–
S
Te koop aangebodevi
een
GROOT INDUSTR!ETERREIN
(±
100.000 m
2
)
(eventueel in gedeelten)
met eigen insteekhaven aan groot vaarwater –
GEIÉGEN IN CENTRUM DES LANDS.
Inlichtingen bij: A.
.Q.
1OES WIJK, Leld8ewcg 150, Voorschoten.
Telefoon (0 1717) 2618.
Bij de Vereniging
,,Centraal Bureau voor de Rijn- en Binnen-
vaart”
kan geplaatst worden een
jurist
of
econoom
Deze zal belast worden met de behandeling van vraagstukken
de algemene vervoerspolitiek betreffende en in het bijzonder
van die, welke verband houden met de Westeuropese inte-
gratie. Na een inwerkperiode zal hij ingeschakeld worden
bij het onderhouden van de externe contacten op dit gebied. Zij die reeds over ervaring op dit gebied beschikken hebben de voorkeur.
Bij gebleken geschiktheid kan de benoeming tot adjunct-
directeur geschieden.
–
Sollicitaties worden ingewacht bij het Secretariaat der Ver-
eniging, Koningin Einmaplein 6, Rotterdam.
Financiering
en verzekering
van invoer-
uitvoer-,
en
transito-zaken
R. MEES & ZOONEN
ROTTERDAM
366
E C 0 N 0 MIS C H-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van de
Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland:
Pieter de Hooch weg 118, Rotterdam-6.
Telefoon redactie: (010 of 01800) 5 29 39; Administratie:
(010 of 01800) 3 80 40. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Banque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.
Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwjjnaardse Steen-
weg 357, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Abonnementsprijs:
franco per post, voor Nederland en de
Overzeese Rjksdelen (per zeepost) f. 29,—, overige landen
f. 31,— per jaar (België en Luxemburg B.fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.
Losse exemplaren van
dit nummer 75 ct.
Aangetekende stukken
in Nederland aan hel Postkantoor
Westzeedijk, Rotterdam-6.
Advertenties:
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de N. V. Koninklijke Nederi. Boekdrukkerj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300, toesteli of 3).
Advertentie-tarief
f0,36 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f0,72 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
12-4-196 1
Geidgever
en geldnemer
ontmoeten elkaar
Ons bureau voor pensioenfondsen
is de plaats waâr geidgever en geidnemer
elkaar ontmoeten. Specialisten die op
de hoogte zijn van de problemen
welke zich bij het beheer
van pensioenfondsen voordoen,
staan klaar om U
hun bemiddeling te verlenen.
Wenst U bovendien beleggiogs-
of andere adviezen aangepast aan
de aard van het betreffende Fonds
of een kwaliteitsonderzoek tot
verbetering van bestaande be-
leggingen, ook dan staan onze
specialisten tot
Uw
dienst.
Gaarne verstrekt ons Bureau voor Pensioenfondsen
–
1.1 alle inlichtingen.
‘.
DE TWENTSCHE BANK.
Hoofdkantoor te Amsterdam
Werkende gehuwde vrouwen
Het feit dat steeds meer gehuwde vrouwen gaan werken,
vervult menigeen met een zeker onbehagen. Waarschijnlijk
s toelt dit op de mening dat de financiële noodzaak tot het
verrichten van betaalde arbeid
fn
deze tijd vân voorspoed
ontbreekt. Het gezinslevewordt, aldus wordt dan gere-
deneerd, in de waagschaal gesteld voor het verwerven van
luxe geneugten. De veel ‘gehoorde opmerking: ,,Zij werkt
voor televisie”, klinkt als een
verwijt.
Het is eigenlijk wat
vreemd, dat een zaak die de gemoederen al zo lang bezig
houdt, eerst onlangs onderwerp van uitvoerig kwantitatief
onderzoek is geworden. in Engeland heeft ni. Viola
Klein
1)
aan degenen van wiè toch in de eerste plaats een
oordeel mag worden verwacht, de gehuwde vrouwen en
hun echtgenoten, gevraagd waarom de vrouwen zijn gaan
werken, wat zij doen en hoe zij de invloed van dit werk
op hun huwelijksleven ervaren. Daarnaast werden ook de
opinies van anderen gepeild.
Het onderzoek, waarvan wij slechts enkele resultaten
kunnen vermelden, bracht o.a. aan het licht, dat in 1957
één op de drie gehuwde vrouwen deelnam aan het arbeids-
proces; 15 pCt. werkte ,,full-time”, 16 pCt. ,,part-time”.
De cijfers voor de groep weduwen en gescheiden vrouwen
lagen hoger: 30 pCt. ,,full-time” en 21 pCt. ,,part-time”.
De inschakeling van ongehuwde vrouwen bleek vrijwel
volledig te zijn, ni. 92 pCt. De hoogte van dit laatste
percentage duidt erop, dat in Engeland de gehuwde vrou-
wen de enige nog niet geheel aangesproken arbeidsreserve
zijn. De resultaten van het onderzoek zijn daarom niet
alleen uit sociaal, maar ook uit economisch gezichtspunt
van belang.
De hoogste percentages vooi ,,part-time” werk werden
behaald door gehuwde vrouwen uit de laagste maatschap-
pelijke klasse. Dit ligt ook wel voor de hand: juist de
werkzaamheden immers, die het best gedurende enkele
ure’n van de dag kunnen worden verricht – hulp in de
huishouding, schoonhouden van scholen en kantoren,
kantinewerkzaamheden -, hebben voor de vrouwen uit
hogere milieus weinig aantrekkelijks. Dat de percentages
voor ,,full-time” werk daarentegen het hoogst zijn in de
hogere en middelbare milieus, ligt op het eerste gezicht
minder in de lijn. Bedenken wij echter, dat de door de
vrouwen uit deze klassen geprefereerde ,,witte boorden”
–
beroepen zich meestal niet lenen ‘voor – het overigens
1)
Viola Klein: ,,Working wives; a survey of facts and opinions
concerning the gainful employment of married women in
Britain”. Institute of Personnel Management, London, 63 blz.,
7s. 6d.
Blz.
favoriete – ,,part-time” werk, dn ,vordt er al veel dui-
delijk. En als wij .’erderb in het rapport nog lezen, dat
de mannen uit de hogere rilieus het minst tegen het dub-
bele leven van hun echtgenoten gekant zijn, dan is de
verklaring wel ongeveer rond.
De meerderheid der gehuwde vrouwen, nl. 60 pCt., ver-
richt ongeschoolde arbeid. Dit geldt vooral voor de
vrouwen die slechts een gedeelte van de dag werken. De
meeste ongehuwde vrouwen daarentegen zijn werkzaam
in beroepen die als geschoold of nog hoger kunnen worden
gekwalificeerd. Hieruit kan volgens de schrijfster worden
afgeleid dat een terugkeer van een, inmiddels gehuwde,
vrouw in het werkzaam leven haar veelal op een profes-
sioneel statusverlies kômt te staan. Hier staat dan natuur-
lijk de statuswinst, die zij door het simpele wooidje ,,ge-
huwd” heeft verworven, tegenover.
Geld vormde voor niet minder dan driekwart der ge-
huwde vrouwen de belangrijkste stimulans om te gaan
werken. De afwijkingen”jer maatschappelijke klasse zijn
echter aanzienlijk: van de hoogste klasse gaf 43 pCt. het
financiële motief als het belangrijkste op; van de laagste
niet minder dan 79 pCt. Uit de antwoorden op de vraag
waarom geld zo belangrijk werd geacht kan wôrden opge-
maakt, dat er eerder sprake was van ,,a need in terms of
higher and rising standards than of basic necessitïes”. De-,
genen, die wij hierboven het televisie-argument in de mond
gaven, waren er dus niet zô ver naast. Ook voor de ge-
huwde werkende vroiw bleek geld overigens niet alles te
zijn: motieven die kunnen worden samengevat met de
woorden ,,ontsnapping aan het alleen zijn in huis en aan
de monotonie van het huishoudelijk werk”, spelen even-
eens een belangrijke rol.
Van de gehuwde niet-werkende vrouwen gaf ruim de
helft te kennen niet voor een betrekking te voelen; 47 pCt.
wilde wel werk verrichten. Het’ ontbreken van oppas voor
de kinderen was echter in de meeste gevallen de réden dat
deze wens niet kon worden gerealiseerd. In overeenstem-
ming hiermede is, dat’ het percentage gehuwde werkende
vrouwen sterk daalt als er kinderen zijn beneden de leer-
plichtige leeftijd. Het is hier, dunkt ons, de aangewezen
plaats om vooruit te lopen op de
belangrijkste
conclusie
van het rapport, ni. dat ,,women’s lives, to-day as much’
as ever, are dominated by their role. . . . as wives and
mothers. Home and family…. are regarded by themselves
as their main responsibility”. Uit deze conclusie
putten wij d moed een volgend maal in te gaan op de
gevolgen voor huwelijk en gezin.
Leeuwarden.
.
Z.
Blz.
Werkende gehuwde vrouwen,
door Drs. J. H.
Het Poolse vijfjarenplan 1961-1965,
door Drs. A.
Zoon
………………………………
..
367
M. Tabak
…………………………..
377
Waardeleer en waarde van het geld,
door T]. Grei-
Vrije import,
door Dr. J. A. Geertnian ……….
379
danus………………………………..
368
–
Berekend fuseren,
door Ir. N. R. A. Krekel en
,
Drs.
Notities:
T.
G. van de,’ Woerd……………………
371
Reclame voor de reclame ……………….. 374
De Zes en de Zeven,
door W. C. Fiege………..
375 Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. C. D. Jong,nan
380
COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz; L. M. Koyck; H. W. Lambers; J. Tinbergen; J. R. Zuidema. Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Adjunct Redacteur-Secretaris: M. Hart.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens de .Wj(mars;
J. van Tichelen; R. Van deputte; A. J. Vlerick.
12-4-196 1
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
367
Schrijver vat in onderstaand artikel zijn samen-
spraak met Dr. W. J. van de Woestijne over het pro-
bleem van de stabiliteit van het geld samen. Tevens
gaat hij in op de vraag, of het besluit tot revaluatie
de beste oplossing was voor de gerezen moeilijkheden.
Hij betreurt het, dat opnieuw is gbleken, dat aan het
geld wordt gecureerd voordat andere mogelijkheden
zijn beproefd. Dat dit wordt gedaan, schept onzeker-
heden juist ten aanzien van de onaantastbaarheid van
het geld. Die onaantastbaarheid zou volgens schrijver
beter zijn aangetoond, als eerst het kapitaalverkeer was
vrijgegeven en de huishuren en
andere prijzen waarin
nog andere subsidies zijti vervat waren aangepast.
Daarna ware nog voor een redelijke duur de sterilisa-
tie van het goud, dat – resp. indien dat – desondanks
nog zou blijven toevloeien, te béproeven geweest. Wij
hadden dan na toepassing van de eerste twee vormen
van maatregelen kunnen zien of de onderwaardering
van de gulden’ werkelijk structureel was. Tenslotte
wijst schrijver op het gevaar van de sterke en voort-
durende toeneming van het gebruik van fiduciair geld.
Het spijt mij, dat ik – door omstandigheden buiten
mijn schuld – niet eerder heb kunnen antwoorden op.
het artikel van Dr. Van de Woestijne in ,,E.-S.B.” van 8
februari jI. Zijn belangwekkend betoog had een sneller
,
reageren alleszins wenselijk gemaakt.
Het begin van zijn beschouwing geeft een conclusie, die
feitelijk reeds vervat was in zijn eerste artikel, namelijk
dat wij ons dienen los te maken van de ,,vulgair-economi- –
sche stelling, dat er een sluipende inflatie is, omdat wij alles
duurder zien worden”. Tegen deze opvatting richtte zich
reeds de inhoud van zijn eerste ‘artikel en wel om twee
redenen: ten eerste omdat zij niet juist is, ten tweede
omdat zij bovendien nog defaitistisch is.
Het eerste motief is in mijn oog verreweg het belang-
rijkste. Als de
opvatting niet
juist is, moet zij worden be-
streden; als zij echter wel juist is, moet devulgair-econo-
mische tot een economische bpvatting gepromoveerd
worden en moeten de maatregelen getroffen worden, die
aan de infiatoire tendensen een einde maken.
De ,,vulgair-economische”, althans veelvuldig gehuldig-
de, opvatting is o.a. gebaseerd op het verloop van de prijs-
niveaus van bijv. de laatste tien jaren en van de verwach-
tingen ten aanzien van de toekomst, welke weet gedeeltelijk
gebaseerd zijn op het verloop in het verleden. –
De moeilijkheid bij de beoôrdeling van de mate van sta-
biliteit van het geld is, dat er verschillende prijsniveaus zijn,
waarvan de ,,trend” nogal uiteénloopt:
Bij de groothandeisprijzen.
is
het niveau de laatste
jaren stabiel geweest, ielfs met een kleine neiging tot dalen
mede onder invloed van çle recessie in de Verenigde Statén.
De kosten van levensonderhoud stégen bijna voort
durend; hetgeen, althans gedeeltelijk aan verlaging of af
–
schaffing van subsidies dient te worden toegeschreven.
;De lonen zijn’sterk gestegen, gedeeltelijk ook weer
als aanpassing aan verminderde subsidies, gedeeltelijk door-
dat de verhoogde proauktiviteit erin verwerkt i.
.Het zou biiitngewoon moeilijk, zôal niet ondoenlijk
zijn lom ôp etiigszins betrouwbare wijze tde hoëgrootheid
te meten vande cons’equenties van de bij’1
1
, 2 en 3 genoemde
factoren. Indien dit mogelijk was, zou men na deze analyse
Waardeleer en
waarde
van het geld
een zuiverder beeld kunnen krijgen van de mate van stabi-
liteit van de waarde van het geld.
Hoe komt het nu, dat de ,,populaire” mening heeft
post gevât, dat de vrijwel voortdurende stijging van de
kosten van levensonderhoud en de prijzen van diensten
wel io zal doorgaan? Heeft de ,,populaire” mening ver-
zuimt rekening te houden met de invloed van de verminde-
ring der subsidies en met de verhöging van de produktivi-
teit? Het is natuurlijk mogelijk, maar men heeft dan ook
weer geen daling van de budgetten per eenheid van bevol-
king gezien, waardoor een compenserende werking zou
zijn uitgelokt. Integendeel, men heeft weer verhogingen
van andere subsidies en nieuwe vormen daarvan gezien.
De heer Van de Woestijne heeft de stellige hoop, dat
wanneer de subsidies, die na het einde van de oorlog zijn
ingevoerd geheel zullen zijn afgeschaft, de prjsniveaus niet
verder zullen stijgen en dat de vrees voor een voortgezette
‘infiatoire ontwikkeling slechts een populaire dwaling is.
Nu
,
zijn wij sinds het laatste artikel van de heer Van de
Woestijne onvrwacht geconfronteerd met de door onze
Regering op monetair-economische gronden gemotiveerde
revaluatie. .
Enerzijds zou dit etop kunnen wijzen; dat er van infia-
toire tendensen geen sprake is. Integendeel de. gulden is
ondergewaardeerd, is meer i,aard
:
Dit mot gecorrigéerd,
ae gulden moet in het internationale ‘e4ceer een hogere
waarde krijgen.
Nu is echter ook deze waarde weer relatief. Indien de
andere valuta’S zichin,een grotè mate van siabiiteit konden
verheugen, zou de correctie niet slechts getuigeri van icracht
van de gulden tegenover andere valuta’s, riaar ook ‘ân’ de
stabiliteit van het prijspeil.
” ‘
Het is nu juist de stabiliteit van het prijspeil, waarover
de Regering zich ongertist maakt. Mennihj de revaluatie
dan ook niet zien, als eeFi hulp
,
aan ,,’highly developed.
countries”. De Minister van .Fiiianciën heeft cv dé réva-
luatie in de Tweede Kamer het
e
volgende gezegd:
368
12-4-1961
Kabels met papier- en met plasticisolatie voor hoogspanning, Iâagsparning
en telecommunicatie. Kabelgarnituren, koperdraad en koperkabel, staaldraad en bandstaal
N.V. NEDERLANDSCHE KABÉLFABRIEKEN,•ÔELFT
(advertentie) •
.
,,In de Nederlandse economie is een duidelijke overspanning
aanwezig. Dit is op zichzelf een’ conjunctureel verschijnsel, maar door de structurele factoren waarop ik zoëven doelde,
wordt de heftigheid van de conjuncturele beweging juist naar
deze zijde zeer versterkt. Een en ander houdt duidelijke risico’s
in voor de stabiliteit van het prijspeil”.
En verder:
,,De revaluatie is een structurele maatregel, die genomen
wordt op grond van de aanwezigheid van een structurele on-
evenwichtigheid. De herwaardering heeft anderzijds een ont-
spannende werking op de binnenlandse economié en moet
derhalve uit conjunctuur-politiek oogpunt positief worden
gewaardeerd.
Uit dien hoofde en door de gewijzigde prijsverhoudingen
met het buitenland kan tevens tegendruk worden uitgeoefend
tegenover de krachten, die werkzaam zijn om het Nederlandse
prijspeil te verhogen”.
De structurele .onevenwichtigheid ziet de Regering
hierin, dat ons prijspeil, hoewel ook sterk gestegen, nog
steeds ligt onder dat in andere landen, hetgeen aanleiding
geeft tot een voortdurende overbezetting van het produktie-
apparaat en grote overschotten op de betalingsbalans.
Uit een en ander is het wel duidelijk, dat de Regering
bevreesd was voor de opwaartse druk op ons prijspeil.
De vraag laat zich stellen, of de maatregel die de Re-
gering getroffen heeft, de beste oplossing voor de gerezen
moeilijkheden bood en de beantwoording van deze vraag
hangt ten nauwste samen met de vraagstukken, die ons
hier bezighouden. –
De te grote overschotten op de betalingsbalanshadden
m.i. gecompenseerd kunnen orden door, afschaffing van
de nog steeds gehandhaafde beperkingen op het kapitaal-
verkeer. Het lijkt onlogisch, dat er voor de ondergewaar-
deerd geachte gulden ndg een deviezenregime gehandhaafd
moet worden, als de prijs van die gulden verhoogd wordt
tegenover de döllar, voor welke valuta gen beperkingen
op het deviezenverkeer bestaan.
Ook had men de huishuren kunnen aanpassen bij het
economisch verantwoorde peil, waardoor het kostenpeil
beter bij het buitenland was aat’gepast. Vroeger of later
zullen de huren toch aangepast moeten worden en de niet-
aanpassing houdt een kunstniatig te laag kostenpeil of
zoals de Regering het stelde ,,een structurele onevenwichtig-
heid” in stand..
De twee genoemde remedies zouden twee nog overge-
bleven na-oorlogse steunmaairegelen hebben doen ver-
dwijnen. Het moeten wel overwegingen van politieke aard
geweest zijn, die ertoe geleid hebben, dat men in plaats
van bij deze twee remedies de oplossing gezocht heeft in
een wijziging van de prijs van de gulden in het inter
–
nationale verkeer.
Ook ware een sterilisatie van een deel vân de goudvoor-
raad te overwegen geweest om de overschotten op de
betalingsbalans op te vangen. Tot op zekere hoogte wordt
die sterilisatie al toegepast, bijv. door het aanhouden van
cash-reserves van de banken bij De Nederlandsche Bank.
Dit is echter slechts een gedeeltelijke sterilisatie, want
tegenover deze cash-reseives’ staan’ saldi, Le het publiek
bij de banken aanhoudt en deze saldi vormen een deel van
de kasvoorraden van de geldgebruikers.
Effectiever is daarom het saldo, dat het Rijk bij
De
Nederlandsche Bank’ aanhoudt, voor zoverre dit saldo het
bedrag overtreft, dat de Schatkist op korte termijn ver-
wacht nodig te hebben voor het doen van betalingen.
Uiteraard kunnen deze vormen van sterilisatie geen
structurele onevenwichtigheid compenseren, maar wel
zouden hiermede de ook door de Minister gesignaleerde
conjuncturele spanningen althans gedeeltelijk kunnen
worden opgevangen.
ik vermeldde hierboven, dat de beantwoording van de
vraag, of
de revaluatie de beste maatregel was om de
gerezen moeilijkheden op te lossen ten nauwste samenhing
met het probleem van de stabiliteit van het geld. Er blijkt
namelijk opnieuw, dat men aan het geld cureert ook als
er andere mogelijkheden zijn. Men ontmoet daardoor de
minste weerstanden van politieke of andere aard. Dit is
ook gebleken uit de geljkmoedigheid, waarmede de reva-
luatie in het Parlement en veelal ook ,bij het bedrijfsleven
ontvangen is. Dat men aan het geld gaat veranderen –
hetzij de ene hetzij de andere kant uit – voordat andere
mogelijkheden beproefd zijn, schept onzekerheden juist ten
aanzien van de onaantastbaarheid van het geld.
Die onaantastbaarheid zou beter ,aangetoond zijn, als
men eerst het kapitaalverkeer had vrjgegevén en de huis-
huren en anaere prijzen waarin nog andere subsidies vervat
zijn had aangepast. Daarna ware nog voor een redelijke
duur de sterilisatie van het goud, dat – respectievelijk
indien dat’ – desondanks nog zou blijven toevloeien, te
beproeven geweest. ‘
Wij hadden dan na t6epassing van de eerste twee vormen
van maatregelen kunnen’ zien of de 6nderwaardering van
de gulden werkelijk structureel was, zodat wij niet de risi-
co’s, die er bij de spaarzame gevallen vn revaluatie geweest
zijn, behoefden te lopen.
Intussen is er dan toch, een maatregel getroffen, die naar
wij kunnen verwachten een druk op het prijsniveau zal
geven. Dit is de positieve kant van de revaluatie. De gulden
was – onder het voorbehoud van de nog niet opgeheven
na-oorlogse steunmaatregelen – sterker dan enige andere.
valuta’s.
11
1
12-4-1961
369
1,
Ik meen, dat het althans mijnerzijds tijd wordt de samen-
spraak met de heer Van de Woestijne te resumeren. Over
de prijsniveau (groothandel en levensonderhoud) en lonen
deed ik dit al aan het begin van dit artikel. In enige artikelen
bracht de heer Van de Woestijne hier nuttige correcties
aan, die geruststellend zijn ten aanzien van de toekomst
van degulden. Minder geruststellend is het, dat de onaan-
tastbaarheid van het geld zo dikwijls moet wijken voor
jolitieke wensen of wensen van andere aard.
Ook de toeneming van het gebruik van fiduciair geld
in de verschillende landen en ook het gebruik van inter-
nationaal fiduciair geld stemt tot nadenken. In mijn vorige
artikel heb ik gewezen op de sterke toename van het
chartale en girale geld ook ten onzent.
Er is in ieder land een verschillende maar vrij constante
– relatie tussen de omvang van het chartale en het girale
geld, omdat die relatie bepaald wordt dôor de voorkeur
van het publiek voor het gebruik van de ene of de andere
vorm van ruilmiddel. Het gevolg is, dat bij een tôename
vanhet chartale geld — ook bijv. wanneer dit door goud- of
deviezenimport ontstaat – tevens het girale geld de neiging
vertoont in die Vrij constante verhouding toe te nemen
1).
Ook bij de toeneming van de geldhoeveelheid moeten
weer voorbehouden worden gemaakt. Door de toeneming
van de bevolking is meer geld nodig, ook door de grotere
welvaart en ook door de
stijging
van prijzen en lonen,
maar omgekeerd tendeert een grotere geldhoeveelheid ook
weer naar prijsstijgingen.
De laatste anderhalve eeuw heeft in bijna voôrtdurende
mate toeneming van het gebruik van fiduciair geld te zien
gegeven. Na de eerste wereldoorlog kwam ook internatio-
naâl met de gold-exchange standaard het gebruik van
internationaal fiduciair geld in zwang. Circulatiebanken
hadden een deel van hun internationaal aanvaarde activa
in plaats van in goud in saldi in het buitenland belegd.
De laatstejaren is dit sterk uitgebreid en zijn ook parti-
culiere banken op grote schaal houders van’saldi in het
• buitenland. Daardoor heeft hetzelfde bedrag tweemaal,
ni. in het debiteur- zowel als in het crediteur-land, de
functie van ruilmiddel, resp. kunnen er kredieten tegen
gegeven worden, hetzij aan de overheden hetzij aan het
bedrijfsleven. Terwijl tot voor kort Nederland slechts
houder van saldi in het buitenland was, zijn tegenwoordig
1)
Zie ook mijn openingsrede voor de International Banking
Summer School in september jI., gebundeld met de andere
redevoeringenin ,,Trends in bank credit and finance” (Martinus
Nijhoif).
(adveientie)
; 9
1′.
0
INTERUNIE
‘
,’
ALS VERDEDIGING
TEGEN
GELDONTWAARDING
Vraag Uw bank of
commissionair naderé
gegevens over
INTRUNIE”
;ï4′
a
W
I
F
(advertentie)
door de toeneming van het agio voor termijnguldens vooral
in Londen ook saldi in guldens vanuit Engeland hier
geplaatst.
Er schuilt nog een gevaar in de bewegingen van het inter-
nationale fiduciaire geld, ni. de terugdraaiing. Toen aan
het einde van het vorige jaar de geidrente in Amerika
lager werd en het disagio voor termijndollars toenam was
de rente-arbitrage niet lonend meer en werden saldi in
dollars weggetrokken met dientengevolge een druk op de
Amerikaanse betalingsbalans. Een samenbundeling van
het internationale fiduciaire geld in een geschikte vorm is
dan ook wenselijk. Aan de gedachten, .die hierover naar
voren gebracht zijn kleven echter nog bezwaren, die weer
risico’s in zich houden juist van een verdere toeneming van
internationaal fiduciair geld. Het is hier niet de plaats om
een poging te wagen een oplossing van dit j,robleem te
vinden.
Tenslotte:
De heer Van de Woestijne heeft erop gewezen, dat de
groothandelsprijzen sinds een aantal jaren niet zijn ge-
stegen.
Men ziet ‘een bijna voortdurende stijging van de
kosten’ van levensonderhoud, die zoals de heer Van de
Woestijne heeft uiteengezet gedeeltljk en wellicht groten-
deels aan niet-infiatoire factoren is toe te schrijven.
Men ziet nog sterlere stijgingen van lonen en daar
–
door van de meeste diensten, ‘elke stijgingen gedeeltelijk
ook van niet-infiatoire aard zijn.
Men ziet in vele landen een sterke en voortdurende
toeneming van de geldhoeveelheid. Daar de goudproduktie
lang niet de produktie van andere goederen kan bijhouden
is die toeneming van de geldhoeveelheid van fiduciaire
aard, veelal nationaal veelal ook internationaal fiduciair.
Veranderingen in de waarde van het geld – geleide-
lijke of direct gerichte aanpassingen – ontmoeten in het
algemeen minder weerstand dan andere oplossingen en
maken dat het geld minder onaantastbaar is dan vele
,,heilige huisjes”.
• Niettemin moeten .wij mèt de heer Van de Woestijne
niet te bevreesd zijn. Defaitisme is ongewenst, maar wel
moeten wij de gang van zaken nauwlettend volgen en al
naar gelang wij daartoe in de gelegenheid zijn die gang van
zaken in de zin van de waardevastheid van het geld trachten
te beïnvloeden of voor die waardevastheid pleiten. ik
neem met stelligheid aan, dat de heer Van de Woestijne en
ik daarin volledig overeenstemmen.
Amsterdam.
Tj. GREIDANUS.’
370
12-4-1961
Bij het overwegen van een fusie eist de financiële en
juridische structuur van de toekomstige combinatie als regél een groot deel van de aandacht op. Bedacht dient
evenwel te worden, dat deze structuur slechts een kader
vormt, waarbinnen een ruimte ontstaat, die om inhoud
vraagt. Het feitelijk uitbuiten van de mogelijkheden door een gecoördineerd optreden van de gefuseerde
bedrijven op de gebieden van inkoop, produktie, ver-
koop, financiering enz. vormt de zware taak die begint
wanneer de financiële en juridische structuur is voltooid.
Een dergelijk gecoördineerd optreden vraagt een actie-
plan, dat gebouwd is op een visie die tal van aspecten
van de nieuwe combinatie omvat. Het is van groot
belang die sectoren die bij het opstellen van een actie-
plan onvoldoende doorzichtig blijven aan een syste-
matische analyse – als voorbeeld wordt gewezen op
het nut van een orderanalyse – te onderwerpen. Reeds
in een vroeg stadium van de onderhandelingsperiode
moet aan de opzet van het actieplan worden gewerkt.
De inzichten die worden verkregen door het werken aan
een copereet actieplan kunnen namelijk grote invloed
hebben op het besluit uiteindelijk al dan niet tot fusie
over te gaan.
Berekend
fuseren
Redenen voor fusies.
Men zou kunnen stellen, dat het mdustrieel onder-
nemerschap in Nederland meer onder patronage van de
handeisgod Mercurius dan onder dat van de god der smedén
Vulcanus staat. De groei van een Nederlandse industriële
onderneming is in veel gevallen eerder te danken aan de
stoutmoedige sprong naar een nieuw produkt, de scherp-
zinnige vondst van nieuwe afzetkanalen, de onverstoor-
bare durf in het betreden van nieuwe afzetgebieden, dan
aan een spectaculaire kostprijsverlagende produktiewijze.
Hoe diep deze handelsgeest verankerd ligt in het be-
drijfsleven wordt men goed gewaar aan het meest fas-
cinerende verschijnsel in het hedendaagse economische
leven: de golf van fusies van ondernemingen in alle takken
van de industrie. De ijver waarmee fusïepartners elkander
zoeken wordt bijna overal gevoed door dezelfde visie op
expansieve en defensieve krachtsontplooiing in de markten
van binnen- én buitenland, die sinds eeu’en de Neder-
landers tot eerste handelaars van Europa maakt.
Men behoeft slechts te luisteren naar een aantal ar-
gumenten waarmee fusies worden bepleit om vast te stellen,
dat de commerciële overwegingen overheersen:
– de Euromarkt, die vraagt om gebundelde commerciële
activiteiten in de buurlanden en om gebundelde defen-
sieve kracht op de thuismarkt;
– de verbreing van het artikelpakket, die een grotere
commerciële wendbaarheid, maar ook een doelmatiger
commerciële activiteit mogelijk moet maken;
— de fusie van concurrenten die om een tegenzet vraagt;
– grotere mogelijkheden om kapitaal aan te trekken en
– daarmee de expansie van concurrenten bijte houden;
– de noodzaak om van een concurrent .een partner te
maken;
– verlaging van de verkoopprijs door kostprijsverlaging.
Het zijn vaak argumenten, die voortkomen fit een
ondernemersgevoel, uit een creatieve visie op de mogelijk-
heden van de situatie, uit een echte handelsgeest. –
Nauw verweven met de handelis altijd geweest de zorg
voor de financiële en juridische zekerstelling van de een-
maal verworven positie in de markt. Zelfs in het taal-
gebruik komt dit tot uiting: het is geen toeval dat.er veel
gesproken .vordt van ,,handelsrekenen” als men boek-
houden bedoelt en van ,,handelsrecht” als het gaat om
het recht dat bedrijfseconomische verhoudingen regelt.
Het bèhoeft dan ook geen verwondering te wekken, dat
bij een fusie, die geïnspireerd is door de geest van de handel,
de financiële en juridische structuur van de tQekomstige
combinatie een groot deel van de aandacht opeist. Jmmers,
zonder een dergelijke structuur is er geen zekere basis,
waarop de nieuwe combinatie zich kan ontplooien en
heeft men geen armslag voor het ondernemen van acties,
die de beoogde voordelen van de fusie waar zullen maken.
Toch dient men te bedenken, dat de financiële en ju-
ridische structuur – hoe belangrijk ook – slechts mo-
gelijkheden schept. Zij vormt een kader .waarbinnen een
ruimte ontstaat, die om inhbud vraagt. Het feitelijk uit-
buiten van de mogelijkheden door een gecoördineerd op-
tréden van de gefuseerde bedrijven op de gebieden van
inkoop, produktie, verkoop, financiering, enz. vormt de
zware taak
;
die begint wanneer met het plaatsen van een
aantal handtekeningen de financiële en juridische structuur
voltooid is.
Het actieplan..
Een dergelijk gecoördineerd optreden bestaat .niet uit
een reeks afzonderlijke maatregelen op de verschillende
gebieden die de fusie bestrijkt: het is veeleer een tactische
operatie die opgebouwd is uit eën aantal elkaar onder-
steunende acties. Het vraagt een actieplan, dat gebouwd is
op een visie die tal van aspecten van de nieuwe combinatie
omvat. –
In de praktijk nu blijkt het moeilijk een doeltreffend
actieplan op te zetten:
– wanneer men snel voortgang wil maken bestaat het
gevaar, dat belangrijke mogelijkheden worden ver-
waarloosd en andere overijid worden angepakt; het
bestuur van de combinatie bestaat immers veelal uit
directies van de oorspronkelijke bedrijven, die aan-
vankelijk over elk ander dan het eigen bedijf summier
geïnformeerd zijn, zodat een visie op het geheel slechts
moeizaam tot stand komt;’
– wanneer men daarentegen de zaken ,,eens aan wil zien”
om niet overijldte handelen, is de kans groot dat het
12-4-1961
371
gunstig getij verloopt en de Concurrentie haar tegen-
zetten uitvoert nog véér de nieuwe combinatie zich
heeft ontplooid.
Om bij het actieplan de juiste middenkoers te varen en
een juiste keuze te doen uit de vele wegen tot actie, welke
openstaan, is dan ook een groot ondernemerschap vereist.
Wanneer men ziet met hoeveel overleg, zorg en – vooral
fln’ancieel – cijfermateriaal de financiële en juridische
structuur wordt opgebouwd, kan men zich verwonderen
over het gevoelsmatige karakter dat veelal de actieplannen
kenmerkt en over de geringè steun, die de ondernemer bij
het projecteren van zijn actieplan krijgt in de vorm van
niet-financiële bedrijfsgegevens en berekeningen (bijv. ge-
gevens betreffende de technische uitwisselbaarheid van
machines en onderdelen, grondstoffen, half- en eind-
fabrikaten; rendements- en bezettingscijfers en dé fiuc-
tuaties hierin; seriegrootten, kwaliteitseisen; ordergrootten,
-soorten en -samenstellingen enz.).
Het ontbreken van exacte bedrijfsgegevens en bere-
keningen in de basis voor het actieplan houdt gevaren in;
het is zonder deze cijfers immers niet mogelijk een spe-
cifiek inzicht in de potentiële voordelen van de fusie te
verkrijgen. De kans is bijv. groot, dat men na de fusie eerst
de sectoren bundelt, die gemakkelijk te doorzien en te
hanteren iijn en dat men de sectoren waarvan de samen-
voeging grotere voordelen geeft, welke echter niet zonder
een scherp doorzicht in deze sectoren zijn te ontdekken,
te lang buiten beschouwing laat. Juist voor sectoren,
‘waarvoor het effect van samenvoeging bij een fusie ge-
voelsmatig moeilijk is .te voorspellen, schiet een actieplan,
dat niet op exacte gegevens is gebaseerd, niet zelden tekort.
Deze sectoren komen dan in het actieplan nauwelijks aan
de orde. Mogelijke voordelen van de fusie worden hier-
door niet of pas na jaren gerealiseerd.
Zo bleek bij de samenvoeging van een schade- en een
levensverzekeringmaatschappij dat de voordelen minder lagen in combinatie van de administraties van beide maatschappijen,
dan juist in een samenvoeging van buitendienstactiviteiten,
hetgeen bij twee zozeer verschillende maatschappijen geenszins
werd verwacht.
OQk het omgekeerde komt voor: men verwacht, zonder
voldoende doorzicht in een bepaalde sector te hebben,
toch veel van een eventuele samenvoeging, geeft deze in
het actieplan een grote plaats en komt na veel kosten
gemaakt te hebben om de samenvoeging te realiseren
bedrogen uit.
Het moet daarom van groot belang geacht worden die
sectoren die bij het opstellen van het actieplan onvoldoende
doorzichtig blijken aan een systematische analyse te onder-
werpèn, waarbij door het methodisch verzamelen en in
onderling verband brengen van bedrijfsgegevens duidelijk
wordt of samenvoeging in deze sectoren voordelen heeft
en zoja, hoe die voordelen moeten worden gerealiseerd.
Hierdoor krijgt het actieplan dezelfde zekerheid, die de
financiële en juridische structuur heeft door de rapporten
van financieel en/of juridisch georiënteerde adviseurs.
De invloed van het actieplan op de beslissing tot fuseren.
Hoewel de uitvoering van het actieplan
bijna
nooit kan
beginnen véÔr de fusie een feit is, kan het grote voordelen
•hebben al in een vroeg stadium van de onderhandelings-
periode aan de opzet ervan te werken. Wanneer men pas
aan het actieplan gaat werken na de totstandkoming van
de fusie zal men 6f tijd verliezen met de noodzakelijke
studies 6f men zal acties ondernemen zonder de conse-
quenties hie’an geheel te doorzien, met alle risico’s van
dien. Beide situaties kunnen worden voorkomen indien
men een deel van de dikwijls lange onderhandelingsperiode
benut met voorbereidend werk aan een goed gedocumen-
teerd actieplan, zodat op de dag, dat de fusie een feit wordt,
de acties kunnen starten.
Nog belangrijker is het argument dat inzichten, die
worden verkregen door het werken aan een concreet
actieplan, grote invloed op het besluit tot fuseren kunnen
hebben. Komt het enerzijds •voor dat fusie-onderhan-
delingen afspringen omdat een exact inzicht in de mogelijke
voordelen ontbreekt en men omwille van vage verwach-
tingen zijn toekomst niet op het spel wil zetten, anderzijds
gaat men soms met optimistische – zij hèt niet zeer
duidelijke – verwachtingen een fusie aan en ontdekt men
te laat, dat de voordelen illusoir
zijn.
In zulke gevallen
‘kunnen de concrete vooruitzichten, die de systeil’iatische
analyse van ondoorzichtige sectoren ten behoeve van het
actieplan oplevert, zowel de onderhandelingen over een
crisis heen helpen als een waarschuwing vormen tegen
onberaden stappen.
Het vraagt natuurlijk een groot vertrouwen om onder-
ling de gegevens uit te wisselen, die voor de analyse nodig
zijn nog v66r het fusiebesluit gevallen is, maar men moef
bedenken dat het hier gaat om ,,gelijk oversteken”, zodat
niemand in een voorkeurspositie komt. Hoogstens komen
de onderhandelaars samen in een sterker positie tegen-
over hun concurrenten door van elkaar te weten, wat de
concurrentie onbekend is. Een enkele maal is dit argument
niet sterk genoeg en ziet men dat een onafhankelijke derde
ingeschakeld wordt om de periode waarin nog geen be-
drijfsgegevens worden uitgewisseld te overbruggen, zonder
de ontwikkeling van een actieplan te vertragen.
De orderanalyse als hulpmiddel bij de studie voor het actie-
plan.
De systematische analyse van bedrijfssectoren, welke de
ondernemer moet steunen bij de ontwikkeling van zijn
actieplan, kan verschillende vormen aannemen. Soms is
een doorlichting van de organ isatiest ructuur en van
de personeelsbezetting van bepaalde sectoren van de
fuserende bedrijven de eerste stap. In andere gevallen komt
een inventarisatie van outillage en fabrieksruimten aan
de orde; ook ziet men dat produkten onderling vergeleken
worden met het oog op normalisatie en standaardisatie.
In de praktijk is gebleken, dat een analyse van d’ samen-
gevoegde orderpaketten der fuserende bedrijven vooral bij
industriële ondernemingen een antwoord kan geven op
zeer veel vragen, die bij sainenvoeging van verschillende
bedrijfssectoren rijzen. Een dergelijk overzicht kan worden
opgesteld na een analyse van alle orders die de fuserende
bedrijven over een recente periode, bijv. het laatste boek-
jaar, hebben uitgevoerd. Hiertoe dient men bij de fusie-
partners alle orders uit dit jaar uit te trekken naar een
aantal gezichtspunten, buy.: –
–
soort produkt;
– afzetkanaal;
– afnemersgroep;
– tijdstip van binnenkomst, specificatie of indeling;
– levertijd;
– beslag op produktiemiddelen;
– combineerbaarheid met andere orders in de produktie-
sector;
benodigde grondstoffen, gespecificeerd naar kwaliteit.
372
1
12-4-1961
Teneinde tot
vergelijkbare
resultaten te komen moeten
de fusiepartners van tevoren afsprekn welke produkten,
afzetkanalen, afnemersgroepen, produktiemiddelen en
-afdelingen enz. men onderscheidt. Voorts wordt door
codering van de uitgetrokken gegevens een uniforme ver
–
werking op ponskaarten mogelijk gemaakt.
Het is duidelijk dat door dit overleg bij de fusiepartners
een eerste inzicht in elkaars bedrijven ontstaat. Dit zal
later bespreking van de resultaten van de orderanalyse
vergemakkelijken. De resultaten uit de analyse, die in
duizenden ponskaarten wordt verwerkt, krijgen vorm door-
dat het met de analyse mogelijk is allerlei vragen rond de
integratie van de fuserende ondernemingen exact te be-
antwoorden en zo het actieplan een concrete basis te
geven.
Het seizoenverloop van de orders in de verschillende
produktgroepen kan bijv. binnen enkele uren worden
vastgesteld. Het antwoord op een dergelijke vraag is weer-
gegeven in afbeeldmg 1. Het jaar is in 10 perioden ver-
deeld; verticaal zijn de op te leveren produkties per pe-
riodè voor de produktsoorten 1, II en III weergegeven.
Men ziet dat produktsoort 1 zeer seizoengevoelig is, het-
geen kan leiden tot de vraag of dit deel van het produktie-
pakket voor de nieuwe combinatie nog rendabel is. Door
deze grafiek te vergelijken met soortgelijke grafieken van
elk der fuserende ondernemingen – deze kunnen uiter-
aard even snel worden opgesteld – kan worden vastge-
steld in hoeverre door de fusie een gelijkmatiger bezetting
in de combinatie gaat optreden.
AFBEELDING 1.
RESULTAAT VAN EEN ORDERANALYSE
Af te leveren orders per produkisoort van een groep
fuserende bedrijven
26
2.’,’
22
20
18
6
10
2
5
i
5
7
9
9 10
periode
(5/t,
joar)
Andere verwerkingswijzen van de ponskaarten geven
een inzicht in de combinatiemogelijkheden van orders in
de inkoop- of verkoopsector. Ook de omzetten in de ver-
schillende produkten
,
per afnemerssoort zijn interessant.
Deze zijn met landelijke gegevens te vergelijken, zodat
men het eigen marktaandeel kan berekenen en een indruk
krijgt van de compleetheid van de artikelenrange.
De systematische orderanalyse geeft een inzicht in ver-
schillende sectoren van een industriële onderneming, dat op andere
wijze
moeilijk in een betrekkelijk korte tijd te
12-4-196 1
verkrijgen is. Wanneer de gegevens eenmaal in de pons-
kaarten zijn vastgelegd kunnen zij op zeer veel manieren
worden verwerkt. De mogelijkheid, een veelzijdig gebruik
van deze analysemethode te maken, maakt de methode
efficiënt; de gecodeerde gegevens worden immers meer dan
eens verwerkt.
Het actieplan in de
produktiesector.
• Het nut van een orderanalyse blijkt in het bijzonder bij
het onderzoek in de produktiesector van fuserende be-
drijven indien het erom gaat de mogelijkheden tot kost-
prijsverlaging na te gaan. Wanneer men met een fusie een
kostprijsverlaging van het produkt tot stand wil brengen,
zal het grootste deel van deze verlaging door rationalisatie.
van de produktie moeten worden verkregen. I(ostprijs-
verlaging door rationeler produktie maakt de combinatie
sterker dan alleen positieverbetering op de in- en verkoop-
markt, die nog al eens op in- en verkooppolitieke machts-
factoren berust, welke – hoe belangrijk ook – dikwijls
toch tijdelijk van aard zijn.
Vooral bij het semivariabele bedrijf met zijn brede,
range van produkten en produktiemiddelen is de produktie-
sector zeer ondoorzichtig, zodat bij fusies van zulke be-
drijven de mogelijkheden in de produktiesector vaak in
de schaduw blijven vergeleken bij de in- en verkoop-
sectoren. Dit is daarom zo jammer, omdat bij dit bedrijfs-
type de rendementen van vele machinegroepen laag zijn
en men bij fusie dikwijls aanzienlijke verbeteringen van
de gemiddelde machinebezetting kan bereiken.
Deze bezettingsverhoudingen zijn meestal niet te rea-
liseren zonder hergroepering van een deel van het machine-
park in de bedrijven van de fusiepartners. Hergroepering
van machines kan niet ,,proberenderwijs” worden gedaan,
maar moet in een gedetailleerd en doordacht actieplan
worden opgenomen. Alle fasen van het hergroeperings-
plan hangen namelijk nauw samen, zodat men niet kan
beginnen met de eerste fasen zonder alle volgende fasen
in een plan te hebben opgenomen. Ziehier dus bij uitsteic
de noodzaak om in een ondoorzichtige sector van de
fuserende bedrijven een exact en op cijfermatige gegevens
berustend actieplan tot stand te brengen.
Wanneer de orderanalyse daarop wordt ingericht kan
men voor deze gevallen de machinecapaciteit, welke na
de fusie nodig is, eenvoudig berekenen. Wanneer op de
orderponskaarten het beslag op machinegroepen per order
goed is vermeld, kan uit alle orders worden nagegaan hoe
deze in de loop vfn het jaar een bepaalde machinegroep
bezetten.
Als voorbeeld ziet men op afbeelding 2 de bezetting
door het jaar van een bepaalde soort weefgetouwen, die
in de wevèrijen van twee fuséende bedrijven voorkomt.
Horizontaal is het jaar in 10 perioden verdeeld; verticaal
is de af te leveren produktie per periode in miljoenen picks
uitgezet. De af te leveren produktie per periode is onder-
verdeeld naar de ogenblikken waarop de orders werden
ingedeeld. Hieruit kan men berekenen in hoeverre de
orders vôôr de afleverdatum kunnen worden geproduceerd
om een geljkmatiger bezetting van de machinegroep te
verkrijgen.
In de grafiek resulteert deze berekening in de horizon-
tale stippellijn. Deze geeft de nodige produktiecapaciteit
per periode aan. Dit wil dus zeggen, dat de toppen in de
aflevering niet in de weverj behoeven door te werken,
maar ,,teruggedrukt” kunnen worden door de ingedeelde
orders tijdig en planmatig af te weven. Men ziet – zoals
ook te verwachten was – in deze grafieken dikwijls, dat
373
de samengevoegde produktiepakketten van fuserende be-
drijven een lagere capaciteit vereisen dan in de oor-
spronkelijke bedrijven tezamen nodig was.
Op deze wijze kan het effect van het ,,in elkaar schuiven”
van de orderpakketten van de fuserende ondernemingen
benaderd worden, zodat de benodigde machinecapaciteit
uitgedrukt in hoeveelheid produkt komt vast te staan.
Tegelijkertijd ordt het doorzicht in de produktiesector
zo groot, dat een exact hergroeperingsplan kan worden
opgesteld. Daar elke prognose van de verkoop snel en
eenvoudig in haar consequenties voor de fabriek kan wor-
den vertaald, is bovendien de koppeling tussen commer-
ciële en technische zijde van het actieplan, die juist bij
fusie een van de grote moeilijkheden vormt, een stuk in
de goede richting ontwikkeld.
Betere kansen bij berekend fuseren.
Het voorbeeld van een orderanalyse laat zien dat het
mogelijk is het actieplan bij een fusie met concrete be-
drijfsgegevens te ondersteunen. Naast de orderanalyse
zijn er verschillende andere methoden, die, al naar gelang
het bedrjfstype en de gestelde problemen, van nut kunnen
zijn. De te volgen methode moet steeds dienstbaar zijn
aan het doel: het opstellen van een actieplan, dat doel-
matig, betrouwbaar en snel te realiseren is.
Schept de financiële en juridische structuur bij een fusie
zekerheid en m5gelijkheden tot ontplooiing, het actieplan
staat centraal bij de fase, die na de succesvolle onder-
handelingen begint: de integratie van een aantal afzonder-
lijke ondernemingen tot een sterk geheel. Dit nu geeft
het werken aan het actieplan een betekenis, die verder reikt
dan die van het opstellen van een schema.
Niemand zal ontkennen, dat bij fusie een toegewijde
samenwerking van de partners een essentiële conditiê is;
een sâmenwerking die verschillen in mentale instelling weet
Reclame voor de reclame
De toenemende kritiek op de reclamemethoden
(,,hidden persuaders”, ,,waste making”) heeft een
reclame-actie van de reclameproducenten in de
Verenigde Staten uitgelokt. In februari jI., aldus
bericht de ,,International Management” van
maart 1961, is de reclame-industrie aldaar ge-
start met een campagne, welke een jaar zal duren.
De gehele reclame-industrie verleent haar mede-
werking: de drukkers stellen persen en de media
ruimte kosteloos ter beschikking. De donaties
belopen miljoenen dollars. De actie zal o.a.
worden gevoerd door middel van religieuze,
consumenten- en zakenbladen, radio, film en
televisie. Karakteristiek voor het thema van deze
‘campagne is de volgende apologie voor de recla-
mefunctie voor ,,super-markt”-artikelen: ,,Iedere
koop is het uitbrengen van een stem voor een
produkt. Maar hoe kan di nodige kennis van
de 80.000 ,,super-market”-artikelen worden ver-
kregen? Dit is de taak van de reclame! Reclame
schept de massale vraag, die tot massaproduktie
stimuleert. Grotere omzetten leiden tot lagere
prijzen. Grotere afzet maakt een grotere werk-
gelegenheid iogeljk. Dit zijn de krachten die
het economisch proces in beweging brengen –
en Uw levensstandaard verhogen”.
AFBEELDiNG 2.
ORDERANALSE T.B.V. DE PRODUKTIE-
SECTOR VAN FUSERENDE WEVERIJEN
Af te leveren picks per periode voor een groep weefgeloutven;
onderverdeeld naar periode, dat de orders ontvangen werden
ter bepaling van de minimum benodigde capaciteit
‘5
140
getallen in kolommen
periode waarin do order
geplaatst werd
40—
10—
1
2.
,
5
I
t
5
6
7
8
9
10
periode
(,,,
Jaar)
te overbruggen en tenslotte leidt tot een volmaakt eens-
gezind handelen in het belang van d nieuwe combinatie.
Vooral vor de top van de fuserende ondernemingen is
dit een bijzonder zware opgave, die een grote geestelijke
inspanning en een moeilijk te bevechten zelfoverwinning
eist, omdat lang niet alle belangen van de nieuwe com-
binatie de persoonlijke belangen van alle directeuren dek-
ken. De persoonlijke offers die hier in het belang van de
toekomst van de onderneming worden gebracht zijn dik-
wijls van buiten af niet opvallend, maar daarom niet minder
zwaar.
De gevoeligheden tussen de partners en de onzekerheid,
die bijna steeds een fusie begeleidt, worden doorbroken,
wanneer de directies en bedrijfsleidingen van de fuserende
bedrijven samenwerken aan een actieplan, dat voor een
groot deel op objectief cijfermateriaal berust. Het subtiele
spel van evenwichten – van zet en tegenzet – wordt
vervangen door een samenwerking, die gericht is op ex-
pansie van het geheel en niet op behoud van de eigen po-
sitie binnen dat geheel. Het gelijk oversteken van gegevens
geeft een gevoel van.veiligheid en al werkende ziet men
de fusiepartners, eens concurrenten, een gemeenschappe-
lijke visie op de nieuwe combinatie ontwikkelen met een
snelheid die bij overleg over waarderingen, sleutelver-
houdingen, bestuursvormen e.d. – hoe belangrijk ook –
niet wordt bereikt.
Zo levert het werken aan een concreet actieplan naast
het werken aan de financiële en juridische structuur een
essentiële bijdrage tot de toistandkoming van een fusie,.,
omdat dit het denken richt op een expansieve toekomst en
daarmee het tempo waarmee de voordelen van de fusie
worden gerealiseerd in hoge mate versnelt.
‘
Amsterdam.
Ir. N. R. A. KREKEL, ci.
Rotterdam.
T. G. VAN DER WOERD, cc. dra.
374
.
12-4-1961
Aan voorstellen om ,,een brug te slaan” tussen de
Zes en de Zeven heeft het in de afgelopen jaren niet
ontbroken. Schrijver besteedt aandacht aan het plan
Müller-Arinack. Hij kenmerkt dit plan als een meng-
vorm van douane-unie en vrijhandelszone. De Engelse
bezwaren worden hierin ondervangen door het niet
toepassen van het beginsel van de supra-nationaliteit,
door een ,,stand-still” in de agrarische sector en door
een compromis in de sector van de preferentiële rech-
ten. De vrees voor een aantasting van de gemeen-
schappen van de Zes kan worden ondervangen door het
plan Berg, ni. aansluiting van de Zes als één geheel
bij
de
E.F.T.A.
Het
plan Müller-Armack kan leiden tot
het opgeven van een landbouwintegratie in de Zes.
Schrijver onderzoekt enkele mogelijkheden om de
aansluiting van de Zes bij
de
E.F.T.A.
te realiseren
véérdat de
landbouwintegratie in de E.E.G. haar
beslag heeft gekregen. Geconcludeerd wordt dat het
totstandbrengen van een echte samenwerking tussen
de Zes en de Zeven in de landbouwsector voorlopig
gelijkstaat met het vinden van de kwadratuur van de
cirkel.
De Zes
en
de Zeven
Het onlangs door de Duitse Staatssecretaris ,van Eco-
nomische Zaken ontwikkelde plan met betrekking tot de
samenwerking tussen de Zes van de Europese Economische
Gemeenschap en de Zeven van de ,,kleine” Europese
Vrijhandelszone heeft dit nog steeds onopgeloste vraag-
stuk eens te meer ter discussie gesteld. Een vraagstuk
waarbij de politieke en economische factoren ten nauwste
met elkaar zijn verweven.
1
In het politieke vlak is, naar bekend, de verhouding
Engeland-Frankrijk beslissend. De Gaulle; die vervuld is
van de Franse grandeur, wenst voor Frankrijk een pre-
ponderante rol in Europa, of tenminste in de Zes. Dat is
met Engeland erbij niet wel mogelijk. Ondanks zijn afkeer
van alles wat naar supra-nationaliteit zweemt, wil hij de
Zes dus gaarne als een gesloten club handhaven. Engeland
wenst geen overdracht van soevereiniteit aan een boven-
nationale autoriteit en weigerde op grond daarvan destijds
lid te worden van de Europese Gemeenschappen. Boven-
dien was de speciale verhouding met de Commonwealth-
landen een struikelblok.
In het economische vlak is het vooral de vrees geweest
aan een te grote concurrentie te worden blootgesteld, die
Frankrijk van een grotere samenwerking dan binnen het
kader van de Zes, heeft weerhouden. Daarbij kwam nog
de wens om de (voormalige) Franse gebieden in Afrika
een zo exëlusief mogelijke preferentie te geven op de
(klein-)Europese markten. Voor Engeland was naast de
afkeer van een economische integratie (die op’den duur
politieke gevolgen zou hebben), de preferentiële positie
van de Commonwealth-landen op de Engelse markthet
struikelblok.
Het plan Müller-Armack.
Aan voorstellen om ,,een brug te slaan” tussen de Zes
en de Zeven heeft het in de afgelopen jaren niet ontbroken.
De term is overigens op zichzelf al veelbetekenend. Im-
mers, zij impliceert het handhaven van een kloof. Die
voorstellen zijn na het mislukken van de besprekingen
over één grote Europese Vrijhandelszone wel voornamelijk
uit het kamp van de Zes gekomen. Alle voorstellen bleven
slechts voorstellen; zelfs het bruggetje dat de Commissie
van de E.E.G. in de vorm van een Europese Contact-
commissie voorstelde, werd door de Zeven niet betreden.
Gezien de koele ontvangst die ook het plan Müller
–
Armack ten deel viel, valt te vrezen dat ook dit voorstel
niet in behandeling zal worden genomen. Toch lijkt het
de moeite van een nadere overweging wel waard. De kern
van het plan komt, naar bekend, hierop neer dat:
in 10 jaar de onderlinge douanerechten geheel worden
opgeheven, evenals de overige handel&restricties;
voor de produkten, waarvan zowel het (met 20pCt.
verlaagde) buitentarief van de E.E.G.. ali de tarieven an
de Zeven ten opzichte van derde landen slechts weinig
verschillen, één gezamenlijk buitentarief wordt aanvaard;
voor de overige produkten het buitentarief van de
E.E.G. en de tarieven van de landen van de E.F.T.A.
blijven zoals zij zijn (hier zal in het onderlinge verkeer
dus bijv. met origineverklaringen moeten worden gewerkt);
een ,,stand-still” wordt aanvaard in de agrarische
sector;
–
de Commonwealth-preferenties gedeeltelijk wereld-
wijd worden gemaakt (tropische produkten) en gedeeltelijk
worden gehandhaafd (onder toekenning in bepaalde ge-
vallen van tariefcontingenten);
tegemoetkomende regelingen worden getroffen-met de
Verenigde Staten, Canada en de zgn. ontwikkelingslânden.
Wat i Müller-Armack voorstelt, zou men dus kunnen
kenmerken als eei mengvorm van douane-unie en_ vrij-
handelszone. Mët betrekking tot de Franse bezwaren in
het economische vlak is de redenering dat de expansieve
kracht van de Franse economie van zodanig karakter is
gebleken, dat wat de Fransen thans in de E.E.G. – ver
–
geleken bij vroeger – als een vooruitgang beschouwen,
morgeri voor hen een hindernis zal zijn. Die hindernis
zou door het plan van Müller-Armack worden opgeheven.
De Engelse bezwaren meent hij door uitsluiting van het
beginsel der supra-nationaliteit en van de landbouw (waar
–
voor in Engeland een geheel ander regime geldt dan op
het continent), alsmede door een compromis op het stuk
van de preferentiële rechten, te hebben ondervangen.
Tenslotte meent hij het politieke aspect, door deze
,,mengvorm” – samenwerking te limiteren tot (een be-
perkt) economisch terrein, buiten de discussie te kunnen
houden.
12-4-1961
–
.375
Ongetwijfeld heeft het plan zijn zwakke punteh. Met
name de ,,stand-still” op agrarisch gebied zou voor de,
toch al zeer moeilijk liggende, landbouwintegratie van de
Zes de genadeslag kunnen betekenen, hetgeen ook voor
Nederland zijn grote bezwaren heeft. Voorts ljkt het voor-
stel met betrekking tot de preferentiële rechten weinig aan-
‘trekkelijk voor Engeland. Maar er is m.i. geen gegronde
reden aanwezig om het plan nu maar zonder meer zelfs
als basis voor een gesprek te verwerpen. Integendeel. Aan
de economische blokvorming in het nog Vrije deel van
Europa zou door dit plan goeddeels een eind komen:
Aansluiting van
de Zes bij de E.F.T.A.
Wanneer men bij uitvoering van het plan van Müller-
Armack toch een aantasting zou vrezen van de bestaande
Gemeenschappen van de Zes, zou men kunnen terugvallen
op het destijds door de voorzitter van het Westduitse
industrieverbond geopperde plan om de Zes als één geheel
tot de E.F.T.A. te doen toetreden (,,plan Berg”). Maar
dan zal men de moed moeten hebben, beslissingen op
lange termijn te nemen. Thans is de E.E.G. immers nog
niet tot een eenheid uitgegroeid. Dat ligt minder aan het
be’drijfsleven – dat vooral in sommige industriële be-
drijfstakken méér dan gelijke tred houdt met de automatiek
van het Verdrag van Rome – dan aan dé, althans sommige
regeringen der lid-staten; het ligt in nog mindere mate
aan de zeer voortvarende Europese Commissie. Maar zulk
een groeiproces vraagt nu eenmaal tijd. Echter zou men
wel op de gunstige conjuncturele wind een zo scherp moge-
lijke koers kunnen varen, om de benodigde tijd tot het
kleinst mogelijke minimum terug te brengen.
Daarentegen zouden de E.F.T.A. -landen zoveel mo-
gelijk de pas moeten markeren (in plaats van ook te ver-
snellen). Tot aan het tijdstip, dat de toetreding van de
E.E.G. als zodanig tot de Vrijhandelszone kan worden
gerealiseerd, zou de reeds eerder genoemde Europese
Contactcommissie goede diensten kunnen bewijzer’i ter
bevordéring van een ,,coëxistence cordiale”.
De politieke facetten van het probleem lijken hierdoor
niet zodanige wijzigingen te ondergaan, dat dit project
daardoor bij Engeland of Frankrijk op onoverkomelijke
bezwaren zou stuitn.
• In het economische vlak verliest het Franse concurrentie-
argument zijn kracht. De Franse economie zal dan
immer (goeddeels) geïntegreerd zijn in die der E.E.G.,
wier expansie’ve kracht de confrontatie met de Zeven
zeker niet tot een uitonderljke krachttoer zal maken.
De voormalige Franse koloniën in Afrika zullen op de
Europese markt weliswaar geen streepje meer voor hebben
op de overige Afrikaanse gebieden, mâar hiertegenover
dient een grootscheeps en gecoördineerd Europees ontwik-
kelingsprogramma voor geheel Afrika te staan. Engelands
(economische) verhouding tot de Commonwealth-Ianden
tenslotte zou kunnen blijven zoals deze thans is.
De landbouw.
Een zeer moeilijk punt vormt de landbouw. Het Verdrag
van Rome bepaalt dat ook op agrarisch gebied een ge-
meenschappelijke markt tot stand moet komen en in
samenhang hiermede een gemeenschappelijk landbouw-
beleid tot uitvoering dient te worden gebracht. De Con-
ventie van Stockholm sluit daarentegen de landbouw uit.
De ,,stand-still” die het plan Müller-Armack aan-
beveelt zou in feite (kunnen) neerkomen op het overboord
gooien van de landbouwintegratie in de Zes, De situatie
warin de Duitse landbouw zich bevindt zal aan dit onder-
deel van het plan wel niet vreemd zijn. En voorts komt
de integratie op landbouwgebied in de Zes reeds der’mate
moeilijk op gang dat de heer Müller-Armack het kennelijk
beter achtte om de landbouw maar direct ,,auszuklammern”.
In het plan Berg wordt aan de landbouwintegratie in de
Zes, althans formeel, niet getornd.
Voor Nederland biedt die integratie grote voordelen en
terecht heeft onze Regering op dit punt niet van ,,lijmen”
willen weten en er steeds op gestaan dat ,,de integratie
in de landbouw gekoppeld blijft aan de ontwikkeling in
de andere sectoren” (Memorie van Antwoord, Landbouw-
begroting 1961, aangeboden aan de Eerste Kamer). Nu
zou het anderzijds irreëel zijn voor te stellen om met de
aansluiting van de Zes bij de E.F.T.A. maar te wachten
tot ook de landbouwintegratie in de E.E.G. haar beslag
heeft gekregen. Want zelfs bij een zo hoog mogelijk op-
gevoerd tempo, is het volkomen uitgesloten deze in enkele
jaren tot stand te brengen.
Een compromis-oplossing zou
zijn,
althans de handel
in agrarische produkten tussen de Dertien vrij te maken.
Hiertoe zou het door de Zes aanvaarde systeem van
heffingen in het intraverkeer in overweging kunnen worden
genomen. ‘Naar bekend beoogt men met dit systeem een
Vrije handel in landbouwprodukten te scheppen, waarbij
de zeer uiteenlopende nationale prijsniveaus onaangetast
blijven
–
door middel van een heffing bij import, die de prijs
van het goed op het niveau van het importland brengt.
De moeilijkheid is echter dat het verreweg voornaamste
land van de Zeven, namelijk Engeland, de landbouw-
produkten praktisch op wereldmarktprijsniveau laat binnen-
komen. De nadelen hiervan (met betrekking tot het binnen-
lands prijsniveau in relatie tot de kostprijs van de eigen
produktie) worden door middel van zgn. ,,deficiency-
payments” aan de boeren gecompenseerd. Of Engeland
bereid zal zijn dat systeem los te laten? Het is mi. zeer te
betwijfelen, temeer daar hieraan ook consequenties vast-
zitten ten aanzien van de Commonwealth en Amerika.
De enige nog overblijvende oplossing zou zijn dat de
Zes hun gemeenschappelijk landbouwbeleid zouden ba-
seren op het systeem van ,,deficiency-payments”, gemiti-
geerd door een vast en niet te hoog invoerrecht. Hetzelfde
systeem zouden de E.F.T.A.-landen in de landbouw-
sector moeten toepassen. Engeland zal ongetwijfeld een
imperiale preferentie in de landbouwsector wensen te hand-
haven. Dat zou kunnen door evengenoemd invoerrecht
niet te laten gelden voor de Commonwealth-landen. Om
de gemeenschapspreferenti& tot uitdrukking te brengen,
zouden de Zes dit met betrekking tot elkander ook kunnen
doen. – –
Toèpassing van dit systeem zou de landenvan de E.E.G.
echter voor een jaarlijkse uitgave aan ,,deficiency-payments”
stellen in de orde van grootte van f. 4J tot f. 7 mrd. uit-
gaande van het laagste prijsniveau (het Franse) en f. 14
tot f. 171 mi-d. wanneer het Duitse prijspeil als niveau
voor de Gemeenschap zou worden aanvaard. Deze enorme
uitgave zou slechts voor een deel uit de opbrengst van het
voorgenoemde invoerrecht kunnen worden bestreden.
Voorts zouden bij toepassing van dit’. systeem aanzienlijke
bedragen vrijkomen, die thans jaarlijks aan exportsub-
sidies moeten worden gespendeerd (Frankrijk gaf bijv.
in het seizoenjaar 1959/1960 rond f. 800 mln, uit aan
exportsubsidies in de landbouwsector). De rest zou uit
belastingverhoging moeten komen. Ofschoon dit laatste
compensatie vindt in (alsdan) lagee consumentenprijzen,
376
–
12-4-1961
Het Poolse vijfjarenplan 1961-1965
Enkele algemene gegevens. –
Ter inleiding vermelden wij enkele algemene gegevens
betreffende Polen. De bevolkingsomvang – per ultimo
1960 30 mln. – wordt in 1965 op 32,6 en in 1970 op
35 mln, geschat. In 1959 woonde 47,8 pCt. van de totale
bevolking in de steden. De oppervlakte van Polen bedraagt
thans 311.730 km
2
tegen 388.634 km
2
in 1938. De opper-
vlakte is dus door de na-oorlogse grenswijzigingen onge-
veer 20 pCt. kleiner dan véér de tweede wereldoorlog.
De bevolkingsdichtheid bedroeg in 1959 93 personen per
km
2
. In 1958waren de geboorte- en sterftecijfers per 1.000
van de bevolking resp. 26,3 en 8,4. De gemiddelde jaar-
lijkse toeneming van de bevolking bedroeg in de periode
1953-1958 1,9 pCt.
De na-oorlogse plannen.
Sedert het einde van de tweede wereldoorlog ontwikkelt –
de Poolse economie zich onder de vigeur van de centrale
planning door de Staat. De rij van de opeenvolgende
economische plannen werd geopend met een driejaten-
plan 1947-1949 vooi het herstel van de door oorlog en
bezetting bijzonder zwaar getroffen economie. Dit plan
werd opgevolgd door het zeer ambitieuze zesjarenplan
1950-1955, dat beoogde een snelle industrialisatie van
het overwegend agrarische land en een grondige veran-
dering van de economische en sociale structuur naar’het
orthodox-communistisch model. Hoewel met de indus-
trialisatie vorderingen zijn gemaakt, werden de gestelde
doelen in de industriële sector niet geheel bereikt; de land-
bouwproduktie, de woningbouw en de produktie van con-
sumptiegoederen bleven zelfs sterk achter. De hierdoor
ontstane ernstige moeilijkheden waren ëen van de redenen
van de komst van de Regering van Gomulka in 1956.
Het wegwerken van de ontstane onevenredigheden was
het hoofddoel van het volgende economische plan voor
de jaren 1956-1960. Tevens had dit plan tot taakstelling
de verhoging van het levenspeil vah de bevolking, die
door de geforceerde industrialisatie in de voorafgegane
periode zware offers had moeten brengen.
Het nieuwe vijfjarenplan.
Het nieuwe plan 1961-1965
1)
omvat de eerste vijf jaren
van een zgn. perspectiefplan voor de komende twintig
jaren. Deze lange-termijn-plannen worden thans in vele
Oosteuropese landen voorbereid. Het vijfjaienplan is aan-
gekondigd als een plan voor een
evenwichtige
groei van
de economie met als doel de vermindering van het verschil
in levenspeil in Polen in vergelijking met de hoogontwik-
kelde landen van West-Europa. Dit verschil is nog steeds
aanzienlijk; het nationaal inkomen per hoofd van de be-
volking bedroeg in Polen in 1957 naar schatting $ 380
tegen
S
700 in Nederland. Hoewel een vergelijking van
het nationaal inkomen van Polen met dat van Westelijke
landen zonder meer piet verantwoord is, mag worden
gesteld, dat het geconstateèrde verschil in inkomenshoogte
tussen Polen en Nederland signfficant is. In Polen, evenals
in de andere cehtraal geleide economieën, wordt een
andere definitie van het nationaal inkomen gehanteerd
dan in de markteconomieën. In het nationaal inkomen
volgens Poolse definitie zijn onder andere niet begrepen
de niet-materiële diensten, zoals persoonlijke diensten,
diensten van het bank- en verzekeringswezen en diensten
an de Overheid. Deze uitsluitingen werken dus verlagend
maar worden enigermate gecompenseerd door het mee-
rekenen van de indirecte belastingen.
In grote trekken beoogt het nieuwe plan het ontwik-
kelingstempo van het voorgaande economische plan voort
te zetten. De stijging van het nationaal inkomen wordt
geraamd op 40,6 pCt., eenzelfde stijging its in de laatste
vijf jaren werd bereikt. De bij deze taakstelling behorende
gemiddelde jaarlijkse groei van 7 pCt. komt ongeveer
overeen met het geplande groeitempo van het nationaal
inkomen voor de komende vijf jaren in de nabuurlanden:
Tsjechoslowakije 7,4 pCt., Oost-Duitsland 6,8 pCt., Sow-
jet-Unie 7,3 pCt. en Hongarije 6,0 pCt. De industriële
produktie zal met
52
pCt. en de agrarische produktie met
22 pCt. moeten stijgen. In de periode
1956-1960
bedroegen
deze percentages resp.
59
en 20. Voor de industrie wordt
dus een gemiddelde jaarlijkse groei van 8,7 pCt. gepland
en voor de landbouw 4,1 pCt. Ook deze groeipercentages
zijn ongeveer gelijk aan de gestelde doelen in de plannen
van de andere landen van het Oostblok.
De relatief snellere groei van de industriële produktie
) De gegevens betreffende het nieuwe vijfjarenplan ontlenen
wij in hoofdzaak aan een artikel van 0. Lange, getiteld: ,,Pod-
stawowe proporcje planu 5-letniego 1961-1965″, in
,,Zycie
gospodarcze”
van 19 februari 1961. Ten behoeve van de belang-
stellende lezer noemen wij verder:
M. Kalecki: ,,The 1961-1975 Long-run Economie Plan”,
Polish
Perspectives,
no. 3 (11), March 1959;
Drs. A. P. G. N. van Suylichem: ,,De structuur der economische planning in Polen”, Maandschrift
Economie, juni 1960;
U. S. Department of Commerce: ,,Basic data on the Economy
of Poland”, September 1960 (serie Economie reports).
(vervolg van blz. 376)
zou een en ander wel een heel ingrijpende operatie worden.
De continentale boerenorganisaties, met name in Duits-
land, Frankrijk en Italïë, beschouwen toepassing van dit
systeem echter min of meer als een degradatie van de
boerenklasse tot armiastigen. Hierbij dient niet te worden
vergeten dat de boeren in Engeland
5
pCt. van de beroeps-
bevolking uitmaken (omvang ,,deficiency-payments”
seizoenjaar
1958/1959:
f. 2,8 mrd.), maar in Italië 33 pCt.,
in Duitsland 15 pCt, en in Frankrijk 25 pCt.
Wat de landbouwsector betreft schijnt het totstand-
brengen van een echte samenwerking tussen de Zes en de
Zeven voorlopig dus nog wel gelijk te staan met het vinden
van de kwadratuur van de cirkel. Tenzij de Dertien be-
reid zouden zijn gezamenlijk een ,,long range”programma
ter sanering van de Europese landbouw tot ontwikkeling
te brengen – een programma waar zelfs de Zes nog niet
aan toe zijn – zal de landbouw een van de ernsfige hinder-
palen op de weg der Europese integratie blijven.
‘s-G ravçnhae.
W. C. ‘FIEGE.
12-4-1961
.377
in verhouding tot die van de landbouw zal een belang-.
rijke invloed hebben op detoekomstigesamenstelling van
het nationaal inkomen. In 1960 was 49,6 pCt. van het
nationaal inkomen afkomstig uit de industriële sector en
22,5 pCt. van de landbouw. In 1965 zal het aandeel van
de industrie
55
pCt. bedragen en dat van de landbouw
19,5 pCt
De verdeling van het nationaal inkomen (volgens de
Poolse definitie) tussen investeringen en consumptie komt
in principe overeen met de situatie zoals die zich gevormd
heeft tegen het einde van de voorgaande vijfjaarsperiode.
De netto investeringen in duurzame middelen maakten in
1960 20,1 pCt. van het nationaal inkomen uit en zullen
in 1965 22,2 pCt. bedragen. In vergelijking met het voor-
gaande vijfjarenplan, waarin het groeitempo van de in-
vesteringen door de noodzaak van de verhoging van het
levenspeil der bevolking afgeremd rtioest worden, bestaat
er dus in het nieuwe plan een tendens tot toeneming van
de relatieve investeringsomvang. De totale consumptie
(individuele en collectieve) bedroeg in 1960 73,3 pCt. van
het’ nationaal inkomen en zal in
1965
71,7 pCt. uitmaken.
Voor de voorraad- en reservevorming blijft over 5,3 pCt.
De investeringen en de voorraadvorming tezamen (in
Poolse terminologie accumulatie genaamd) zullen dus in
196527,5 pCt. van het nationaal inkomen uitmaken.
indien de economie zich overeenkomstig het opgestelde
plan zâl ontwikkelen, zullen in de periode van het plan
de reële lonen met 23 pCt. stijgen. Bijzondere aandacht
zal moëten worden geschonken aan de modernisering van
de landbouw, die nog tamelijk primitief is. De omvang
win .de invêsteringen in deze sector was tot nu toe relatief
gering in vergelijkipg met de andere sectoreit van de natio-
nale economie en met name de industrie. Opgemerkt zij,
dat de landbouwbedrijven voor 84 pCt. in particuliere
handen zijn, zodat de investeringen in deze sector voor het
grootste gedeelte niet direct centraal gepland worden.
Het relatief onderontwikkeld zijn van de landbouw wordt
geïllustreerd door de volgende cijfers. Zoals reeds is ver-
meld, bedroeg in 1960 het aandeel van de landbouw in
het nationaal inkomen 22,5 pCt. Ruim 40 pCt. van de be-
volking echter is voor zijn levensonderhoud afhankeljk
van de agrarische sector.
De werkgelegenheid zal in de komende vijf jaren met
ca. 11 pCt. toenemen. Hiertegenover staat een geplande
stijging van de industriële produktie met 52 pCt. Dit be-
tekent, dat de toeneming van de industriële pr6duktie voor
ca. 84 pCt. afhankelijk zal zijn van de stijging van de
arbeidsproduktiviteit. Of dit een haalbare taak is, zal de
toekomst moeten leren.
De betekenis van
de buitenlandse handel.
De gewenste ontwikkeling van de industriële produktie
brengt de noodzaak van toenemende importen vân grond-
stoffen en kapitaalgoederen met zich. Ook het streven de
levensstandaard te verbeteren noodzaakt tot een vergro-
ting van de invoer van verschillende goederen, welke in
het land zelf niet worden voortgebracht of goedkoper uit
het buitenland kunnen worden betrokken. Teneinde de
nodige middelen voor de vergrote import te verkrijgen,
zal de export moeten stijgen. Indien de export zou achter-
blijven, zal de internationale handel een
,,bottle-neck”
worden, welke de economische groei afremt. De ontwik-
keling vande export zaldus in sterke mate bepalend zijn
voor het bereiken van de gestelde doelen in het plan.
De berekening van de huidige omvang van de buitenlandse
handel van Polen als percentage van het nationaal inkomen
is niet mogelijk, aangezien zowel de invoer als de uitvoer
in ,,deviezen”zlotys wordt berekend. De aangenomen ver-
houding, 4 deviezenzlotys tegen 1 dollar geeft de koop-
kracht van de zloty niet weer en kan daarom niet gebruikt
worden voor de omrekening van het nationaal produkt.
Een subjectieve schatting, gebaseerd op verschillende bron-
nen, leidt ons tot de conclusie, dat ca. 10-15 pCt. van het
nationaal inkomen wordt geëxporteerd
2).
Steenkool en cokes waren van ouds de belangrijkste
exportgoederen van Polen. Het aandeel van deze goederen
– in 1955 nog ca. 47 pCt. van de waarde der totale ex-
porten – heeft sindsdien een scherpe daling ondergaan.
In
1959
is dit aandeel teruggevallen tot 25 pCt. van de
totale export. In deze daling wordt weerspiegeld: a. de
snelle stijging van de export van industriële produkten,
zoals machines, schepen en rollend spoorwegmaterieel,
en b. de ongunstige prijsontwikkeling van de steen-
kool op de wereldmarkt gepaard gaande met invoer-
restricties. In 1958 daalde de prijs voor steenkool met on-
geveer een derde en in
1959
met een zesde. De verwachting
dat het prijsniveau zich ongunstig zal blijven ontwikkelen
en de consequenties daarvan – betalingsbalansmoeilijk-
heden – noodzaken tot voortgaandé vervanging van de
traditionele exportgoederen door andere, willen de ge-
stelde doelen in het vijfjarenplan worden gerealiseerd. De
vervanging wordt in de eerste plaats gezocht in produkten
als machinerieën en fabrieksinstallaties. Het aandeel van
deze produkten – 26 pCt. in 1959 – zal moeten stijgen
tot ca. 38 pCt. van de totale export in 1965. De grond-
stoffen en materialen, welke in 1959 49 pCt. van de totale
export uitmaakten, zullen geleidelijk aan betekenis inboe-
ten en in 1965 33 pCt. van de export vertegenwoordigen.
Ter oriëntering volgen hier de belangrijkste export- en
importgoederen van Polen. De vijf belangrijkste export-
goederen, welke tezamen meer dan een derde van de waarde
van de totale export in
1959
uitmaakten, zijn: steenkool,
gewalst staal, çokes, bacon en suiker. De vijf belangrijkste
importgoederen zijn: tarwe, katoen, ijzererts, wol en ben-
zine. Deze vijf vertegenwoordigen 22 pCt. van de totale
invoer van Polen in
1959.
De eigen produktie van tarwe
is ontoereikend. De Poolse landbouw is in hoofdzaak
gericht op de produktie van aardappelen, suikerbieten,
rogge en haver.
Polens importen uit het Westen bedroegen in 1958 en
1959 resp. 42 en 35 pCt. van de totale import, terwijl van
de Poolse exporten in beide jaren ca. 41 pCt. naar het
Westen ging. Uit deze cijfers blijkt, dat Polen uit hoofde
van zijn internationale handel vrij sterke bindingen heeft
met het Westen. Het vijfjarenplan voorziet echter een
toeneming van het aandeel van de andere Oostbloklanden
in het Poolse handeisverkeer. Verwacht wordt, dat dit
aandeel tegen het einde van het vijfjarenplan
64-65
pCt.
van het totale buitenlandse handelsverkeer zal uitmaken.
Rotterdam.
Drs.
A. M. TABAK.
2)
Na het schrijven van dit artikel ontvingen wij de publikatie
,,Materials and Documents”,
no.
6,
maart
1961,
uitgave van het Poolse Pers Agentschap PAP, waarin is opgenomen het rapport
over het nieuwe vijfjarenplan, zoals ‘dat is voorgelegd aan het
Poolse parlement in februari van dit jaar. In dit rappoit geeft
Prof. 0. Lange, voorzitter van de Economische Raad en de
Planning Commissie, o.a. cijfers betreffende de. omvang van
de expôrt als percentage van het nationaal inkomen.
In
het
lopende jaar zal dit percentage
14,6
en in 1965 15,7
bedragen.
Voor zover ons bekend, zijn deze cijfers – waarmee onze schat-
ting goed overeenstemt – thans voor het eerst gepubliceerd.
378
12-4-1961
Vrije 1import
Hoge Raad, Kamer van Burgerlijke Zaken,
arrest 13-1-1961
(Rechtspraak van de week 21-1-1961,
no. 3)
Principieel gezichtspunt.
Handelaren in Nederland, die betrekken van Duitse gros-
siers, welke laatste zich tegenover een Duitse fabriek ver-
bonden hebben van die fabriek afkomstige produkten niet
voor export te verkopen, handelen jegens een door die
Duitse fabriek aangestelde Nederlandse alleenimporteur
niet onrechtmatig door verkoop in Nederland.
De feiten.
De door de Grundig Radio-Werke G.m.b.H. te Fürth,
Beieren, aangestelde Nederlandse alleenimporteur (Handel-
maatschappij J. N. J. Sieverding N.V., Amsterdam) onder-
vond concurrentie van Nederlandse handelaren, die Grun
digtoestéllen buiten de alleenimporteur om van Duitse
grossiers gekocht en vervolgens aan consumenten hadden
verkocht.
Deze mogelijkheid van ,,vrije import” (buiten de alleen-
importeur om) moet in de eerste plaats verklaard worden
uit de lagere prijzen in Duitsland, waar in 1945 het kartel-
veibod, in 1947 de anti-trustwetgeving en op 1 janua’:i
1958 het ,,Gesetz gegen Wettbewerbsbeschrankungen”
was ingevoerd. De laatstvermelde wet staat voor merk-
artikelen de individuele verticale binding toe mits deze
ingeschreven is bij het Bundeskartellamt en deze instelling
de aanmelding bevestigt, maar verbiëdt – in tegenstelling
tot Nederland – de horizontale binding.
Als tweede punt moet genoemd worden de gewoonte
van Grundig om haar afnemers aanzinljke quota op te
leggen. Hoewel Grundig haar Duitse afnemers,,Revers-
kontrakte” met een exportverbod
laat
tekenen, oefent zij
daar weinig controle op uit. Het had in haar macht gelegen
aan de hand van de fabricagenummers het exportverbod
waterdicht te maken. Zij prefereerde grote quota en nam de
hierdoor noodzakelijk geworden zwarte export op de koop
toe. De Duitse handelaar in nood, die zijn quotum niet
kon halen en met angst en vreze de komst van het nieuwe
model tegemoet zag, nam een Nederlands bod tegen lage
prijs gaarne aan. Aanvankelijk gingen alleen toestellen
van een verouderd type over de grens, maar al spoedig
kwam daarin verandering. Vanwege het beeldljnensy-
steem kwam Frankrijk voor de zwarte export van televisie
toestellen niet in aanmerking, evenmin eeb deel van België.
De Zwarte export richtte zich met name op Nederland.
In Nederland lag rond 1950 de oorzaak van vrije import
in het feit, dat een handelaar, die beneden de prijs aan
consumenten verkocht had (Radio-Prins, Amsterdam),
door de gezamenlijke fabrieken en importeurs geboycot
was. Hij zou zijn zaak moeten liquideren, maar vond een
uitweg in aankoop van Duitse grossiers, die aldus de
bepalingen der door hen getekende ,,Reverskontrakte”
overtraden. Het voorbeeld van Prins werd door anderen
gevolgd. Er volgde een juridische actie van Sieverding.
De ongeveer twintig vrije importeurs zijn thans onder
leiding van Prins verenigd in de ,,Bond van Vrije Radio-
handelaren en Importeurs” (niet te verwarien met de
Nederlandse Vereniging van Radio Detailhandelaren, die
zich aan de prijs houdt en belang heeft bij de actie van
Sieverding). Naarmate de groep met verticale prjsbindin
meer last kreeg van de vrije import, groeide haar verzet.
Het wapen van de boycot durfde men niet meer te gebrui-
ken, omdat het vrije import uitlokte.
Eén van de gedingen, dat wij thans gaan behandelen, is
dat van Sieverding, de door Grûndig te Fürth aangestelde
alleenimporteur voor Nederland, tegen de K.I.M.-Rijwiel-
fabriek, één van de vrije importeurs. De alleeniniporteur
Sieverding verzocht de rechter, de vrije importeur, K.I.M:,
een verbod op te leggen tot het verhandelen van vrij geïm-
porteerde produkten. Het betrokken geding heeft thans
drie instanties doorlopen.
In eerste instantie werd de gevraagde voorziening gewei-
gerd (Kort geding voor de President van de Arrondisse-
mentsRechtbank te Amsterdam, 4 september 1959). De
alleenimporteur ging in hoger beroep.
De overwegingen van
het Gerechtshof.
Voor het gerechtshof beriep geïntimeerde zich op het
Europese, het Duitse en het Nederlandse recht. Het Hof
overwoog, dat overeenkomsten, zoals Grundig deze met
haâr in Duitsland gevestigde afnemers heeft gesloten,
ingevolge art. 88 van het E.E.G.-verdrag vooralsnog als
toelaatbaar zijn te beschouwen. De vrije importeur had
aangevoerd, dat het Hof te Amsterdam zich tot het Hof
van Justitie diende te wenden. Volgens het Hof teAmster-
dam was art. 177 van het E.E.G.-verdrag niet geschreven
voor het kort geding. .
Wat de Duitse wet betreft, was het Hof van mening, dat
het ,,Gesetz gegen Wettbewerbsbeschrânkungen” Grundig
niet verbiedt overeenkomsten met een exportveibod te
sluiten met haar in Duitsland gevestigde afnemers.
Ten aanzien van de Nederlandse wet overwoog het Hof
ten eerste, dat het aan de vrije importeur volkomen bekend
was welke rechtsverhouding er bestond tussen Grundi
en de door haar aangestelde alleenimporteur en ten tweede,
dat het systeem van Grundig in Duitsland ,,lückenlos” is,
zodat verkoop in Nederland buiten de alleenimporteur
om alleen mogelijk zou zijn geweese door wanprestatie
van Duitse grossiers. Het Hof liet geen getuigenverhoren
toe över de ,,waterdichtheid” van Grundigs verkooporga-
nisatie in Duitsland, omdat zulks in kort geding niet ge-
bruikelijk is
1).
Hét Hof vernietigde op 3 maart 1960 het vonnis van de
Arrondissements-Rechtbank. De vrije importeur wendde
zich tot de Hoge Raad.
De overwegingen van de Hoge Raad.
Wat de Nederlandse wet betreft, overwoog de Hoge
Raad, dat de alleenimporteur geen partij is in overeenkom-
sten, welke Grundig met haar Duitse afnemers heeft geslo-
ten, zodat, wat er zij van eventueel onrechtmatig handelen
jegens Grundig (Kolynosarrest 1937), in iëdér geval niët
gesproken kan worden van onrechtmatig handelen jegens
Sieverding. De vrije importeur mag, aldus deRoge Raad,
gerust proberen de monopoliepositie van Sieverding te
doorbreken.
1)
Later,
ori
1 april 1960, heeft de President van de Rechtbank
R
te otterdam in kort geding wèl getuigenbewijs toegelaten en
tôen bleek, dat de gesloten organisatie van Grundig alleen maar op papier bestond.
12-4.l961
379.
meer mensen zich ‘zeker ‘bij de
RVS
Westerstraat
3 Rotterdam-2
In 1960 werd voor f350.000.000 aan nieuwe verzekeringen
afgesloten! Een hernieuwd bewijs van, absoluut vertrouwen!
Gegevens vindt U in het
– JAARVERSLAG 1960
dat wij U op aanvraag gaarne toezenden..
II
sedert 1838 stelden steeds
E
è
t
Aangezien de Hoge Raad
daarmede réeds het eerste
cassatiemiddel van K.I.M.
(advocaat Mr. J. Brenkman
te Utrecht; gepleit door Mr.
A. G. Mans te ‘s-Graven-
hage) gegrond bevond, kon
de Hoge Raad helaas niet toe-
komen aan de ovërige cassa-
tiemiddelen, behelzende, dat
het exportverbod van Grun-
dig nietig is ex art. 85 E.E.G.
en dat althans de huidige
maatschappelijke betamelijks-
norm met betrekking tot
zulke exportverboden zich
niet verzet tegen profijt van
zulke wanprestatie, zoals dat
in de crisisperiode der jareh
dertig nog als norm gold
–
(Kolynosarrest 1937).
•
De Hoge Raad vernietigde
op 13 januari 1961 het arrest
van het Hof en bekrachtigde
het yonnis van de Arrondisse-
ments Rechtbank.
Opmerkingen (van de auteur).
Zo is dan weer een stap ge-.
zet. Het begint erop te lijken,
dat in Nederland het ,,dis-
count house” voor vrij ge-
importeerde produkten moge-
lijk gaat worden. Voor Neder-
landse produkten is er geen
verandering, – evenmin, voor.
via een alleenimporteur inge-
– voerde buitenlandse produk-
ten. De verkoopkansen van
de prijsgebonden artikelen
• lopen terug. Gelijkheid zal
pas verkregen worden na een
-. .
verbod van verticale prijs-
binding.
Opgemerkt dient te worden,
dat de Hoge Raad vermoe-
• delijk binnenkort een ,,zui-
vere Kolynoszaak” te behan-
delen zal krijgen, rechtstreeks
tussen Grunclig en Neder-
landse vrije importeurs. In
die zaak zal de Hoge Raad
art. 85 E.E.G. vermoedelijk
niet kunnen ontgaan.
Dr. J. A. GEERTMAN.
Tilburg.
Blijf bij
Leest
/
380
12-4-1961
VIJFDE VLAAMS
WETENSCHAPPELIJK ECONOMISCH
CONGRES
Op zaterdag 15 en zondag 16 april a.s. zal
te Gent het
Vijfde
Vlaams Wetenschappelijk
Economisch Congres worden gehouden. Dit
congres, dat wordt georganiseerd door de Ver-
eniging voor Economie met medewerking van
Voseko- Gent, is gewijd aan het thema:
,,DE BELGISCHE ECONOMIE IN 1970″
Het congres werd voorbereid door ca. 350
economisten, o.a. gespecialiseerde academici,
hoogleraren, hoge staatsambtenaren, bedrijfs-
leiders, hoofden en stafmensen van de vak-
verenigingen, de beroepsfederaties en de regio-
nale organisaties.
De kosten voor .deelname aan het congres
bedragen B.fr. 200, te storten op postrekening.
40.25.65
van Vseko, Kalandenberg 7, Gent.
aard 100 eind 1960. Het in totaal uitstaande bedrag kan
men dan globaal op’f. 30 mln, ramen.
Kapitaalmarkt.
Dejaarverslagenstroom heeft thans zijn grootste omvang
bereikt. Vanzelfsprekend gaat de belangstelling ian pers
en publiek vooral uit naar onze grootste ondernemingen.
In de afgelopen week waren dit Hoogovens en Unilever.
De laatste onderneming boekte lagere resultaten, Hoog-
ovens daarentegen zag omzet en winst sterk toenemen.
In deze en vele andere gevallen komt duidelijk naar voren,
dat uitbreiding van het produktie-apparaat in het ver-
leden en, naar men verwacht, ook in de toekomst uit
ingehouden winst wordt en zal worden gefinancierd.
De publieke, kapitaalmarkt wordt klaarblijkelijk slechts
gebruikt als een incidentele en aanvullende bron, hetgeen
wel in het
bijzonder
het geval is ten aanzien-van de -markt
van nieuwe aandelen.
HET NEDERLANDS KATOENINSTITUUT
vraagt voor indiensttreding op korte termijn
JONG ECONOOM
Geldmarkt.
De op 7 april opengestelde inschrijving op schatkist-
promessen is door de banken aangegrepen om een deel
van de overtollige kasmiddelen rentegevend te maken.
Deze laatste term mag men overigens, gezien de disconto’s
(?/ pCt. voor het zesmaandspapier en 1
1
/
8
pCt. voor de
twaalfmaandspromessen), nog nauwelijks in de mond
nemen. Het in totaal uitstaande bedrag aan schatkist-
papier zal door de tender uiteraard stijgen, doch het zich
per eind 1960 in circulatie bevindende bedrag niet bereiken,
laat staan het veel hogere niveau dat voordien gebruikelijk
was.
Uit het jaarverslag van De Twentsche Bank was reeds
naar voren gekomen, dat tussen Minister van Financiën
en bankiers overéenstemming was berèikt ten aanzien vn
de continuering van de in 1962 vervallende eerste tianche
van de in 1954 gecreëerde ‘schatkistcertificaten. Het ver-
slag van de Nederlandsche – Handel-Maatschappij meldt
nu, dat de inschrijving op het nieuwe papier, hetwelk zal
lopen van 1 maart 1962 tot 1 maart 1972, inmiddels heeft
plaats gevonden, waarbij een rente van
33/4
pCt. kon’worden
bedongen. De ,,oude” certificaten, waarvan f. 398 mln.
uitstaat, dragen een rente van
2/
8
pCt. Schatkistcertificaten
zullen dus een onderdeel blij-
ven vormen ‘van de activa der
banken. –
Er is kort geleden nog enig
licht op een andere activiteit
der banken geworpen, ni.
de persoonlijke lening. Het
C.B.S. is met publikatie van
indexcijfers -over dit ondet
–
werp begonnen. De eerste
cijfers hebben aan de dag ge-
bracht dat op basis van het
per eind 1960 uitstaande be-
drag het cijfer ultimo 1959
53 heeft bedragen tegen uiter-
12-4-196 1
voor het geheel zelfstandig verrichten van’marktanalytische
studies op het gebied van het katoenverbruik in Nederland.
Voor deze functie komen in aanmerking economen, die op
het onderwerp marktonderzoek afgestudeerd zijn, alsmede
zij die op dit gebied enige’ praktische ervaring hebben.
Leeftijdsgrenzen 24 – 28 jaar.
Met de hand (niet met ballpoint) geschreven sollicitaties
binnen 10 dagen te richten aan de Directie van het Neder-
lands Ktoenjnstituut, Zijpendaalseweg 12, Arnhem.
L 1 reageert op
annonces
in
‘
Wilt U
dat
dan steeds
*
‘
kenbaar maken!
381,
Bij de
Stichting Verkeerswetenschappelijk
–
Centrum
vaceert de functie van
hOofd
van het
vervoerseconomisch onderzoek
•
doctoraal examen economie
•
enige ervaring in’ researchwerkzaamheden
•
goed stylist.
Salaris nader overeen te komen.
Schriftelijke sollicitaties te . richten aan de Directie oan de ‘Stichting
Verkeerswetenschappelijk Centrum, Willem Buytewechstraat 70b, Rotterdam-6.
FA
Indexcjjfers aandelen.
(1953
100)
Algemeen
……………….
Intern, concerns
………….
Industrie
……………….
Scheepvaart
…………….
Banken
………………..
Handel
cce
……………..
Bron:
A.N.P. – C.B.S., Prjsco
Aandelenkoersen.
Kon. Petroleum
………….
Philips G.B
………………
Unilever
……………….
Hoogovens, n.r.c . ………..
A
.K.0
…………………
Kon. Ned. Zoutind., n.r.c
…..
Zwanenberg-Orgsnon
……..
29 dec. H. & L. 31 maart 7 april
1960
1961′
1961
1961
395 .474-392
.459
1
474
564
661-555
638
682
329
431-331
.419
431
176
223-177
204
211
220
241-218
236 ,.
241
149
182-150
177
182
rant.
29 dec.
1960
1′. 123,10
f. 151,50 f. 154,50
1.183
3
/
1.193+
1.166
785
848
896
789
.
1.006
1.122
486
1
1,
506
518
1.035
1.468
1.495
870
1J00
1.710
29 dec.
1960
Rotterd. Droogdok
……….
467
Robeco
…………………
f. 237
Amsterd. Bank
…………..
392
New York.
Dow Jones Industrials
616
Rentestand.
Lsngl. staatsobl. a)
……….
4,20
Aand.: internationalen a)
2,80
lokalen a)
…………
3,38
Disconto driemaands schatkist-
papier
……………….
1,50
a)
Bron:
Veertiendaaga beursoverzicht Amsterdamsche Bank.
C. D. JONGMAN.
31 maart
7 april
1961
1961
570
‘600
f. 249
f. 252,50
388
395
677
634
4,02
2,49
2,99
IN
DIT BLAD
ADVERTEERT
MET ‘SUCCES!!
Maatschappij, voor Electrische
Bed rijfsautomatisering
ELECTROFACT N.V.
gevestigd te Amersfoort.
UITGIFTE
van
nom. f 720.000.- gewone aandelen
elkgrootnom.fl.000.-aantoonder.
voor de helft delende in het dividend over het boekjaar
1961
en ten volle
in de dividenden over, volgende boekjaren,
tot de koers van 100 pCt.
tiitsluitend voor houders van claims van de thans uittaande gewone aan
delen in de verhouding van nom. f1.000.- uitstaand gewoon aandeel op
nom. f1.000.- nieuw aandeel.
Ondergetekende bericht, dat zij de inschrijving op bovengçnoemde uitgifte
opènstelt op
1.
Vrijdag, 14 April 1961,
van des voormiddags 9 uur tot des namiddags 4 uur,
bij haar kantoren te
Amsterdam, Rotterdam, ‘s-Gravenhage
en
Amers-
foort,
op de voorwaarden van het prospectus dd. 4 April
1961.
Exemplaren van het prospectus en inschrijvingsbiljetten, alsmede – tot
een beperkt aantal – van de statuten en ‘jan het jaarverslag over het boekjaar
1960 zijn. bij de inschrijvingskantoren verkrijgbaar.
•1
AMSTERDAMSCHE BANK N.V.
Amsterdam, 4 April 1961.
12-4-1961
Abonneert
IJ
op
DE ECONOMIST
Maandblad onder redactie
van
Prof. P. Hennipman,
Prof. A. M. de Jong,
Prof. F. J. de Jong,
Prof. P. B. Kreukniet,
Prof. H. W. Lambers,
Prof. J. Tinbergen,
Prof. G. M. Verrijn Stuart
Prof. J. Zijlstra.
Abonnementsprijs f2 22,50;
fr. p. post f. 23,60; voor stu-
denten f. 19,—;
fr.
per post
f.20,10.
*
Abonnementen worden aan-
genomen door de boekhandel
en door
.
uitgevers
DE ERVEN F. BOHN
TE HAARLEM
‘392
Fill
-I
ft
r’
•’i
Ed
WAAROM AUTOMATISERING?
Eenvoudig antwoord: u det meer,
u werkt nauwkeuriger, het kost
minder en het gaat sneller.
WAAROM JUIST MET DEXi?
Automatiseringis mögelijk door’dit.
feit: elke administratieve handeling
is uiteGn te rafelen tot een rij van
simp’ele operaties die een com-
puter kan verrichten. Simpel van
aard, deze operaties, maar groot
in aantal. Een computer kan deze
vele operaties. in korte ‘tijd door-
lopen… mits hij maar snel is. Dt
isdeXi.
SPREKENDE CIJFERS:
• 15.000 optellingen of aftrekkingen per. seconde;
1
• 2,000 vermenigvuldiingen of delingen per. seconde.
BIJ EEN SNELLE COMPUTER,
voor administratieve werkzaamheden, behoQrt snelle in- en
• uitvoerapparatuur.. Welnu:
• ‘pqnskaart machines – de .X 1 leest, afhankelijk van het aantal er
‘
aan gekoppelde ponskaartmachÎnes,7.000 tot’BO.00O kaarten per Ûur;
‘• magneetbandapparatuur -‘totale’ in- en uitvoer per seconde:’
‘
/
100.00 de’ci’malen;
• snelle drukker -600 regels van 120 symbolen per minuut.
Met deze goed op elkaar
‘
afgestemde prestaties kunt’ u ongelooflijk
•
veel bereikep. Een’ ‘steds toenemend” âant’al bedrijven in binnen- en
buitenland ervaart dit -elkedag. Hetmodernebedrijfautomatiseertmetde
12-4-1961
383
KO 1043-3
N. V. KARTRO, KLOVENIERSBURGWAL 47 AMSTERDAM – Tel. 020 – 22. 33.
ii
I
HOLLANDSCHE SOCIETEIT
Head Office Canada:
11
%
VAN LEVENSVERZEKERINGEN N.V.
1
…
.meer dan anderhalve
J
1
1
Hoofdkantoor Nederland.:
Herengracht 475, Amsterdam-C. tel 22132
eeuw levensverzekering
30 Bay Street, Toronto 5′
IPED!TP.ÉiOP14
ifandetsinformatie
–
en Incasso bureau
SCHIEDAMSEVEST
42
F
TELEFOON 120176 (m.I.)
RORDAM
BERICHT’
Hierdor ‘delen wij onze donateurs, leden en abonnees
mede, dat eind april gebruik zal worden gemaakt van
de verleende toestemming tot automatische giro-afschrij
ving van aan ons verschuldigde bedragen: Voor zover
ons geen formulier voor automatische afschrjving werd
toegezonden en de donatie, de contributie of het abonne-
mentsgeld voor het jaar 1961 nog niet werd overgemaakt,
verzoeken wij beleefd dit thans zo spoedig mogelijk te
doen door storting op onze postgirorekening no. 8408
of op onze rekening bij fa. R. Mees en Zoonen te Rotter
–
dam.
Stichting
Het Nederiandsch Economisch Instituut
MINISTERIE VAN LANDBOUW EN VISSERIJ
t
Cultuurtechnische Dienst
Bij de Centrale Directie, Maliebaan 21 te Utrecht,
kan op de Economische Afdeling van de Inspectie Onderzoek
worden geplaatst een academisch gevormd
ECONOMISCH MEDEWERKER.
Betrokkene zal in een overwegend technisch milieu zowel
zelfstandig als in groepsverband worden belast met de be-
studering van landbouw-economische vraagstukken en met
de praktische toepassing van de resultaten van dit onderzoek
bij het ontwerpen en uitvoeren van agrarische verbeterings-
plannen. –
Belangstelling voor de landbouw-economische proble-
matiek, alsmede enige kermis van de landbouw strekken tot
aanbeveling. Leeftijd tot 30 jaar.
Afhankelijk an leeftijd en ervaring kan âanstelling plaats
vinden in de rang van referendaris 2e ki. c.q. referendaris
(salarisgrenzen van f 637,— tot f 1113,— excl. huur
–
comp.).
t –
Soli, gericht aan de Directeur van de Cultuurtechnische
Dienst, onder no. 5817/7118 (in.linkerbovenhoek env. en brief) in te zenden aan het bureau’ Personeelsvoorziening v. d. Rijksoverheid, Prins Mauritslaan 1, Den Haag.
384
12-4-1961
12-4-1961
.
..
.
,-
-.
,•
385
/
Friesland kunt : ,böuwén
— w
—
,,Het is duidelijk,. dat Filesland nog pas aan he
begin staat van een veel omvattende industrialisatie
De bevolking wil niets liever dan een snel toe
nemende industriële en handelsacti,iteit, terwijl val
– Overheidswege wordt gezorgd voor industrieter
reinen en voor een hartelijk welkom aan nieuw
fabrikanten”
1
Mr. E. Foppes, directeur ETIF
Als u dénkt over een nieuwe vestîging,
denk dan aan Friesland!
Ditzijn de 11 kernen
.
Bergum
Dokkum’. DacIten • Harlingen • 1-leerenveen
kootstertiIle (gern. Achtkarspelen) Leeuwarden Lemmer
Oosterwolde, Sneek • Wolvega
• Inllchtingén
worden ii verstrekt door:
de /ndustrialisatiç-raad
der Friese Kernen;
..
….
Sophia/aan 1. Leeuwarden.:
tel. (05100)28144-28745.
•os.
•S
bo ul • •
–
•.”
•,I • •GO•
••
.
SIEMENS
– •
•S
•S •!•
SI
••
•’
‘
..,
INFORMATIEVERWERKIN.
‘
S
S
5678
.
89
‘-
Afl
rI
E
IA
*
,
1
–
–
:C)
—
–
….. .. . … …
.. . …
.
0*
Informatie verzamelen, transporteren, verwerken en terugmelden
0
00
Te combineren met
telex, Siemens Selex,
verremeettechniek,
vereregeltechniek,
werkti.jdregistratie,
tra nsm i ss i etechn iek,
signalering, bestu-
ring, Productograph,
documententransport
2002
INDUSTRIEMESSE
HANNO VER • HAL 13
386
Siemens informatieverwerkend systeem 2002
Kan uitgerust worden met één, maar ook met vijf kaartlezers,
met één, maar ook met vijf kaartponsers en met één, maar
ook met
I
vijf tabelleermachines of sneldrukmachines. Er is
keuze tussen grote trommels (2.000.000 alpha-numerieke te-
kens, ozoektijd 180 msec.) en snelle trommels (200.000
numerieke tekens, opzoektijd 20 msec.) en er kunnen tot
60 magnetische band-apparaten worden aangesloten. Voor
bediening op afstand staan 50 telex-aansluitingen beschikbaar.
In- en uitvoer is volledig gebufferd, trommels en magnetische
bandei worden via maximaal 6 gebufferde kanalen aangeslo-
ten. De capaciteit van het snelle (5
1
a sec.) verk- en program-
mageheugen kan gekozen worden tussen 12.000 en 1.200.000
numerieke tekens. Voor wetenschappelijke, toepassingen zijn
de snelle ponsband in- en uitvoer, de ingebouwde’instructies
voor drijvende komma en het beeldscherm van belang.
UNIVERSEEL
•
MODERN
•
BETROUWBAAR
NEDERLANDSCHE
SIEMENS MAATSCHAPPIJ N.V.
POSTBUS 1068.. s-&RAVENHAGE ..TELEFOON 183850
ALIEENVERTEGENWOORDIGING VAN
SIEMENS & HALSKE AKTIEN’GESELLSCHAFT
BERLIN MUNCHEN
12-4-1961
/
403EI2WwM3EL.jflL-jffl6Xw
‘
r4*TT3E:LAAL
3EK
.3E:L
ONDERUNGE
VERZE(ENINGEN VOOR HET EEDRIJFSLEVEN
WET
–
RISICO
Bedrijfs-w.a.-verzekering.
Motorrijtuigverzekering: w.a.-dekking voor
alle motorrijtuigen f.
500.000.-
per gebeurtenis.
Ongevallenverzekering voor inzittenden van
personenauto’s.
BRAND
–
RISICO
Brand- en bedrjfsschadeverzekering voor
industriële en andere objecten. Belangrijke
besparingen op de premie. Verzekerd bedrag
2,2
miljard gulden.
MOLEST
–
RISICO
Molestverzekering: ingeschreven bedrag
8,3 miljard gulden.
Stormverzekering: verzekerd bedrag
1,1 miljard gulden.
VERVOER
–
RISICO
Transportverzekering van goederenzendingen in binnen- en buitenland.
PENSIOEN
–
RISICO
Ouderdoms-, weduwen-, wezen- en invalidi-teitsverzekering van werknemers. Verzekerd
bedrag
1,5
miljard gulden.
Belegd vermogen
315
miljoen gulden.
BOS EN LOMMERPLAIITSOEN 1
AMSTERDAM
–
WEST
134971 – POSTOUS 8400
387
Sluit uw verzekering hij de
Algemeene Friesche Levensverzekering-Maatschappij
VEREENIGING VAN LEVENSVERZEKERING EN LIJFRENTE –
;,De Groot-Noiirdhollandsche van 1845″
Algemeene Friesche Brandverzekering-Maatschappij N.V.
LEEUWARDEN, BURMANIAHUIS
AMSTERDAM, VAN BRIENENHUIS
ROTFERDAM – DEN HAAG – UTRECHT – GRONINGEN – HENGELO – HAARLEM
iIivetti
boekhoudmachlnes
De snelle moderne boekhoudmachines
die in elke administratie vlugger en meer
gegevens verstrekken tegen lagere kosten
Icantoormachines
(STERDAM ROTTERDAM DEN HAAG HAARLEM
1. 62611
Tel. 117110
Tel. 184160
Tel. 14113
RECHT ARNHEM
EINDHOVEN GRONINGEN
1. 25557′
Tel. 30446′
Tel. 22542
Tel. 22512′
388
12-4-1961