlaagd. Komen’zii l&sop nihil (behoudens uiteraard
voor speciale geva1lén)
9
dan’is het moment gekomen om
de huren vrij te laten
tduhleh
de’huren van vooroorlogse
wonjigen zich aut6hitisch.ânpassen. Zet dè daling in
de bouwkosten zich riet’ zo ier door, dan zal een’laatste,
definitieve huurverhoiriihovérweging zijn te nemen om
de huren in evenwicht te brengen met de dan bestaande
tostand.
:4us is de kansbii’diiêlukken.het geringst.
‘s-‘Gravenhage.
– ‘
– Mr. J. iN
‘T”VELD.
5Q4
0
10-5-1961
Surinaamse kanttekeningen
(Eerste kwartaal 1961)
De revaluatie van de Nederlandse en vervolgens ook
van de Antilliaanse gulden veroorzaakte begrijpelijkerwijze
enige beroering in Paramaribo. De Minister van Financiën
maakte daarop na uitvoerige besprekingen met de Cen-
trale Bank bekend, dat ,,gezien de structuur van de be-
talingsbalans en in het bijzonder met het oog op de export-
belangen” Suriname niet zou volgen. De genoemde moti-
ve ingen zijn inderdaad in dezen van groot belang, doch
het is ongetwijfeld zo, dat ook het peil van de binnen
landse bestedingen. en de deficitaire .landsbegroting van
invloed zijn geweest op de besluitvorming.
Daar vrijwel gelijktijdig een verhoging van 10 pCt. van
de conference-vrachttarieven tussen Europa en het oostelijk
Caraïbisch gebied werd bekendgemaakt heerste enige
dagen bij de importeurs en de consumenten een vrees voor
belangrijke prijsstijgingen. Zelfs werd in de dagbladpers
gesproken van 7 pCt. Een nadere berekening wees evenwel
uit, dat op grond van beide factoren een prijsstijging be-
perkt zal blijven tot 1 â 2 pCt. Een ongunstige bijkomende
factor is echter de langdurige droogte, die de binnenlandse
prijzen voor agrarische produkten nadelig beïnvloedt.
Voor een op de voet volgen van
•
de prijssituatie zou
een snelle statistische berichtgeving van groot belang zijn.
Deze wordt momenteel o.a. sterk vertraagd ten gevolge
van de overbezetting van de drukkerijen, die tabelwerk
kunnen verzorgen. De gestencïlde ,,Statistische Berichten”
van het A.B.S. hebben minder last van vertraging, zodat
deze momenteel de belangrijkste publikatie zijn.
De invoer gedurende de eerste 9 maanden van 1960
bedroeg Sf. 74,7 mln, tegenover Sf. 62,8 mln, in de over-
eenkomstige periode in 1959. Blijkers de voorlopige cijfers
voor het gehele jaar zette deze stijgingstendens zich in
het laatste kwartaal voort en bedroeg de totale invoer
$1′. 102,0 mln, tegenover 5f. 84,9 mln, in 1959. in het
algemeen kan worden geconstateerd, dat de stijging over
de gehele linie merkbaar was, dus zowel bij investerings-
als bij .consumptiegoederen.
De uitvoercijfers over het eerste halfjaar geven een stij-
ging ‘te zien van Sf.
37,5
mln, in
1959
tot Sf. 39,1 mln.
in 1960. Deze stijging werd geheel teweggebracht door
de bauxietexport, welke van Sf. 29,9 mln, tot Sf. 32,4 mln.
opliep. De overige uitvoer liep, met uitzondering van
spaanplaten, cacao en granalen, over de gehele linie terug.
Catastrofaal was de ineenstorting van de markt voor
Liberia-koffie na de wijziging van het invoerregime in
Noorwegen. Tegen het einde van 1960 stond de uitvoer
vrijwel geheel stil; thans ligt ongeveer een gehele jaar-
produktie onverkocht bij de planters.
De tonnage, van de binnengelopen schepen nam ge-
durende het derde kwartaal van 1960 verder toe en be-
reikte voor de eerste 9 maanden 2,7 mln. B.R.T., hetgeen
0,15 mln. B.R.T. meer was dan in de overeenkomstige
periode in
1959.
Blijkens de produktiestatistiek bereikte
vrijwel de gehele industriële produktie in 1960 een hoger
niveau dan in 1959. Hetzelfde was het geval met de Open-
bare nutsbedrijven. Het indexcijfer der prijzen van het
levensonderhoud daalde in het vierde kwartaal van 1960
tot 117 tegenover 119 in het derde kwartaal (derde kwar-
taal 1,953 = 100), doch bleef 1 punt boven het vierde
kwartaal 1959. Deze daling werd bewerkstelli3d door die
in de groep Voeding en Dranken, zowel van binnen- als
buitenlandse ‘oorsprong.
Het aantal – niet verplicht – geregistreerde werk-
zoekenden bedroeg eind november: 3.522; eind december:
3.507 en eind jaiwari: 3.728. Hieruit blijkt, dat de arbeids-
markt nog altijd is scheefgetrokken. Het aantal werk-
zoekende ongeschoolde arbeiders en kantooremplovés met
beperkte opleiding blijft groot. Hiertegenover staat een
tekort aan landarbeiders voor de grootlandbouw en aan
technisch geschoolde arbeideis. In het bijzonder in de
bouwvakken bestaat een groot tekort aan personeel. Deze
bedrijfstak is goed bezet daar er naast enkele grote bouw-
werken een grote activiteit heerst bij de bouw van midden-
standswoningen, waarvoor voldoende middelen aanwezig
schijnen te zijn. Mede door de hierdoor opgetreden prijs-
stijging in deze bedrijfstak is het thans niet wel doenlijlc
een volkswoningbouwplan op enigzins grote schaal aan
te vangen, daar de kostprijs van dergelijke woningen thans
dermate hoog ligt, dat bij een redelijke huur minstens de
helft van de bouwkosten zou moeten worden gesubsidieerd.
De sombere toon van de in de vorige Kanttekeningen
1)
besproken Memorie van Antwoord van de Minister van
Financiën bij de begrotingsbehandeling bleek niet onge-
rechtvaardigd. Tegen het eind van februari waien de
liquide middelen van het Land dermate gedaald, dat ge-
bruik moest worden gemaakt van de leningsmogelijkheid
bij de Centrale Bank, hetgeen zich eind maart herhaalde.
De weekbalans van deze instelling vertoonde het volgende
beeld:
27 dec.
1960
28 maart
1961
Debet:
(in 5f.
1.000)
.
23.005
23.008
10.035
8.091
313
Beleggingen
……………………..
.
.596
1.976
Goud
……………………………..
944
1.158
Buitenlandse
valuta
………………….
R.c.
van
het Land
…………………-
Diversen
…………………………..
Credit:
..
22.008
‘21.377
.-
Overige binnenlandse r. csaldi
.
4.29!
3.226
Bankbiljelten
in omloop
………………
6.050
6.050
R.c.
van
het
Land
…………………
92
88
Kapitaal
-5
reserves
…………………..
Buitenlandse
r.c.-saldi
……………….127
Diversen
…………………………
.
…452
3.805
Balanstotaal
………………………
36.020
34.546
De dagbladen berichtten, dat het Brokopondobureau
geen liquide middelen meer had. De directe oorzaak van
dit feit ligt echter niet in de algemene krapheid van liquide
middelen bij de Overheid, doch in een organisatorische
moeilijkheid, in 1960 had de Regering dit bureau afge-
voerd van de begroting 1961, aangezien het in de bedoeling
lag een afzonderlijke overheids naamloze vennootschap
te creëren en daarin dit bureau onder te brengen. De
Staten konden echter met deze opzet niet meegaan, zodat
de oprichting niet doorging. Een opnieuw opvoeren van
de benodigde fondsen in de begroting 1961 werd evenwel
nagelaten.
Het Ministerie van Financiën bracht nieuwe munt-
biljetten van Sf. 2,50 in omloop ter vervanging van de
bestaande. Het uiterlijk is vrijwel het zelfde gebleven, op
de beeldenaar na. De bestaande Griekse kop werd ver-
vangen door een Kottomissie.
‘) Zie ,,E.-S.B.” van 25 januari 1961, blz. 80.
10-5-1961
505
Kabels met papier- en met plasticisolatie voor hoogspanning, Iaagspanning
en telecommunicatie. Kabelgarnituren, koperdraad en koperkalel, staaidraad en bandstaal
N.V. NEDERLANDSCHE KABELFABRIEKEN • DELFT
(advertentie)
Ëen voor investeerders belangrijke informatiebron is de
zojuist vanwege het Ministerie van Financiën uitgegeven
brochure: ,,Investment and taxation in Suriname”.Deze
64 bladzijden tellende brochure in de Engelse taalgeeft
een duidelijke uiteenzetting aangaande de in heta’lgemeen
lage belastingen op bedrijven en de faciliteiten die daarop
nog bestaan voor nieuw te vestigen bedrijven. De be-
doeling van deze gids is het aantrekken van buitenlandse
investeerders ten behoeve van een verdere indutriâIisatie
vanhet Land. Deze gids werd in ruime maié verspreid, o.a.
door middel van de consulaten van het Koninkrijk en vele
Kamers van Koophandel; zij is bovendien .’oo belang-
hebbenden gratis verkrijgbaar bij genoemd Ministerie.
De Miniter van Economische Zaken, Di P A M. van
Philips, legde zijn portefeuille neer bij zijn benodrning tot
lector in de bedrjfseconomie aan de Gérhe
t
ete Ui’iiver-
siteit te Amsterdam. Tot zijn opvolger werd beremd de
heer L. Zuiverloon, die na zijn recente terugkeer uit de
Nederlandse Antillen werkzaam was bij de Gouverne-
mentsaccountantsdienst. Evenals zijn voorganger is hij lid
van de (katholieke) Progressieve Volks Pi.rtij.
Enkele dagen voor zijn aftreden wist de”schidende
Minisjer machtiging van de Staten te vëFkiijgeh rot op-
richting van de Stichting Industrie-Ontwikkeling Suriname,
welké oprichting reeds de volgende dag plaâtsvond. Deze
S.I.O.S. heeft een beperkter doelstelling dan”aanvafikeljk
was voorgesteld, hetgeen o.a. betekentÇ dt zij niet het
beheer zal voeren over de in het Tienjaenplan voorziene
deelnemingen in op te richten industrieën. Het ligt in de
bedoeling dâarvoor een apart op te richten ‘Industrie-
financieringsbank te creëren. Wel bleef in dè doelstelling
opgenomen het ter beschikking stellen van terreinen en
gebouwen, welke door de S.I.O.S. zullen worden ver-
worven. Hoofddoel is thans het doen van onderzoekingen
en het geven van adviezen en voorlichting op technisch en
• economisch gebied, een taak dus, die gedeeltelijk die van
de Stichting Planbureau Suriname overlapï. ‘Directeur en
Adviesraad van de S.I.O.S. zullen binnenkort door de
Gouverneur worden benoemd.
De uitvoer van bauxiet nam enigszins toe:
•
1959
1
1960
1961
–
(in 1.000 metr.’ tonnn)
‘Eerste kwartaal
……………..
..
873
834
849
Jaar
…………………….
3.390
3.630
Het aandeel van de Billiton Maatschappij daarih steeg
verder, ni. van 20 pCt. in 1959 en 30 pCt. in 1960 tot
33.pCt. in het eerste kwartaal van 1961. In verband met
afzetmoeilijkheden in de Verenigde Staten zag de Suralco
zich genoodzaakt• enige stroomlijning in haar bedrijf toe
te passen.
De Surinaamse Luchtvaart Maatschappij breidde haar
luchtvloot uit met een tweetal Beechcraft-toestellen met
grotere capaciteit dan de reeds in haar bezit zijnde. De
van de K.L.M. verworven D.C.-3 werd regelmatig ge-
bruikt voor chartervluchten in het binnenland en in het
Caraïbisch gebied. De Nederlandse Minister-President
maakte van dit toestel gebruik voor zijn bezoek aan het
nieuwe vliegveld in het Kaysergebergte. De aanleg van
dit vliegveld had een onverwacht gunstig nevenresultaat:
in de omgeving werden vele bolletriebomen ontdekt. De
terstond aangevangen balata-exploitatie bleek een lonende
aanvulling van het exportprograrnma.
Het aantal M.A.T.S.-landingen op Zanderij liep sterk
terug in afwachting van het vaststellen van een financiële
regeling, waartoe eind maart enkele hooggeplaatste Ameri-
kaanse officieren te Paramaribo arriveerden. Vooi berei-
dingen werden getroffen voor de aanleg van een Ameri-
kaanse traceringsbasis op een van de vliegvelden in Zuid-
Suriname. Zowel de K.L.M. als de P.A.A. namen Para-
maribo op in hun •vaste lijndiensten met straalverkeers-
vliegtuigen.
Het scheepvaartverkeer op New York werd geïnten-‘
siveerd doordat de Viking-lijn (non-conference) haar vier-
wekelijksedienst verdubbelde . tot een tweewekeljkse. Op
1 februari werd, op het vliegveld Zanderj een ,,taxfree-
shop” geopend. De omzet aldaar werd gunstig beïnvloed
door de bij Amerikaanse passagiers heersende vrees, dat
binnenkort de vrije toeristeninvoer van U.S.$ 500 per jaar
zal worden opgeheven.
Op 30 januari legde de Minister van Economische
Zaken de eerste steen van de eerste der industriehallen,
welke ter beschikking zullen worden gesteld van de kleine
en middelgrote industrie. Hiervoor bestaat een grote
vraag, weshalve de aanvankelijk, geplande vloeroppervlakte
van 750
m
2
reeds werd vergroot tot 2.500 m
2
.
Vanwege de dienst Lands Bos Beheer werd uitgegeven
het ,,Houthandboek, Surinaamse houtsoorten”, waarin
een uitvoerige beschrijving wordt gegeven van de voorko-
mende houtsoorten, hun eigenschappen en aanwendings-
mogelijkheden. Bij de Staten werd ingediend een Wijzi-
gingsvoorstel van de Houtuitvoerverordening 1960, waarin
nadere keuningseisen worden mogelijk gemaakt voor hout,
dat voor export bestemd is.
Eveneens werd voorgesteld een Wijziging van de De-
viezenregeling 1947. De bestaande Deviezencommissie zal
volgens dit Ontwerp ophouden te bestaan, waarna het
beleid zal worden gevoerd door een op ministerieel niveau
staande Deviezenraad. De uitvoering zal in handen worden
gegeven van de Centrale Bank, die daarmede in grote
lijnen dezelfde bevoegdheden zal krijgen als De Neder-
landsche Bank.
De begroting voor 1961 .van het.Tieiijarenplan
beloopt
Sf. 24 mln, tegenover Sf. 22 mln., voor 1960. Hoewel de
506
.
10-5-1961
realisatieverwachtingen in beide gevallen ruim 10 pCt.
lager liggen betekent dit een sterke uitbreiding van de
werkzaamheden ten opzichte van het gemiddelde
van
de
uitvoering in de jaren
1954
t/m 1959. Verheugend is daarbij
een verschuiving van accent naar de direct produktieve
sectoren. De mogelijkheid van het optreden van financieel-
economische spanningen werd reeds eerder besproken bij
een beschouwing over het rappoit Lieftinck-Goedhart
2)
Het Ministerie van Economische ‘Zaken gaf voor de
eerste maal een verslag uit over haar werkzaamheden, en
wel die in het jaar 1958. Hier komen verscheidene niet
eerder gepubliceerde gegevens in voor welke van belang
zijn voot het verkrijgen van inzicht in de economische
ontwikkeling van Suriname. De publikatie van de verslagen
over de volgende jaren zal spoedig plaatsvinden.
In 1960 werd in tegenstelling tot de aanvankelijke be-
doeling geen volkstelling gehouden. Thans is een Com-
missie werkzaam ter beantwoording van de vraag, of een
volkstelling véôr 1970 alsnog wenselijk is.
Een Amerikaanse handelsdelegatie, uitgaande van het
U.S. Department of Commerce, bezocht gedurende enkele
dagen het Land. Naast algemene handelsbesprekingen
werden enkele voorbereidende gesprekken gevoerd betref-
fende de mogelijke ,,joint-ventures” op industrieel gebied.
Paramaribo, april 1961.
G.
C.
A. MULDER, B. Sc., Ps. D.
2)
Zie ,,E.-S.B.” van 16 december 1959, blz. 1082.
The Economic Development of Libya.
Report of a Mission
organized by the International Bank for Reconstruc-
tion and Development. The Johns Hopkins Press,
Baltimore 1960, xvii + 524 blz., $
7,50.
Aan de reeks van landenstudies, verricht onder auspiciën
van de Wereldbank, is wederom een deel toegevoegd.
Het rapport over de economische ontwikkeling van Libië
is opgesteld door een missie die het land in 1959 bezocht
en die onder leiding stond van P.S. Narayan Prasad. De
opzet-van het boek komt overeen met die van zijn voor-
gangers: het, algemene rapport met concrete voorstellen,
o.a. betreffende de overheidsinvesteringen in de komende
vijf jaren, wordt gevolgd door een groot aantal bijlagen
van een meer gedetailleerd en vaktechnisch karakter, als-
mede een statistische appendix. –
Hoewel h’et reeds meerdere jaren geleden is dat er in
Libië min of meer belangrijke olievoorraden werden aan-
geboord; heeft toch eerst gedurende
1959
en 1960 het
opsporingswerk van de diverse maatschappijen zodanige
resultaten opgeleverd dat Libië’s toekomst als ,,olienatie”
verzekerd lijkt. Het spreekt vanzelf, dat dit feit van enôrme
betekenis is voor de toekomstige economische ontwikke-
ling, en dientengevolge ook voor de planning van deeco-
nomische opbouw. De directe invloed van de oliewinning
en -export op de ontwikkeling van de nationale economie
moge gering zijn – getuige de situatie in de olieprodu-
cerende landen van het Midden Oosten – de grote be-
.dragen die hierdoor in handen komen van de Overheid kun-
n’en een bèla’ngrijk instrument zijn voor het ontwikkelen
en.stirnuleren van alle overige sectorén van de economie.
Dë adviezen van’ de missie van dé Wereldbank hebben
grbtendeels betrekking op de eerste helft van de jaren
zestig;. vetder vooruitzien werd. weinig zinvol geacht:
Aangezien de aardolieproduktie slechts geleidelijk zal kun-
nen toenemen, heeft de Overheid geen grote .ontvangsten
10
-V;
,
1
INTERUNIE
11
j’
BETEKENT MEERWAARDE
DOOR SELEGTIE
Vraag Uw bank of
commissionair nadere
gegevens over
,B
—
•
,
1INTERUNIEc
(advertentie)
uit dezen hoofde te verwachten véôr ca. 1965. Het voor-
gestelde programma van overheidsinvesteringen ‘is dan ook
noodzakelijkerwijs nog bescheidën van omvang. De missie
stelt – zeer terecht – dat in de komende vijfjaarsperiode
de omstandigheden moeten worden geschapen waaronder
later de investeringen uit de beshikbaar komende olie-
gelden het grootst mogelijke effect kûnnen sorteren. Met
andere woorden: in de periode tot 1965 dienen de zgn.
,,pre-investment activities” de volle aandacht te hebben.
De hoogste prioriteit wordt toegekend aan een programma
voor onderwijs en training op alle niveaus. Daarnaast is
er de dringende noodzaak van het organiseren van de
planning en uitvoering van de economischepolitiek.
Wat de allocatie van direct-produktieve investeringen
betreft doet de missie niet veel concrete aanbevelingen.
Ten dele zal dit samenhangen met de geringe geneigdheid
tot ingrijpen in het economisch proces heersend in de
Libische overheidskringen. Het had; niettemin verwacht
mogen worden, dat de missie met meer nadruk verdere
onderzoekingen naar natuurlijke hulpbronnen ed indus-
triële ontwikkelingsmogelijkheden zou hebben aanbevolen,
juist in deze fase van voorbéreiding voor tde’kornstige
ontwikkeling. Het rapport noémt, naast de landbouw, de
Visserij en het tderisme als sectoren die gunstige persçkc-
tieven bieden voor toekomstige groei.
Niet-slechts door de olievondstén is er een belangrijke
buitenlandse activiteit in’ Libië waar •te nemen; ook in
het verleden was de rol die het buitenland speelde
–
in de
economie van dit land al bijzonder groot. Sinds de tijd
van de Italiaanse overheersing woont er een groot aantal
Italianen, terwijl krachtens speciale ,,vriendschapsvei dra-
gen” de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk
belangrijke militaire en economische posities hebben in
Libië. De van de twee laatstgenoemde landen ontvangen
financiële hulp’ is gedurende het laatste decennium zeer
aanzienlijk geweest, namelijk jaarlijks rond 20 pCt. van
het (overigens lage) nationaal inkomen. Het is inderdaâd
verbazingwekkend dat het effect van deze omvangrijke
hulp op de verdere ontwikkeling van de economie, zo
uiterst beperkt ‘is gebleven. De missie critiseert in scherpe
bewoordingen diverse aspecten van het werk van de ver-
schillende buite’nlandse hulporganisaties, wier optreden
lecht gecoördineerd, veëlal niet in’overleg met de Libisch’e
‘Regering,.èn met bevoordeling van de eigen landgenoten,,.
geschiedde. De urgentie die de missie toekent aan het
creëren van een centrale instantie voor de èconomische
planning en aan de Organisatie van de economische politiek
in. hèt algemeen is dan ook alleszins verklaarbaar.
.Papendnch!.
.
H.
LINNE!4.&NN. –
10-5-1961-
507
niemand ver,ndeen. Wel vraagt men zich arwat er van
•
1
1
S
–
*
u
..•
.i.,i
de publieke markt zou overblijven als ook deStaat evenals
de
lagerei
overhekd
zich eens meer. tot de’ onderhaiidse’
Geldmarkt.
Z
I
marktTzou
,
richten. De dividendstatistiek van ,,HetFinan-
•
Met de tender van 7 april lijkt er een wijzigingte zijn
cieele Dagblad” laat zien, dat in de eerste vier maanden
.iekomen in het doe1
dat de Staat met de uitgifte van
hei aantaIlager& dividenden sedert 1958 van jaar tot jaar
schatkistpapier nastreeft. Bij de meeste tenders in 1960.
zakt (1958: 38; 1961: 14). Aan de stijging van het aantal
stonden monetaire overwegtn’gen op
‘oo?gr
dtit
,de
veihoogde dividenden ‘.schijnt echter een
einde
te zijn
gold ook voor de tender van 11 jaluari 196;1 Thansschijnt
gekomen
Hèticljfer
liep althins in 1961 iets terug na ook
h t beroep van liet Rijk op de geidmarkt in’de e’rste plaats
hier sedert 1958 steeds te zijn gestegen
Een zuivere ver
te zijn ingegeven door financieringsoverwegingen. ‘s.Rijks
gelijking is overigens niet mogelijk
omdat uit de totaal
I(as is namelijk op 2 mei gedaa1dtot het w’el zeer lagè Oeil,.4
r
cijfers van in’
e statitiek ogenomen’ ondernemingen
van f 54 mln Deze daling heeft verschillende oorzaken
”
blijkt, dat er eed duidelijk streven is de verslagen vroeger
in de eerste plaats toont.deSchatkist in het
erste.halfjaa’r
te publiceren.
.
steeds cen sezoènmatig tekort. De Staatslerling
aarvan
.
.
-.
.•
..
de storting op 1 maart heeft plaatsgevonden
heeft dit,
indexc
.•
fers aandelen.
.
29 dec:
H.
&
L.
28 april
4 met
‘
(1953
–
100)
‘1960
1961
1961
1961
naar wij mogen aannemçn geheel of voor een groot deel
opgevangen. De, deels vervroegde, aflossiig van..de ,ex-
1
Industrie
.
…
‘……………329’
.
437—33i
421
430
–
. . •
t
Scheepvaart
.
……………….176
223-177.
200
.
.. 196
E.B.U.-schuld aan Duitsland in januari en de. eveneens
,Baken
. .
…,
….
.
220 i’ 247-218
240
241
vervroegde aflossing van een Zwitserse lening enige weken
.
Handel ene
………………….
149
185-150
182
183
–
geleden, geschiedde uit een speciaal voor deze doeleinden
Bron:
A:N.P. -C.B.S.,Priiscourant.
..
–
in het vorige jaar gevormd potje. In het guldenstegoed.
‘
Aandeienkoersen’
29’dec. i960
–
–
van
het-Rijk
bij
De
NederlandscheT Bankkomen
deze-.-
i
KOfl.
Petroleum
…………
f. 123.10
–
fl50,70
f.151,10
.
.
Philips G.B
…..
………
…….
1.l83’f
1.155
i.i’774
–
aflossingen dan ook niet rechtstreeks tot uitdrukking. De
Unilever
………………..
785
8674
876
vergoeding door de Staat van het revaluatieverlies van
::
:
::::
1
1
De Nederlandsche Bank van bijna f. 300 mln, heeft er
Kon. Ned Zoutind., n.r.c
…..
1.035
1.400
1.400
Zwanenberg-Organon
………
870
1.055
1.170
echter wel ingehakt. Aflossingen en vergoeding hebben de
RotterdProogdok
…….
T;.
467
582
570
t
liq.eiditeit van de Staat aangetast doch
–
en dit is voor de
Ad Bank
f
verdere ontwikkeling van belang
–
niet .geleid.-tot..en
, ‘
Yok”
‘.
.
.
,
verhoging van de liquiditeit eldeis in,het’economisch
”
Dow Jonelndustrials
…….’
616
679
692
le e’i
Tesloîte is op het uitstaande schatkistpapier
1fl
Rentestand
de eerste vier maanden van 1961 een niet onbelangrijk
Lang
S
392
,
391
a)
2,55
bedrag afgelost.
,
t,».’
–
‘loka!ena)
…………
3,38
.
.
.
.
3,12
De Staat is intusen actief met plaatsing van schatkist-
‘
Dionto drlen1apdsschatkist
1,50 –
…
.
papier bezig. Na de uitgifte van promèsen op 7 d’pril’
a)
Bron:
Veertiendaags beursoverztcht Arnsterdamsche Bank.
volgde op 2 mei een tender voor 2-, 3- en 5-jarige biljetten.
.
C. D. JONGMAN.
Op 4 mei verklaarde de Agent zicfl bereid
2-
en 3-jarig
papier over de toonbank af te geven. Aangekondigd is
verder ,een nieuwe tender voor promess’en Ö’P 10 mei.
Inmiddels is de guldensliquiditeit der banken aangetast
door een tweetal verhogingen van het kaspercétitae tot”-
10 pCt. Mochten de thans gevoerde onderhandelingen tot
plaatsing van buitenlandse guldensleningen op onze
kapitaalmarkt slagen en niemand twijfelt hieiaan, dan
brengt dit een verdere drainering, ook van de geldmarkt
mede. Interessant is de vraag hoe de rente iichT
t bnt .
wikkelen. Stijgt deze, dan zou de kans op repatriëring van
buitenlandse geidmarktuitzettingen sterk toenemen. Het
gehele beleid in de laatste jaren is er echter op gericht ge-
t
”
weest dit te verhinderen.
Kapitaalmarkt.
I
‘
;-
De ’emissiemarkt heeft in het eersi6 kwartaal f. 466 mln.
aan obligaties kunnen opnemen tegen
–
f. 501 mln, in
dezelfde periode van 1960 en bijna f. 25 n
1
iln. aandelen
(in het eerste trimester 1960 f. 9 mln.). Het totaal blijft’
een f. 20 mln, onder het bedrag iii het overeenkomstige
tijdvak van 1960. Dat de Staat weer vooraan stond zaF
De ‘tel beno
t
emen functionaris zal economisch gevormd
moeten zijn en bij voorkeur over bedrijfservaring
moeten beschikken. Een grote belangstelling voor
moderne methoden van onderwijs en vorming is
yereist. –
Brieven met volledige gegevens ‘aan de rector,
Dr. E. B. J. Postma, Nijenrode, Breukelen.
4,
,
,.
.- –
*
-.
–
10-5-1961
iVat betekent•
bewind
‘voering
door de
Kas-Associatie
Deslçtndigbeheervaneffec-
ten, onroerende goederen,
enz. Zorgvuldige, objec.
tieve afweging van even-
tueel tegeristrijdige’ belan-
gen der verschillende bij
een vermogen ,betrokken
1
–
personen. Accurate admi-
–
nistratie.
KAS-ASSOCIATIE
spil/straat 1 72.arnsterdam
I
HOLLANDSCHE SOCIETEÏT
VAN LEVENSVERZEKERINGEN
N.V.
meer dan anderhalve
Hoofdkantoor Nederland.:
.’
* –
.
i
1,
II!I
Herengracht 475
e
Amsterdafli-C. tel. 221322
eeuw Ievens.verzeRer’ng
Head Office Canada:
L-
1130 Bay
Street, Toronto
5
.
.
KO 1044.4
‘
‘
N.V. KARTRO, KLOVENIERSBUROWAL 47 AMSTERDAM, Tel. 020 – 22.33.44
VII
,l
1DOlIlt(‘I’t
.11
09)
DE ECONOMiST
Maandblad onder,. râ.ctie
van
Pzof. P. 1-lcnnipman, ”
Prof. A. M. dc Jong,
Prof. F. J. dc Jong,
Prof. P. B. Kreuk’niet,
Prof. H. W. Lambers,
Prof. J. Tinbergen,
Prof. G. M. Verrijn Stuart
Prof. J. Zijlstra. –
DE TwENTSCHE BANK
N.V.:
Gecombineerde Mandstaat op 30 april 1961
Kas, Kassiers en Dag-
Kapitaal ……….
f.
55.000.000,
–
geldieningen
.
.f
122.400.636,05
Reserve
.
…
……..
40.000.000,-
Nederlands
Deposito’s
op Termijn,,
623.29.26004
Schatkistpapier
.,,
372.600.000,-
Crediteuren
………
833.851.984,98
Ander Overheidspapier ,,
93.005.014,45
Geaccepteerde Wissèls ,,
6.085.797,74
Wissels
………,,
28.197.326,96
Door Derden
Bankiers in Binnen- en
.
GeaEcepteerd
. .
,,
108.329,26
Buitenland…..
218.602.637,10
Kassiers en Genomen
Effecten, Syndicaten en
,
,
Dagge1dlningen ,,.
25.055.95,34
Waarden .
. . .
…
78.108.141,20
Overlopende
Saldi en
Prolongaties en Voor- Andere Rekeningen,,
34.611.267,30
schotten tegen Effecten,,
54.726.222,69
.
.•,,
..
–
Debiceuren
……
…
638.36.2.900,76
Deelnemingen
(mci
Voorschotten). .,,
7.009.755,45
Gebouwen…………
5.000.000,—
•
..
.
.,.
.
–
•
”
f1.618.012.634,66.
–
.
‘
f 1:618.012.634,66
10-5- 196 1
*
Abonncmcntsprijs t. 22,50;
fr. p. post t. 23,60; oÖr stu-
denten f. 19,—; fr. per post
f. 20,10.
*
Abonnementen worden aai
genomen door de boefhdi
en door uitgevers
DE ERVEN F-BOHN
TE HAARLEM
—
509
Xi IN AKTIE: VEELZIJDIGHEID!
Nederland bouwde een computer. Binnen- en buitenland bouwen
dp
deze computer. Voor vele, vele doeleinden. Want deze
Xi is veelzijdig. U ziet dat hieronder 5 maal geïllustreerd.
Xi bij ,,INTERATOM” voor be-
rekeningen op het gebied van
de atoomphysica – voorna-
melijk reactorphysica.
Xi bil het,,CENTRAALBIJREAU
VOOR DE STATISTIEK”voor
de gehele statistiekvan dein-,
uit endoorvoervanNederland
Xi bij ,,RUHRKOHLE” voor
verkoopafrekening en sta-
tistiek.
Xlbij de EERSTE NEDER-
.LANDSCHE”,en.de,NIEUWE
EERSTE NEDERLANDSCHE
voorde gehele administratie
en alle actuariële bereke –
ningen.
Xi bij ,HOESCH”voor de gehele
bedrijfsadministratie, waarvan
de loonafrekening voor tien-
duizenden werknémers een
i
voornaam gedeelte vormt.
Ditzijn slechts enkele voor-
beelden. Vele – andere dan
– bovengenoemde toepassin-
gen zijn , al gerealiseerd
op wéér andere wijz zal
de veelzijdigheid van deXi:
tot zijn recht komen, als
alle installaties, die nu do
–
or
bedrijven
;
rekencentra en
universiteiten besteld, ook
geplaatst zijn. VanzeIfspre
kend ‘kunt u de meest uit-
voerige inlichtingen verkrijgen
,
over de Xi. ‘
ELECTROLOG ICA
Paleisstraat. . DEN HAAG
VERZEKERINGEN VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
WET-RISICO
Bedrijfs -w.a. – verzekering.
Motorrijtuigverzékering: w.a. – dekking voor
alle motorrijtuigen f. 500.000.- per gebeurtenis.
Ongevallenverzekering voor inzittenden van
personenauto’s.
BRAND
–
RISICO
Brand- en bedrijfsschadeverzekering voor
industriële en andere objecten. Belangrijke
besparingen op de premie. Verzekerd bedrag
2,5 miljard gulden.
MOLEST
–
RISICO
Molestverzekering: ingeschreven bedrag
8,4 miljard gulden. Stormverzekering: verzekerd bedrag
1,2 miljard gulden.
VERVOER
–
RISICO
Transportverzekering van goederenzendingen
in binnen en buitenland.
PENSIOEN
-‘
RISICO
Ouderdoms-, weduwen-, wezen- en invalidi-
teitsverzekering van werknemers. Verzekerd
bedrag 1,5 miljard gulden.
Belegd vermôgen 325 miljoen gulden.
10-5-1961
511
Sluit uw verzekering bij de
Algemeene Friesche Levensverzekering-Maatschappij
VEREENIG1NG VAN LEVENSVERZEKERING EN LIJFRENTE
,,De Groot-Noordhollandsche van 1845″
Algemeene Friesche Brandverzekeringu’.Maatschappij N.V.
‘s.
LEEUWARDEN, BURMANIAHUIS
AMSTERDAM, VAN BRIENENHUIS
ROTTERDAM – DEN HAAG – UTRECHT – GRONINGEN – HENGELO – HAARLEM
v
HET STAATSBEDRIJF DER PTT
heeft bij de hoofddlrectle Financiële
en
Economische Zaken
plaatsingsmogelijkheden voor
academisch gevormde.
mathematici
die zich aangetrokken voelen zowel tot het wetenschappelijk
voorbereidende werk, a!s tot functies in de praktische uit
voering op het terrein van de administratieve automatisering.
Het salaris is afhankelijk van leeftijd en voorpraktijk.
Schriftelijke sollicitaties te richten aan de Hoofddirecteur
Financiële en Economische Zaken, Centrale Directie der PTT,
Kortenaerkade 12 te ‘s-Gravenhae.
Efficiency
besedigt
Uw contacten
met gegadigden
*
indien
Uw teleroonnummer
in Uw ânnonce
moet worden
opgenomen,
vermeld dan
tevens het
NETNUMMER
512
10-5-196
1