c,VERZEgCE
LHIAIJI
4,UV(NSVQZ(kEINGj%
•
BANK
SC
lot
•
.
In enkele afleveringen van ons
UIT G.E VE RIJ
losbiadig Fiscaal Weekblad wor-
FE
0
den puntsgewijs opgenomen de
WIJZIGINGEN
welke de
AMSTERDAM
BELASTINGONTWERPEN
beogen
(Ook bij de boekhandel)
GEMEENTE UTRECHT
Burgemeester en Wethouders van Utrecht roepen gega-
digden op voor de vacant komende betrekking van
ECONOÖM
in. de rang van referendaris B.
Salarisgrenzen f10.497,24 tot f14.157,24, nog te ver-
hogen met 2 % huurcompensatie 1960 en 4% vakantie-toelage. Aanstelling boven het minimum is mogelijk.
De te benoemen functionaris zal in staat moeten
zijn
het
College van Burgemeester en Wethouders te adviseren
omtrent de door de gemeente te volgen economische
beleidslijn in aangelegenheden van uiteenlopende aard.
Vereist is de opleiding aan een der Nederlandse econo-
mische hogescholen of faculteiten.
Naast wetenschappelijke en praktische vorming moet
deze functionaris beschikken over commerciële aanleg
en een diepgaande belangstelling hebben voor de taak
van de gemeentelijke overheid.
Belangstelling voor of ervaring in bedrijfsefficiency kan
tot aanbeveling strekken.
Gegadigden moeten bereid zijn zich zo nodig te onder-
werpen aan een psychotechnisch onderzoek.
De Verplaatsingskostenverordening is van toepassing.
Eigenhandig geschreven sollicitatiebrieven met uit-
voerige inlichtingen en vergezeld van een pasfoto dienen
binnen veertien dagen na het verschijnen van dit blad
te worden ingezonden aan Burgemeester en Wethouders
van Utrecht, onder vermelding van nr. 5909 Pz.
Adviezen
bij de keuze
van
beleggingen
çn het sluiten
van alle
verzekeringen
R. MEES
&
ZOONEN
ROTTERDAM
.,..
E CON 0 MIS CH-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van de Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 118, Roiterdam-6.
Telefoon redactie: (010 of 01800) 5 2939. Administratie:
(010
of
01800) 3 80 40. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Banque de Com-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.
Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwijnaardse Steen-
weg 357, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Abonnementsprijs:
franco per pôst, voor Nederland en de
Overzeese Rijksdelen (per zeepost)
f.
29,—, overige landen
f
31,—per jaar (België en Luxemburg B.fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.
Losse exemplaren van dit nummer 75 ct.
Aangetekende stukken
in Nederland aan het Postkantoor
Westzeedijk, Rotterdam-6.
Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de N. V. Koninklijke Nederl. Boekdrukkerj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
6 93 00, toestel 1 of3).
Advertentie-tarief
f.
0,36 per mm. Contract-tarieven op aan-vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,;Beschikbare krachten”
– f.
0,72 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
798
10-8-1960
Persoiieüauto’s in Nederland
Blijkens zojuist gepubliceerde gegevens van het Centraal
Bureau voor de Statistiek
1)
bedroeg het aantal personen-
auto’s op 1 augustus 1959 in Nederland 450.391, hetgeen
overeenkomt met 1 personenauto op elke
25
inwoners;
tegen 1 op 29 inwoners op 1 augustus 1957. Uit onder-
staande tabel blijkt, dat de autodichtheid voor de verschil-
lende provincies nogal uiteenloopt. Noordholland is de
provincie met de grootste autodichtheid (1 personenauto
op èlke 20 inwoners), terwijl
de provincies Limburg en
Noordbrabant de geringste
autodichtheid hebben, nI. 1
auto op 32 personen. In 1957
was de provincie Drenthe
nog het gebied met de ge-
ringste autodichtheid, doch
in deze provincie nam in de
afgelopen twee jaar het aan-
tal personenauto’s het sterkst
toe, nl. met 31,2 pCt., waar-
door de autodichtheid steeg
van 1 op 38 tot 1 op 30 per-
sonen. Het C.B.S. merkt in
dit verband op, dat er een
duidelijke tendentie tot nive-
llering merkbaar is.
T_T.., .. ..__i..1
….,…_._._..
FIÇL dI1L4I OLU11O1IOULU
nam in de periode 195711959
aanzienlijk minder toe dan in de voorgaande periode van
twee jaar. Van 1957 tot 1959 steeg het aantal auto’s ni.
met 19,6 pCt., doch in de periode 1955/1957 met 40,5 pCt.;
in absolute getallen was dit resp. gemiddeld 37.000 per
jaar en 48.000 â 60.000 per jaar. Ten opzichte van 1957
was de toeneming het geringst in de provincies Groningen,
Zeeland’en Noordholland. Vooral de geringe aanwas in
laatstgenoemde provincie – waar ca.
1
1
4
van het totaal
aantal auto’s in Nederland thuishoort – heeft de totale
groei in sterke mate gedrukt. Naast de reeds vermelde
sterke aanwas van het aantal personenauto’s in Drenthe,
‘)
,,Statistiek der motorrijtuigen, 1 augustus 1959″. Deel 1
Personenauto’s. Verkrijgbaar
bij
Uitgeversmaatschappij W. de
Haan N.V., Zinzendorf laan 3, Zeist en bij de boekhandel. 26
blz., f. 9,75 (voor beide delen).
kan een relatief sterke toenening geconstateerd worden
in Overijssel, Gelderland en Limburg.
Het C.B.S.
wijst
erop dat, alhoewel de bestedings-
beperking zeker haar, stempèl heeft gedrukt op de ontwik-
keling van het aantal personenauto’s – in 1958 was dit
duidelijk merkbaar – de hierdoor ontstane achterstand
door de gunstige ontwikkeling van het economisch leven
in ons land in de eerste helft van 1959 grotendeels weer
werd. ingehaald. Aangenomen
– wordt dan ook, dat de vertra-
ging in de groei in de eerste
plaats een gevolg is geweest
van een grotere – afvoering
van oude auto’s. De uitval
bedroeg in de periode 1955/
1957 19.000 auto’s tegen
39.000 in de jaren 1957/1959.
Uit de leeftijdsopbouw van
het Nederlandse personen-
autopark blijkt, dat door
de vertraagde toevoeging van
nieuwe auto’s de gemiddelde
leeftijd van 4,1 jaar in 1957 is
gestegen tot 4,6 jaar in
1959.
De provincies Groningen en
Drenthe steked het ongun-
.ç
(,,
otisoi al, aalI5l..t.1¼.rl
lii
gebieden de gemiddelde leef-
tijd
5
jaar bedraagt; in Zuidholland en Noordbrabant is
de gemiddelde leeftijd het laagst, nl. 4,4 jaar. Van de
grote steden heeft ‘s-Gravenhage het jongste park met
een gemiddelde . leeftijd van 4,2 jaar; voor Rotterdam is
dit cijfer 4,4 jaar, terwijl het Amsterdamse cijfer gelijk is
aan het landelijke gemiddelde.
In de provincies Noordholland, Zuidholland en Utrecht
is de uitval van oudere personenauto’s verhoudingsgewijs
groter geweest dan in geheel Nederland. De gepubliceerde
cijfers doen zien dat het hoofdzakelijk de grotè steden zijn,
welke hiertoe hebben bijgedragen. In provincies met een
geringe uitval is waar te nemen, dat daar thans meet
personenauto’s rijden van een oudere jaarklasse dan twee
jaar geleden. Het C.B.S. vermoedt dan ook, dat tweede-
hands auto’s uit het westen van het land – en vooral uit
de grotesteden – verkocht worden naar overig Nederland.
Ontwikkeling van het aantal personenauto’s
en autodichtheid per provincie
absoluut
450.391
18.912
15.553
10.181
26.301
42.774
27.967
103.165
119.767
11.485
44.971
27.488
mci. lisseimeerpoiders en Centraal bevolkingsregister
ÏNHOÜD
,]
Blz.
Personenauto’s in Nederland ……………..799
Premie-aftrek en ,,waardevast” pensioen,
door
Drs. 0. C. de Boer ……………………
800
Hulp aan onderontwikkelde landen,
door Drs. E.
Brakel ………………………………..
802
Het meten van het resultaat van reclamecampag-
nes, door Drs. A. Baart ……………….
807
De algemene vrachtvaart,
door C. Vermey …..
810
Blz.
Ingèzonden stukken:
Converteerbare obligaties en ven n ootschapsbe-
lasting, door Prof Dr. B. Schendstok en Ir. W.
P. van Sikkelerus met een naschrift van Drs.
C. A. Monster ……………………..
812
Geld- en kapitaalmarkt,
door Drs. R. L. Boissevain
813
Notitie:
Belangrijke noviteit bij het middellange export-
krediet, door Dr. J. F. Michels ………..
809
Statistieken
…………………………….814
COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz; L. M. Koyck; H. W. Lambers; J. Tinbergen; J. R. Zuidema.
Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Adjunct Redacteur-Secretaris: J. J. Hartemink.
COMMISSIE, VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. C ilhin; J. E. Mertens de Wilmars;
J. van Tichelen; R. Van deputte; A. J. Vlerick.
10-8-1960
AUTEURSRECHT VOORBEHOIJDEN
799
Verleende pensioenaanspraken en werknemersbijdra-
gen in een pensioenregeling worden niet als loon
beschouwd, zodat over deze bedragen geen loon- resp. inkomstenbelasting verschuldigd is. Voor de personen,
die hun inkomsten hebben uit het Vrije beroep of het
eigen bedrijf, is de jaarlijkse aftrek van een lijfrente-premie echter beperkt tot f. 3.600. Deze aftrekmoge-lijkheid bestaat ook voor degenen, die hun inkomsten
hoofdzakelijk uit dienstbetrekking hebben. Hier is
sprake van een ernstige discriminatie. Met getallen-
voorbeelden illustreert schrijver de ontoereikendheid
van de maximale aftrek voor eerstgenoemde categorie,
waarbij ook de vervroegde pensionering binnen het
kader van de arbeidstijdverkorting een rol speelt. Er
is aanleiding om bij de komende behandeling van een
nieuwe wet op de inkomstenbelasting de beperkte
aftrek in discussie te brengen, waarbij schrijver pleit voor een ongelimiteerde, c.q. belangrijke verruiming
van de aftrek. T.b.v. een ,,waardevast pensioen” wordt het sluiten van een verzekering met een zgn. ,,aandeel
in de winst”, met een verhoging van het verzekerde
bedrag in samenhang met de bedrijfsresultaten der
maatschappijen, voorgesteld.
Premie-aftrek
en
,,waardevast” pensioen
t
Het wekt op het eerste gezicht misschien verwondering
dat deze twee aspecten van de oudedagsvoorziening in
één opschrift zijn vermeld. Dat deze beide echter nauw
met elkaar in .yerband staan, hoop ik in het onderstaande
nader te kunnen toelichten.
Tegenwoordig is men gelukkig algemeen overtuigd
van het belang van een doeltreffende oudedagsverzorging
en er zullen nog slechts weinigen gevonden worden, die
de werkzame mens het recht op pensioen willen ontzeggen.
Er is op het gebied der pensioentoezegging een bijzonder
snelle evolutie geweest, waarbij ook de wetgever niet stil-
zwijgend heeft toegezien. De in 1954 tot stand gekomen
Pensioen- en Spaarfondsenwet beoogde primair de aan-
spraken van de werknemers op een eenmaal toegezegd
pensioen te beschermen. De pensioenvoorziening kent
uiteraard vele variaties en differentiaties; er zijn onder-
nemingen, die een volledig premievrij pensioen verlenen,
terwijl andere bedrijven een groot deel van deze sôciale
,,last” – waarom sprekenwe nôoit van sociale ,,plicht”? –
door de werknemer zelf laten dragen.
1.
De fiscus kon zich op dit terrein vanzelfsprekend ‘niet
onbetuigd latén en bepaalde dat verleende pensioen-
aanspraken en werknemersbijdragen in een pensioen-
regeling niet als-loon zouden worden beschouwd; zodat
over deze bedragen geen loon- resp. inkomstenbelastin
verschuldigd is. De werkgever kan zijn bi
j
drage in de
pensioenregeling bovendien geheel ten laste van de winst
brengen. De pensioenuitkeringen zuilen echter te zijner
tijd aan de inhouding van loonbelasting resp. heffing van
inkomstenbelasting zijn onderworpen.
Voor diegenen, die hun inkomsten hebben uit het vrije
beroep of het eigen bedrijf, beperkte de ,,vrïjgevigheid”
van de fiscus zich tot het toestaan van een jaarlijkse aftrek
van lijfrentèpremie tot maximaal f. 3.600. Hierbij sta
nadrukkelijk voorop dat deze aftrekmogelijkheid eveneens
bestaat voor degenen, die hun inkomsten hoofdzakelijk
ûit dienstbetrekking hebben en bijv. een aanvulling op
hun oudedagspensioen. willen verzekeren. Er is t.a.y.. deze
aftrekmogelijkheid dus niet het minste onderscheid ge-
maakt en het behoeft daarom nauwelijks betoog
–
dat ‘hier
sprake is van een ernstige discriminatie t.o.v. de beoefe-
naren van het vrije beroep en de eigenaren van het eigen
bedrijf. Verschillende malen is dan ook van de zijde der
beoefenaren der vrije beroepen aangedrongen op ver-
ruimir)g van de aftrek, doch helaas zonder resultaat.
Dit onderwerp verdient mi. wederom de volle aan-
dacht, nu de roep om waardevast pensioen, indexloon en
indexpensioen steeds luider klinkt en verschillende vak-
organisaties niet schromen op dit gebied eisen te stellen.
De tijd zal ook wel niet ver zijn, dat politieke partijen deze
desiderata in haar programma opnemen en terwille van de
kiezers – niet verantwoorde – toezeggingen gaan doen.-
Over de economische ,,merites” van indexloon en index-
pensioen is in de vakpers reeds uitvoerig gediscussieerd
en men heeft geluklcig niet nagelaten te wijzen op de
infiatoire gevaren die hier dreigen. Indien iedereen zich
aan iedereçn wil optrekken om buiten het bereik van de
infiatoire golven c.q. de stijgende kosten ‘van levens-
onderhoud – te blijven, ontstaat een opwaartse spiraal-
beweging van lonen en prijzen,. die de economie van een
land alleen maar ten kwade kan komen. Deze ontwikke-
ling zal echter vermoedelijk niet geremd kunnen worden,
zoals ook reeds tot uitdrukking komt in de regelmatige
verhoging van de uitkeringen ingevolge de algemene
ouderdomsvoorziening. Het spreekt hierbij vanzelf dat de
,,vergeten groepen” deze periodieke pensioenverhogingen
alleen maar toejuich’en.
• Er is echter een grote groep die van deze ontwikkeling
niet zal kunnen profiteren, nI. de beoefenaren der vrije
beroepen en in het algemeen diegenen, die hun inkomen
niet hoofdzakelijk uit dienstbetrekkmg verkrijgen. Onder
,,geween en geknars der tanden” zullen zij moeten toezien
hoe werknemerspensioenen en A.O.W.-uitkermgen ver-
hoogd worden, terwijl
zij
‘de lasten van deze infiatoire
gang van zaken moeten dragen zonder dat hier enige
compensatie tegenover staat. Dat zij ook hogere A.O.W.-
uitkeringen zullen genieten kan nauwelijks van,’ betekenis
zijn, ,want dit, zijn – voor henzelf in het bijzonder –
tenslotte minimale voorzieningen. –
– Het is immers in de praktijk zo, dat voor deze groep
de opbouw ‘van de oudedagsvoorziening in hoofdzaak
800
–
•
10-8-1960
geschiedt door middel van verzekering; men verzekert een
lijfrente of belegt een kapitaal dat tot aankoop van een
lijfrente kan dienen. De fundamenten yan deze oudedags-
verzorging moeten echter gelegd worden op de wankele
ondergrond van een maximale aftrek van lijfrentepremie
van f. 3.600. Hoe ontoereikend deze aftrekmogelijkheid
is, moge het volgende voorbeeld illustreren: indien een
35-jarige een premie tot het bedrag van de maximale
aftrek voldoet, kan hij voor zich en zijn – gemiddeld
drie jaar jongere – echtgenote slechts een pensioen van
ca.’ f. 8.000 verzekeren, indien dit pensioen ingaat op zijn
65-jarige leeftijd.
• Het behoeft geen nader betoog dat een pensioen van
deze grootte meestal ontoereikend is en ten opzichte van
het vroegere inkomen een ernstige teruggang betekent,
te meer omdat op de ingangsdatum van het pensioen de
Iosten van levensonderhoud aanmerkelijk gestegen zullen
zijn. Dit voorbeeld geeft bovendien nog een te gunstig
beeld van de situatie. Een 35-jarige geniet meestal nog
niet een zodanig inkomen, dat hij hieruit een jaarlijkse
premie van f. 3.600 zal kunnen voldoen.
Hij
zal dus in
latere jaren
zijn
oudedagsverzorging versneld moeten
opbouwen, tegen een vanzelfsprekend hogere premie.
Het is daarom ontoelaatbaar dat de aftrek van f. 3.600
aan deze opbouw in de weg staat. Al hetgeen men boven
de f. 3.600 betaalt, komt immers niet voor aftrek in aan-
merking,
terwijl
de periodieke uitkeringen t.z.t. ten volle
worden belast.
Met nog een ander voorbeeld wil ik de op dit gebied
heersende tegenstellingen toelichten. Een hogere ambte-
naar’ – en in het algemeen een hogere functionaris in
dienstbetrekking – kan een maximaal pensioer van
f. 14.000 bereiken en daarnaast nog aanspraak maken
op de volledige aftrek van f. 3.600 voor de opbouw van
een aanvullend pensioen.
Nog een ander punt is in dit opzicht van betekenis,
nI. het aspect van de
vrije tijd.
Meer en meer gaat men over
tot het invoeren van de vijfdaagse werkweek en het
is
zeker niet ondenkbaar, dat dit streven naar meer vrije
tijd ertoe zal leiden, dat ook het tijdstip van pensionering
vervroegd zal worden, bijv. tot de 60-jarige leeftijd. De
beoefenaren der vrije beroepen en de zelfstandigen zullen
echter de laatsten zijn die van deze vooruitgang de vruchten
kunnen plukken. Enerzijds speelt hier de mogelijke inko-
mensderving natuurlijk een rol, terwijl aan de andere
kant de beperkte premie-aftrek een beleiiimering vormt
voôr een verschuiving van het’pensioneringstijdstip. Naar-
mate de periode, waârin de opbouw van de oudedagsvoor-
ziening moet geschieden, korter wordt, zullen de jaarlijkse
offers hiervoor groter moeten zijn, zodat de grens van
f. 3.600 vrijwel altijd overschreden zal worden. Onze 35-
j arige kan tegen betaling van een jaarlijkse premie van
f. 3.600 op 60-jarige leeftijd slechts een oudedags- en we-
duwenpensioen van ca. f. 6.Q00 .verzekeren.
In het licht van het voorgaande moet het daarom onjuist
worden geacht, dat de aftrekmogelijkheid tot f. 3.600 be-
perkt zou blijven. Het is met de tradities van een democra-
tisch land moeilijk te verenigen dat een voor de volks-
htiishouding – zo belangrijke categorie personen op deze
wijze ten achter wordt gesteld: Een der consequenties van
de samenwerking van landen in een Europese Gemeen-
schâp is het scheppen van zoveel mogelijk gelijke econo-
mische en sociale verhoudingen tussen de partners onder
–
ling; hierover heerst thans wel eenstemmigheid. Het wekt
daarom bevreemding dat in het eigen land een in sociaal en
economisch opzicht zo belangrijke groep door dergelijke
ROTTERDAMSCHE BANK
FINANCIERING, VAN.
IMPORT- EN EXPORT-
TRANSACTIES
MEER DAN 300 VESTIGINGEN IN NEDERLAND
(1. M.)
wettelijke bepalingen ernstig ten achter wordt gesteld:
Nu binnen afzienba’re tijd het ontwerp v’oor een nieuwè
wet op de inkomstenbelasting in behandeling zal komen’
is er alle aanleiding om de beperking van f. 3.600 tot
onderwerp van discussie te maken; dit te meer omdat het
ontwerp de premie-aftrek nog sterker wil beknotten dan
voorheen, nl. door de grens van f. 3.600 zelfs voor het
gehele gezin voor te schrijven. De vader, die bijv. voorziet
ningen dient te treffen voor een gebrekkig kind, moet zich
nu een deel van de aftrek voor de eigen oudedagsvérzor-
ging laten ontgaan; thans is het immers nog mogelijk om
d.m.v. bepaalde fiscale constructies de grens van f. 3.600
te overschrijden, hetgeen het nieuwe ontwerp voorgoed
onmogelijk beoogt te maken.
Er is daarom dus alle reden om te streven naar een
dp-
heffing van deze beperking, door in het algemeen een on-
gelimiteerde aftrek toe te staan ôf alleen voor de bedoelde
categorie een belangrijke verruiming van de aftrekmogelijk-
heid te scheppen. De fis’cus zal – misbruik uitgezonderd –
nauwelijks künnen tegenwerpen dat op deze wijze belasting
wordt ontgaan, want het belastingtarief houdt gelijke tred
met de stijging van het (pensioen)inkomen. De verwezen-
lijking van ‘deze – mi. volkomen gemotiveerde – ver-
langens zou als een belangrijke vooruitgang zijn te be-
schouwen.
Eén ,,waardevast” peniioen is dan weliswaar nog niet
verkregen, doch dit zou gedeeltelijk zijn’ te ondervangen
door het sluiten van verzekeringen met een zgn. ,,aandeel
in de winst”, waarbij de aantrekkelijkste vorm dan die zou
zijn, waarbij het verzekerde bedrag regelmatig wordt ver-
hoogd; naarmate de bedrijfsresultaten der maatschappijen
dit toelaten (a.h.w. een groeisystëem). Op deze wijze zou
voor de bedoelde categorie de voortdurende ‘stijging van
de kosten van levènsonderhiud althans énigszins worden
gecompenseerd. Deze methode biedt, gezien de constante
resultaten der verzekeringsmaatschappijen, ook aanmerke-
lijk meer zekerheid dan wanneer men de grootte van de uit-
keringen afhankelijk stelt van het koersverloop en de beurs-
notering op het reeds bepaalde tijdstip van uitkering.
Moge ik tot slot van dit artikel de wens uitspreken dat op
dit gebied spoedig de nodige voorzieningen zullen worden
getroffen.
‘s-Gravenliage.
0. C. DE BOER, ec. drs.
10-8-1960
–
801
verrichten investeringen. Nu is veelal de omvang van de
markt, t.g.v. de geringe koopkracht, onvoldoende om
moderne produktiemethoden economisch verantwoord te
doen zijn. In onderontwikkelde landen is het derhalve
zeker niet juist, dat iedere produktie haar eigen afzet schept.
Dit gaat slechts op, voor zover de produktietoename zich
overeenkomstig het vraagpatroon van een groeiende eco-
nomie ontplooit. In beginsel is dan ook een evenwichtige
ontwikkeling gewenst
8).
Hiervan afwijken is slechts moge-
lijk, wanneer de produktie dusdanig elastisch is, dat tijde-
lijke onevenwichtigheden snel kunnen worden opgevangen.
Een andere oplossing is aanpassing van de vraag o.a. door
reclame
9).
Zowel het een als het ander is in onderontwik-
kelde landen in feite niet mogelijk. Dit wil zeggen: ,,de
industrialisatie zal als regel over een breed front in niet
te grote eenheden noeten geschieden”.
Onevenwichtige groei kan door overheidsingrijpen
geforceerd plaatsvinden. Nationale eergevoelens liggen
hieraan meestal ten grondslag. Dergelijke onevenwich-
tigheden veroorzakende investeringen zijn niet van gevaren
ontbloot. Zij kunnen verborgen werkloosheid bevorderen,
en .de reeds weinig rooskleurige produktiviteit in andere
sectoren doen dalen. Bovendien is b.a. door het ontbreken
van de zgn. external economics en onvoldoende vakkennis
goedkope en rendabele produktie zeker niet gegarandeerd.
Tenslotte zal
bij
onvoldoende afzetmogelijkheden in eigen
land, een kunstmatige bevordering van de export optreden,
hetgeen beschermingsmaatregelen en wantrouwen in het
buitenland oproepen.
Voor de hand ligt – binnen het kader der onevénwich-
tige groei – de vraag, of men niet door uitbreiding van de
primaire produktie het ontwikkelingsproces kan scl2eiden
en de materiële welstand verhogen. Deze vraag moet
ontkennend worden beantwoord. Prijs- en inkomens-
elasticiteit van de vraag naar primaire produkten zijn
hiertoe onvoldoende. Hetzelfde geldt t.a.v. vraagtoename
ingevolge bevolkingsuitbreiding. Bovendien is een een
zijdige specialisatie in grondstoffenproduktie – zeker na
de ervaringen van twee wereldoorlogen – geen aantrekkelij-
ke zaak. Desalniettemin betekent iedere exporttoename
verbetering van de deviezenpositie (waarover later meer)
en tevens verhoging van het inkomen. Dit laatste begun-
stigt te meer de vestigingsvoorwaarden voor andere bedrijfs-
takken. Bevordering van de uitvoer d.m.v. kostenverlagin-
gen, produktie-uitbreiding, verbruiksstimulanSen en het
wegnemen van beschermende maatregelen in de afzetgebie-
den is derhalve in ieder geval aanbevelenswaardig;
Behoudens primaire produkten kunnen gedurende het
ontwikkelingsproces bepaalde industriële goederen, even-
tueel op basis van eigen grondstoffen vervaardigd, voor het
industrialisatieproces van grote betekenis zijn. Dit geldt
in het bijzonder, indien bepaalde comparatieve kosten-
voordelen aanwezig zijn. De buitenwereld biedt dan – mits
deze zich niet al te zeer beschermt – een elastisch afzet-
gebied. Aan de voorwaardevan een ruime, groeiende markt
– is alsdan voldaan. Een, nationaal gezien, onevenwichtige
groei kan in deze omstandigheden âls motor voor verdere
ontwikkeling dienen.
Zie het reeds genoemde werk van R. Nurkse.
Paul Streeton breekt in een artikel: ,,Unbalanced
Growth”. Oxford Papers van juni 1959, no. 2 een lans voor
onevenwichtige groei. De toepasbaarheid van zijn theorieën
lijkt mij evenwel voor een onontwikkeld land in de 20e eeuw niet overmatig groot.
d. De ontwikkeling naar industriële rjpheid.
In deze fase zijn de aanloopmoeilijkheden overwonnen.
De ontwikkeling is min of meer geautomatiseerd
10)•
Be-
stedingen, zowel consumptieve als produktieve, ondergaan
een continue stijging; wetenschap en technologie verbrëi-
den zich over de volkshuishouding.
Het patroon van de buitenlandse handel ondergaat –
vanzelfsprekend geldtdit ook reeds in de eerste stadia van
ontwikkeling – voortdurend veranderingen. Eveneens
nemen in- en uitvoer onvermijdelijk naar omvang en waarde
toe.
Wijzigingen in het handelspatroon kunnen – inhoeverre
is niet vast te stellen – bestaan uit kwaliteitsverschui-
vingen. Het uitwisselingsbeeld van de goederencategorieën
kan hierdoor minder ingrijpend worden aangetast dan wel
wordt verondersteld. Optredende wijzigingen zijn vanzelf-
sprekend een gevolg van veranderingen in comparatieve
ruilverhoudingen. Het is slechts te hopen, dat de inter-
nationale concurrcntie thans en in de toekomst.niet door
beschermende maatregelen aan banden wordt gelegd.
Dit zou weliswaar bepaalde groepsbelangen ten goede
komen, doch.het ageneen belang van de ontwikkelde
én onontwikkelde l:neii schaden. –
De betalingsbalans.
Thans als intermezzo een enkcle opmerking tav. het
ongemeen belangrijke betalingsbalansprobleem der onder
ontwikkelde landen.
Praktisch alle onderontwikkelde landen verkeren in min-
dere of meerdere mate in betalingsbalansmoeilijkheden.
De ontwikkelingsproblematiek wordt dan ook wel eens
van deze zijde uit benaderd. Het volgende moge duidelijk
maken, dat een dergelijke benadering niet ongevaarlijk is
.
.
In beginsel kan economische ontwikkeling plaatsvinden
bij monetair evenwicht. Dit is het geval voor zover bespa-
ringen en investeringen aan elkaar
gelijk
zijn. Betalings-
balansmoeilijkheden treden alsdan niet op
11),
Toename van de produktie moet evenwel, wil men ön-
gunstige deflatoire tendensen vermijden, gepaard gaan met
verruiming van de geldcirculatie. Dit betekent, dat zelfs
bij een nauwkeurig berekende geldinjectie, gemakkelijk
betalingsbalanstekorten optreden. De verklaring hiervoor
kan eensdeels worden gevonden in een niet evenredig
meegroeien van de export, terwijl tegelijkertijd wijzigingen
in het bestedingspatroon optreden, tengevolge waarvan
importquote en -neiging
12)
toenemen..
Bovendien is het, zoals reeds werd gesteld, soms gewenst
infiatoire financiering toe te passen. Tenslotte bestaat door
het reeds eerder vermelde ,,demonstration-effect” in onder-
ontwikkelde landen een grote drang naar consumptie-
verhoging, zodat een voortdürende neiging tot overbeste-
ding aanwezig is.
Een belangrijke voorwaarde voor het bereiken van dit
stadium is het in toom houden van de bevolkingstoename.
Evenwichtsformul: S – 1 = X – M
S=IenM=X
waarin S = besparingen
1 = investeringen
X = export
M = import
De inkomenselasticiteit van de vraag naar importgoederen
is in de onderontwikkelde landen relatief groot. Paul Prebisch
(zie de reeds eerder vermelde ,,American Economie Review”) voert dit verschijnsel o.a. aan,’teneinde de noodzaak tot indus
trialisatie in onderontwikkelde landen aan te tonen. –
804
10-8-1960
–
–
De betalingsbalansmoeilijkheden kunnen door het
Westen worden verlicht d.m,v. stabilisering c.q. stimulering
van de afzet van primaire produkten, het naar vermogen
accepteren van economisch verantwoorde verschuivingen
in het handelspatroon en – last but not least – kapitaal-
export.
De economische ontwikkeling is, zoals reeds betoogd,
afhankelijk van direct en indirect produktieve investeringen
en de hieruit voortvloeiende produktietöename. Wel-
vaartsverbetering stimuleert, zeker – in arme landen, even-
eens het prestatievermogen. Consumptie tezamen met
investeringen verhogen derhalve het produktie-inkomen
en daardoor weer de besparingën, de investeringen, enz.
Deze ontwikkelingsgang kan als het ware boven de
nationale krachten worden uitetild door toevoegirrg van
buitenlandse besparingen, m.a.w. door kapitaalimport.
De ,,bottle-neck” der binnenlandse besparingen wordt als-
dan
verwijd,
terwijl tevens extra importmogelijkheden
worden geschapen.
Het is echter principieel onjuist te stellen dat deviezen-
gebrek de ontwikkeling stagneert. In eerste instantie is het
tekort aan besparingen hiervoor verantwoordelijk. Reeds
eerder werd gesteld, dat een belangrijk deel van de finan-
ciële middelen (tenminsté 50 pCt.) nodig voor de reële
kapitaalvorming, uit binnenlandse hulpbronnen dient te
worden gerequïreerd. Buitenlands kapitaal kan in feite
niet meer dan een aanvullende rol spelen. Wordt hiermede
geen of onvoldoende rekening gehouden en in te sterke
mate uitgegaan van het betalingsbalansaspect, zo is de
kans op inflatie en scheeftrekking van het ontwikkelings-
proces groot. Bovendien worden in dergelijke omstan-
digheden betalingsbalanstekorten gecamoufleerd. De na
tijurlijke rem – i.c. deviezentekorten – op verkeerd
gerichte of overspannen ontwikkelingsprogramma’s wordt
tijdelijk buiten werking gesteld. Kapitaalverliezen, stag-
natie van de economische groei, wantrouwen enz. kunnen
hiervan, op een later tijdstip, de wrange vruchten zijn.
De vormen van hulpverlening.
De voornaamste vormen van hulpverlening – naar
volledigheid is zeker niet gestreefd – zijn ce volgende:
1.
Directe financiële steun.
schenkingen;
het verstrekken van geldleningen;
deelnemingen.
2.
Oprichting en financiering van dochtermaatschappjjen
c.q. zelfstandige ondernemingen. Het verlenen van licen-
ties e.d.
(Hierbij kunnen van overheidswege bepaalde
garanties worden verstrekt).
3. Bevordering van het handelsverkeer.
. stimulering en stabilisering van de afzet van pri-
maire produkten en acceptering van wijzigingen in.
het patroon van de internationale handel;
bevordering van de uitvoer naar onderontwikkelde
landen d .m.v. exportfinanciering en kredietverze-
kering.
4:
Specifieke
hulpverlening, waarvan de financiering met
behulp van buy, schenkingen kan plaatsvinden.
De bovenomschreven vormen van financiële hulp-
verlening kunnen op diverse
wijzen,
langs verschillende
kânalen, worden verstrekt. D.w.z. internationale orga-
nisaties van ‘mondiale dân wel regionale aard, nationale
overheden; financiële en’ produktie-ohdernemingen,
particuliere organisaties en particulieren kunnen als
kapitaalverschaffer optreden. ‘De bevordering van het
handèlsverkeer kan eveneens op verschillende wijzen
plaatsvinden. Afzetstimulering van produkten uit onder-
ontwikkelde landen zal evenwel slechts, geregeld op
multilaterale, zo mogelijk, mondiale basis, zinvol zijn.
Bevordering van de uitvoer naar achtergebleven gebieden
is veelal een bilateralô of zelfs unilaterale aangelegenheid.
Hieronder vallen o.a. de zgn. ,,tied loans”, die voor be-
paalde doeleinden bilateraal worden verleend.
Vorm en wijze van hulp.
Thans dient te worden nagegaan welke vorm en wijze
van hulp in de wisselende situaties uit economische over-
wegingen het meest verantwoord zijn.
De categciriale indèling op grond van de verhouding
arbeid tot grond biedt dienaangaande weinig problemen.
Het bleek reeds, dat de met grond relatief rijkelijk
gezegende landen, sneller kapitaal behoeven en in beginsel
ook eerder belangstelling van de
zijde
van particuliëre
kapitaalverschaffers mogen verwachten dan overbevolktè
gebieden. Vanzelfsprekend zullen ‘meer basisvoorwaarden,
o.a. rechtszekerheid enz. vervuld moeten zijn, wil dit laatste
inderdaad het geval zijn.
Beide typen landen hebben echter geen fundamenteel
verschillende behoeften aan de meest gewenste vorm en
wijze van buitenlandse kapitaalverschaffing.
Fundamenteel is – en dit geldt voor iedere steun aan
– welk achtergebleven gebied dan ook – het bij de kapitaal-
verstrekker aanwezig zijn van de nodige kennis, aangaande
het al dan niet economisch verantwoord zijn van ontwikke-
lingsplannen èn hun realisatie:
Het gevaar van onvoldoende kennis, dan wel het onvol-
doënde rekening houden met het al of niet verantwoord zijn
van projecten, is in het bijzonder groot bij incidentele en
bilaterale hulp. Dit geldt speciaal voor zover de hulp-
verlening een vorm’van concurrentie aanneemt
13).
Beschouwen we thans de verschillende
fasen
der ont-
wikkeling.
Gedurende de eerste fase
waarin de bddem voor latere
industrialisatie als het ware rijp moet worden gemaakt,
eisen de zgn. sociaal en economisch indirect produktieve
investeringen de grootste aandacht er tevens het leeuwe-
deel der middelen. Veelal strekken prbjectende gemeen-
schap als zodanig ten nutte, zijn zeer kostbaar en vormen
grote ondeelbare eenheden, die slechts langzaam rendabel
worden. Dit laatste geldt voor zover zij complementair
zijn met toekomstige direct produktieve investeringen.
Buitenlandse financiële hulp, hetzij -multilateraal dan wel
op enig andere wijze verstrekt, dient in dit geval bij voor-
keur te bestaan uit schenkingen en langlopende leningen.
Teneinde het grootst mogelijke effect te sorteren moeten
zij voorts zonder bilaterale bestedingsbindingen worden
verleend. Hiernaast ,kunnen exportkredieten voor leveran-
ties. van kapitaalgoederen of uitvoeringen van werken aan
de ontwikkeling medewerken. Doch een dergelijke krediet-
verlening .is, zoals hierboven reeds t.a.v. bilaterale hulp
werd gesteld, niet zonder gevaren.
‘
13)
De klemtoon valt in dit geval op. het exportbelang ‘an
het steûnverlenende land en het betalingsbalansaspect van het afnemende land. De mogelijkheden, dat – zoals eerder gesteld
– ongezonde ontwikkelingen worden bevorderd zijn hier reëel.
10-8-1960
805
Voor particûliere kredieten, vestiging van dochteronder-
nemingen, deelnemingen enz. is in het eerste stadium der
ontwikkeling nog weinig ruimte. Tropische cultures en
mijnbouw kunnen de reeds eerder vermelde uitzonderingen
vormen.
Bevordering van de exporthandel der onderontwikkelde
landen (vanzelfsprekend op multilaterale, zo mogelijk
mondiale, basis) zet in het beginstadium van de ontwikke-
ling, i.v.m. de geringe afzetelasticiteiten, over het alge-
meen weinig zoden aan de dijk. Veel mag hiervan niet
worden verwacht.
In de volgende ontwikkelingsperiode openen zich meer
mogelijkheden voor particuliere investeringen. Hoewel
ook dan van buitenlandse vestigingen enz. geen wonderen
mogen worden verwacht. De bepérkte omvang van. de
markt speelt zijn vermelde, negatieve rol, zodat deze vorm
van hulpverlening vrij enge
natuurlijke
genzen heeft.
Desalniettemin kunnen, indien volgens goed opgezette
plannen en over een voldoende breed front wordt geope-
reerd, buitenlandse vestigingen van grote positieve bete-
kenis zijn. Internationale coördinatie is hier zeker van
betekenis. Minder aanbevelenswaardig wordt dit soort
investeringen, indien
zij
d.m.v. allerlei garanties kunstmatig
worden aangemoedigd. Dit kan bijv. geschieden binnen het
kader van bilaterale afspraken. Voor zover garanties speci-
fieke politieke risico’s dekken vervallen deze bezwaren.
Naarmate de ontwikkeling verder voörtschrijdt en zich
min of meer’ automatiseert, kunnen particuliere krediet-
verlening, vestiging van dochterondernemingen enz. een
belangrijker plaats innemen. Ook exportfinanciering door
het Westen wordt nu minder riskant. De situatie verkrijgt
gaandeweg meer gelijkenis met de westerse’ verhoudingen.
Specifieke problemen verdwijnen langzamerhand.
Stimulering van de uitvoer der onderontwikkelde landen
gedurende de tweede en volgende ontwikkelingsperioden
krijgt, zeker indien hierdoor een tijdelijk onevenwichtige
ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt, een groeiende
betekenis. Handelsbelemmeringen zijn onder dergelijke
omstandigheden in feite rechtstreekse aanvallen op de
ontwikkeling. Zij verooizaken vertraging in het ontwikke-
lingsproces, belemmeren de afzet, de groei en derhalve
de meest economische produktiewijze van reeds bestaan-
de bedrijven,
leiden tot ,,over”- en ,,fail-investments”,
met als gevolg betalingsbalansmoeilijkheden en kapitaal-
verlies; zij belemmeren de stijgin’g van het inkomen, de
investeringen enz. Het
rijke
Westen kan zich op grond van
zowel politieke als morele overwegingen een dergelijke
negatieve houding t.o.v. het arme gedeelte der wereld niet
veroorloven. Bovendien komen heroriëntering van de
internationale arbeidsverdeling en welvaartsverhoging het
Westen uiteindelijk eveneens ten goede. Een welwillende
(advertentie)
-_
ROTTERDAMS(H
EEN RUSTIGE KOERS.
BELEGGINGSCONSORTIUM N-V
ONTWIKKELING
IS VERZEKERD
ROBECO
DOOR DE SPREIDING
DER BELANGEN
8LAAK 10 ROTTERDAM
houding met een minimum aan negatief overheidsingrijpen
is derhalve tenminste vereist.
Multilaterale aanpak is hier zonder meer noodzakelijk.
Resumé en conclusie.
Een resumé van de verschillende vormen van hulp-
verlening en de wijze waarop deze worden verstrekt leidt’
tot de volgende conclusies.
In eerste instantie blijkt – onverschillig of het ont-
wikkelingsprobleem nu van de categoriale zijde, ‘dan wel
van de verschillende stadia uit wordt bezien – dat
multi-
laterale . (
zo mogelijk mondiale) en
gecoördineerde
hulp-
verlening het meest kans op succes en de minste risico’s
biedt.-
De noodzaak de ontwikkelingsplannen en -mogelijk-
heden en de hieruit voortvloeiende specifieké behoeften
te kennen waren een eerste aanduiding in deze richting.
De kennis, thans reeds bij instituten zoals de Wereldbank
aanwezig, zou derhalve binnen het kader van de een of
andere vorm van Atlantische Samenwerking open moeten
staan voor alle deelnemende landen of voor hun centrale
organisaties. Samenwerking met dergelijke instituten
ware tenminste aanbevelenswaardig. In dit, verband zij
verwezen naar het jongste pre-advies van Prof. Tinbergen,
uitgebracht voor de Vereniging van Staathuishoudkunde.
Prof. Tinbergen adviseert een wereldomvattend ontwikke-
1ingsplaii. De ontwikkeling van de wereldeconomie zou
met behulp hiervan evenwichtiger kunnen geschieden.
Verliezen en handelspolitieke strubbelingen zouden kunnen
worden beperkt. Een mondiale aanpak van steunverlening
is geheel in overeenstemming met deze gedachtengang en
doelstellingen. Een efficiënte gebruikmaking van de schaar-
se middelen is verzekerd, terwijl voorts kapitaalverliezen
gering
zijn.
Een ander groot voordeel van deze wijze van
hulpverlening ligt in het politieke vlak. Vele ex-koloniale
gebieden
zijn
weinig geporteerd voor sterker economische
banden met bepaalde landen of landengroepen. Ook Neder-
land, met zijn relatieve schaarste aan kapitaal, is met
multilateralisatie gebaat. Vrije besteding van centraal
beschikbaar gestelde middelen zal met het oog op de
Nederlandsé concurrentiepositie ons land eerder ten voor-
dele dan ten nadele strekken.
Tenslotte pleit beperking van administratieve kosten
en moeilijkheden voor een gemeenschappelijk optreden.
De veelheid van hulpverlenende instellingen is reeds beden-
kelijk groot; een verdere desintegratie, hiervan is waarlijk
niet gewenst.
Bilaterale
hulp bergt niet te veronachtzamen gevaren
in zich. Dit geldt met name voor de eerste ontwikkelings-
fasen. Exportfinanciering en eveneens de zgn. ,,tied loans”,
zijn immers veelal in eerste instantie gericht op steunver-
lening aan eigen exporterende industrieën. Uit hun aard zijn
deze kredieten derhalve niet of weinig gericht op priori-
teitenschema’s van ontwikkelingsplannen Ook is de kans
groot, dat verstrekking plaats vindt zonder voldoende
kennis betreffende ontwik.kelingsplannen enz. in het ver-
krjgende gebied.
De kans op de reeds eerdergenoemde calamiteiten is,
mede in het licht van de in de onderontwikkelde landen
heersende grote bestedingsdrang en de hiermede verband
houdendé gebruikelijke infiatoire situatie, bepaald reëel.
Onvoldoende gecontroleerde kredietverlening kan de
geldvoorraad nog verder doen aanzwellen, terwijl de beta-
lingsbalans niet of in ieder geval te weinig als rem fungeert.
.806
.
10-8-1960
Er zijn reeds vele technieken ontwikkeld voor het
meten van het resultaat van reclamecampagnes.
De toepassing ontmoet echter nog bezwaren. Toe-
rekening van de resultaten, bereikt met de verkoop
van een bepaald produkt, aan een bepaalde vorm
van reclame is zeer moeilijk. Inzicht in het resul-
taat van reclamecampagnes kan worden verkre-
gen, indien men de ontwikkeling van de volgende
factoren systematisch nagaat: 1. de merkbekend-
heid; 2. de houding ten opzichte van het merk; 3. de mate waarin het merk gekocht wordt, resp. in
huis is; 4. de mate waarin de reclame voor hét merk
gezien is; 5. de merken welke de gebruikelijke le-
verancier in voorraad. héeft en 6. de beoordeling
van het prijs-, resp. kwaliteitsniveau. Hierdoor
wordt tevens waardevol materiaal verkregen ter be-
oordeling van andere delen van het commerciële
beleid. De hier aanbevolen methodei kan, naar
schrijver meent, een belangrijke bijdrage vormen
tot vergroting van de doelmatigheid van het re-
clamebeleid.
Het meten van
het resultaat
van reclamecampagnes
De groeiende betekenis en omvangvan de reclame.recht-
vaardigt, dat meer en meer aandacht aan het beoordelen
van de resultaten van de gevoerde reclame wordt be-
steed. Hoewel de belangstelling voor het marktonderzoek
groeieiide is, moet worden geconstateerd dat de belang-
stelling in Nederland voor een systematische benadering
van het verkopen – marketing – nog steeds relatief
gering is.
Het probleem, het effect van de reclame te isoleren,
heeft reeds vele onderzoekers beziggehouden. In dit ver
–
band dient met name de activiteit, welke in de Verenigde
Staten wordt ontplooid, te worden genoemd. Ook Frank-
rijk kent onderzoekers, die zich met recht pioniers mogen
noemen. In Nederland kan met belangstelling worden
gewacht op het resultaat van de studiegroepen ,,meten
van het reclame-effect” van het Nederlands Instituut voor
Efficiency.
(vervolg van blz. 806)
Tenslotte is het mogelijk, dat op zichzelf gezonde pro-
jecten tengevolge van foutieve financiering ongelukken
veroôrzaken. Te veel middellang en kort krediet ter finan-
ciering van vaste investeringen kan tot ongewenste impas-
ses voeren. Betalingsbalanstekorten, betalin gsmoratoria
enz. zijn zeker geen denkbeeldige mogelijke gevolgen.
Het vorenstaande pleit in sterke mate voor mondiale
of tenminste multilateraal-gecoördineerde hulpverlening.
Het ideaal is echter helaas ook in deze moèilijk bereikbaar.
Bilaterale hulp lijkt – gedacht wordt o.a. aan Westduitse
activiteiten – eerder terrein te winnen, dan te verliezen.
Hiermede wordt, hoe betreurenswaardig zulks uit
theorétische en praktische overwegingen ook is, de roep
tot uitbreiding van het bilateralisme versterkt, hetgeen geen
verwondering behoeft te wekken. ,,Van bilateralisme komt
bilateralisme”, zou men, als variant op het spreekwoord
betreffende de armoede, kunnen stellen.
Bij dit alles mag echter geenszins uit het oog worden
verloren, dat bilaterale steun in feite niet veel meer is dan
een noodmaatregel, die uitsluitend bij gebrek aan goede wil
tot samenwerking is gerechtvaardigd. Bij gedwongen
toepassing en uitbreiding van deze wijze van hulpverlening
Veel werk is reeds verzet. Vele technieken zijn reeds
ontwikkeld. Het voert ons in dit verband te ver, alle meer
of minder geslaagde pogingen de revue te laten passeren.
Volstaan zij met het noemen van het voorbeeld van het
,,impact”-onderzoek, dat in Nederland op ruime schaal
wordt toegepast. Er zijn. ook minder geslaagde pogingen
gedaan, zoals ‘het meten van emotionele reacties, welke
een bepaalde vorm van reclame oproept, met behulp van
het filmen van de beweging van de oogleden. Deze methode
wordt, voor zover ons bekend, in Nederland nog niet op
commerciële schaal toegepast. Tussen èn buiten deze gren-
zen is een reeks van meer of minder interessante technieken
beschikbaar. Voor praktische t’oepassing gaan zij op dit
moment veelal mank aan een tweetal bezwaren:
de validiteit is niet.genoegzaam aangetoond;
de methoden vragen ingewikkelde, uitgebreide en
veelal langdurige vormen van onderzoek.
is grote voorzichtigheid raadzaam en omvangrijke kennis
noodzakelijk
14)
Aan de kerzijde van de hulpverleningsmedaille werd
voor zover het de overheidsmaatregelen ter stimulering
van de kâpitaalimport in de onderontwikkelde landen
betreft, weinig aandacht besteed. Zulks lag ook niet in de
bedoeling, aangezien dit artikel in eerste instantie beoogde
na te gaan op welke wijze het Westen de ontwikkeling
van het achtergebleven gedeelte der wereld het beste vermag
te steunen. Ten aanzien van de vermelde keerzijde zij dan
ook slechts het volgende dpgemerkt.
Vanzelfsprekend belemmeren gebrek aan rechtszekerheid
overdreven nationalisme, achterdocht, enz,, economisch
verantwoorde buitenlandse investeringên. Een stelsel van
garanties vastgelegd in internationale verdragen zou hierin
wellicht verbetering kunnen brengen.
‘s.Gravenhage.
L. BRAKEL,
14)
Wat ons eigen land betreft, mag in dit verband zeker niet
over het hoofd worden gezien, dat onze hulpverleningsmogelijk-
heden t.o.v. andere landen op dit gebied gering zijn. Nederland
is nu eenmaal een klein land met een relatief grote behoefte
aan kapitaal.
1084960
807
Indien wij willen komen tot een verantwoorde beoorde-
ling van het resultaat van een bepaalde reclamecampagne,
dan dienen wij rekening te houden met de volgende over-
wegingen: Elke vorm van reclame, voor zover door bedrijfs-
huishoudingen gevoerd, is gericht op verkoopresultaten.
Onderscheidingen welke men nog aantreft, zoals bekend-
heidsreclame, goodwill-reclame, verkopende reclame etc.,
zijn ondoelmatig. Onderscheiden wij toch verschillende
vormen van reclame, dan dienen wij deze onderscheiding
niet te zoeken in de doelstelling – eerst in de verwachte
opbrengst is de investering gerechtvaardigd – maar in
de termijn waarop realisatie van de doelstelling gericht is.
Wij komen dan tot een eenvoudige onderscheiding van
reclame, gericht op verkoop op korte en op lange termijn.
Een bijkomend voordeel van deze onderscheiding is, dat
wij hier niet te maken hebben met een onderscheiding
naar
soorten,
welke
altijd
enigszins gewrongen aandoet,
maar een onderscheiding naar periode, welke een rang-
schikking van nul tot oneindig
mogelijk
maakt. Een
exacte
termijnbepaling zal slechts in uitzonderingsgevallen moge-
lijk zijn. Een benadering van het resultaat van een reclame-
campagne zal dus in ieder geval de verkoop – in casu
het marktaandeel – in de beoordeling moeten betrekken.
Een tweede moeilijkheid, die wij op onze weg ontmoeten
is, dat een bepaalde verkoop slechts zeer moeilijk aan een
bepaalde vorm van reclame is toe te rekenen. Een trans-
actie ontstaat onder invloed van velerlei factoren welke
elkaar wederzijds beïnvloeden. Het duidelijkst kan dit
geïllustreerd worden âan de hand van ervaringen van post-
orderbedrijven theoretisch het eenvoudigste, geval om
het resultaatvan de gevoerde reclame te benaderen -,
waarbij een relatief belangrijk deel van de omzet niet aan
een bepaalde vorm van reclame kan worden toegerekend.
Daar een isolering van het effect van de reclame, zoals
wij in de aanhef reeds stelden, stuit op bezwaren van vali-
diteit of uitgebreidheid en duur van onderzoek, dienen
wij voor een praktische beoordeling van het resultaat van
een reclamecampagne het ideaal van een exacte meting
van heteffect vooralsnog te laten varen. Noodgedwongen
‘gaan wij dus over tot het meten van het resultaat van de
gehele systematische benadering van het verkopen (marke-
ting mix). –
Het meten van het resultaat dient echter voldoende
gedetailleerd te geschieden opdat een globale beoordeling
van de onderdelen van het verkoopbeleid in een concrete
marktsituatie mogelijk is. Nemen wij als voorbeeld een
fabrikant van merkartikelen, welke in de verbruikssfeer
liggen, dan dienen wij gegevens te vergaren omtrent de
volgende punten:
de merkbekendheid;
de houding ten opzichte van het merk;
de mate waarin het merk gekocht wordt, resp. in
huis is;
de mate waarin de reclame voor het merk gezien is;
de merken welke de gebruikelijke leveranciers in
voorraad hebben;
–
de beoordeling van het prijs-, resp. kwaliteitsniveau.
De merkbekendheid.
Dé merkbekendheid is ‘een eerste aanknopingspunt om
de resultaten van een reclamecampagne te beoordelen.
Deze kan op zeer eenvoudige wijze worden benaderd door
te vragen spontaan een drietal merken van het betrokken
produkt te noemen. De verhouding van het aantal onder-
vraagden dat het betrokken merk noemt, tot het totaal
aantal ondervraagden geeft in ‘een eenvoudig kengetal de
merkbekendheid. Vergelijking in
d
‘
ifc
tijd en ten opzichte
van de concurrerende merken geeft waardevolle indicaties
omtrent het resultaat van de gevoerde reclame. Voorts
blijkt het verschil in rangorde waarin de onderscheiden
merken worden genoemd de houding ten opzichte van het
merk te reflecteren.
Hoe belangrijk de merkbekendheid voor de beoordeling
van reclame en marktpositie is – men vergelijke slechts
het verschil in gewenste strategie tussen merk A: bekend-
heid 90 pCt., marktaandeel 25 pCt. en merk B: bekendheid
45 pCt., marktaandeel eveneens 25 pCt. -, zij is slechts
een van de vele factoren, welke voor het beoordelen van
het verkoop- en reclamebeleid van belang zijn.
De houding ten opzichte van het merk
Het is nl. redelijk verder te veronderstellen, dat niet
slechts de bekendheid, doch ook de aard van deze’ bekend-
heid, i.c. de houding ten opzichte van het merk, uiteindelijk
het resultaat van het verkoop- en reclamebeleid bepaalt.
Diegenen, die een gunstig oordeel over een bépaald pro-
dukt (merk) hebben, zijn uiteraard eerder geneigd het
betrokken produkt (merk) aan te schaffen. Deze waardering
ten opzichte van, het merk wordt wel aangeduid als ,,brand-
image” of ,,merkbeeld”.
De houding ten opzichte van het merk wordt op een
tweetal manieren gemeten, ni. met behulp van de zgn.
open
en
gesloten vraagstelling.
Bij de open vraagstelling
wordt gevraagd naar de redenen waarom men een bepaald
merk wel en een ander merk niet heeft gekocht. Veronder-
stellen wij een ogenblik dat een bepaaldemarkt beheerst
wordt door een tweetal’ merken, dan verkrijgen
wij
een
opstelling, welke aangeeft:
merk in huis / het laatst ‘gekocht
merk A
1
merk B
waarom merk A gekocht
waarom merk B gekocht
waarom niet merk 8 gekocht
waarom niet merk A gekocht
Vergelijking van deze opstellïngen geeft een waardevol
inzicht in de houding ten opzichte van het betrokken merk.
Rangschikt men de verkregen kwalitatieve aanduidingen
naar toenemende intensiteit, dan kan men door vergelijking
tussen de onderscheiden merken de houding kwantificeren.
Vergelijking in de tijd geeft waardevolle aanwijzingen
omtrent het verloop van het oordeel van de consument
ten aanzien van het betrokken merk.
‘ S
Bij de gesloten vraagstelling bepaalt men tevoren een
aantal begrippen, waarvan men aanneemt dat deze voor
het oordeel van de gebruiker relevant zijn. Per begrip’
wordt gevraagd hetzij een ‘rangorde op te stellen voor
merk A, merk B etc. en het ideaal van het produkt, hetzij
de intensiteit aan te geven waarmede het begrip op merk A,
merk B etc. en het ideaal van toepassing is: Het grote
voordeel van de gesloten vraagstelling is zonder twijfel
dat deze zich eenvoudig leent voor mechanische bewerking
van de resultaten. Als bezwaar ondervinden wij dat de
gesloten vraagstelling, met name
bij
vergelijking in de tijd,
in starheid dreigt te ontaarden. ‘
Analyse van de houding ten opzichte van het merk geeft
aan in welke richting de houding van de consument reeds
gunstig beïnvloed.is, resp. in welke richting deze houding
nog beïnvloed dient te worden. .
808
, 10-8-160
De mate waarin het merk gekocht wordt, resp. in huis is.
De betekenis van de kennis van het marktaandeel voor
bepaling van een doelmatig verkoop- en reclamebeleid
spreekt voor zich. In het algemeen mag als doelstelling van
een dynamische onderneming worden geformuleerd, hetzij
een vergroting van het marktaandeel, hetzij verruiming van
de markt. Het marktaandeel, resp. de mate waarin het
produkt gebruikt wordt, fungeert natuurlijk in de eerste
plaats als uiteindelijke controle op de doelmatigheid van
het gevoerde beleid. In de tweede plaats geeft een verge-
jijking van het reclame-aandeel met het marktaandeel een
eenvoudig te hanteren criterium ter beoordeling van de
omvang van het reclamebudget.
De belangrijkste reden voor het opnemen van het markt-
aandeel in het onderzoék – het marktaandeel kan immers
ook op andere wijze worden bepaald – is de hirdoor
geboden mogelijkheid, door middel van voortgaande ana-
lyse, de betekenis van de onderscheiden factoren voor de
individuele aankoop te bepalen. Het is bijv. denkbaar dat
een bepaald produkt gekocht wordt omdat het gezond is.
Bij de keuze van de soort van het produkt dat men koopt
en gebruikt speelt echter het gezondheidsaspect een onder-
geschikte rol. De keuze van de soort van het produkt is
Belangrijke noviteit
bij het middellange
exportkrediet
De Export-Import Bank of Wash’ington heeft
onlangs een nieuwe werkmethode voor de ver-
zekering en financiering van middellange export-
kredieten bekend gemaakt, die aandacht verdient.
Deze methode houdt in, dat de exporteur de
verkrjging van zijn dekking en financiering
geheel kan afdoen met zijn bank, wanneer deze
laatste bereid is voor een bepaald percentage in
het risico te participeren.’ Indien de exporteur
en de bank ieder in de uitstaande betalings-
termijnen participeren, de exporteur voor 15
pCt. van de factuurwaarde en de bank voor
10 pCt. van de factuurwaarde zonder regres op
de exporteur, finahciert de .Eximbank
55
pCt.
van de factuurwaarde van de desbetreffende
export, zulks eveneens zonder regresrecht op
de exporteur. Bij een usantiële betaling door de
afnemer véér of bij levering van 20 pCt. van de
factuurwaarde, is hierdoor het resterende risico
geheel ondergebracht.
Deze mogelijkheid is opengesteld voor alle
transacties die geschieden binnen de goedgekeur-
de betalingstermijnen en op de voor dekking
openstaande landen. De Eximbank vaart ten
aanzien van het kredietoordeel over de afnemer
geheel op het kompas van de particuliere bank.
Deze interessante nieuwe ikerkwijze van de
Export-Import Bank, waarvoor grote belang-
stelling is gebleken, zal de taak van de banken
bij de export in de richting van ,,confirming
houses” doen gaan, een ontwikkeling waaraan
niet alleén in de Verenigde Staten behoefte be-
staât. De aldus geschapen beperkte risico-
participatie voor de banken zal een aantrekkelijk
werkterrein wederom openstellen, niet in het
laatst .tot nut ook van de export.
vught.
Dr. J. F. MICHELS.
veeleer afhankelijk van
bijv.
het ,,lekker zijn” van de soort.
Bij de individuele aankoop speelt de beoordeling van het
zoetgehalte echter weer een grote rol. In wezen dus een
criterium voor het lekker
zijn.
Indien men nu de recente
aankopen in het onderzoek opneemt, dan is het mogelijk
een indicatie te krijgen van de intensiteit van de drie
factoren: gezondheid, smaak, zoetgehalte, voor de indivi-
duele aankoop.
De mate waarin de reclame voor het merk gezien is
Bepaling van de mate, waarin reclame voor een bepaald
merk of soort prodûkt gezien is, geschiedt op de volgende
wijze: dè consument wordt gevraagd of deze de laatste
tijd (gedurende een bepaalde periode) nog reclame voor
een bepaald produkt heeft gezien. Zo ja, voor welk merk?
Wat was de inhoud van de reclame? Vergelijkt men nu de
mate waarin dë reclame voor een’ bepaald merk gezien
is met de budgetten van de onderscheiden merken, dan
heeft men een waardevolle aanwijzing omtrent de relatieve
attentiewaarde van de gevoerde campagnes. Hierbij zij
opgemerkt dat het mogelijk is deze vergelijkingen niet
alleen in de
tijd,
maar ook regionaal gesplitst, uit te voeren.
Voorts geeft een vergelijking van het marktaandeel van
merk 1 bij diegenen, die zich reclame voor merk 1 herinne-
ren, van meik 2 bij diegenen, die zich reclame voor merk
2 herinneren etc. waardevolle aanwijzingen – bij analyse
in de tijd en naar plaats – omtrent het effect van de onder-
scheiden reclame-uitingen. Weliswaar verkeert de vraag:
,,Ziet men reclame voor een bepaald merk/produkt, omdat
men belangstelling heeft voor dat merk/produkt?” nog
bijna in hetzelfde stadium als de vraag: ,,Wat was á eerder;
de kip of het ei?”, dit ontslaat ons niet van de plicht in
ieder geval de veronderstelling te toetsen dat de betrokken
reclame een negatieve invloed gehad zou hebben. Overigens
zijn er aanwijzingen te veronderstellen dat in gegeven
omstandigheden beide factoren een rol spelen. Kwantifi-
cering van genoemd verband moet in principe niet uitge-
sloten worden geacht.
Het spreekt vanzelf dat men bij de weergave van de inhoud
van de gevoerde reclame, de aankopen en in tweede instantie
de overige factoren van belang nagaat. Zodoende verkrijgt
men een redelijke benadering van de mate waarin het
thema van de reclanie inderdaad tot vergroting van de
verkopen en/of verbetering van het merkbeeld en merk-
bekendheid bijdraagt. Doordat van de ondervraagden het
leespakket bekend is, wôrdt het langs indirecte weg tevens
mogelijk een benadering van het penetratievermogen van
de diverse soorten media te verkrijgen.
Met deze vier punten kunnen wij de directe werking
van de gevoerde reclame benaderen. Reclame heeft ook
eed belangrijke indirecte werking. Reden waarom wij deze
punten nog aanvullen.met de volgende twee: 1. de merken,
welke de
gebruikelijke
leverancier in voorraad heeft;
2. de beoordeling van het prijs-, resp. kwaliteitsniveau.
Hierdoor worden dus tevens de verkoopbevordering en
het prijsbeleid in het onderzoek betrokken.
De merken welke de gebruikeij/ke leverancier in voorraad
heeft.
.
Deze factor is in grote lijnen afhankelijk van:
de bereikte spreiding onder detaillisten (resultaat van
verkooporganisatie);
de. mate waarin de detaillist het merk pousseert
(resultaat van verkoopbevordering);
10-8-1960
809
Hoewel de vrachtenmarkt zich nog niet heeft her-steld, bleef de gunstige stemming tijdens de. tweede
helft van 1959 ook gedurende de eerste helft van 1960
gehandhaafd, vooral dank zij het vervoer van graan. E.e.a. in tegenstelling tot de onbevredigende situatie
bij de tankvaart. De recente vermindering van de
bedrijvigheid op de vrachtenmarkt wordt toegeschreven
aan de seizoenslapte. De gang van zaken in de time-
chartersector geeft dan ook een ander beeld. Van de
in bestelling zijnde droge lading schepen heeft ca.
60 pCt. een draagvermogen van 14116.000 ton. De
Europese staalindustrie en de grote concerns gaan
steeds meer over tot de bouw van eigen schepen.
Tevens ondervindt de trampvaart concuirentie in de
graanvaart door tankers tegen lagere tarieven. De
Griekse reder Mavroleon stelt dat de traditionele
trampvaart geen toekomst .heeft en een aanpassing aan
de eisen van de ljnrederijen, welke steeds meer op
tonnage van derden zijn aangewezen, moet plaats-
vinden. Voor een optimistische beoordeling van de
algemene vrachtvaart is nochtans geen aanleiding. De omvang van de opgelegde trampvloot is nog te groot.
algemene
vrachtvaart
De gunstige stemming op de vrachtenmarkt gedurende
het tweede halfjaar 1959 bleef ook gedurende de eerste zes
maanden van dit jaar gehandhaafd, zulks in tegenstelling
tot de tankvaart waar de vrachten nog steeds onbe-
vrëdigend zijn. Het was wederom de vraag naar tonnage
voor het vervoer van graan die tot de grotere bedrijvigheid
bijdroeg en oorzaak was dat de vrachten zich enigermate
konden herstellen. Weliswaar is de
bedrijvigheid
de laatste
weken verminderd en zijn de vrachten teruggelopen, maar
men is geneigd dit toe te schrijven aan de gebruikelijke
seizoenslapte en verwacht een hernieuwde opleving in het
najaar. Deze verwachting vindt steun in de gang van zaken
in de timechartersector die niet ten onrechte als barometer
wordt beschouwd en waar regelmatig tonnage hetzij op
reisbasis dan wel, met name voor Japanse rekening, voor
6/8 maanden wordt bevracht. ‘Verscheidene bevrachters
zijn bovendien bereid moderne tonnage voor een duur
van
3/5
jaar op timecharter te nemen zij het dat het vracht-•
idee der reders uitgaat boven hetgeen bevrachters bereid
zijn te betalen.
De statistische positie der algemene vrachtvaart is aan-
merkelijk gunstiger dan die der tankvaart. De opgelegde
vrachtvloot is, mede door sloop der oudere schepen, met
ruim 2,5 mln. brt. verminderd en telde blijkens door Lloyd’s
gepubliceerde gegevens op 1 juni jl. 321 schepen met een
inhoud van 1.814.219 brt. De wereldkoopvaardijvloot telde
(vervolg van blz. 809)
c. de mate waarin de consument het opmerkt (resultaat
o.a. .van verkoopbevordering en reclame).
Vergelijking van dit punt naar
tijd
en naar merk ver-
schaft gegevens voor de keuze yan de te volgen strategie.
Op een enkel aspect zij hier gewezen. Zou bijv. blijken,
dat de spreiding volgensde consument geringer is dan de
werkelijke spreiding, dan vloeit hieruit o.a. de noodzaak
voort van:
het vergroten van de intensiteit en de doelmatigheid
van de verkoopbevordering;
het creëren van een sterke voorkeur of herkenning
bij de consument, bijv. door – op korte termijn – het
uitschrijven van prijsvragen enz. en het – op langetermijn
– vestigen van de aandacht op een bepaald kenmerk (buy.
de verpakking of een onderdeel daarvan) van het betreffende
merk;
betere selectie van de verkooppunten.
Uit bedoelde gegevens verkrjgt men voorts inzicht in
de intensiteit en het effect van de verkoopbevordering van
concurrerende merken. In dezelfde tijd is het mogelijk een
indruk te krijgen van de betekenis van reclame en verkoop-
bevordering voor de afzet per merk, waardoor een doel-
matige verdeling van het reclamebudget over beide metho-
den mogelijk wordt.
De beoordeling van het prijs-, resp. kwaliteitsniveau.
Het is zaak dit punt te onderscheiden voor merken of
produkten. welke reeds lang
zijn
ingevoerd, en voor
merken of produkten welke relatief nieuw zijn. Bij merken,
die reeds lang
zijn
ingevoerd, zal de beoordeling zich
richten op de bekendheid van de prijs, zow1 per koop-
eenheid als per prestatie-eenheid. Daarnaast wordt in de
beoordeling betrokken het prijsniveau, waarop men het
merk nog wel, resp. beslist niet meer zou kopen. Bij mer
–
ken, welke relatief nieuw
zijn,
richt de beoordeling zich
op de maximum prijs, waarvoor de consiment het merk
zal aanschaffen en op dé minimum prijs, waarvoor de
consument meent dat de producent een goede kwaliteit
zal kunnen leveren.
Het doel van deze onderverdeling is, de invloed te bepalen
van de hoogte van de prijs op de beoordeling van de kwali-
teit. Er dient echter rekening mede te worden gehouden,
dat de uitkomsten van een dergelijke analyse mede beïn-
vloed worden door de gevoerde publiciteit.
Hoewel de vraag open
blijft
in welke mate een bepaalde
verkoop aan een bepaalde vorm van reclame kan worden
toegerekend, draagt het systematisch volgen van de ont-
wikkeling van de hierboven behandelde factoren in elk
geval
bij
tot een doelmatiger reclamebeleid.
Rotterdam.
A. BAART.
810
.
.
.
10-8-1960
op laatstgenoemd tijdstip 2.391 schepen voor de algemene
vrachtvaart met een totaal draagvermogen van 25.091.000
ton. In het begin van het jaar waren schepen met een
draagvermogen van ca. 4 mln, ton in aanbouw resp. be-
stelling, waarvan ieder kwartaal ongeveer 400.000 ton door
de werven worden opgeleverd. Ter vergelijking zij er op
gewezen dat op 1 juni ji. 353 tankers met een inhoud van
ruim 3,6 mln. brt. waren opgelegd, terwijl begin van dit
jaar tankers met een draagvermogen van ca. 19 mln, ton
in aanbouw resp. bestelling waren, hetgeen gelijk is aan
ongeveer 30 pCt. van de wereldtankvloot op 30 juni jI.
Gezien de opleveringstermijnen kan gesteld worden dat
tussen nu en eind 1962 jaarlijks ca. 6 mln, ton draagver-,
mogen aan de bestaande tankvloot zal worden toegevoegd.
Uit deze cijfers blijkt duidelijk, dat de vooruitzichten voor
een spoedig herstel van het evenwicht tussen vraag en
aanbod in de tankvaart belangrijk ongunstiger zijn.
Van de in bestelling zijnde droge lading schepen heeft,
blijkens gegevens verstrekt door het Manitime Transport
Committee der E.E.C., ca. 60 pCt. een draagvermogen
van 14/16.000 ton. Door hun groter draagvermogen en
dienstsnelheid zijn
zij
eerder dan de
tijdens
de oorlog ge-
bouwde Liberty-schepen in staat de exploitatiekosten te
dekken. Niettemin werd gedurende het eerste halfjaar
slechts een naar verhouding beperkt aantal Liberty’s voor
sloop verkocht. Door de ervaring geleerd hebben tal van
reders van de jongste hausse op de vrachtenmarkt gebruik
gemaakt om hun Liberty’s geheel af te schrijven, zodat
zij reeds tevreden zijn indien de reiskosten worden gedekt
en niet tot opleggen behoeft te worden overgegaan.
Hier en daar huldigt men zelfs de opvatting dat aankoop
van een Liberty-schip dat zijn survey heeft gepasseerd, in
goede staat van onderhoud verkeert en voor £ 100/110.000
kan worden overgenomen, een geringer risico betekent
dan de bouw van een schip van dezelfde grootte waarmede
een investering van ca. £ 800.000 is gemoeid. Men gaat
er dan van uit, dat het verlies gedurende de eerstvolgende
vier jaren, wanneer opnieuw survey moet worden gepas-
seerd, tot ca. £ 60.000 beperkt blijft mits men bij weder-
verkoop ca. £ 50.000 voor de sloop kan bedingen en het
schip zonder verlies in de vaart kan houden. Slaagt men erin
een timecharter voor de duur van een of meer jaren
te sluiten en gedurende
,
deze termijn een redelijke exploi-
tatiewinst te behalen – afschrijvingen
zijn
niet nodig –
dan wordt het eventuele verlies nog geringer. Het is een
speculatie, maar – aldus redeneert men – met behoorlijke
kansen. Zelfs
bij
de hogere vrachten die in de afgelopen
maanden konden worden bedongen was het batig reissaldo
der nieuwe schepen ontoereikend om de betrekkelijk hoge
afschrijvingen te verdienen.
Reeds eerder is erop gewezen, dat de Europese staal-
industrie en, zij het in mindere mate, ook de grote suiker-
concerns er meer en meer toe overgaan eigen schepen, bij
welker bouw rekening is gehouden met de eisen welké het
vervoer der door deze groepen benodigde grondstoffen
stelt, in de vaart te brengen Blijkens het overzicht der
E.E.C. had de vloot van ,,specialized carriers” eind vorig
jaar een draagvermogen van bijna 6 mln, ton, terwijl nog
ca. 2,5 mln, ton voor oplevering in 1960/61 in aanbouw
resp. bestelling was. Het vervoer dezer grondstoffen, t.w.
erts, ruwe suiker enz., werd in het verleden steeds door de
tramp verzorgd; deze ontwikkeling betekent derhalve een
beperking van het traditionele werkterrein der algemene
vrachtvaart. Bovendien vindt een toenemend aantal tankers
in de graanvaart emplooi en wel tegen niet onbelangrijk
lagere vrachten dan
*
die welke de tramp- ,
reder als minimum
DE BELEGGING MET*
moet bedingen om
MEER RENDEMENT
zijn kosten te dek-
EN MINDER RISICO
*
.
”
I
IINTERUNIE
uitzichten voor de ,
*
tankvaart in de
Vraag Uw bank
*
naaste
toekomst
of commissionair
*
moet er rekening ‘
mede
gehouden
(advertentie)
worden dat het aan-
bod van tankers
voorshands zal voôrtduren, hetgeen eveneens een verminde-
ring van het normaliter voor de trampvaart beschikbare em-
plooi betekent. In dit verband verdient een recente uitspraak
van de bekende Griekse reder Mavroleon vermelding. Hij
stelt ni. dat er generlei toekomst voor de traditionele
trampvaart is, maar dat er ongekende mogelijkheden be-
staan voor reders die bereid zijn hun vloot aan te passen
aan de zich wijzigende vraag naar tonnage in de droge
lading sector en denkt hierbij aan een toenemende vraag
naar schepen die voldoen aan de eisen die de lijnvaart stelt.
Als gevolg van de aanzienlijk gestegen bouwprijzen zullen
de lijnrederijen wier eigen middelen op den duur ontoe-
reikend zullen blijken om de vloot op peil te houden in
toenemende mate aangewezen zijn op tonnage van derden,
aldus de heer Mavroleon, die erop wijst dat lijnrederjen
thans reeds de voornaamste bevrachters in de timecharter
sector zijn. Schepen die gebouwd zijn als aanvulling van
de lijnvloot bieden bovendien het voordeel dat zij, indien
het patroon van de wereldhandel een wijziging zou bnder-
gaan, voor het vervoer van buiklading kunnen dienen.
Bulkcarriers zijn, aldus nog steeds de heer Mavroleon, voor
de lijnvaart niet geschikt. Hij denkt veeleer aan het open
schutdektype met een ‘draagvermogen van ca. 13.000 ton
en een dienstsnelheid van 15 mijl en acht het geenszins
onmogelijk dat de lijnrederijen er meer en meer toe over
zullen gaan passende schepen voor langere duur dan tot
dusver gebruikelijk op timecharter tè nemen. Zij zouden,
zonder de noodzaak aanzienlijke middelen in nieuwe
schepen te investeren, tegen een vaststaande vergoeding
over de ‘benodigde ruimte op lange termijn kunnen be-
schikken.
De toekomst zal leren of de visie van de heer Mavroleon
juist is. Niet ontkend kan worden dat zijn visie zowel voor
de trampreders als voor lijnrederijen aantrekkelijke aspec-
ten heeft. Dat de traditionele trampvaart vooral na het
einde van de oorlog wijzigingen heeft ondergaan is overi-
gens uit het voorgaande duidelijk.
Weliswaar, schijnt het dieptepunt op de vrachtenmarkt
gepasseerd te zijn maar voor een optimistische beoordeling
van de situatie in de algemene vrachtvaart is nochtans geen
aanleiding. Het verloop van het algemeen indexcijfer der
sierlingvrachten gedurende de eerste vijf maanden, nL
82,1; 77,1; 72,9; 76,1 en 72,4 (1952 = 100) – het junicijfer
was met 72,0 wederom iets lager – toont duidelijk aan dat
de vrachtenmarkt zich nog niet heeft hersteld. De opge-
legde trampvloot moge al aanzienlijk kleiner zijn dan een
jaar geleden, zij is nog steeds veel te groot om een duur
–
zame verhoging van het vrachtenpeil mogelijk te maken.
In het tijdvak januari/mei van dit jaar werden blijkens
opgave van het Bremer Institut für Schiffahrtsforschung in
10-8-1960
.
811
totaal, d.w.z. vracht- èn tankschepen tezamen, 1.983.000
brt. voor sloop verkocht. Hoewel dit niet onbelangrijk
meer •is dan in het overeenkomstig
tijdvak
in de beide
voorgaande jaren, ni. resp. 1.408.000 en 619.000 brt., dient
het tempo waarin de oudere schepen van de vloot worden
afgevoerd toch aanmerkelijk te worden versneld wil er
op korte termijn sprake zijn van evenwicht tussen vraag
en aanbod waartoe uiteraard ook een verdere uitbreiding
van het overzeese goederenvervoer zal bijdragen.
Rotterdam.
C. vERMEY.
INGEZONDEN STUKKEN
Converteerbare obligaties
Prof. Dr. B. Schendstok te ‘s-Gravenhage schrjjft ons:
In ,,E.-S.B.” van 27 juli 1960, no. 2245,
schrijven
de
heren C. A. Monster, ec. drs. en J. G. Noist Trenité over
de fiscale merites van (converteerbare) win stdelende
obligaties. Kennelijk ter bekorting van hun beschouwingen
hebben
zij
er niet
bij
vermeld, wat het Besluit op de
Vennootschapsbelasting 1942 ter zake behelst. Toch lijkt
het mij wel nuttig, dat ook die wettelijke
betaling
enige
aandacht krijgt. Zij luidt:
,,Art. 13.
Bij het bepalen van de winst worden de volgende
posten als bedrijfskosten beschouwd, onverminderd het-
geen in het Besluit op de Inkomstenbelasting 1941 is
.
bepaald:
1)
bij
alle belastingplichtigen:
(enz.)
Aandelen in de winst, toekomende aan houders
van wiristdelende obligatiën, welke niet, aan op-
richters, stichters, aandeelhouders, leden en deel-
nemers als zodanig zijn uitgereikt”.
(In het ontwerp van Wet op de Ç’ennootschapsbelasting
1960 staat
zakelijk
hetzelfde in art. 8, lid 1, letter
b.)
Bij de emissie van de door de heer Monster bedoelde
obligaties zullen de aandeelhouders’ wel een claimrecht
moeten hebben, en daarom zullen de winstuitkeringen op
de obligaties niet aftrekbaar zijn. Overigens raadplege
men het arrest van de Hoge Raad dd. 5 juni 1957, no.
13127 (B.N.B. 1957/239) of Belastingberichten Vpb 329.
Mr. W. P. van Sikkelerus te Gouda schrijft ons:
Naar aanleiding van het verzoek van de heer J. G. Nolst
Trenité in zijn naschrift op blz. 767 van ,,E.-S.B.” van 27
juli 1960 zou ik het volgende citaat uit het arrest van de
Hoge Raad van
5
juni
1957,
B.N.B. 1957/239 onder de’
aandacht van Uw belangstellende lezers willen brengen:
,,O. dat blijkens art. 7 van dit Besluit voorwerp van de ven-
nootschapsbelasting is de door het belastingplichtig lichaam
gemaakte winst;
dat in overeenstemming hiermede,enerzijds art. 14 in het
algemeen bepaalt, dat uitdelingen van winst geen invloed op de belastbare winst hebben, en anderzijds art. 13 een uitzondering
maakt voor zekere uitkeringen, omdat
zij
voor den belasting-plichtige niet als deel van de winst maar als bedrijfskosten zijn
aan te merken;
dat dit volgens art. 13, 1, b, voornoemd onder meer het geval
wordt geacht met aandelen in de winst, toekomende aan houders
van winstdelende obligatiën;
dat weliswaar de strekking van deze bepaling, welke ten doel
heeft een variabele rente van schulden op denzelfden voet te behandelen als een vaste rente, een ruime uitlegging daarvan
vordert en medebrengt, dat in het algemeen in gevallen, waarin
de rentevergoeding van enige door den belastingplichtige ver
–
schuldigde hoofdsom van de winst afhankelijk is gesteld, de
uitkering van die vergoeding tot de bedrijfskosten moet worden
gerekend;
en vennootschapsbelasting
dat nochtans deze strekking niet verder gaat dan dat, ook als
geen ‘obligatiën zijn uitgereikt, de omstandigheid op zich zelf,
dat aan schuldeisers in stede van een vaste rente een aandeel
in de winst is toegekend, niet medebrengt, dat de hun toegekende
vergoedingen, geen bedrijfskosten zouden vormen;
dat echter ‘wanneer het winst’aandeel een onderdeel vbrmt van
de regeling ener verhouding tussen schuldeiser en schuldenaar,
welke den schuldeiser zo nauw bij het bedrijf van den schuldenaar
betrekt dat hij daarin in zekere mate deel heeft, de op dat aan-
deel uitgedeelde winst voor den schuldenaar niet meer als kosten
van het bedrijf kan worden beschouwd en dat aandeel niet
onder de in art. 13, 1 onder b, genoemde aandelen in de winst
kan worden gebracht”.
Wanneer dus de voorgestelde obligatievorm
alleen maar
een dividendspiegel-obligatie blijft, lijkt de fiscale aftrek-
baarheidskans vrij groot!
NASCHRIFT
De heren J. G. Nolst Trenité voor
zijn
naschrift en Prof.
Dr. B. Schendstok en Mr. W. P. van Sikkelerus ben ik
zeer erkentelijk voor wat
zij
opmerken naar aanleiding
van mijn ingezonden stuk over converteerbare obligaties
en vennootschapsbelasting.
Vast staat wel, dat de
vaste
rente van winstdelende
(converteerbare) obligaties zonder meer voor de vennoot-
schapsbelasting als kostenelement wordt aangemerkt. Zo
de rente, voortvloeiend uit het winstdelend zijn, voor de
vennootschapsbelasting
geen
kostenelement is, dan is toch
in ieder geval bereikt, dat er als het ware een primair
dividend als kostenelement wordt aangemerkt voor de
vennootschapsbelasting. Naarmate het vaste rentepercen-
tage hoger wordt gesteld wordt er meer vennootschaps-
belasting bespaard, waardoor er
bij
de huidige percentages
vennootschapsbelasting bijna de helft als het ware door
de fiscus wordt betaald.
Naar mijn mening behoeft het vaste rentepercentage niet
te zijn afgestemd op de kapitaalmarktsituatie op het mo-
ment van de uitgifte, omdat de N.V. niet primair de be
nodigde of gewenste middelen zo goedkoop mogelijk, dus
tegen zo laag mogelijke rente wil aantrekken. Dit moet
zeer nadrukkelijk in het emissieprospectus tot uitdrukking
worden gebracht. Daarom moet de emissie uit de aard
der zaak, zoals Prof. Schendstok veronderstelt, met voor-
keursrecht (claim) voor de aandeelhouders ‘plaatsvinden.
De aandeelhouders krijgen dus al bij voorbaat een ver-
goeding (claim) voor de verplichting dat de N.V. een be-
paalde (te hoge) vaste rente zal betalen en deze vergoeding
(claim) zal hoger zijn naarmate dit vaste rentepercentage
hoger is gesteld. Op zichzelf is een en ander ongezond;
dÇt is een gevolg van het niet willen beschouwen van een
primair dividend als kostenelement door de fiscus.
Wat de winstuitkeringen betreft heb ik ‘gesteld, dat ik
812
10-8-1960
er niet volkomen zeker van ben, dat de mogelijkheden
van de wet op de vennootschapsbelasting in overeenstem-
ming zijn met mijn voorstel. De heer Noist Trenité merkt
op: de gehele rente op winstdelende obligaties is, naar wij
vernamen, volgens de fiscale praktijk aftrekbaar. Prof.
Schendstok meent, dat, gezien het feit dat de emissie met
voorkeursrecht voor de aandeelhouders zal hebben plaats
gehad, de winstuitkeringen niet aftrekbaar zijn, dus geen
kosten zijn voor de N.V. En Mr. Van Sikkelerus meent
aan de hand van het arrest van de Hoge Raad dd.
5
juni
– .
(B,N.B. 1957/239)
welk arrest Prof. S. ook aanraadt
te raadplegen’ – dat, de fiscale aftrekbaarheidskans vrij
groot is. De meningen zijn dus Vrij verdeeld en wellicht,
dat aan de hand van onze discussie in het nieuwe ontwerp
van Wet op de Vennootschapsbelasting 1960 alsnog een
formulering kan worden opgenomen, welke elke twijfel
uitsluit.
Het is met de winstdelende obligaties voor mijn gevoel
ietwat
v’
eemd gesteld, want over de volle uitkering (dus
vaste rente + winstaan deel) wordt de voorheffing van 15
pCt. dividendbelasting ingehouden. In het kader van. de
inkomstenbelasting dus een gelijkstelling met dividend.
Juist bij de winstdelende obligaties van Albert Heijn N.V.
– waarvan zeer waarschijnlijk een vrij groot aantal terecht
komt bij mensen die alleen loonbelastingplichtig zijn – is
dit naar mijn mening onbillijk. Als er geen verrekening
met de inkomstenbelasting kan plaatsvinden van de voor-
heffing aan dividendbelasting, dan moet, wil er terugvor-
dering kunnen plaatsvinden, deze voorheffing een mini-.
mum overschrijden.
Zelfs bij de nieuwe wetsontwerpen, waarbij enerzijds de
voorheffing wordt verhoogd tot 25 pCt. en anderzijds het
minimum wordt verlaagd tot f. 10, zullen velen nog niet
tot terugvordering kunnen overgaan. Zij zullen dan
bij
een
uitkering van in totaal. 74 pCt. al
minstens 11 obligaties
van f. 50 bij elkaar gespaard moeten hebben. En als ik
het goed begrepen heb is men het minimum bedrag van
f. 10 toch
kwijt
en kan alleen teruggevorderd worden wat
er meer dan dit minimum bedrag van f. 10 aan dividend-
belasting is ingehouden.
Een zo mogelijk uitputtende studie over de fiscale aspec-
ten van diverse mogelijke obligatievormen (al of niet reeds
bestaariie vormen) zou mijns ‘inziens nog interessante
resuitatén kunnen opleveren.
Naar aanleiding van het naschrift van de heer Nolt
Trenité zou ik tidg ‘willen opmerken, dat ik aan een con-
versiekoers van 100 pÇt. denk en dat ik voor een gezond
bedrijf niet zo bang ben, dat de koers wel eens onder de
100 pCt. voor de aandelen zou kunnen dalen., Vooral niet,
daaé ele goede bedrijven ‘steeds-meer aan zeiffinanciëring
(gaan) dôen, wat naarmijn meiiïh. ook ongezond is en
weer andere spanningen oproépt. Zo zie ik in de overdreven
zeiffinanciering de
primaire
oorzaak voor de excessen aan
tantièmes.
En a1 zou de koers voôr de aandelen eens tijdelijk beneden
de 100 pCt. dalen, wat dan nog? Er is geen vaste conversie-
datum, dus er is alle tijd om te wachten tot de koers weer
boven pari is. Mijn bedoeling immers is, dat er helemaal
niet tôt conversie wordt overgegaan, want ik wil vennoot-
schapsbelasting besparen. Dit kan ik met winstdelende
converteerbare obligaties met een onbepaald uitgestelde
conversiedatum bereiken, resp. gedeeltelijk bereiken. Ik
moet het conversierecht aan de obligaties geven, omdat
ik ii feite verkapte aandelen wil hebben.
Voorburg. . –
Drs. C. A. MONSTER.
Geidmarkt.
De geidmarkt kon vorige week als een spel der vergis-
singen worden gekarakteriseerd. Dat de schone schijn
bedriegelijk is viel in de verslagweek ni. ook op de geld-
markt te bespeuren. Na de betalingen door de Staat op
vervallend schatkistpapier waren de saldi der banken bij
de Centrale Bank op 1 augustus op f. 699 mln, ruim boven
de deze maand verplichte saldi ad gemiddeld ca. f. 530
mln. Daarbij gevoegd de in de lopende kasreserveperiode
beschikbaar komende bedragen wegens vervallend schat-
kistpapier en rente en aflossing op andere staatsschuld,
benevens gematigde verwachtingen t.a.v. terugstromende
bankbiljetten, waarvan de omloop bij de ultimo uitzetting
op het recordpeil van f. 4.747 mln, was gekomen, leek
een verwachting van een behoorlijke ruimte op de geld-
markt en een goede, belangstelling voor de tender op
5
augustus, waarbij het disconto naar men aannam iets
onder dat van de vorige tender zou komen, meer dan
schijn. De bedriegelijkheid kwam naar voren toen de tender
beneden de verwachtingen bleef en de discontopercentages
op onveranderd 2
1
/
8
pCt. voor 3-maandspromessen , en
2/ pCt. voor jaarspapier uitkwamen. De
toewijzing
be-
droeg slechts f.
43,5
mln. 3-maands en f. 24,2 mln. 12-
maandspromessen. Veel leven om niets dus. Naar het
(Uw kroniekschrjver) lijkt, zijn evenwel nogal wat biljetten
afgenomen. In de voorgaande week toen in totaal ca.
f. 275 mln. verviel was dit eveneens het geval geweest:
de totale schatkistpapieromloop daalde althans slechts
met f. 243 mln.
Voor callgeld bestond veeleer vraag dan aanbod en op
de valutamarkt viel aanbod van kasvaluta tegen termijn
te bespeuren. Beide verschijnselen wijzen niet op al te veel
ruimte.
De gemeenten hebben thans kennelijk weinig behoefte.
aan kasgeld: op de markt voor kasgeldieningen ging op-
nieuw nauwelijks iets om.
Kapitaalmarkt.
De New Yorkse beurs leek afgelopen week op een
sonate: allegro – andante – allegro. In het begin werkte
het enthousiasme over de verruiming van het effecten-
krediet nog door; de voorspelling dat deze opleving slechts
van korte duur zou zijn kwam evenwel al zeer spoedig
uit. Daartoe was ook alle aanleiding: ,,Business reports
are a mixture of good, bad and in-between”, aldus begon
een der grootste Amerikaanse banken haar juli-overzicht.
•Uit de winstcijfers over het 2e kwartaal krijgt men de indruk
dat het accent op ,,bad” valt: t.o.v. dezelfde periode in
1959 blijkt ni. een winstdaling van ca. 124 pCt., bij gelijke
of toegenomen omzetten. Een klassiek verschijnsel in een-
vergevorderde hausse. Winstdaling trad niet alleen op bij
staal en auto’s, doch ook bij de vaak favoriet geachte
‘,,electronics, chemicals, drugs en cosmetics”. Dividend-
declaraties toonden eveneens een dalende tendentie. Aan
het eind van de week ontstond nieuwe hoop op’ verdere
verruiming van het effectenkrediet. Terecht of ,,wishful
thinking”?
Amst’erdam vond allegro wat, overdreven en bepaalde
zicht tot allegretto: de markt was aan de kalme kafit.
Koninklijke Olie dacht een moment over een scherzo –
voor het eerst sedert maanden – maar dit werd wat zwaar
10-8-1960
,
813
uitgevoerd: de blijmoediglieid kwam alleen van enkele
Nederlandse musici, buitenlanders deden niet mee. De
effectenbeurs kan thans trouwens
blijkbaar
alleen goed
spelen onder de stimulans van een buitenlandse dirigent.
Na de
A.K.U. is
thans de
K.L.M.
als 2e ,,international”
met cijfers over het 2e kwartaal gekomen:
op
het verlies
van het voorgaande trimester werd wat ingelopen, maar
nog niet genoeg. De beurs nam een en ander voor kennis-
neming aan.
Voor de 4e emissie Bank voor Nedérlandsche Gemeenten
waarop 4 augustus de inschrijving openstond, prefereerde
het beleggende publiek blijkbaar een veelstemmige bezet-
ting: er werd tenminste weer flink overtekend.
Een interessant contrapuntisch
spél
toonden enkele
brouwerijen: Oranjeboom zal de aandelen Zuid Holland-
sche Bier overnemen en gaan samenwerken met Phoenix,
do’ch de
3
partijen blijven hun eigen partij spelen. Concur
–
rentie in de Euromarkt vormde het hoofdmotief. De
Amsterdamsche Bank verwierf 20 pCt. van de aandelen
Albert de Bary; de overige
80
pCt. zijn in handen van
4 buitenlandse banken.
Indexcijfers aandelen
4 jan
29 juli
5 aug.
1953 =
,100
1960
1960
1960
Algemeen
……………………………
372
410 412
Intern, concerns
607 609
Industrie
………………………………
268 316 318
Scheepvaart
………………………….
187
159
158
Banken
…………………………………
190
200 208
Cultures
………………………………
154
152
153
Bron:
A.N.P.—C.B.S.
Aandelenkoersen.
Kon.
Petroleum
……………..
….:..
f.
179,20
f. 127,80
t. 134,75
Unilever
………………………………
809 904 889
1
/
2
Philips
…………………………………
835½
1.223
3
/4
1.223
3
/4
A.K.0
………………………………….
514
538½
531
1
/2
Kon.
Ned.
Hoogovens
……………
900
780
1
/2
773′
Van
Gelder
Zn .
……………………
270
311 314
HILL.
………………………………….
186½
137
1
/2
135½
Amsterd.
Bank
………………………
340 362
377
1
/2
Ver.
H.V.A.
Mij-en
………………
166
,
155
152
1
/2
4 jan.
29 juli
5 aug.
New
York
1960
1960 1960
Koersgemiddelde aandelen
Dow Jones Industrials
679
617
614
Effectieve rendementen
obligaties.
gem
8 jan.
29juli 5aug.
looptijd
1960 1960
1960
3
pCt. Invest. Cert.
…
4
j
3,73 3,82
3,75
4
1
A
pCt. Ned. 1959
……
12% j
4,48
4,37 4,36
31/
4
pCt. Ned. 1955
1
…
17
1
/2
j.
4,31
4,32 4,31
Bron:
Amsterdamsche Bank,
Wekelijkse
Rendements- en Koersvergelijking.
Drs. R. L. BOISSEVAIN.
PRODUKTIE-INDEXCIJFERS’)
(1953 = 100)
1
)
Omschrijving
Jaar-
gemiddelden
1958
1959
Jan.
bi’.
5
mei
Aantsl srbeidsdagen
‘)
23+ 23
23+ 22+
23
25,
22+
22
Algemene indexcijfers van de nijverheid
4).
Algemene
produktie-
126
138
144
139 145
163
156
162
Idem, gecorrigeerd voor
seizoen en lengte van
de maand
5)
.
145 149
154
154
.
159 162
Indexcijfers
per
bedrijfs-
klssse…………..
114 122
115
106
108
132
142
Chemische
nijverheid
:2
5
1
index
……………
(cxci
aardoliepro-
Bouwmaterialen en aar-
dukten)
………..
136
145
156
152
153
6
155
dewerk
…………..
Leder- en rubbernijver-
120
……..
137
140
139
140 147
141
110
113
112
113
109
122
120
123
Metaalnijverheid
138
164
178
170 183
209
200
129 144
152
149
152
176
152
146
heid
…………….
Textielnijverheid
108 112
117
112 116
128
114
Mijnbouw
…………
Gas,
elektriciteit
en
Papierindustrie
………
141
151
176
176
168 172 154 154
water
……………
Voedings-
eis
genot-
middelenindustrie
118
120
1
121
107
108
127 127
‘)
Bron:
C.B.S.
‘) De wegingscijfers hebben betrekking op 1949.
‘) Onder srbeidsdagen worden verstaan alle dagen, met uitzondering van de
zondagen, nieuwjaarsdag, 2e Paasdag, Hemelvsartsdsg, 2e Pinksterdag en de beide Kerstdagen. Zaterdagen zijn als halve dagen geteld. ‘) Exclusief bouwnijverheid. ‘) Zie voor de berekeningswijze Statistische en econometrische onderzoekingen,
4de kwartaal 1958.
KWANTITEIT
of
KWALITEIT?
Wanneer het
U
vooral om
de kwantiteit van de reacties
op door
Uw
önderneming
geplaatste personeelsannonces
gaat, dan menen wij er goed
aan – te doen
U
tevoren te
moeten afraden deze annonces
in
,,E.-S.B.”
te plaatsen. Hon-
derden reacties voorspellen
wij
U
beslist niet.
Wilt
U
echter een indruk heb-
ben van de kwaliteit van de
binnenkomende reacties, dan
zal het
U
interesseren dat tal-
rijke grote ondernemingen re-
gelmatig
,,E.-S.B.”
inschakelen
als medium voor het oproepen.
van functionarissen op hoog
niveau.
Zoekt
U
het in de kwaliteit
van de reacties
op Uw
per-
soneelannonces, dan geven
wij ‘U
ernstig in overweging
om
,,E.-S.B.”
als medium in
te schakelen.
Advertentie-afdeling
Postbus 42— Schiedam
DE TWENTSCHE BANK.
N.V.
Gecombineerde Maandstaat op 31 juli 1960
Kas, Kassiees en Dag-
.
Kapitasl ………
f
49.000.000, –
geldleniisgen . .
f
89.046.163,76
Reserve ……….25.500.000,-
Nederlands
Deposito’s op 1’ermijn,, 570.672.084,89
Schatkistpapier .
453.000.000,-
Crediteuren ……….839.101.550,96
Ander Overheidspapier,, 136.081.685,91
Geaccepteerde Wissels ,,
898.051,09
Wissels . . . . . . . . …
61 .541.369,99
Door Derden
Bankiers in Binnen- eet
Geaccepteerd . .
54.133,88
Buitenland……163.375.715,18
Kassiers en Genomen
Effecten, Syndicaten en
Daggeldleningen,,
8.023.874,58
Waarden . . . . …
65.611.438,20
Overlopende Saldi en
Prolongaties en Voor-
Andere Rekeningen ,, 38.648.656,43
schotten tegen Effecten,,
44.676.394,10
Debiteuren . . . . . . … 506.325.920,68
Deelnemingen (mci.
Voorschotten). .,,
7.239.664,01
Gebouwen……. …
5.000000,.
/1.531.898.351,83
/1.531.898.351,83
814
10-S- 1960
Efficiency
NATIONALE LEVENSVERZEKERING-BANK N.V.
Schiekade 130 – Rotterdam
vraagt
ijEDE WERKER
voor haar afdeling
AD11ILNISTRATLEVE ORGANISATIE
Leeftijd
25-35
jaar.
Het terrein van de werkrnmheden is veelomvattend,
mede met het oog op de automatisering van de admini-
stratie.
Vereisten:
Opleiding S.P.D., M.O. Boekhouden of gevorderde
accountantsstudie (N.I.v.A.).
Ervaring op administratief/organisatorisch gebied.
Honorering en secundaire arbeidsvoorwaarden overeenkomstig de
betekenis van de functie.
Uitvoerige sollicitaties te richten aan de
afdeling
Personeelszaken, Postbus 796, Rotterdam
bespoedigt
Uw contacten
met gegadigden
El
Indien
Uw telefoonnummer
in Uw
annonce
moet worden
opgenomen.
vermeld dan
tevens het
NETNUMMER
Behoeft
iJi staf
uitbreiding?
Verzuimt dan niet E.-S.B. voor Uw oproep
in te schakelen. E.-S.B. biedt U een grote
trefzekerheid, 66k bij aspirant-leidinggevende
functionarissen in
de commerciële, admini-
stratieve of aanverwante sectoren.
Advertentie-afd. – Postbus 42
–
Schiedam
FRANKFURTER MESSE
Inlichtingen en toegangskaarten,
rechtgevend op gratis catalogus,
logiesreservering en reductie op treinreis:
FRANKFURTER MESSE
–
DIENST
Amsterdam-C, Kelzersgracht 796
Tel.
65938-65750
10-8-1960
8
5
Abonneerl 1! op
DE ECONOMIST
Maandblad onder redactie
van:
Prof. P. Hennipman,
Prof. A. M. de Jong,
Prof. F. 1. de Jong,
Prof. P. B. Kreukniet,
Prof. H. W. Lambers,
Prof. J. Tinbergen,
Prof. G. M. Verrijn Stuart,
Prof. J. Zijlstra.
Abonnementsprjs f. 22,50;
fr. p. post f. 23,60; voor stu-
denten f. 19,—; fr. per post
f. 20,10.
Abonnementen worden aan-
genomen door .de boekhandel
en door uitgevers
DE ERVEN F. BOHN
TE HAARLEM
NIET THUIS
–
MAAR OP DE BANK
Bescherm uw spaargelden tegen brand, inbraak en
verlies. Uw besparingen zijn veilig op een spaarreke-
ning bij de N.H.M..WiJ vergoeden over uw spaartegoed
3
11 0/
rente tot
–
1
30000
,
–
U kunt zonder opzçgtermijn ten laste van uw spaar-
tegoed effecten kopen en uw belastingaanslagen
in termijnen laten betalen.
SPAAR VEILIG
–
SPAAR BIJ DE N.H.M.
Het nog al maar snel toene-
men van het aantal abon-
nees in het weekblad
wijst er wel op hoezeer dit
beleggingsadvies-orgaan, dat
specifiek de belangen van
de particuliere belegger be-
hartigt, in een behoefte
voorziet.
Te verwonderen behoeft dit
eigenlijk niet, want Bel-Bel
tracht volledig objectief te
zijn; het is in begrijpelijke
taal geschreven en zeer
overzichtelijk van indeling.
Vraagt
toezending
van gratis
proefnummer.
*
Abonnementen (per jaar
f.
19,—; p. kwartaal f.
5;50)
kunnen elk kwartaal ingaan
en dienen te worden opge-
geven bij de Administratie
van ,,Bel-Bel”, Postbus 42,
Schiedam.
816
S
—
~
UMIL
.
EVER
NV.
wil de wetenschappelijke staf van haar
BUREAU vooR
MARKTONDERZOEK
uitbreiden met een
STATISTICUS
met universitaire opleiding.
Naast, het ontwikkelen van niéuwe onderzoek- en toetsings-
methoden zal zijn taak o.m. bestaan uit:
het, medewerken aan de opzet van onderzoeken voor zover het
betreft de statistische methodiek en de evaluatie van de uit-
komsten; het toezicht op de uitvoéring van statistische bereke-
ningen en de juiste Interpretatie daarvan.’ Het medewerken aan
c.q. leiden van experimentele onderzoeken.
Wij zijn gaarne bereid hen die voor deze functie belangstelling
hebben uitvoerig In te lichten, alvorens zij eventueel tot een
sollicitatie overgaan. Het verdient aanbeveling tevoren ‘een
afspraak te maken.
Aanvragen
om
inlichtingen zowel als schriftelijke sollicitaties
te richten aan Unilever N.V., t.a.v. Hoofd Afdeling Selectie,
Postbus 760, Rotterdam tel. (010) -114400, toestel 329,
onder vermelding van nummer 304.
0
cq
-1
0
-4
ei
10-8-1960