Friden aan de top van
office automation
Uw
veelomvattende kantoorarbeid wordt sneller, meer
economisch en met grotere accuratesse verwerkt met
FRIDEN tape-machines. Deze machines, die werken
met in tape geponste codetaal, ponsen, lezen, schrijven,
selecteren en verzamelen
automatisch.
Gelijktijdig met
de algemeen toegepaste administratieve handelingen,
zoals typen, rekenen, factureren en het voeren van
een orderadministratie, kan als bijproduct automatisch
een ponsband worden verkregen. De ponsband kan,
behalve door
FRIDEN
machines,
ook
worden gebruikt
om andere kantoormachines automatisch te laten werken,
waardoor het herhaald vastleggen van dezelfde gegevens
wordt voorkonen, zodat de kosten van de administratie
aanzienlijk verlaagd worden.
• Ponst
In
Papieren tape, Flexowriterkaarten, Ponskaarten
• Leest en schrijft uit:
Papieren tape, Flexowriterkaarten, Ponskaarten
ANDERE FRIDEN PRODUCTEN
• Telmachines
0
Rekenmachines
0
Factureermachines
Verkoopmaatschappij
Fr
1
d e n
Nederland N.V.
Hoofdkantoor: Coolsingel 49, Rotterdam, Telefoon 0 10 12 01 15
Bijkantoor: ApoUolaan 153, Amsterdam, Telefoon 020 73 40 30
502
Financiering
en verzekering
van invoer-
uitvoer-
en
transito-zaken
R. MEES & ZOONEN
ROTTERDAM
E C 0 N 0 MI S CH-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van de Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland: Pieter de Hoochweg 118, Ro:terdam-6.
Telefoon redactie: (010
of
01800) 5 2939. Ad,ninistratie:
(010
of
01800) 3 80 40. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Ban que de Coin-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.
Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwijnaardse Steen-
weg 357, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Abonnementsprijs:
franco per Post, voor Nederland en de
Overzeese Rjjksdelen (per zeepost)
f.
29,—, overige landen
f
31,—per jaar (België en Luxemburg B.fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.
Losse exemplaren van dit nummer 75 ct.
Aangetekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor
Westzeedijk, Rotterdam-6.
Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de N. V. Koninklijke Nederl. Boekdrukkerj
H. A. M. Roelanis, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
6 93 00, toestel 1
of
3).
Advertentie-tarief
f.
0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f
0.60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
11-5-1960
VERI3AND TUSSEN WELSTAND EN TELEVISIEDICHTHEID PER 100 GEZINNEN
Ti1JiflIU!..T1
•aJauLavuuU•u•N1Uu•••U•••u•••uu:
•..r,u.s….r…u…………..
•U•LIPU••UII•U•U•••UK••IUUUUU
••••iu•uai•iuu•i•iuuiuuiuuuu•
•UUIU•II•••••UU••UUU•UUUUURIRUR
.u.R………….i……….U..
40
50
60
70
80%
gezinsboofder. met een inkomen > . 6000
Telëvisie
Het is een algemeen verkondigde mening, dat de televisie
sterker is verbreid .onder bevolkingsgroepen met lagere
inkomens dan onder het meer welvarende deel van de
bevolking. Is deze mening wel juist? Het zou de moeite
waard zijn dit eens te onderzoeken. Helaas zijn er geen
gegevens beschikbaar over de inkomens van televisie-
beziters en van niet-televisiebezitters. Er zijn echter voor
de stad Den Haag van elke
wijk
gegevens bekend over de
welstand, terwijl verder van elke wijk de televisiedichtheid
per gezin kon worden bepaald. Bovëndien zijn gegevens
beschikbaar over de aard der bevolking in elk der wijken:
er zijn
bijv.
typische arbeiderswijken en wijken waarin
veel oudere mensen wonen.
Het is daardoor mogelijk
voor de stad Den Haag niet
alleen iets te zeggen over
televisie en welstand, maar
ook over het verband tussen
de verbreiding van het bezit
aan televisietoestellen en de
aard van de bevolking. Niis
Den Haag, zoals iedereen
weet, geen stad, zoals alle
andere steden en is een
Hagenaar iets geheel anders
dan -een plattelander. De
conclusies, die uit het onder-
zoek in Den Haag zijn ge-
trokken, behoeven daarom
in het geheel niet te gelden
voor andere delen van ons
en we1tand
voor de welstand van de bevolking in de betreffende wijk.
Dit gegeven is verkregen van het Gemeentelijk Bureau voor
Statistiek te ‘s-Gravenhiage. Meer recente gegevens over de
welstand in de verschillende Haagse wijken zijn niet be-
schikbaar, evenmin als voor de afzonderlijke wijken een
gemiddeld inkomen pergezinshoofd. De gegevens over
het aantal televisietoestellen
enerzijds
en over, de welstand
en het aantal gezinnen anderzijds hebben dus niet op de-
zelfde jaren betrekking. Wijken, waarin na 1956 sterke
veranderingen hebben plaatsgevonden, zijn daar’orn niet
in het onderzoek opgenomen. Het verband tussen inkomen
en televisiedichtheid is weergegeven in nevenstaande
1luut .
– .
-.
-Hieruit blijkt, in tejenstel-
ling met de populaire mening,
nauwelijks enig verband tussen
welstand en relevisiedichtheid.
Dit is op zichzelf al een belang-
wekkend resultaat. Bij nadere
beschouwing van de figuur
kan men echter nog meer ont-
dekken. De televisiedichtheid
in nieuwe wijken blijkt over
het algemeen hoger te liggen
dan in oude wijken met over-
eenkomstige welstand en so-
ciaal milieu. Nu wonen er in
de nieuwe wijken meer jonTge
gezinnen dan in de oude. In
de oude wijken wonen rela-
tief veel beiaarden. Het ver-
land.
Het aantal gezinnen in elke
wijk
is ontleend aan de
laatste, in 1956, gehouden woningtelling.- Het voor de
bepaling der televisiedichtheid benodigde aantal televisie-
toestellen is, door middel van een steekproef, bepaal4
voor 1 april 1959. De televisiedichtheid per gezin is genomen
en niet die per inwoner, omdat in één gezin zelden meer dan
één televisietoestel aanwezig is. De -televisiedichtheid per
inwoner zou alleen daardoor al in wijken met grotere
gezinnen lager kunnen zijn. De televisiedichtheid per gezin
is gerelateerd aan5 het percentage gezinshoofden in de
betreffende wijk, die in 1956 een
5
groter inkomen genoten
dan f. 6.000. Dit percentage is -dus gebruikt als een maat
moeden wordt hierdoor opgeroepen, dat
bij
jonge gezinnen
een grotere geneigdheid bestaat tot het aanschaffen van een
televisietoestel dan
bij
oudere personen. Verder blijkt dat
de televisiedichtheid in arbeiderswijken over het algemeen
hoger ligt dan in de oude wijken met een gemengde bevol-
king van dezelfde welstand en ook hoger dan in oude wijken
met een overwegend beter gesitueerde bevolking, maar
vrijwel even hoog als in de nieuwe wijken met beter gesitu-
eerden of met een gemengde bevolking. Leeftijd en sociaal
milieu zijn waarschijnlijk van groter invloed dan het in-
komen op de geneigdheid tot het aanschaffen van een
televisietoestel. –
‘s-Gravenhage.
J. E. NATER.
–
BIz.
–
Blz.
Televisie en welstand,
door J. E. Nater ………503
Ingezonden stuk:
Geleidelijke pensionering,
door Mr. R. Straatsma 504
De tariefbeloning in de metaalindustrie,
door
De huidige stand van zaken met betrekking tot de
J. Varke visser met een ndschrift van Drs.
administratieve automatisering
(T), door H.
P. Groeneveld ………………………513
Reinoud
…………………………..
508
–
Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. C. D. Jongrnan . 515 Het vreemdelingenverkeer in 1958 en
1959, door
Dr. M. C. Tideman ……………………
511
Statistieken ……………………………516
COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz4 L. M. Koyck; H. W. Lambers; J. Tinbergen;
3
R. Zwdema.
Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Adjunct Redacteur-Secretaris: 3. J. Hartemink. –
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens de Wilmars; –
J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J. Vleiick.
l
‘
1-5-1960
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
503
Schrijver vestigt de aandacht op de recente
ont-
–
wikkeling, welke in de Verenigde Staten met
be-
trekking tot de pensionering van
ouderè werk-
krachten valt waar te nemen en welke hierop neer-komt, dat deze krachten tegen de tijd, dat de pen-
sioendatum nadert, door een bepaald werkvermin-
deriugsschema op de komende pensionering meer
geleidelijk worden voorbereid. In dit licht wordt
dan de situatie hier te lande aan een beschouwing
onderworpen. Een eventuele praktische toepassing
van de geleidelijke pensionering verwacht schrijver
het eerst bij het industriële grootbedrijf, omdat
hier de continuiteit in het produktieproces gemak-
kelijker kan worden gewaarborgd en omdat hier
veelal eigen pensioenfondsen aanwezig zijn, die
deze nieuwe wijze van werkvermindering met een
aanvullend pensioen kunnen completeren. Ook de
Overheid zou, als groot-werkgeefster, tot de eer-
sten kunnen behoren die een dergelijke regeling in
praktijk zou kunnen brengen. Volgens schrijver
zou ook in ons land overwogen kunnen worden de
pensioengerechtigde leeftijd hoger te stellen, indien
hiermede gepaard zou gaan het openen van de
mogelijkheid van een geleidelijke pensionering op
jongere leeftijd, met een behoorlijke pensioen-
uitkering.
1
Geleidelijke
pensionering ‘
Industriile ontwikkeling en pensioendatum.
Het industrialisatieproces, dat zich in de huidige samen-
leving in steeds sneller tempo voltrekt en dat gepaard gaat
met ingrijpende veranderingen in
•
de economische moge-
lijkheden en de sociale behoeften van de direct bij dit pro-
ces betrokkenen, leidt uit de aard der zaak tot een steeds
verdere aanpassing van de arbeidsvôorwaarden aan deze
veranderde en veranderende omstandigheden. In dit ver-
band kunnen worden genoemd de verhoging vn het
levenspeil van de arbeiders, de beperking van de arbeids-
tijden, de invoering van betaalde vakantie e.d.. Een soort-
gelijke ontwikkeling heeft zich voorgedaan met betrekking
tot de pensioengedachte. Sinds de Invaliditeitswet 1913,
die destijds een adequate voorziening beoogde te geven
aan arbeiders, die wegens invaliditeit of ouderdom niet
meer in hun onderhoud konden voorzien, zijn in steeds
groter getale ondernemingsgewijze (en later ook bedrijfs-
taksgewijze) oudedagsvoorzieningen getroffen, welke
gaandeweg een zeer groot deel van de arbeidende bevol-
king zijn gaan omvatten,
terwijl
de van 1957 daterende
Algemene Ouderdomswet in dit opzicht wel van zeer grote
betekenis mag worden geacht. Men kan dan ook stellen,
dat de gedachte, dat de arbeider na gedane arbeid recht
behoort te hebben op een adequaat ouderdomspensioen,
thans vrijwel gemeengoed is geworden en dat voortaan
een verdere verfijning van de reeds tot stand gebrachte
pensioenvoorzieningen steeds meer de aandacht zal vragen.
De behoefte aan een grotere differentiatie bij de pensio-
nering wordt thans bijzonder geaccentueerd door de jong-
ste ontwikkeling in het produktieproces, welke steeds meer
in het teken komt te staan van een ver doorgevotrde
inechanisering en automatisering der bedrijfsvoering. Dit
brengt met zich, dat de menselijke arbeid in steeds sterkere
mate beïnvloed wordt door de machine, waardoor ener-
zijds het arbeidstempo veel hoger komt te liggen, ander-
zijds de arbeidsverrichting in vele gevallen een sterk mono-
toon karakter heeft gekregen. Onder deze omstandig-
heden zal het vooral voor de oudere werkkrachten
steeds moeilijker worden, tot aan de pensioendatum
volledig in het produktieproces ingeschakeld te blijven.
Het is dan ook begrijpelijk, dat in de meer geïndustriali-
seerde landen de gedachten meer en meer uitgaan naar
een wijze van pensionering, waarbij met deze ontwik-
keling rekening wordt gehouden. Illustratief is in dit op-
zicht de ontwikkeling, welke zich ten deze in de Verenigde
Staten de laatste jaren voordoet. Aldaar ziet men een
oplossing van dit probleem in een meer geleidelijke over
–
gang van de produktieve periode van de arbeidskracht
naar het geheel gepensioneerd
zijn,
waarbij dus een traps-
gewijze overgang naar meer vrije tijd en minder werk
ontstaat, naarmate de werknemer ouder wordt.
Hiermede kan naar men meent tevens een oplossing
worden gevonden voor het steeds groter wordende pro-
bleem op welke wijze gebruik kan worden gemaakt van
de bekwaamhedefi van personen boven 65 jaar, die willen
doorwerken maarin wat minder zwaar werk. Voortsis
men van oordeel, dat pensionering, evenals elke andere
belangrijke verandering in het leven vân de mens, wel
enige voorbereiding van node heeft, waartoe een geleide-
lijke pensionering goede diensten zou kunnen bewijzen.
Enerzijds bestaat dan de gelegenheid te wennen aan de
meerdere vrije tijd, waarvoor men een nuttige besteding
kan gaan zoeken, anderzijds wordt door de langzame ach-
teruitgang van het inkomen de oergang naâr het pônsioen
niet al te abrupt. Ten slotte acht men een geleidelijke afvloei-
ing van het oudere personeel ook in het belang van de
werkgever, in zoverre deze hierdoor gedwongen wordt
tijdig voor opvolgers te zorgen, zodat er bij pensionering
van de afgaande kracht geen stagnatie kan optreden in
de werkzaamheden. Voor de jongere krachten worden
dusdoende tevens betere promotiekansen geschapen, waar
–
door deze minder de neiging zullen vertonen voortijdig
weg te gaan.
Toepassing in het Amerikaanse bedrijfsleven.
In de Verenigde Staten worden thans reeds verschillende
systemen beproefd, waarin deze nieuwe inzichten in meer
dere of mindere mate tot uiting komen
1).
Bij bepaalde
ondernemingen wordt
bijv.
de werktijd van de employé
bij het bereiken van de 60-jarige leeftijd teruggebracht tot
vier dagen, op 61 jaar tot drie dagen, op 62 jaar tot 2 dagen
en op 64 jaar tot één dag. Bij andere ondernemingen wordt
504
11-5-1960
de werknemer op 65 jaar gepensioneerd, doch deze heeft
dan de keuze om nog de helft van zijn vroegere werk te
blijven verrichten uiterlijk tot zijn 70ste jaar. Voor uur-
loners is dit aldus geregeld, dat
zij
om de andere week
een week werken en een week
vrij
zijn;
bij
de salaristrek-
kenden
is
de werkdag tot de helft gereduceerd.
Weer andere ondernemingen geven de werknemers, die
de 65-jarige leeftijd bereiken, een maand vakantie zonder
loon. In het 66ste jaar wordt dit uitgebreid tot twee maan-
den, in het 67ste jaar tot drie maanden enz. tot het punt is
bereikt, dat het salaris is gezakt beneden het bedrag van het
pensioen, waarop op dat tijdstip aanspraak bestaat. Bij
een dezer ondernemingen, de kauwgomfabriek Wm
Wrigley Jr., is een dergelijke regeling op basis van vrijwil-
ligheid ingevoerd zowel voor de fabrieksarbeïders als voor
het kantoorpersoneel. Deze regeling wordt aldus gemoti-
veerd, dat
zij
aan de werknemers de tijd geeft om hun
interessen buiten het werk te cultiveren, terwijl van het
standpunt van de onderneming uit een vervanger de tijd
krijgt om een grotere verantwoordelijkheid op zich te ne-
men. Er wordt veel gebruik van gemaakt.
Ook zijn er ondernemingen, die de employé op 65-
jarige leeftijd een vol jaar verlof geven, opdat deze kan
ervaren, of de pensionering hem bevalt. Indien dit onver-
hoopt niet zo zou zijn, kan hij in elk geval weer
bij
die
onderneming in dienst komen. Hieraan ligt de gedachte
ten grondslag, dat de adspirant-gepensioneerde zijn pen-
sioentijd geruster tegemoet treedt, indien hij de zekerheid
heeft er weer mee te kunnen ophouden, als het hem niet
zou bevallen. Bij andere ondernemingen wordt deze vrije
tijd ook wel vôér de 65-jarige leeftijd gegeven; de periode
11
is dan meestal iets korter. .
De American Sterilizer Company te Ene (Pa.) kent een
systeem, waarbij de werktijd wordt ingekort en tegelijkertijd
het pensioen over de vrije tijd wordt uitbetaald. Volgens
een bepaald rooster wordt dan afwisselend een maand
gewerkt en een maand vrijaf gegeven, tot men aan de idee
van het gepensioneerd
zijn
gewend is geraakt. Volgens
deze onderneming zou aldus voor vele werknemers het
gepensioneerd zijn niet meer een schrikbeeld vormen,
doch integendeel een begeerlijke zaak
zijn
geworden.
De Mutual Benefit Life Insurance Company te Newark
N.J. past een combinatie toe van mentale voorbereiding
op de pensionering in het jaar daaraan voorafgaande en
een vakantie van tien weken. De tijd, dat de employé af-
wezig is, is zo gesteld, dat het werk van de betrokken afde-
ling er niet onder lijdt; wel wordt zoveel mogelijk met de
belangen van de employé rekening gehouden. De maat-
schappij raadt de gegadigden aan de helft te nemen in het
eerste halfjaar en de tweede 5 weken in het laatste halfjaar.
De maatschappij stelt zich hier als voornaamste doel de
werknemer gelegenheid te geven zijn plannen, die hij voor
zijn pensionering heeft gemaakt, nader te onderzoeken,
ofwel een nieuwe woonplaats te zoeken, waar hij zich na
zijn pensionering kan terugtrekken. De regeling geeft tevens
zijn vervanger gelegenheid zich in te werken, terwijl voorts
1)
Een overzicht van hetgeen op dit terrein door het particu-liere bedrijfsleven wordt gedaan, vindt men in een rapport van
de U.S. Civil Service Commission, getiteld: ,,Study of private
industry practices relative to gradual entry into retirement”
(november 1958). Voor een korte samenvatting van het vraagstuk
zie men het artikel: ,,Gradual retirement; latest idea for older
workers” in het Amerikaanse blad ,,U.S. News and World
Report” (dd. 28 september 1958). Een Duitse vertaling van dit
artikel is opgenomen in het ,,Zentralblatt für Arbeitswissen-
schaft” (editie maart 1959).
nog de mogelijkheid bestaat kwesties betreffende het werk
te bespreken vdrdtt de érvaren kricht zich’ definitief
terugtrekt. Ook deze regeling is geheel vrijwillig. .Er wordt
veelvuldig gebruik van gemaakt.
Soms wordt de ‘methode toegepast van het verstrekken
van extra (betaalde) vakantie gerelateerd aân het aantal
dienstjaren, zulks wederom met het oog op het geleidelijk
doen toenemen van de vrije
tijd
in verband met de aan-
staande pensionring. Als dûbbel voo’rdeel van deze extra
vakantie wordt’gezien; dat dè’employé kan wennen aan de
vrije tijd en dat de werkgever gedwonge
n wordt geoefende
plaatsvervangers gereed te houden voor de plaatsen, die
nu nôg bezet worden “door de
;
oudere functionarissen.
In de hierboven genoemde ,’oorbeelden komt telkens
tot uiting, dat een geleidelijke pensionering geacht wordt
in het ‘belang te’zijn zowel van debetrokken werknemers
als van de Detreffeilde dndernemingen. De’docVr de diverse
ondelnemingen toègeaste ‘methoden zullen naar Neder
–
landse maatstaf op het eerste’gezicht zeker niet alle even
aantrekkelijk gevonden’ worden. Begonnen- zou echter
kunnen worden met een methode, waarbij in de laatste
jaren voor de pensionering een steeds langere vakantie
wordt gegeven, terwijl een vergoeding wordt verstrekt
voor de gederfde inkomsten, hetzij door de onderneming,
hetzij door,een pensioenfonds. Op deze eenvoudige wijze
zouden reeds talrijke bezwaren, verbonden aan. dc be-
staande — naar onze mening te scherpe – scheiding tussen
produktieve , en niet meer produktieve jaren, kunnen
worden opgeheven.
Uit de aangehaalde en andere voorbeelden blijkt voorts,
dat het moderne produktieproces er niet toebehoeft te
leiden, dat de bij dit proèes’ betrokkenen op een steeds
vroegere leeftijd worden gepensioneerd. De vroeger hier
te lande wel uitgesproken verwachting, dat de ontwikkeling
vao de moderne maatschappij tot een steeds kortere deel-
neming aan het produktieproces zou leiden, lijkt derhalve
niet bewaarheid te zullen worden. Integendeel, de praktijk
schijnt steeds meer ingang te vinden, dat de betrokken
werknemers weliswaar op de vastgestelde, datum met pen-
sioen gaan, doch terstond daarna weer in dienst genomen
worden, gewoonlijk voor een termijn van één jaar, welke
termijn vervolgens telkens verlengd kan worden.
Toepassing door de Amerikaanse Overheid.
De invoering van een werkverminderingsschema, waarbij
terstond pensioen wordt gegeven met daarnaast arbeids-
loon, dat tot op zekere hoogte cumulatief met het pensioen
wordt genoten, wordt thans door het Amerikaanse federale
Departement ‘van Gezondheid, Opvoeding en Sociale
Zaken overwogen. A1,daar is men bezig een systeem uit te
werken voor de aan dit Departement ‘verbonden ambte-
naren, waarbij men zich voorstelt, dat de betrokken werk-
nemer, die dit zou wensen, op 62 jaar (of op een hogere
leeftijd) wordt gepensioneerd, doch onmiddellijk daarop
weer in dienst wordt genomen op een aflopend werk-
schema. Zijn• werktijd zou dan geleidelijk verminderen
oyer een periode van vijf jaar of, als dat eerder plaatsvindt,
tot zijn 70ste jaar
2).
Een werkgroep van ditDepartement
heeft met het oog hierop onderzocht, op welke wijze deze
geleidelijke werkvermindering zou kunnen plaatsvinden.
‘2)
Het Anie’rikaanse gouvernement kent een gedwongen pen-
sionering voor zijn ambtenaren, indien 15 of’meer dienstjaren
zijn vervuld, op 70 jaar.
11-5-1960
505
Een vijftal methoden zou daarvoor in aanmerkingkunnen
komen:
‘
/
jaarlijkse verkorting van de arbeidstjjd.
Een 62-jarige
krijgt dan bijv. in het eerste jâar twee volle maanden
vakantie, in het volgende jaar drie maanden en zo telkens
een maand erbij in de volgende jaren;
geleidelijke verkörting van de werkweek.
In het eerste
jaar wordt bijv. de arl5eidstijd ‘verkort van
vijf
tot vier
dagen en in het volgénde of daarop volgende jaar van vier
tot drie dagen per week;
kortere werkdagen.
Het einde van de arbeidsdag wordt
in, het eerste jaar bijv. van 17 uur verplaatst naar 15 uur
en in het volgende of daarop volgende jaar naar 12 uur;
geleidelijke vermindering van het dragen van de verant-
woordelijkheid
en door overdracht van taken aan jdngere
krachten, te beginnen bij de leeftijd van 60 jaar;
verandering van werkzaamheden in
die zin, dat de
huidige wèrkzaamheden worden beëindigd bijv. op de
leeftijd van 60 jaar en worden vervangen door minder
inspannend en minder verantwoordelijk werk.
Met het oog op de praktische toepassing van een en
ander is een handleiding
3)
samengesteld, bestemd voor de
belanghebbende functionarissen van het Departement.
Wat de financiële kant van de zaak betreft, is tegelijkertijd
een amendement op de Amerikaanse Pensioenwet voor
het burgerlijk overheidspersoneel ontworpen, welke de
strekking heeft de anti-cumulatiebepalingen te verzachten
in de gevallen, dat de betrokken ambtenaar aan een werk-
.verkortingsscherna bezig is
4).
Een en ander is inmiddels
door de Minister van Gezondheid ter advies voorgelegd•
aan de U.S. Civil Service Commission (deze commissie
behandelt alle personeelsaangelegenheden van de federale
Regering, met inbegrip van de pensioenen). Stemt deze
commissie met de voorstellen in, dan dient nog legalisatie
door het Congres te geschieden.
Er
schijnt
echter kaits op te
zijn,
dat invoering reeds
eerder zal kunnen plaatsvinden. Uit de verschillende publi-
katies krijgt men de indruk, dat met veel belangstelling
wordt uitgezien naar de resultaten, welke de regeling bij
de Overheid zal opleveren. Een door het genoemde Depar-
tement ingestelde enquête
5)
onder de daarvoor in aanmer-
king komende ambtenaren wees uit, dat van de zijde der
betrokkenen zelf voldoende belangstelling voor de gelei-
delijke pensionering bestaat, waardoor verwacht wordt,
mede gezien het geheel vrijwillig karakter van de regeling,
dat hiervan op ruime schaal gebruik zal worden gemaakt.
De extra aandacht, welke ten aanzien van deze ontwikke-
ling van de zijde van het Amerikanse bedrijfsleven aan
Tapering-off. A handbook for those who will share in
carrying Out the tapering-off program of the Department of
Health, Education and Welfare (juni
1959).
Onder vigeur van de huidige Civil Service Retirement Act
is vrijwillige pensionering mogelijk, hetzij op de leeftijd van
62 jaar, indien ten minste
5
dienstjaren volbracht
zijn,
hetzij op 60 jaar, indien ten minste 30 dienstjaren vervuld zijn.’ In beide’
gevallen wordt het pensioen onverkort uitbetaald. De berekening
van de hoogte van het pensioen is vrij ingewikkeld (over elke
5 jaar diensttijd wordt een bepaald opbouwpercentage in be-
schouwing genomen, dat hoger wordt naarmate de diensttijd langer duurt), doch voor de normale gevallen (ten minste 10
dienstjaren en een gemiddeld salaris’ van ten minste $ 5.000)
komt het totaal pensioen op het aantal dienstjaren maal 2 pCt.
van het gemiddelde salaris, verminderd met
33/4
pCt. Het
maximum ad 80 pCt. van het gemiddelde salaris kan dan worden
gehaald in 4111/12 jaar; voor de lagere salarissen is de pensioen-
regeling iets gunstiger en kan het maximum gehaald worden
bij 40 dienstjaren.
Study of employees’ interest in tapering-off (mei 1959).
de dag wordt gelegd, hangt wellicht nede samen met de
huidige schaarste aan ervaren personeel, dat de thans met’
pensioen gaanden zou kunnen vervangen, welke schaarste
verband zou houden met de lage geboortecijfers in de jaren
omstreeks 1930. Het wordt daarom van veel belang geacht,
dat de oudere werkkrachten, zij het dan in verminderde
mate, in het produktieproces kunnen blijven ingeschakeld.
Ook macro-economisch zou dit laatste van grote betekenis
zijn: volgens het in noot 1 genoemde i’apport va’n de U.S.
Civil Service Commission zou vroegtijdige pensionering
het land thans reedr naar schatting jaarlijks meer dan
$
5
mrd. kosten aan produktieverlies.
Toepassing in Nederland.
Zal zich ‘een ontwikkling als hierboven geschetst te
eniger tijd ook in Nederland gaan voordoen? Vele van de
argumenten, die in Amerika in het veld wo’rden gebracht
ten gunste van de geleidelijke pensionering, zullen’ ook op
de toestanden hier te lande kunnen worden toegepast.
Een geleidelijke vermindering van werkzaamheden voor
de oudere werkkrachten zal in beginsel ook wel nimmer
bestrijding vinden, omdat dit nu eenmaal samenhangt met
de langzaam voortschrijdende fysieke en mentale slijtage
‘van, de mens
bij
het klinmen der jaren. In deze gedachten-
gang zou het probleem juist andersom moeten worden
gesteld, nI. op welke ‘wijze en in welke mate kan het
produktieproces op deze realiteit’orden ingesteld?
In de hierboven reeds aangehaalde handleiding oor’ de
Amerikaanse overheidsdienst wordt deze laatstë kwestie
uitvoerig behandeld. Betoogd wordt, dat het werk op vele
manieren kan worden gedaan en dat een doelmatige ,,job
engineering” zal aantonen, dat bepaalde onderdelen van
functies en taken, die vroeger als onsplitsbaar werden be-
schouwd, evengoed door een a’nder kunnen worden ver-
richt, zonder dat het overblijvende deel van het werk daar-
‘door wordt’ geschaad, en dat derhalve niemand zal blijken
geheel onmisbaar te zijn. Aandacht wordt voorts besteed
aan het ,,face-losing” aspect, het prestigeverlies, dat over-
schakeling op minder en lichter werk voor de betrokkenen
mee zou kunnen brengen. In het algemeen ziet men dit
niet als een onoverkomelijk bezwaar, doch verwacht
men, dat de aanvankelijke weerstanden, die hier eventueel
mochten optreden, meer en meer zullen verdwijnen naar-
mate de geleidelijke werkvermindering meer gebruikelijk
zal zijn geworden.
Wat de toepassing voor de afzonderlijke ondernemingen
betreft, lijkt het niet mogelijk, dat hiervoor algemene regels
zullen kunnen worden opgesteld. De omstandigheden, welke
zich bij de onderscheidene bedrijven voördoen, lijken daar-‘
toe te zeer uiteen te’lopen. Zo zal o.a. een rol spelen de
mate, waarin de werkzaamheden in het betreffende bedrijf
gemechaniseerd zijn, waardoor bepaalde werkzaam,heden
niet of moeilijk onderbroken kunnen worden en dus het
probleem van de plaatsvervanging sterk naar voren treedt.
Een werkverminderingsprogramma zou voorts overwogen
kunnen worden, indien in een bepaald bedrijf wordt
overgeschakeld,naar een volautomatische bedrijfsvoering
6).
Daarentegen zal in bedrijven, waar het tempo niet door de
machine wordt bepaald, doch het ambachtelijke karakter
van het werk nog overheerst, de behoefte aan bijzondere
maatregelen op dit punt’ wellicht minder gevoeld worden,
omdat de arbeider naarmate hij ouder wordt
zijn
arbeids
tempo dienoverèenkomstig zal verminderen. Het lijkt,
daarom in de rede te liggen, dat een eventuele praktische
toepassing van de geleidelijke pensionering het eerst bij
506
,
11-54960′
–
het industriële grootbedrjf mag worden verwacht. Niet
alleen kan hier de continuiteit in het produktieproces ge-
makkelijker gewaarborgd worden, doch ook zijn hier veelal
eigen pensioenfondsen aanwezig, die’ deze nieuwe wijze
van werkvermindèring met een aanvullend pensioen kun-
nen completeren.
–
De betreffende pensioenvoorzieningen zullen daartoe
naar het ong wil voorkomen wel enige aanpassing behoeven.-
Bij vele particuliere pensioenvoorzieningen toch bestaat
weliswaar de mogelijkheid het pensioen vervroegd te laten
ingaan of wel,
bij
doorwerken nâ de pensioendaturn, dit
pensioen’later uit te keren, doch in de praktijk kunnen deze
bepalingen niet van grote betekenis worden geacht. In
beide gevallen vindt een herberekening van het pensioen
plaats ‘op actuariële basis, hetgeen ertoe leidt, dat in het
eerste .geval, bij vervroegd pensioen, het bedag daarvan
doorgaans z6 laag uitvaJt, dat de betrokken werknemer,
die eigenlijk met werken zou moeten ophouden, hiervan
geen gebruik kan maken en daardoor gedwongen is nog
een aantal moeilijke jaren door te maken, voordat de pen-
sioendatum is bereikt; zulks èvenwel ten nadele van zijn
gezondheid en ook ten nadele van zijn werkgever, die aan
een dergelijke kracht ook weinig meer zal hebben. Omge-
keerd zal ook het doorwerken nâ de pensioendatum veelal
plaatsvinden, omdat de betrokken werkkracht op
65-
jarige leeftijd nog niet genoeg pensioen heeft opgebouwd,
ofschoon het wellicht beter voor hem (en ook voor zijn
werkgever) zou zijn, indien hij er op dat tijdstip maar mee
zou ophouden. Een en ander zou kunnen worden onder
–
vangen door het pensioen in deze gevallen meer in over
–
eenstemming met de behoefte van de betrokken persoon
en van de onderneming vast te stellen, waarbij deze belan-
gen tçgen elkaar kunnen worden afgewogen. Bij een gelei-
delijke vermindering van de werkzaamheden, die zich over
een aantal jaren uitstrekt, zullen de hiermede wellicht
gepaard gaande extra pensioenkosten overigens gemiti-
geerd worden door de aanvankelijk nog lage pensioen-
uitkeringen.
Wat hier ten aanzien van het particuliere grootbedrijf
werd opgemerkt, zou mutatis mutandis evenzeer kunnen
gelden voor de Overheid als groot-werkgeefster. Ofschoon
uit de bovenaangehaalde voorbeelden niet blijkt, dat men
in Amerika een principieel onderscheid maakt tussen
hoofdarbeiders en handarbeiders, wat betreft de mogelijk-
heid van een geleidelijke vermindering van werkzaam-
heden, zal het wellicht
eenvoudiger
zijn een dergelijk
systeem voor de hoofdarbeiders uit te werken dan voor de
handarbeiders. Naar onze mening zou dan ook de Over-
heid met haar hoog percentage hoofdarbeiders tot de
eërsten kunnen behoren, die een dergelijke regeling in
6)
in het rapport van de Directeur-Géneraal van het Inter
–
nationaal Arbeidsbureau inzake ,,Automation and other Techno-logiçal Developments” (1957), uitgebracht aan de Internationale
Arbeidsconferentie, wordt o.a. ook op deze
mogelijkheid
de
aandacht gevestigd. De zich bij de omschakeling naar een geau-
tomatiseerde bedrijfsvoering voordoende overgangsproblemen
zouden naar de mening van de Directeur-Generaal kunnen wor-
den verzacht tenaanzien van de oudere werknemers, door een
soepele pensioenpolitiek toe te passen en een behoorlijk pensioen
toe te kennen. Ook in dit rapport wordt de verwachting uitge-
sproken, dat, hoewel de automatisering en andere technische
vorderingen het op zichzelf mogelijk zullen maken de duur
van de actieve periode in economische zin verder terug te brengen,
zodat men eerder met pensioen zou kunnen gaan, op de lange duur in een dergelijke geautomatiseerde maatschappij de aan-
dacht meer zal uitgaan naar een grotere mate van vrije tijd in de
loop van de actieve periode en een meer geleidelijke pensionering,
dan naar een verder terugschroeven van de pensioengerechtigde
leeftijd zonder meer,
11-5-1960
praktijk zou kunnen brengei. Hierdoor, zou tevens een
voorbeeld worden gesteld, waarmede andere werkgevers,
die op dit punt een initiatief zduden willen nemen, hun
voordeel kunnen doen. Wat de pensioenregeling voor het
overheidspersoneel betreft, doet zich daarbij thans de
gunstige omstandigheid voor, dat de Pensioenwet voor
het burgerlijke overheidspersoneel op het punt staat naar
de eisen des tijds te worden geinoderniseerd. Men mag
daarom hopen dat daarbij ook aan het onderhavige
vraagstuk de nodige aandacht zal worden geschonken,
zodat op dit stuk een soepeler pensioenpolitiek kan
worden gevolgd dan binnen het kader van de huidige
wettelijke bepalingen mogelijk is.- –
Hoewel het vrijwillig karakter bij de geleidelijke penio-
nering voorop staat, zal deze vrijheid anderzijds toch niet
zo ver mogen gaan, dat de betrokken werkkrachten tot op
hoge leeftijd maar steeds in functie zouden kunnen blijven,
terwijl het in ieders belang zou zijn, dat hieraan een eind
zou worden gemaakt. Voor het in dit opzicht stellen van
een uiterste datum, welke in geen geval overschreden mag
worden, pleiten verschillende omstandigheden. Op bedrijfs-
geneeskundige gronden wordt door Prof. Burger
7)
onzes
inziens terecht betoogd, dat er een vaste einddatum behoort
te zijn, waarop men kan rekenen, dat het danookonher-
roepelijk is afgelopen Prof. Burger merkt daaromtrent op,
dat, indien geen vaste einddatum wordt gesteld, doch men
de pensionering op biologische gronden laat rusten, het
dan in de praktijk vaak_moeilijk zal zijn de betrokkene,
zonder hem aan het schrikken te brengen, duidelijk te
maken, dat het op een gegeven tijdstip werkelijk beter is er
maar mee op te houden en met pensioen te gaan. Hoe kras
ouderen soms ook mogen zijn, te eniger tijd zullen toch
ouderdomsverschijnselen optreden, waardoor hun presta-
ties dalen. En wat het vaak gedane beroep op de verkregen
ervaring betreft, wijst Prof. Burger er terecht op, dat er een
groot verschil is tussen de door iemand verkregen ervaring
omtrent hoe het vroeger ging en de bruikbare ervaring,
waar men dus in de huidige omstandigheden iets aan heeft.
Ten slotte speelt ook’het financiële aspect een belangrijke
rol. Hoevelen zullen het kunnen opbrengen om, met een
aanzienlijke achteruitgang van inkomsten voor ogen, -met
het werk op te houden als men hiertoe niet verplicht wordt?
Wat het bepalen van deze einddatum betreft zij ten slotte
opgeinerkt, dat in verschillende landen
,
tegenwoordig de
tendens valt waar te nemen, deze iets te verhoen boven
de tot nu toe veel voorkomende datum van 65 jaar. In Zwe:
den bijv. is zij thans gesteld op 67 jaar. In de Verenigde
Staten treft men vaak als uiterste datum de 70-jarige leeftijd
aan. Orizes inziens zou ook hier te lande een verhoging
van de einddatum overwogen kunnen worden, indien
hiermede gepaard zou gaan het openen van de mogelijkheid
van een geleidelijke pensionering op ‘jongere leeftijd met
een behoorlijke pensioenuitkering. Hierdoor toch zou meer
aan de individuele belangen van de betrokken werkkrachten
tegemoet gekomen kunnen worden dati tot nu toe het ge-
val is, terwijl hiermede tegelijkertijd het belang van de
onderneming zou worden gediend. Bij de uitwerking van
een dergelijke gewijzigde ‘opzet dient echter steeds de ge-,
dachte voorop te staan, dat aan de arbeidende mens een
passend levensonderhoud wordt verzekerd, indien voot’
hem het tijdstip is aangebroken, dat de produktieve arbeid
moet worden beëindigd.
‘s.Gravenhage.
Mr. R. STRAATSMA.
7)
Prof. Dr. G. C. E. Burger in ,,Mens en Onderneming”,
jrg. 1955, blz. 290 e.v.
507
De huidige. stand vati- zaken met betrekking
tot ‘de Oministtatieve automatisering
Het gebruik van elektronische administratie-apparatuur,
nog maar kort geleden begonnen, schrijdt in een snel tempo
voort: In 1946 kwam in de Verenigde Staten de eerste
elektronische rekenmachine, de Eniac, áereed, die e’.’ena1s
‘haar-opvolgers aanvankelijk uitsluitend voor wetenschap-
pelijke en ‘technische berekeningen werd gebruikt. Om-
streeks 1950 werden met eléktronische rekenmachines de
eerste proeven op het alministratieve terrein genomen.
In 1955 kon in de Verenigde Staten nog nauwelijks één
belangrijke toepassing van elektronische administratie-
techniek in de praktijk worden waargenomen. Thans zijn
in dit land meer dan 2.000 administratiecomputers geïn-
stalleefd, waaronder 400 waarvan de aanschaffingswaarde
boven de $1 mln, ligt. In het vrije Eurôpa bedraagt dit
aantal meer dan 120, bijna alle-behorend tot de categorie
der middelgrote apparatuur. Voor zover bekend wordt in
de Sowjet-Unie nog slechts op beperkte schaal aandacht
besteed aan de toepassing van computers in de admini-
stratieve séctor. Daarentegen neemt de elektronische reken-
techniek, o.a. voor wetenschappelijke en technische doel-
einden, een zèer grote ‘plaats in.- De uitermate gecompli-
ceerde elektronische berekeningen voor het schieten vân
een raket naar de maan werden met een nauwkeurigheid
van 120 cijférs achter de komma uitgevoerd.
‘Het lijkt erop of men allerwege van zijn eerste verbazing
en onwennigheid ten aanzien van de wondermachine be-
komen is, al zullen vele gebruikers en waarnemers het
Simon Stevin nog niet nazeggen, dat ,,wonder is gheen
wonder”. Verschillende tekenen doen vöorts veimoeden,
dat de administratieve automatisering een tweede fase is
ingegaan,
enerzijds gekenmerkt door een streven om de
toepassingsmogelijkheden in theorie en praktijk grondig
te verkennen en te realiseren, anderzijds door een bezin-
ning op weer nieuwere technische ontwikkelingen, ,,the
next generation of computers”. Een opvallend verschijnsel
daarbij is, dat ook buiten de kringen van financieel-econo-
misch deskundigen, administrateurs, accountants e.d., een
toenemende aandacht voor elektronische reken- en admi-
nistratietechniek blijkt te ontstaan. Bestuurders van bedrij-
ven buy, beginnen behoefte te gevoelen aan voorlichting
op het betreffende gebied omdat
zij
voorvoelen, dat van
de administratieve automatisering – anders dan bijv. van
de automatisering iii de fabricage – allerlei invloeden op
het bestuursorganisme kunnen uitgaan. Niet ten onrechte,
want de studie van de werking van een bedrijf, gericht op
het gebruik van een computer, doet nog scherper dan vroe-
ger naar voren komen hoezeer leiding en functionering
,
van een bedrijf met registratie, bewerking en voôrtstuwing
van informatie verbonden zijn. Bovendien blijkt in bedrij-
van waar administratieve handelingen een belangrijke rol
spelen – banken, girodiensten, levensverzekeringmaat-
schappijen e.d. – de stormachtige groei in verschillende
gevallen gepaard te gaan met, bij gelijk prijsniveau,
per
eenheid relatief stjjgende kosten,
een verschijnsel dat door
–
broken kan worden door gebruik te maken van elektro-
nische administratietechnieken. Afgezien hiervan kunnen
508
deze bedrijven de absolute omvang van hun personeels-
bezetting aanmerkelijk beperken.
De voortschrijdende ontwikkeling heeft in ons land in
sommige kringen de élektronische reken- en administratie-
machines ruimer en algemener doen omschrijven als
infor-
matieverwerkende
machines, waardoor tevens een pendant
is verkregen voor de in de Angelsaksische landen in ge-
bruik gekomen uitdrukking ,,data processing”. Mede onder
invloed van de nieuweré inzichten wordt het begrip admi-,
nistratie thans ook anders gedefinieerd dan vroeger. Hoe-
wel in de laatste decennia het begrip administratie al veel
ruimer dan het oorpronkelijke’ begrip boekhouding werd
omschreven, laat toch de volgende omschrijving, als in
recente publikaties van het N.I.V.A. gehanteerd, de na-
oorlogse evolutie zien: ,,Administreren is het systematisch
vastieggen, verwerken en verstrekken van informatie ten
behoeve van het besturen en functioneren van een huis-
houding en ten behoeve van de verantwoording welke
daarover moet worden afgelegd”. –
Parallel met deze.ontwikkeling is een streven waarneem-
baar om tot een âlgemene informatietheorie te komen.
Communicatie-ingenieurs, mathematici, sociaal-psycho-
logen, neurologen en administratie-deskundigen zijn op
weg elkaar hier te. ontmoeten. Vermoedelijk zullen in de
naaste toekomst ook beoefenaren van de taalwetenschap-
pen, waarover in het volgende artikel meer, zich
bij
hun
gezelschap voegen.
Naar aanleiding van vroegere beschouwingen hebben
lezers gevraagd een aantal veel voorkomende uitdrukkingen
en begrippen nader te willen toelichten. Dit is, gezien het
grote en steeds toenemende woordenarsenaal, een moeilijke
opgaaf. In verband daarmede moet dan ook een nadere
omschrijving beperkt blijven tot slechts enige begrippen
en woorden.
Enige begrippen en woorden.
Elektronische rekenmachines
zijn machines, waarbij door ge-
bruik te maken van op de moderne elektronentechniek of elek-
tronica gebaseerde hulpmiddelen, met zeer, grote snelheden –
veelal in miljoenste seconden – .rekenkundige bewerkingen
kunnen worden uitgevoerd.’ Deze bewerkingen geschieden via
een proces van massale hoeveelheden stroomstootjes of impul-
sen, die volgens een voor elk machinetype kenmerkend systeem
kunnen worden gesorteerd, geselecteerd, korte of langere tijd
bewaard, opgeteld en afgetrokken.
Elektronenkunde of elektronica
is die tak van de elektrici-
teitsleer die zich bezighoudt met het gedrag van vrije elektronen.
Het lid van de Raad van Bestuur van Philips, Ir. Th. Tromp,
heeft in een tweetal interessante lezingen voor dç Radio Volks –
Universiteit een voor een breed publiek toegankelijke uiteen-
zetting gegeven over de nieuwste ontwikkeling van de elektronica.
De gedrukte tekst van deze lezingen is verkrijgbaar
bij
de Radio
Volks Universiteit Holland te Bussum.
Er zijn
digitale en analoogmachines.
Analoogmachines zijn
elektronische machines waarbij voor informatieverwerking
gebruik gemaakt wordt van afstanden, voltages en andere fysi-
sche variabelen (vergelijk de rekenliniaal). Zij zijn in hét alge-
meen niet bruikbaar voor administratiedoeleinden, ofschoon wel
een samenwerking met digitale machines onderweg is. De snel-
heidsmeter van een auto is buy, te vergelijken met een analoog-
machine, de kilometerteller met een digitale machine.
11-5-1960
,
Bij
digitale
elektronische rekenmachin’ wordt gebruik ge-
maakt van cijfers. Aangezien deze machines slechts ku ,nen wer-
ken dôor een keuze te ‘maken. uit’twee môgelijkheden – buy. –
het al dan niet door laten van een stroomstootje – moet het
gebruikTelijke tientallige of decimale stelsel omgezet worden
in een stelsel, dat gebaseerd is op de keuzemogelijkheden tussen
de cijferwaarden 0 en 1. Dit is het tweetallige of binaire stelsel.
Tientallig of decimaal-
Binaire voorstellings-
stelsel
wijzen
0
0.000
1
0.001
10
0.010
110.011
100
0.100
101.
0.101
110
0.110
III
0.111
1.000
1.000
– 1.001
1.001
Het decimale getal 7,239 buy. kan in een binair stelsel worden voorgesteld door de volgende cijferreeks: 0111.0010.0011.1001
(16 codetekens). Men noemt dit decimaal binair gecodeerd.
In administratiesystemen gebruikt men vaak dit codesysteem’
In wetenschappelijke machines gebruikt mendaarentegen meest-
al het zuivere binaire stelsel. Het getal 7.239 wordt dan weer-
gegeven door 1110.001000111 (hierbij gebruikt men dus 13 in
plaats van 16 codetekens).
Het symbool 0 of 1 heet
bit,
samentrekking van
binary digir. Men getiruikt ook vaak het woord teken;
dit is een cijfer, letter
of ander teken.
Tot voor kort waren alle elektronische reken- en administratie-
machines met
buizen
uitgerust; thans komen ook machines aan
de markt die overwegend van
transistoren
zijn voorzien, de zgn.
,,solid state computers”. In verband met de vele voordelen van
getransistoriseerde machines, zoals minder stroomgebruik, weinig
warmte-ontwikkeling, veel grotere compactheid, is te verwach-
ten dat aan deze de naaste toekomst is.
• Elektronische administratiemachines onderscheiden zich van
elektronische rekenmachines door een ingewikkelder invoer-
problematiek annex -apparatuur, door bijzondere geheugen-
organen en uitvoerapparatuur. Dit houdt verbahd met het feit,
dat
– bij
elektronische rekeninachines,
het aantal ingevoerde
gegevens betrekkelijk gering is, de machinale bewerkingen ervan
vele zijn, maar de uitvoer uiteindelijk beperkt is, terwijl
– bij
elektronische administratiemachines
het aantal inge-
voerde gegevens zeer groot is, de machine deze betrekkelijk
weinig en eenvoudige bewerkingen doet ondergaan, maar de
uitvoer- annex afdrukapparatuur omvangrijk is. Wat de
invoer
aangaat wordt gebruik gemaakt van ponsband
en magnetische band, toetsenbord en ponskaart. Een ponsband
is een papieren of plastieken band, waarin volgens een bepaalde
code gaatjes zijn geponst om aldus informatie over te dragen.
Een
magnetisché band
is een plastieken of metalen band, die
magnetiseerbaar materiaal bevat of er mede .bedekt is. Dit
magnetiseerbare materiaal kan informatie vasthouden, bijv. in
binaire vorm door gepolariseerde vlekjes.
Het interne verwerkingsproces voltrekt zich via
besturings-,
geheugen- en rekeneenheden. Besturingsorganen
regelen de volg-
orde van uitvoering van aan de machine gegeven opdrachten.
Geheugens
zijn media, die ,administratieve gegevens en het
bewerkingsprogramma kortere of langere tijd kunnen bewaren;
de meest bekende geheugens zijn:
akoestische geheugens,
waarbij elektrische impj1sen worden
omgezet in geluidstrillingen, die blijven rondlopen en steeds
elektrisch geregenereerd worden tot ze weer worden opgevraagd
om dan als elektrische impulsen hun weg te vervolgen;
magnetische trommels,
snel ronddraaiende cilinders,.waarvan het oppervlak bedekt is met magnetiseerbaar materiaal waarop
gegevens in de vorm van kleine gepolariseerde punten binair
kunnen worden vastgelegd; magnetische banden;
zie boven;
magnetische kernen
of
ringen,
een ringvormig stukje ferriet,
dat magnetiseerbaar is en gegevens kan bevatten door polari-
satie in de richting links om of rechts om. De polarisatie wordt
verkregen door het zenden van stroomstootjes door twee draden,
L
‘die door de ring lopen;
magnetische schijven, gramofoonplaatachtige geheugens; elektronenbuizén,
een vacuürndicht vat of ballon, op hoog
,vacuüm gepompt of met een neutraal gas gevuld, twee of meer
metalen elektroden bevattende waarop van buitenaf elektrishe
spanningen kunnen worden aangebracht;
rransistoren,-halfgelêiders, meestal van germaniuin of silicium.
Zç laten een elektrische stroom slechts in één richting door çn
beginnçn in toenemende mate de vaçuümbuis te yervangan
(niet o’veral!).
De keuze tussen de geheugens wordt bepaald door hun aan-
schaffings- en exploitatiekosten in verband met de aard en de
eisen van de administratieve verwerking. Van belang daarbij zijn
o.a. çapaciteit, toegangssnelheid, duurzaamheid, prijs. Een
daarmede verband houdend eenvoudig overzicht, waaraan niet
meer dan globale waarde mag worden toegekend, ontieen ik aan
het maandblad ,,Modern Kantoor” (november 1959).
Capaciteit
Toegangs-
1
Dsur-
Vorm van geheugen
(decimale
snelheid
zaam
1
tekens)
magnetischg trommel …………10.000
5 millisec.
ja
idem langzame
…………….
.
.. mln.
seconde
ja
elektronenbuizen en (rantistoren
10.000
10 microsec.
neen
vertragingslijnen
………………
10.000
100 microsec.
neen
m agnetische kernen
………….
100.000
10 microseç.
ja
magnetische schijven
…………5 mln.
1 seconde
ja
.
magnetische band
……………
0 mln.
3 minuten
ja
De uitvoer
kan geschieden op magnetische banden, papieren
banden, ponskaarten, regeldrukmachines, schrijfmachines en op
microflhrn. Voor administratieve doeleinden moet hij in de eerste
drie gevallen daaina in visueel leesbaar schrift afgediukt worden.
Programmeren
is het opstellen van instructies voor de machine.
Voor sommige verrichtingen zijn honderdçn of duizenden instruc-
ties nodig. Automatisch programmeren is de techniek,. waarbij
de machine zelf wordt gebruikt om een visueel leesbaar pro
gramma om te zetten in een vorm waarmede de machine kan
werken. De ineeste fabrikanten hebben hun eigen automatische
programma’s ontwikkeld, welke onderling grote afwijkil3gerl
vertonen. Getracht wordt momenteel in deze zeer snel tot ont- -.
wikkeling gekomen automatische programmatechnieken een
zekere eenheid en standaardisatie te brengen. Random
versus
sequenrial
invoer.
.Random
invoer is de moge-
lijkheid om de gegevens die een bewerking moeten ondergaan
in een willekeurige volgorde in de machine te brengen. In som-mige gevallen kunnen belangrijke besparingen worden bereikt,
wanneer de gegevens vô& de eigenlijke invoer in een vaste, afge
sproken, volgorde, bijv. een numerieke volgorde, worden gerang-
schikt en voorbewerkt. Dit heet
sequential
invoer. Wanneer de
invoerapparatuur direct met de eigenlijke machine is verbonden en dus de gegevens onmiddellijk doorgeeft, is er sprake van een on-line systeem.
Wanneer de gegevens a.h.w. eerst opgespaard
worden om na verloop van tijd aan de machine te worden toege-
voerd, spreekt men van
off-line systeem.
Dé on-line systemen
krijgen bijzondere betekenis in verband met de ontwikkeling
van de data transmissie over grote afstanden.
De technische ontivikkeling.
De interne organisatie en constructie van het verwer-
kingsgedeelte blijven de aandacht van een grote schare
– fysici, mathematici en technici vragen. Een van de nieuwig-
heden is het streven om vérschillende onderdelen van’ de
computer gelijktijdig op volle bezetting te laten opereren.
Hoewel elektronische reken- en administratiemachines met
fantastische snelheden wérken zijn er toch onderdelen, die
‘tijdens het gebruik kortere of langere
tijd
stil staan. Men
trachtnu de machine intern zo te organiseren, dat de onder-
delen gelijktijdig onafhankelijk vah elkaar kunnen opere-
ren, waardoor wachttijden gemirtimaliseerd worden. Paral-
lel daaraan loopt het verschijnsel om het zgn. programme-
ren grotendeels door de machine, via een beperkt aantal
eenvoudige instructies van buiten af, zelf te doen verrichten.
Zoals begrijpelijk worden de snelheden steeds verder
opgevoerd. Men begint naast micro (miljoenste) seconden
van nano (duizendmiljoenste) seconden te spreken. Ondér
–
staande gegevens geven enige indruk van de snelheids-
ontwikkeling gedurende de laatste jaren.
De hogere leessnelheid in
1959
t.o.v. 1956
bij
informatie
op ponskaarten en ponsbanden houdt verband met de
11-5-1960
.
509
1956
. 1959
per seconde
1
per seconde
lezen
80 koloms ponskaart
…………….
480 tekens
2.500 tekens
idem
. )
6 kaarten
32 kaarten
ponsband
……………………..
500 tekens
1.500 tekens
magnetische band
…………..
15.
.000 tekent
100000 tekens
magnetische kaart
……………….
–
100.000 tekens
schrij ‘en, ponsen, afdrukken
schrijfmachine
…………………..
10 tekens
100 tekens
80 koloms ponskaart
…………….
160 tekens
320 tekent
idem
) ……………(2 kaarteii)
(4 kaarten)
ponsband
………………………
25 tekens
300 tekent magnetische band
……………
15.000 tekens
100.000 tekens
magnetische kaart
…………….
–
100.000 tekens
tabelleermachine
…………….
5
.2, regels
. 5 regels
regeldrukmachine
……………
5
regels
20 regels paginadrukmachine
……………
–
75 regels
xerografische drukm. …………
.-
100 regels
(1 regel = 100-140 tekens)
overgang van .elektromechanische naar foto-elektrische
aftasting. Een rol speelt ook de overgang van het mecha-
nische naar het pneumatische transport van de informatie-
drager, dat sinds kort ook mogelijk is bij ponskaarten.
In bepaalde gevallen is toepassing van een binaire pons-
code mogelijk waardoor de kaartcapaciteit en leessnelheid
kunnen worden oj,gevoerd. Dë grotere lees- en schrijf-
snelheden van magnetische banden worden voornamelijk
veroorzaakt door de meerdere dichheid van de informatie
op de band en het versnellen van het starten en stoppen
der banden. Men neemt aan dat deze snelheden in de ‘kô-
mende jaren nog 20 tot 100 maal groter worden.’
Gezocht wordt naar goedkopere en nog minder ruimte
innemende geheugenelementen. Genoemd worden o.a.
vliesge’heugens
met dikten gelijk aan
1
/
40
van de bestaande
gemagnetiseerde oppervlakken en het gebruik van
kryo-
elektrische elementen,
waarbij de weerstand in stroom-
lopen tot bijna nihil wordt gereduceerd door de bedrading
op de temperatuur van vloeibaar h’elium ,te houden. Het
streven naar verkleining wordt wel aangeduid met
micro-
niiniaturisering;
In toenemende mate worden transistoren in plaats van
elektronenbuizen gebruikt, hoewel een ,,giant” computer,
als de Univac II nog steeds met buizen is uitgerust. Omdat
bij de fabricage van transistoren Vrij veel handwerk te
pas komt
zijn
ze nog duur, maar automatische produktie
van deze componenten is in voorbereiding. Verwacht
wordt dat tegen
1965
de omzet van transistoren die van
buizen zal overtreffen.
Wat de
uitvoer
aangaat, de zgn. afdrukmachines werkten
tot voor kort met een capaciteit van 500 tot 600 regels,
ieder van 80 tot 120 tekens, per minuut. Thans komen
machines aan de markt met afdrukmogelijkheden van
1000 en meer regels per minuut. Een bijzonder procédé
is de zgn. xerografie, waardoor afdrukken van 5.000 – 8.000
regels per minuut mogelijk zijn, een capaciteit waaraan
echter voorshands nog weinig behoefte it. Er zijn voorts
afdrukmachines in de handel, waarbij de re. ultaten in een
punten- of lijngrafiek kunnen worden afgedrukt. De invoer
blijft nog een probleem van de eerste orde hetgeen hier-
onder afzonderlijk wordt toegelicht.
De invoer.
Öm haar werk, overeenkomstig de instructies,
t.
kunnen
verrichten moet een groot aantal basisgegevens in de ma-
chine.worden gevoerd. Deze gegevens worden in het al
meen. ontleend aan documenten van derden: factu
en
nota’s, verschepingsdocumenten, aanmeldingsformulieren
loonbriefjes enz. De overbrengirig van deze gegevens op’
de invoermedia geschiedt met de hand. Dit is niet alleen
een tijdrovende en daârdoor kostbare zaak, maar er ont-
staat daardoor in som-
mige gevallen ook de
behoefte aan een zeer
• groot corps codeersters
of ponsters. Aangezien
het aanbod van deze
laatsten zeer beperkt
is, kan daardoor een
belangrijk knelpunt
voor de administratie-
ve automatisering ont-
staan. Het is daarom
begrijpelijk dat er al
geruime tijd naarstig
gezocht wordt naar
het aûtomatisch lezen
van getypt en gedrukt
schrift, ten dele ook
van geschreven schrift
in gestileerde. vorm.
Zoals ik reeds in een
vorige beschouwing
vermeldde
1)
is men
er vergaand in geslaagd
gedrukte cijfers foto-
elektrisch te lezen of,
wanneer met magne-
tische inkt gëdrukt, af
te tasten. –
Voor éen’ doeltref-
fende aftasting is ech-
ter tot nu toe een, be-
paalde plaatsing op
het gronddocument
vereist, waaraan mo-
menteel alleen bij che
ques en giroformulie-
ren kan worden vol-
daan. De American
Bankers’ Association
heeft gekozen voor met
magnetische inkt ge-
drukte tekens, omdat
deze het best ,,bevui-
li’ig” verdragen. De
Association heeft in-
middels vijf rapporten
benevens een gids voor
drukkers doen ver-
schijnen. Het laatste
rapport draagt tot titel
,,The common machi-
ne language for mecha-
nized check handling,
final specifications and
guides to implement
the program”. Vijf
jaar geleden geloofden
weinigen aan de moge-
lijkheid dat de Ameri
can Bankers, die zich-
zélf ten aanzien van de
chequeformulieren hy-
1)
Zie ‘,,E.-S.B….no.
2020, dd. 7 maart 1956.
elk aandeel
‘Vereen.igd
Bezit van
1894′
vormt in
f.eite.een –
deskundig-
samengestelde
aande1e’n
portefeuille
Dit is mogelijk, omdat ‘Ver-
eenigd Bezit’ een beleggingsmaat-
schappij is, die de gezamenlijke
inbreng van haar aandeelhouders
belegt in ruim 175 zorgvuldig
geselecteerde fondsen. Zodoende
wordt een belang verkregen bij
tal van bedrijfstakken in bin-
nen- en buitenland. Elk aandeel
‘Vereenigd Bezit van 1 894’
verschaft U een aantrekkelijk
rendement met beperking van
risico.
Alle ‘banken en commissionairs
kunnen U inlichten.
N.V.
VEREENIGD
BEzIT VAN 1894
De voordelen san aanclelenbezit met
beperking van risico.
WESTERSJNGEL 84, ROTTERDAM
510
11-5-1960
,
S- •
–
.-. ;_
perindividualisten noemden, tot een dergelijk gemeen
schappelijk ontwerp zouden kunnen komen. D&nood –
het drukkend sorteerprobleem en de zeer snel stijgende
,
kosten van het éhequeverkeer – heft hen tot zover
tezamen gebracht. Afgewâcht moet nu worden – of een
voldoend’ aantal banken het systeem zal toepassen, aan-
gezien de betreffende apparatuur zeer, kostbaar is.
De voornaamste fabrikanten hebben het systeem aan-
vaard en veriaardien de dâartoe nodige machines. Alleen
de Belt Telephone Manufacturing Company – dochter
van de I.T.T. – blijkt in dezen een eigen weg te gaan. In
haar systeem wordt elk chequeformulier in een plastic
omslag geplaatst, waaroji zich een magnetiseerbare strip
bevindt. Via deze strip, waafop de op de cheque voorko-
mende gegevens in codevorm worden aangebracht, vindt
dan sortering en verwerking plaats. In die gevallen waarin
normalisatie van het cheque- of giroformulier niet is te
bereiken heeft het systeem voordelen. De kosten aan dit
systeem verbonden kunnen echter nog niet goed worden
overzien.
In Europa volgen de banken, voor zover waarneembaar,
min of meer het Amerikaanse systeem. Interessant is het-
geen de ,,Governor” van de Royal Bank of Scotland
onlangs in de aandeelhoudersvergadering opmerkte:
,,Looking ahead, we are probably on the threshold of develop-
ments which may bring about changes – some perhaps of a
far reaching character – in British Banking. Two which are,
very much in the forefront at the present time are automation
and the payment of wages by cheque. Automation has been
under close study by all the Banks for some time and its intro-
duction into Banks now seems a practical proposition within
the next few years. The extent to which the payment of wages
by cheque will take place will depend on the wishes of the wage
earners, for in the legislation which it’is proposed to introduce
for the amendment of the Truck Acts there is no intention of making it compulsory on the employëe to accept payment of
his wages by chéque. The question of costs is important in this
context. At present many of the accounts maintained with the
Banks are, on the basis of the existing sale of charges, operated
at a loss and ye,t, notwithstanding this, it would give tremendous
encouragement to the extension of the banking habit, which
we are all so very desirous of promoting, if a form of account
could be introduced subject to a cheaper rate of charge for
those who do not wish a full banking service. The Government
itself could help towards this end by abolishing the Stamp Duty
on cheques, and it would not be unrea’sonable to exect them
to do so”.
Wat de postcheque-.en grodiensten betreft, deze denken
en experiment’eren in verschillende richtingen. In verband
daarmede is kort geledèn door 19 landen van Europa een
commissie ingesteld voor het’uitwisselen van gedachten en
ervaringen. Wat experimenten betreft heeft tot nu toe de
Belgische postcheque- en girodienst zich het ondernemendst
getoond door een omvangrijke proefinstallatïe voor de
bovenomschreven wijze van sorteren via een plastic omslag
aan te kopen.
Wat de’invoer aangaat denkt en werkt de Nederlandse
P.T.T. in de richting van een combinatie van slappe for-
mulieren èn ponskaarten. Grote cliënten met ponskaarten-
installaties, die in de toekomst vermoedelijk 30 pCt. van
het verkeer voor hun rekening zullen nemen, zullen gelei-
delijk aan in de gelegenheid worden gesteld een ponskaart
als opdrachtformulier in te zenden, hetgeen hen en de post-
cheque- en girodienst op den duur zeer aanmerkelijke be-
sparingen aan personeel en kosten zal opleveren. De Neder-
landse bankiers bestuderen hun problemen individueel en
door middel van een commissie uit de Nederlandse Ban-
kiers Vereniging. Een van de
–
grote banken beschikt reeds
over een middelgrote administratiecomputer.
Dit alles betreft de banken en giro-instellingen. Ten
aanzien van de overige documenten — facturen e.d., zie
boven— schreef ik reeds enige jaren geleden in dit blad over
de wenselijkheid om internationaal stappen te ondernemen,
die automatisering van de invoer mogelijk maken. Norma-
lisatie en standaârdisatie van schrijf- en boekhoudmachines,. –
formulieren, lettertypen enz. zijn daarvoor vereist. Het
belang, dat bedrijfsleven en Overheid bij machinaal ver-
werkbare informatiedragers heeft, is niet gering. Men kan
veilig aannemen, dat op dit gebied, internationaal gezien
jaarbesparingen zijn te bereiken die honderden miljoenen
guldens belopen.
Het spreekt vanzelf, dat de verwezenlijking van deze
gedachte een langdurig proces zal zijn. Wanneer echter
in een groot aantal landen dit internationale efficiency- -‘
probleem door representatieve organisaties nadrukkelijk
aan de orde wordt gesteld, zijn zeker resultaten te bereiken.
‘s-Gravenhage.
H. REINOUD.
Het vreemdelingenverkeer in 1958 en 1959
1.
Inleiding.
Het Centraal Bureau voor de Statistiek heeft de betalings-
balans over
1959
naar de indeling van het Internationale
Monetaire Fonds, gepubliceerd
1),
alsmede een aantal
herziene gegevens betreffende de betalingsbalans over
1958.
Voor deze beschouwing’ interesseert ons de post ,,reis-
verkeer”, te weten de ontvangsten uit het reisverkeer in
Nederland van niet-ingezetenen (d.i. een uitvoer van dien-
sten) en de uitgaven van Nederlanders in het reisverkeer
in het buitenland (invoer van diensten).
De.cijfers over.1959 zijn hoger dan velen hadden ver-
wacht en daar de ontvangsten en uitgaven over 1958 werden
herzien, is er aanleiding aandacht te wijden aan deze post
op de betalingsbalans, die het vorige jaar 2,0 pCt. van de
‘)Statistisch Bulletin, jaargang 1960, no. 32.
totale invoer van goederen en diensten Voor zijn rekening
nam en bij de uitvoer 1,9 pCt. Daartoe zullen in de volgende
paragraaf nadere bijzonderheden worden gegeven over
deze betalingsbalansposten in de laatste jaren, terwijl in
paragraaf 3 gepoogd zal worden aan de hand- van de
,,Statistiek vreemdelingenverkeer” na te gaan wie de ont-
.vangsten hebben binnengebracht. In paragraaf 4 zal dan
de groeiende disproportionaliteit tussen ontvangsten en
overnachtingen worden aangetoond, met name in de jaren
1958 en 1959, waaruit in een slotparagraaf enigeonclusies
zullen worden getrokken en aanbevelingen gedaan.
Na aldus de opzet van dit artikel te hebben aangegeven,
is het gewenst vooraf een verklaring te geven waarom hier
aan de term ,,vreemdelingenverkeer” de voorkeur wordt
gegeven boven het meer gangbare ,,toerisme”. Het laatste
kan worden omschreven als ,,reizen voor genoegen”; vreem-
11-5-1960
1
.
.
7
511
delingenverkeer omvat echter niet alleen deze toeristische
reizen, maar, ook de zakenreizen, culturele reizen en sport-
reizen, elk particulier of zakelijk verblijf in den vreemde,
voor welk doel dan ook (uitgezonderd .militair, en diplo-
matiek verblijf), d forenzen en het grensoverschrijdende
verkeer voor korte duur en áfstand, uitsluitend om goed-
kope produkten te kopen. Statistisch ‘is de ard van de
overnachting of geidbesteding ook niet na te gaan; daarom
wordt het ruimere ,,vreemdelingenverkeer” – geprefereerd
boven de populaire term ,,toerisme”. –
2.
Ontvangsten en uitgaven.
De Nederlandsche Bank registreert zo naûwkeurig
mogelijk de ontvangsten aan vreemde valuta via banken
(bankpapier, reischeques) en de remises van Nederlatids
bankpapier naar het buitenland, -dan wel debitering van
een guldensrekenmg, welke hier te lande uitstaat ten name
van een buitenlander.
Tegenover de ontvangsten uit het reisverkeer van niet-
ingezetenen staan als deviezenuitgaven van Néderlanders
voor reisverkeer de aankoop van bankpapier of cheques
in vreemde valuta. ‘Ofschoon deze registratie niet water-
dicht is, vindt toch in bevredigende mate toerekening
plaats aan het reisverkeer,
zij
het dat
wij
het niet geheel
eens zijn met een toegepaste correctie voor de aanschaffing
door buitenlanders in ons land van niet-toeristische goe-
deren. Niet dat
wij
de aankopen in het grensverkeer als
baten van het vreemdelingenverkeer willen beschouwen,
maar wel de impulsaânkopen, die de buitenlandse verblijfs-
gast in ons land verricht. De Nederlandsche Bank beschouwt
deze als uitvoer van goederen; wij zien het echter veeleer
zo dat deze produkten gekocht worden dankzij het verblijf
in ons land en dus wel degelijk toegerekend dienen te wor-
den aan het vreemdelingenverkeer.
Nu is deze kwestie niet van groot algemeen belang –
het is immers slechts een overboeking van de diensten- naar
de goederenuitvoer, welke De Nederlandsche Bank verricht
– maar liet zou onzes inziens aanbeveling verdienen een-
zelfde standpunt in te nemen ten ‘aanzien van de reisuitgaven
van Nederlanders in het buitenland. Het is o.i. niet onwaar-
schijnlijk dat ongeveer 10 pCt. van deze bestedingen
gedaan worden voor niet-toeristische goederen; met name
zal dit
bij
niet-toeristische reizen het geval zijn.
Daarom vertoont het saldo van de post reisverkeer in de
betalingsbalans o.i. geen juist beeld.
Thans volgt een overzicht van de cijfers over de jaren
1956-1959.
TABEL 1.
Het reisverkeer, 1956-1959
Ontvangsten
Uitgaven,
Saldo
xf. 1 mln.I mutatiea) xf. 1
mln.I
mutatiea) xf. 1 mln.
1956
…………
234
7
285
24
—51
1957
…………
254
8
319
12
—65
1958
…………
323
27
317
—1
+ 6
1959
…………
377
17
367
16
+10
a) In procenten ten opzichte van het voorafgaande jaar.
Is de toename
bij
de ontvangsten juist de laatste twee
jaren groot geweest, bij de uitgaven is het precies omge-
keerd. Hier hebben in
1956
een stijging van de loonsom
per werknemer in
bedrijven
met 9 pCt., waartoe ook een
verdubbeling van de vakantietoeslag juist op het onder-
havige terrein heeft medegewerkt, alsmede een verlenging
van het aantal vakantiedagen tot een aanzienlijk hoger
uitgavenpeil geleid, welk verschijnsel in 1957 nog eniger-
mate cloor.werKte .m,
de reisuitgaven. In
1958 deed dein-
‘
vloed an de onder-
*
breking van de jaren
SPAREN VOOR
*
van hoogconjunc-
uw
KINDEREN ‘MET.
tuur zich gelden, ‘
hetgeen me(nanie
tot uiting kwam in’
de reisuitaven van
DIINTERUNIE
Nederlanders in het ‘
*
* *
buitenland geduren-
Vraag Uw bank
.
of commissionair
D *
de het eerste half- .
jaar, welke ten op-
‘
(
4ctvertentie)
zichte van de eerste
zes maanden van ‘1957 aanzienlijk “zijn ‘gedaald. Dat men
in 1959 de ,,schade” weer heeft ingehaald, is begrijpelijk.
Geheel andérs ligt het tij dsb’eell
bij
de ontvangsten:
hier een Vrij geringe stijging in 1956 en 1957 en een zeer
grote in de laatsie twee jaren. De mutaties spreken nog
sterker aan als de
stijging
van het consumptieprijspeii in
aanmerking wordt genomen, een-prijsindex welke met enige
reserve toch ook voor de uitgaven van buitenlanders alhier
het beste’ gehanteerd kan worden voor het beoogde doel.
Aan volumestijging blijft dan voor de jaren 1956-1959
achtereenvolgens over
5,
3, 23 en 16 pCt. Deze berekening
naar ‘hoeveelheid is van belang voor de vergelijking in
paragraaf 4.
3.
Geregistreerde overnachtingen.
Jaarlijks publiceert het C.B.S. in de ,,Statistiek vreem-
delingenverkeer” de door dit bureau geregistreerde over-
nachtingen van buitenlanders in Nederlandse ‘hotels,
pensions, jeugdherbergen en kampeerbedrijven. In ons
proefschrift hebben
wij
de nadruk gelegd op de onvolledig-
heid van deze registratie, welke overigens deels onvermijde-
lijk is
2).
In het kader van dit artikel zullen wij hierop niet
ingaan. In tabel 2 wordt ‘een overzicht gegeven van de
geregistreerde overnachtingen van buitenlanders in de
laatste jaren.
TABEL 2.
–
Geregistreerde overnachtingen van buitenlanders, 1956-1959
Totaal
Jn hotels
Percen
–
1′
tage van
x 1 mln.
mutatie aij
x 1 mln.
mutatie a)!
h
a
1
3,19
10
2,58
89
81
3,40
7
2,68
4
79
1956
…………
1957
…………
1958
………..
3,96
16
2,87
7
72
1959
………..
.4,40b)
.
11
3,01
5
68′
In procenten ten aanzien van het voorafgaande jaar.
Raming.
Het dalende aandeel van de hotelovernachtingen kan
worden verklaard uit de grote structurele ‘wijzigingen diê
zich voltrekken in het vakantielogies, dat de belangrijkste
bijdrage levert tot de buitenlandsè overnachtingen in ons
land. Daarmede is een enorme opgang van het kamperen
in zijn grote verscheidenheid van vormen gepaard gegaan,
een opgang die niet alleen is toe te schrijven aan een – ‘bij
intensief gebruik van dezelfde kampeeruitrusting – voor-
delig verschil in kosten, maar bovenal aan een grotere
mate van vrijheid, die de vakantieganger in hotel of pensiod
moeilijk kan ontvangen. –
2)
,,De economische betekenis van het v’reemdelingenverkeer
voor Nederland”, blz. 44 e.v.
512
‘
.
‘
11-5-1960
4.
Vergelijking van ontvangsten en hotelovernachtingen.
Thans zullén de ontvangsten worden’ vergeleken niet de
overnachtingen van buitenlanders in hotels. Daarvoor zijri
drie redenen: -T
ofschoon de overnachtingen in hotels in vier jaar ziji
gedaald van 81 pCt. tôt 68 pCt. van de in totaal geregistreer-
de overnachtingen (zie tabel 2), zijn deze nog aliijd aan-
zienlijk belangrijker voor het totale beeld dan de volgende
logiesvorm, het kamperen, warvan in 1958 – lntere cijfers
zijn niet beschikbaar – het aandeel in de totaal geregis-
treerde buitenlandse overnachtingen 14 pCt. was;
de registratie in- hotels is nagenoeg voor 100 pCt.
volledig;
–
–
de cijfers zijn ook per halfjaar beschikbaar, hetgëen
voor geen enkele andere logiesvorm het geval is.
Een illustratië van de invloed, die de in de vorige para-
graaf reeds even gereleyeerde structuurveranderingen in
de vakantiegewoonten hëbben gehad op de door De Neder-
landsche Bank verstrekte cijfers betreffende de ontvangsten
uit het reisverkeer van niet-ingeetenen, wordt – gegeven
in tabel 3. Daar deherziene cijfers over 1958 en 1959 nog
niet per halfjaar bekend zijn, is voor eerstgenoemd jaar een
raming per halfjaar gemaakt aan de hand van de oudé
verdeling over de beide halfjaren.
TABEL 3.
–
–
Ontvangsten en.horelovernachtingen, 1956-1959
Ontvangsten Hotelovernachtingen
xf. 1 mln.
1
mutatiea)
xf. 1 mln.
mutatie a)
956
1-
………….
100
4
1,1
II
10
1,4
7
jaar
234
7- 5 c)
2,6
8
1957
1
–
………..
117
17
1,2
9
134
2
1,4
0
II
…………134
jaar
254
8- 3 c)
2,7
4
..
11
1,2
‘
11
………….
193b)
41
1,6
12
1958
8
…………130b)
11
………….
aa
jr
323
27-23 c)
2,9
7
1959
…………..
377
17.16c)
3,0
5
In procenten ten opzichte van dezelfde periode in het voorafgaande jaar.
Raming.
Het tweede cijfer geeft de volumemutatie aan
(zie slot paragraaf 2).
Meer en meer blijken de stijgingspercentages
bij
de’
ontvangsten en die bij de hotelovèrnachtingen uiteen te
lopen; slechts voor het jaar 1957 vertoont de voluinetoena-
me
bij
de ontvangsten goede overeénstemming met de
vermeerdering van het aantal overnachtingen van buiten-
landers in Nederlandse hotels. –
5.
Conclusies
en aanbevelingen.
Daar het verloop van de geldont’angsten – ook in
volume – vooral in 1958 en 1959 sterk
afwijkt
van de
ontwikkeling die de overnachtingen van buitenlanders in
INGEZONDEN’ STUK
hotels vertoont, moeten er nog andere belangrijke factorn
zijn die de omvang van de onivangsten bepalen.
Dit is. inderdaad in toenemende mate het geval. Als
zodahig dienen te worden genoemd:
de niet geregistreerde overnachtingen;
het dagbezoek.
1-
4d a.
Nog altijd valt een aanzienlijk deel van de over
–
nachtingen van buitenlanders in. ons land buiten de ,,Sta-
tistiek vreemdelingenverkeer”. In ons proefschrift is een
poging ondernomen
3)
het totaal aantal overnachtingen
van buitenlanders in ons land voor 1958 vast te stellen; wij
kwamen tot de conclusie dat dit aantal ongeveer 6,4 mln.
moet bedragen. Het C.B.S. vermeldt
-bijna
4 mln. Dit ver
–
schil, dat overigens geenszins eenvoudig is te registreren,
wordt veroorzaakt door lacunes in de registratie van over-
nachtingen in pensions en kâmpeerbedrijven en vooral bij
particulieren, waar meer dan
1
1
3
deel van alle buitenlandse
overnachtingen zou- plaatsvinden. Het verdient alleszins
aanbeveling dat hiernaar een grondig onderzoek wordt
ingesteld, niet zozeer uit drang naar volledigheid dan wel
uit de behoefte, die de logiesverstrekkende horeca-bedrijven
hebben aan kennis van de betekenis van zo’n belangrijke
,,concurrent”.
Ad b.
Het dagbezoek, d.w.z. het verblijf van personen in
het buitenland anders dan als grensarbeider of als ,,grens-
koper” (zie inleiding), heeft speciaal voor ons kleine land
een enorme omvang aangenomen. Wederom kunnen wij
tot staving slechts genoemd proefschrift aanhalen, waar
op blz. 58 berekend is dat de omVang van het buitenlandse
dagbezoek in ons land in 1958 meer dan 23 mln, personen
bedraagt; nog geen 10 pCt. van het inkomende vreemde-
lingenverkeer in genoemd jâar bleef in ons land overnach-
ten. Tevens werd geconcludeerd dat zeker f.
75
mln, aan
reisdeviezen uit het dagbezoek in 1958 werd ontvanger
(blz. 89); uit de inmiddels herziene cijfers van De Neder-
landsche Bank valt af te leiden dat deze schatting waar-
schijnlijk nog aan de lage kant is. Voor de naaste toekomst
is door uitbreiding van het motorvoertuigenpark in onze
buurlanden en van het aantal wegen voor snelverkeer een
aanzienlijke toeneming te verwachten van het aantal
buitenlanders, dat ons land komt bezoeken zonder te
blijven overnachten. Dit wettigt reeds een onderzoek, dat
niet alleen economisch gericht dient te zijn, maar ook
planologisch. Want door de concentratie in enkele recrea-
tiegebieden, vnl. het strand in de nabijheid van een grote
stad, vormt dit bezoek van buitenlanders ook ruimtelijk
op hoogtijdagen een knelpunt.
voorschoten.
Dr. M. C. TIDEMAN.
3)
,,De economische betekenis van het vreemdelingenverkeer
voor Nederland”, blz. 43-48.
Dë tariéfbeloning in de metaalindustrie
De heer J. Varkevisser te Dordrecht schrijft ons:
In ,,E.-S.B.” van 2 maart jl. heeft Drs. P. Groeneveld
een artikel geschreven waarvan de essentie is, dat in de
metaalindustrie geen uurloonsverhogingen gewettigd waren
en
zijn.
Van dit artikel krijgt men de indruk, dat getracht
wordt te veel te
bewijzen.
Prof. Witteveen wordt aangehaald.
als bestrijder van onnauwkeurige produktiviteitscijfers en
het bedrijfsleven wordt gelaakt, omdat het te veel let op
de verhoudingen op de arbeidsmarkt. te economist van
begin maart kon moeilijk weten, dat diezelfde Prof. Witte-
veen eind maart de schaarsteverhoudingen op de arbeids-
markt tot beginsel van de loonpolitieke wijsheid wilde
maken.
Bewondering heeft de leek voor de feilloze neus, waar-
mee de schrijver 1960 aanwijst als het moment, waarop de
investeringen in de metaalindustrie onderhevig worden
– aan de wet der afnemende meeropbrengsten. Men weet
– niet wat meer treft: de tragiek der uitvinders die op het
11-5-1960
.
513
kerpunt der
tijden
de beurzen overstromen met ideeën en
apparaten, dan wel de dramatische ontmoeting, juist nu,
van de vrije loonpolitiek en de sombere effectuering dezer
onheilszwangere wet.
Duidelijk staat na lezing van het artikel ook het verband
voor ogen tussen de Euromarkt en de premie van
5
pCt., die
in niet-in-tarief-werkende bedrijven aan de werknemers
wordt gegeven. Steller dezes heeft zich diets laten maken,
dat die bepaling andere achtergronden had. Het weekloon
van 48 x f. 1,37, dat de laaggeschoolde in Gouda mini-
maal kan bedingen, zou met f. 3,29 worden aangevuld, ten
einde deze preferente tantièmist (want zo is
hij
te be-
schouwen nu hij uitkeringen krijgt véôr directie en com-
missarissen) na 20 jaar bezitsvormend sparen de nationale
auto-industrie een stimulans te doen geven en in een Dafje
zijn A.O.W. te gaan toucheren. Hoe gelukkig prijs ik mij in
Drs. Groeneveld een wijzer leidsman te vinden.
Edoch, hoeveel de lezers van ,,E.-S.B.” kunnen leren
van de econoom Groeneveld, op het gebied der tarief-
beloning moet men hopen, dat zij zich niet door hem laten
leiden. Men weet, dat hieronder een stelsel wordt verstaan,
waarbij de arbeider
nièt
het aantal uren uitbetaald krijgt
dat hij aan een karwei heeft gewerkt, maar een vaste loon-
som. Deze wordt bepaald door het uurloon te vermenig-
vuldigen met het alintal uren, dat volgens de bedrijfsleiding
aan dit karwei besteed
mag
worden. De vlugge werker kan.
dan een hogere uurverdienste behalen dan de langzame.
Het enthousiasme dat de schrijver voor dit systeem ver-
tôont wordt niet gedeeld door degenen, die op deze wijze
hun brood verdienen. Bij een onderzoek, dat het Instituut
voor Praeventieve Geneeskunde organiseerde, bleek dat
36 pCt. van de ondervraagden de tarieven rechtvaardig
gesteld vond en dat 20 pCt. van hen de overtuiging had
dat het tarief gehandhaafd zou blijven als de premiever-
dienste aan de hoge kant zou zijn. De rest onthield zich
van een mening, of verklaarde zich in tegengestelde zin.
Een weinig bemoedigend resultaat.
De lezer zal opmerken dat deze cijfers wellicht samenhan-
gen met de nauwkeurigheid, waarmede de bedrijfsleiding
het aantal benodigde werkuren van te voren kan voor-
spellen. In de praktijk is deze onnauwkeurigheid zeer ver-
schillend. Daarom wordt in de metaalnijverheid onder-
scheid gemaakt tussen nauwkeurige en onnauwkeurige
tarieven, ook wel aangeduid als berekende en geschatte
tarieven. De betrouwbaarheid van de nauwkeurige tarieven
kan worden vergeleken met het antwoord, dat een auto-
mobilist geeft op de vraag hoeveel rij uren hij nodig heeft
om in zijn eigen auto van Amsterdam naar Nice te gaan.
Als hij voor het beantwoorden dier vraag goede landkaarten
en internationale rijervaring ter beschikking heeft, zal zijn
antwoord (na rijp beraad) meestal niet meer dan 10 pCt.
fout zijn. Zo is het met de berekende tarieven ook. De
nauwkeurigheid der schattingstarieven kan op overeen-
komstige wijze worden aangegeven: als men aan een
automobilist ,vraagt hoeveel rijuren hij nodig heeft van
Amsterdam nar Athene. Wanneer
•
hij antwoord op die
vraag geeft zonder te weten met .wat voor auto hij moet
rijden en onder raadpleging van wat hij zich
herinnert
van
de kaart van Europa, dan zal zijn foutenmarge overeen-
komen met die der onnauwkeurige tarieven.
• Statistieken waaruit blijkt welk deel der metaalnijverheid
met beide soorten tarieven werkt zijn mij onbekend. Glo-
baal schattend neem ik aan dat 1/6 met berekende tarieven
werkt en 1/3 met geschatte. De anderen betalen uurloon:
omdat zij er in hun bedrijf geen gat in zien om zelfs maar
bij benadering te komen tot vaststelling van tarieftijden.
Dit is het resultaat van 15 jaar loonpolitiek, die dag in
dag uit de tariestelling bevorderde: dan mocht men hogere
lonen betalen! -.
Na het voorgaande hèeft men een indruk gekregen van
de omvang en de nauwkeurigheid der tarieven in de metaal-
industrie. Men kan nu, beter oordelen over de, stelling van
Drs. Groeneveld, dat ,,in de c.a.o. de tariefbeloning met
de nodige zorg is omkleed (zodat) alle waarborgen voor
objectieve beloningsnormen aanwezig kunnen worden ge-.
acht”. Is er dan geen produktiviteitsverbetering te berei-
ken in de metaalindustrie? Natuurlijk, en iedere deskundige
op dit terrein zal verklaren dat er nog een ruime marge is.
Per bedrijf zal die uiteenlopen, maar op 10 pCt. tot 50 pCt.
winst is te rekenen mits.. . -. ja,’ mits de bedrijven zich ten
doel stellen die marge te realiseren. Tarieven zijn daarvoor
noch het eerste noch het beste middel. Rationele construc-
ties, goede tekeningen, leidinggevend kader dat zijn taak
verstaat, scholing van de werkers, planning van de fabri-
cage, onderhoud van de outillage, toepassing van geschikte
werkmethoden en andere middelen liggen gereed voor het
bedrijf, dat de produktiviteit wil verhogen. Om maar te
zwijgen over de produktiviteitsreserves die men aanboort
door de werknemers te brengen tot een echte’en op samen-
werking berustende belangstelling voor hun werk.
Een enkel woord nog over een punt in het artikel .van Drs.
Groeneveld, dat een onjuiste indruk kan wekken. Hij meent
dat in de c.a.o. ten onrechte een maximum begrenzing aan
de uurverdiensten van tariefwerkers is gesteld. Men weet
dat het College van Rijksbemiddelaars hiervan dispensatie
verleent wanneer er sprake is van ,,nauwkeurige” tarieven.
En dat de begrenzing moet blijven bestaan in het geval vaii
ervaringstarieven is duidelijk. De onnauwkeurigheid daar
–
van is zo groot,. dat weglating ervan tot ,een chaotische
situatie zou leiden. Het is zelfs zo, dat deze begrenzing der
uurverdiensten door het College is bepaald, omdat in de
jaren na de oorlog
schijntarieven
door de bedrijven werden
gebruikt om de uur
verdiensten
te verhogen: dit om rekening
te houden met de concurrentieverhoudingen op de arbeids-
markt.
NASCHRIFT
–
De heer Varkevisser stelt in zijn reactie op mijn artikel:
,,De c.a.o. voor de metaalindustrie en punt 3 van de Alge-
mene Aanwijzing”, dat de essentie van mijn betoog is, dat
in de metaalindustrie geen uurloonsverhogingen gewettigd
waren en zijn. Het wil mij echter voorkomen,.dat de werke-
lijke essentie van mijn betoog hem enigszins is ontgaan. Ik
heb getracht aan te tonen dat de Aanwijzing, welke door de
Regering aan het College van Rijksbemiddelaars werd
verstrekt, dusdanig geïnterpreteerd dient te worden, dat
loonsverbeteringen slechts toegestaan kunnen worden
indien
en
voor zover
een met kostprijsverlaging gepaard
gaande stijging van de produktiviteit kan worden verwacht.
Is aan deze voorwaarden niet voldaan, dan is het ‘onver-
mijdelijk dat de hogere lonen de prijzen zullen doen stijgen,
aangezien geen enkele ondernemer bij zijn calculaties een
gedeelte van het loon, dat een onderdeel is van de kostprijs
van zijn produkt, blijvend buiten beschouwing kan laten.
De conclusie welke ik uit deze stelling trok was inderdaad
514
11-5-1960
dat verhoging van de basisuurlonen nit in overeenstemming
met de Algemene Aanwijzing was, doch dat een verruiming
van de marge tussen uurlonen en uurverdiensten geheel aan
de gèstelde normen voldeed..
Verder wil het mij voorkomen dat de heer Varkevisser
enige begrippen heeft verward in zijn reactie en op bepaalde
punten meer uit mijn artikel blijkt te kunnen lezen dan ik
erin heb vermeld. Zo heb ik zeker niet 1960 aangëwezen als
het moment waarop de investeringen in de metaalindustrie
onderhevig worden aan de wet der afnemende meerop-
brengsten. Ik acht het waarschijnlijk dat zij dit, voor de
bedrijfstak metaalindustrie in zijn geheel, reeds geruime
tijd zijn. Met nadruk heb ik er êchter op gewezen dat ook de
door mij vermelde statistische cijfers op dit punt geen bewijs
leveren. Ik heb wèl gesteld dat in geen geval een voortgaande
toeneming van de produktiviteit verwacht mag worden
zoals deze mogelijk in het verleden heeft plaatsgevonden.
.En een dergelijke verwachting wordt door de Regering
als criterium in de Algemene Aanwijzing genoemd.
Dat de beschouwingen, welke de heer Varkevisser aan
de tarieflonen in de metaalindustrie wijdt, niet compleet
zijn is hem, gezien het korte bestek van zijn reactie, niet
euvel te duiden. Het zou echter bij de lezers tot misvatting
aanleiding kunnen geven; dat niet is vermeld, dat een in
tarief werkende arbeider mde metaalindustrie voor ieder
karwei minstens zijn ‘u,urloon voor ieder gewerkt uur ont-
vangt en dat (yoor zover mij bekend,
algemeen)
bovendien
een zeker percentage als tariefvoorschot wordt uitgekeerd,
dat, indien de werkelijke tariefverdiensten minder blijken
te zijn, niet wordt verrekend. Hiermede is de situatie ont-
staan dat de goede kansen, welke het in tarief werken biedt,
geheel aan de arbeider ten gôede komen, de slechte kansen
hem echter geen nadeel kunnen bezorgen. Het door de
heer Varkevisser gememoreerde feit dat de vlugge werker
dan een hogere uurverdienste kan behalen dan de langzame,
kan dan moeilijk nog als een bezwaar worden gevoeld.
De heer Varkevisser blijkt persoonlijk geen voorstander
te zijn van het werken in tarief en dit is zijn goed recht.
Indien hij echter beweert dat deze mening vrij algemeen
gedeeld wordt, meen ik dat hij zich vergist. De onderne-
mingen’ welke de mogelijkheid bieden ruimere tariefver
–
diensten te behalen, blijken op de arbeiders een grote
aantrekkingskracht te hebben. Indien de gememoreerde
enquête als uitkomst oplevert, dat 36 pCt. van de onder-
vraagden de tarieven rechtvaardig gesteld acht, zegt dit,
wat er overigens van de waarde van een dergelijke enquête
zij, niets over de vraag, of men liever wel of niet in tarief
werkt.
Ook
bij zijn overige beschouwingen over de tariefbelo-
ning blijkt de schrijver enige begrippen te verwarren. Er is
nl.erschil tussen objectiviteit en nauwkeurigheid. Omdat
de heer Varkevisser geen hoge dunk heeft van de nauw-
keurigheid van de toegepaste tarieven, meent
hij
aange-
toond te hebben, dat ook de waarb6rgen voor objectieve
beloningsnormen ontbreken. Over de nauwkeurigheid
zou ik echter toch enige opmerkingen willen maken. Indien
de schrijver zou beweren, .dat
absolute
nauwkeurigheid
bij het calculeren van toegestane tijden niet mogeljk is,
zelfs ‘niet
bij
wetenschappelijke tarieven, dan zou iedereen
dit toegeven. Dit behoeft echter niet tot pessimisme of
verwerping van het systeem te leiden. Aan alle calculaties
welke in een onderneming gemaakt worden is een zekere
onnauwkeurigheid inherent, onverschillig of het een tech-
nische berekening voor een te ontwerpen installatie, een
begroting voor een in te dienen ôfferte, een produktie-
planning of een budget voor een bepaalde’afdeling betreft.
Geen enkele ondernemer zal echter, al is hij ervan overtuigd
nooit absoluut nau’keurige calculaties te kunnen verkrij-
gen; nalaten de beschikbare calculaties te gebruiken.
Overigens ben ik over de onnauwkeurigheden in de.,
tariefcalculaties niet zo bijzondër pessimistisch. ik acht
mij onbevoegd te beoordelen, of een vergelijking tussen een
begroting’van automobilistische prestaties en van arbeids-
prestaties in de metaalindustrie mogelijk is. Zinvol lijkt
ze me in geen geval. De ondernemers in de metaalindustrie
en hun bedrijfsleiders, resp. tariefstellers, werken doorgaans
reeds jaren met arbeiders van verschillende vakbekwaam-
heid in hun bedrijf, zij kennen hun produktieproces en de
beschikbare produktiemiddelen ‘door en door en hebben,
indien zij in tarief werken, een tariefarchief ter beschikking.
Jkmeen dan ook wel te mogen stellen, dat een vergelijking
met een automobilist die niet weet met wat vbor auto hij
moet rijden en onder raadpleging van wat hij zich herinnert
van de kaart van Europa” zonder meer ter zijde kan
worden gesteld. -.
Dat nochtans toepassing van schijntarieven voorkomt
zij ronduit toegegevén. Dit wordt ook door mij zeer be-‘
treurd en ik meen dat dit voldoende blijkt uit de opmerking
in mijn artikel: ,,Bij het volgen van deze weg zou het
bovendien mogelijk zijn geweest via een effectieve en strin-
gente controle door de bevoegde organen de prestatie-
beloningssystemen in de praktijk te doen verbeteren en het
euvel ‘der grijze en grauwe lonen te beteugelen”.
In zijn slotopmerking schrijft de heer Varkeviser mij een
mening toe, welke omgekeerd is aan die, welke ik in mijn
artikel heb vermeld, waar hij schrijft: ,,Hij meent dat in
de c.a.o. ten onrechte een maximtimbegrenzing aan de
uurverdiensten van tariefwerkers is gesteld”. Dit rijmt niet
met mijn opmerking: ,,Tn het kader van de noodzakelijke
loonbeheersing moest echter aan de marge tussen uurloon
en uurverdienste een maximum worden gesteld”. Zolang
loonbeheersing noodzakelijk is, kan ik vrede hebben met
een vastgesteld maximum gemiddelde voor de uurverdien-
sten. Mijn overtuiging is echter,dat een verruiming van de
marge uurloon-uurverdienste (gecombineerd met controle
op de toegepaste tariefsystemen) in overeenstemming gè-
weest zou zijn met de Algeinene Aanwijzing en een reële
-mogelijkheid tot inkomensverbetering voor de arbeiders –
zou hebben kunnen betekenen. De thans doorgevoerde
verhoging van de basisuurlonen is echter niet in overeen-
stemming met de Algemene Aanwijzing en is bovendien
niet bevorderlijk voor het tot verdere ontwikkeling komen
van prestatiebeloningssystemen.
Vlaardingen,
Drs. P. GROENEVELD.
Kapitaalmarkt.
Temidden van de feestelijkheden van Koninginnedag
oordeelde de persdienst van het Ministerie van Financiën
het nuttig ons even te herinneren aan de ernst des levens.
Achter de vreugdedans der industriële produktiecijfers,
die van de werkloosheid, der lonen en der bedrijfsresultaten
bespeuren onze regeerders steeds duidelijker de vale trekken
van de na-oorlogse belager van onze economische bloei, de
overbesteding. De consumptie sterk gestimuleerd zijnde
zonder dat een economisch politiek instrument van bete-
kenis tot breideling aanwezig is, wordt thans getracht de
7′
,
11-5-1960
‘
515
vijand te treffen aan de zijde van de investering. De alge-
mene conj uncturele betekenis buiten beschouwing latend,
is voor ons ‘de mogelijke invloed van de maatregelen op de
kapitaalmarkt van belang. De nieuwe regeling zal de liqui-
diteit van het bedrijfsleven met naar raming
f.
300 â
f.
400
mln, aantasten. Dit betekent, dat minder financierings-
middelen in de toekomst ter beschikking komen. Anderzijds
zullen, wanneer de maatregel effect heeft, de investeringen
beperkt worden, hetgeen een verminderde behoefte aan
financieringsmiddelen impliceert. Deze gevolgen liggen
beide in de toekomst.’ Voorlopig verandert er dus niets.
Wat de toekomst betreft kan worden aangenomen, dat
verminderd ,,aanbod” en dalende behoefte in de tijd niet
parallel lopen en wat de bedragen aangaat niet aan elkaar
gelijk zullen
zijn.
Wat de resultante op de kapitaalmarkt
aangaat kan dan ook niets worden voorspeld. Helaas een –
schraal resultaat van de analyse. Het lijkt echter mogelijk,
dat uit psychologische motieven reeds spoedig een ver-
grote vraag op de open en ondershandse markt ontstaat
van degenen die, bang dat een krapte met een stijgende
rente zal gaan optreden, zich voor de toekomst veilig willen
stellen. Of dit effect zodanig sterk zal zijn, dat het onder de
vele andere factoren opvalt, kan thans nog niet worden
gezegd. -.
Op de beurs hebben de regeringsmaatregelen weinig
invloed gehad. De koersen vertonen de laatste tijd betrek-
kelijk beperkte schommelingen, met een lichte neerwaartse
tendentie. De onzekerheid in Wallstreet, waar de dalingen
overheersen
enerzijds,
het ongeloof dat in het binnenland
verdere expansie ook de winsten envooral de dividenden
verder zal opstuwen anderzijds, brengen een weinig gepro
;
nonceerde koersbeweging mede. Op de emissiemarkt
bestaat een bevredigende activiteit. De Lint Industrie en
Handel Mij.
(f.
240.000 â 100 pCt.), Demka Staalfabrieken
(f. 4 mln. â 150 pCt.), Vettewinkel (f.
1,5
mln. â 100 pCt.),
Bensdorp Internationaal (f. 600.000. conv. obligaties en
f. 600.000 aandelen â 100 pCt.) en Union Rijwielfabriek
(f. 500.000 â 100 pCt.) zijn aan de markt.
,Geldmarkt.
De met een sterke uitbreiding van de bankbiljetten-
circulatie gepaard gaande aprilultimo – met f.
4.577
mln.
werd een recordhoogte bereikt – kon zonder veel moeite
door het bankwezen worden opgevangen. In de afgelopen
week begon het bankpapier weer terug te vloeien. Hoewel
uit de cijfers een ruime markt zou moeten worden afgeleid,
is dit in feite toch niet helemaal het geval. Misschien is een
oorzaak dat er nogal wat vraag naar guldenskredieten uit
het buitenland bestaat. Er, zijn daarnaast nog voor Vrij
belangrijke bedragen schatkistbiljetten van de Agent af-
genomen, in de week tot 2 mei bijv. f. 60 mln, netto. De
vergrote belangstelling voor guldenskredieten van buiten-
landse zijde is een gelukkige omstandigheid omdat uitzetting
in New York minder aantrekkelijk is geworden.
Indexcijfers aandelen
4 jan.
29 april
6 mei
1953
=
100 1960 1960
1960
Algemeen
……………………………
372 362 362
Intern.
concerns
……………………
547
539
.
540
Industrie
………………………………
268 264 262
Scheepvaart
…………………………
187
150 153
Banken
………………………………
190
187 189
Cultures
………………………………
154
140 139
Bron:
ANP-CBS.
516
4 jan.
29 april
6 mei
Aandelenkoèrsen
.
.
1960 1960 1960
Koui”Petroleum
‘
……………………
f. 179,20
f. 148,30
f. 145,40
Unilever
………………………………
809
821
835
Philips
…………………………………
835½
925%
935
A.K.0.
………………………………….
514 462
470
1
/2
Kon.
Ned.
Hoogovens
……………
900
653½
628
1
/2
VanGelder
Zn .
……………………
270
270
1
k
269
1
2
H.A.L.
…………………………………
186%
136 135
Anssterd.
Bank
………………………
340 335 339
Ver.
H.V.A.
Mij-en
………………
166
163 166
New York.
Koersgemiddelde aandelen
Dow
Jones Industrials
679
602
608
Effectieve rendementen
–
obligaties.
gem.
8 jan.
29april
6mei
looptijd
.
1960
1960 1960
3
pCt. Invest. Cert. …
4
J. 3,73
3,73
3;75
4
1
/,
pCt.
Ned.
1959
……
12% j.
4,48
‘
4,54
4,54
3½ pCt. Ned. 1955 1
…
17% j.
4,31 4,30 4,31
Bron:
Amsterdamsche Bank, Wekelijkse Rendements- en
Koersvergelijking.
C. D.
JONQMAN.
1{OO1SDPOSTEN VAN DE GECOMBINEERDE BALANSEN
VAN DE 33 REPRESENTATIEVE, RESP. 4 GROTE NEDER-
–
LANDSE HANDELSBANKEN’)’)
(in miljoenen guldens)
33 banken’)
4 banken
1
29 banken
jan.
febr.
jan.
febr.
jan.
febr.
1960
1960
1960
1960
1960
1960
Kas, Ned. Bank, kas-
siers, giro-inst; uit-
gezette daggeldle- –
ningen
…………..
771,2
667,5 . 433,0
392,8
338,2
274,7
Nederlands schatkist-
papier
………….
1.338,5
I.277,l
Nederlandse
schat-
1.849,7 1.800,1
599,4
587,6
ldstcertiflcaten
…..
…
1.110,6
1.110,6)
Ander overheidspa-
pier
(mcl.
buiten-
lands schatkistpa-
pier)
……………..
310,4
437,3
132,4
246,1
178,0
191,2
Bankiers (nostro) ) 1.014,1 .1.123,6
708,5
823,6
305,6
300,0
Debiteuren,
Over-
heid ‘)
…………
‘ 265,8
301,9
. 216,1
246,7
49,7
55,2
Debiteuren, overige’) 3.882,3 3.928,5 2.517,8 2.516,1 1.364,5 1.412,4
Deposito’s en spaar-
‘gelden
‘)
……….
3.059.9 3.228,0 1.893,5 2.052,9 1.166,4 1.175,1
Creditsaldi van ban
ken
‘)
…………..
487,0
445,5
326,5
300,1
160,5
145,4
Creditsaldi van cliën-
ten ‘)
………….
4.445,2 4.436,2 3.133,0 3.115,9
1.312,2 1.320,3
Opgenomen gelden”)
198,6
129,4
56,0
7,1
142,6
122,3
Balanstotaal
……..
10.107,3 10.155,2 6.535,6 6.608,8 3.571,7 3.546,4
‘)
Bron:-De
Nederlandsche Bank N.V.
‘)
Amsterdmschc Bank; Nederlandsche Handel Mij. (Ned. bedrijf);
Rotterdamsche Bank en Twentsche Bank.
‘).Voor de 33 handelsbanken is een meer gespecificeerde opgave verschenen
in de Ned. Staatscourant en zal worden opgenomen in de Maandstatistiek
van het financiewezen.
‘)Nostro-saldi bij banken in binnen- en buitenland.
‘)
Kredietverlening aan Nederlandse provincies, gemeenten en water-
schappen.
–
.
–
–
–
/
‘)
Wissels, voorschoiten tegen effecten en schatkistpapier; kredietverlening
onder garantie van Nederlandse overheidslichamen; voorschotten aan krediet-
instellingen; kredietverlening aasi ondernemingen waarin is deelgenomen;
kredietverlening aan anderen.
‘)
Deposito’s voor één maand. of langer, spaargelden of gelieerde spaar-
bank.
‘) Creditsaldi van bânken, loro en overige creditsaldi van banken.
-‘) Creditsaldi van cliënten in guldens; creditsaldi in valuta.
‘°)
Opgenomen daggeldieningen; andere opgenomen gelden.
11-5-1960
OPENBARE FNÜSSIES
1)
EN UITLOTINGEN
‘),
JANUARI 1960e) (in duizenden guldens)
Emissies
.
Obli
g;
i;
Totaal
’00
1
Het Rijk
…………..
–
–
–
66.917
–
Prdvïncies, gemeenten
–
en andere publiek-
rechtdiijke lichamen
–
–
–
980
–
WO.
premieleningen
–
–
–
54
–
Handel, industrie en
diversen
……
….
.2.600
4.180
6.780
3.440
–
w.o. industrie
2.600
3.890
6.490
–
–
diversen
–
90
90
–
–
handel
–
200
‘ 200
–
–
Bank-, krediet- en ver-
zekeringswezen
19
.9.945
–
199.945
14.416
4.118
wo. N.V. Bank voor
Ned. Gemeenten
198.500
–
198.500
13.333
–
bank- en kredietin-
stellingen. ………
..995
–
995
. 774
liypotheekbanken
.
–
.
309
4.118
Scheepvaart
–
–
–
423
–
Kerkelijke en liefdadige
instellingen
100
–
100
684
–
Spoor- en tramwegen
800
–
800
–
–
Algemeen totaal
202.995
4.180
207.175
86.860
4.118
w.v. overheidssector
–
–
–
67.897
–
N.V. Bank voor Ned.
Gemeenten
………..
198.500
–
198.500
13.333
–
private Sector
4.495
4.180
8.675
5.630
4.118
anuari-december 1958 1.217.838
899.938
1
) 2.117.776
4
) 180.112 20.621
anuari-december, 1959 1.739.642
1
)
90.369
1
) 1.830.011
1
) 259.577 22.878
‘)RetIe bedragen v&lgens .stortingsdaum, mcl. het deel at vooraf onder-hands op inschrijvingsvoorwaarden is geplaatst, verkoop ‘Van pandbrieven
over de toonbank zijn niet in de emissiza verwerkt.
2)
De bedragen der niet uitgelote obligaties c.q. pandbrieven, welke afiosbaar
werden gesteld, zijn niet bekend.
2)
Volgens datum van betaalbaarstelling.
4)
Inclusief een emissie van de Kon. Ned. Petr. Mij. van rond f. 867 mln.;
naar raming is 20 tot 25 pCt. van dit bedrag op de Nederlandse kapitaalmarkt
opgenomen.
Inclusief de in juni 1959 door de Staat der Nederlanders gegarandeerde
lening van 38 mln. gld. van de Nederlandse Antillen.
‘)
Exclusief f. 23,2 mln, van de Beleggingsmaatschappij ,,Unitas”
–
7)
Bron:
Statistisch Bulletin van het C.B.S.
IN- EN UITVOER
1)
(waarde in miljoenen guldens)
Invoer
Uitvoer
Uitvoer in pCt.
van de invoer
maart
jan
–
mr.
‘)
maart
jan.-
mrt.
2)
maart
jan.-
mrt. ‘)
123
122,
’92
87
75
71
1.422
1.373
1.008
966
71
,
70
1938
………….
.
1.047
1.l0
1.012 975
97
88
1957
…………..
1958
………….
1.163
1.145
1.074
1.027
92
90
1959
………….
1960
………….
1.553 1.405
1.362 1.236
88
88
‘)
Bron: C.B.S.
‘)
Maandgemiddelde.
VACATURES
–
Het
LANDBOUW-ECONOMISCH INSTITUUT
vraagt
voor de afdeling streekonderzoek een
SOCIAAL-ECONOOM
–
In aanmerking komen zij ‘die in het bezit zijn
van het doctoraal examen economie en belangstet-
ling hebben voor structurele vraagstukken in de
landbouw.
Brieven met uitvoerige inlichtingen naar Conradkade 175,
Den Haag;
• CENTRALE DIRECTIE PTT
Bij het
Bureau ‘Sociografie,
Hoofddirectie Financiële en Economische Zaken, kan worden
geplaatst een —
Middelbaar
Planologisch Onderzoeker’
Gezocht wordt een ervaren kracht, bij voorkeur
met diploma Middelbaar Planologisch Onder- –
zoeker.
‘Rang en salaris afhankelijk van ervaring en
opleiding.
–
–
Sollicitatiebrieven met uitvoerige inlich-
tingen te richten aan de hoofddirecteur
Financiële- en Economische Zaken, Centrale
Directie der PTT, Kortenaerkade 12, ‘s-Graven-hage.
t
:c3
CC6
De COÖPERATIEVE.
CENTRALE BOERENLEENBANK
te EINDHOVEN
vraagt voor spoedige indiensttreding qen
MEDEWERKER
voor het Economisch Bureau;
–
Vereisten:
Het bezit van het diploma H
BS-5 j.
en de
akte M.O. Economie.
Voorkeur geniet degene die een Iangdu’rige
ervaring heef in ‘het analyseren van statis-
tische ‘gegevens, daarnaast organisatorisch
kwaliteiten heeft ontwikkeld, een goed
stilist is en zelfstandig heeft gewerkt.
Leeftijd:
Bij
voorkeur beneden
35
jaar:
In aanmerking komende sollicitanten zullen
eventueel aan een psychologisch onderzoek
worden onderworpen.
Brieven, waarin alle van belang zijnde gegevens
zijn op
genomen,
worden
–
voorzien van een
pasfoto –
ter vertrouwelijke behandeling in gewacht onder
de letters
ME B bij het hoofd Personeelszaken,
Dommelstraat 9 te Eindhoven.
11-5-1960
517
• Ruime keuze uit gevarieerde en goedkope industrieterreinenin: Bergum,
Dokkum, Drachten, Harlingen, Heerenveen, Kootstertille (gem. Achtkarspe-
len), Leeuwarden, Lemmer, Oosterwolde, Sneek, Wolvega
1
Snelle verbin-
dingen via water-, spoor- en snelwegen met IJ-mond, Europoort, Oost-Neder-
n pleite
n
zieningen voor energie en woningbouw
•
Eigen zeehaven met ruime capaci-
land, N.W.-Duitsland, Scandinavië, enz.
S
Grote reserve aan arbeidskrachten
nu en in de komende jaren
•
Intelligente en plichtsgetrouwe medewerkers.
• Vooruitstrevende planning, gesteund door de Overheid
S
Moderne voor-
teit; directe lijndiensten naar Engeland
•
Toeleveringsbedrijven van allerlei
aard aanwezig • Prettig wonen naar keuze op zandgrond, aan ‘t water of
in de stad
S
Aantrekkelijke bouwpremies • Gunstige ervaring met reeds
bestaande industriële ontwikkeling
voor
$%t?biza
&X449#t
/
Friesland
Inlichtingen
worden u verstrekt door
de lndustrialisatie-rad
der
Fri,ese
kernen,
Sophialaan 1, Leeuwarden, t
‘
el. 28144-28145
,0
–
N.V. CHEMISCHE FABRIEK ,,NAARDEN”
gevestigd te Naarden
UITGIFTE van
nominaal f1.250.000,- gewone aandelen,
in stukken groot nominaal f 200,- aan toonder,
voor drie vierde delende in de resultaten van het boekjaar 1960 en
ten volle in die van volgende boekjaren,
TOT DE KOERS VAN 165 pCt.
en van
nominaal t 2.000.000,-
pCt. in gewone aandelen
converteerbare obligaties,
in stukken groot nominaal i 1000,- aan toonder,
TOT DE KOERS VAN 100 pCt.
Ondergetekenden delen mede. dat zij de inschrijving op bovengenoemde
aandelen en obligaties, uitsluitend voor houders van claimbewijzen,
openstellen op
VRIJDAG 20 MEI 1960,
bij hun kantoren te
Amsterdam, Rotterdam, ‘s-Gravenhage en
Utrecht,
voor zover aldaar gevestigd, op de voorwaarden van het bij de
inschrijvingskantoren verkrijgbare prospectus d.d. 6.mei 1960.
NEDERLANDSCHE HANDEL-MAATSCHAPPIJ, N.V.
DE TWENTSCHE BANK N.V.
VLAER
&
KOL
Amsterdam
Utrecht
6 mei 1960.
ril
Abonneert
1f
op
DE ECONOMIST
Maandblad onder redctie
van:
Prof. P. Hennipman,
Prof: A. M. de Jong,
Prof. F. J. de Jong,
Prof. P. B. Kreukniet,
Prof. H. – W. Lambers,
Prof. J. Tinbergen,
Prof. G. M. Verrijn Stuart,
Prof. J. Zijlstra.
*
Abonnementsprijs f. 22,50;
fr. p. post f. 23,60; voor stu-
denten
f.
19,—; fr. per post
f.
20,10.
S
*
Abonnementen worden aan-
genomen door de boekhandel
en door Uitgevers
DE ERVEN F. BOHN
TE HAARLEM
/
518
11-5-1960
ONDERLINGE VERZEKERINGEN VOOR HET BEDRIJFSLEVEN.
WET RISICO
Motorrijtuigverzekering: w.a.-dekking voor alle motorrijtuigen
f. 500.000. per gebeurtenis
Bedrij1s-wa,-verzekering.
Ongevallenverzekering voor injittenden van personenauto’s.
aRAND
–
RISICO.
Brand- en bedrijfsschadeverzekering voor industriële en
andere objecten. Belangrijke besparingen op de premie.
Verzekerd bedrag ruim 2 miljard gulden.
MOLEST
-.
RISICO
Molestverzekering: ingeschreven bedrag ruim 7 miljard gulden.
Stormverzekering: verzekerd bedrag ruim 1 miljard gulden.
VERVOER
–
RISICO
Transportverzekering van goederenzendingen In binnen-en buitenland.
PENSIOEN
–
RISICO
Ouderdoms-, weduwen., wezen- en invaliditeitsverzekering van
werknemers. Verzekerd bedrag ruim 1 miljard gulden. Belegd vermogen 280 miljoen gulden.
Bos en Lommerplantsoen 1, Amsterdam-West
Telefoon 134971 Postbus 8400
11-5-1960
519
Sluit uw verzekering bij de
Algemeene Friesch’e Levensverzekèring-Maatschappij
VEREËNIGING VAN LEVENSVERZEKERING EN LIJFRENTE
Groot-Noordhollandsche vân 1845″
Algemeene Friesche Brandverzekering-Maatschappij N.V.
LEEUWARDEN, BURMANIAHUIS
AMSTERDAM, VAN BRIENENHUIS
ROTFERDAM – DEN HAAG – UTRECHT – GRONINGEN – HENGELO
–
HAARLEM
Ten ‘behoeve van de secretarieafdeling
Bedrijven wordt een
economisch, geschoolde
medewerker
gevraagd, die. voornamelijk belast zal worden
met adviserende arbeid van financiële, en
economische aard’ op een breed en afwisselend
terrein.
Vereist: Tenminste diploma. h.b.s. 5 j. c. of
een, daarmede gelijk te stellen ‘opliding;
behoorlijke uitdrukkingsvaardigheid in woord
en geschrift. Voorkeur genieten zij, die aca-
demisch gevormd
zijn,
in het bijzonder op
bedrijfseconomisch gebied.
Aanstelling geschiedt in de rang van commies,
en op een salaris liggende tussen. f 5339,- en
f 7.382,- per jaar (exclusief de huurcompen-
saties en de. algemene salarisverhoging, van
5 %). Bij gebleken geschiktheid is in de toe-
komst bevordering tot een hogere rang niet
uitgesloten.
De verplaaisingskostenregeling is van toe-
passing.
Sollicitaties te zenden aan de chef van het
bureau Personeelvoorzi,ening, kamer 331,
stadhuis.
Inzending binnen 14 dagen onder no. 219.
Mb 24
een actieradius
van
20.000 hm.
In deze actieradius liggen alle landen
der wereld, dus ook de landen, waar-
mede u zaken doet.
De Nederlandsche Middenstandsbank
geeft u gaarne daarbil advies omtrent
het financieren van uw import- en
export-transacties.
NEDERLANDSCHE
PUDDENSTANDSANK N.V.
520
11-5-1960