Ga direct naar de content

Jrg. 44, editie 2179

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 15 1959

1

Economischm’statt*st*is
che

Bertchten’

1

De positie van witte boorden dragers

*

Prof.
Mr. J. Offerhaus

Het Verdrag van 15 juni 1955 over

internationale koopcontracten

(1)

*

Drs. Th. G. Heijke

Regionaal economisch beleid in

Europees perspectief

*

J.B.Booij

Levensverzekering in 1958

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

/

44e
JAARGANG

No. 2179

WOENSDAG 15 APRIL 1959

Fz~

II

Ondergetekenden berichten, dat zij van

DONDERDAG 16 APRIL 1959

af ter beurze van Amsterdam zullen doen ver-
handelen enkelvoudige en tienvoudige parti-
cipatiebew

ijzen in het
INTERNATIONAAL BELEGGINGSFONDS
VAN ENERGIEWAARDEN

WERELDENERGIE

uit te geven door het Administratiekantoor
,,Paclantic” N.V. te Amsterdam op de voor

waarden vermeld in het bericht hetwelk
verkrijgbaar is bij ondergetekenden.

De in het bericht bedoelde prijs van afgifte,
berekend overeenkomstig art. 12 der Voor-
waarden van Administratie en Beheer, zou
per 6 April 1959

f 373,. per enkelvoudig en
f 3726,- per tienvoudig participatie
hebben bedragen.

De notering van de participatiebewijzen onder rubriek II van de Officiële Prijscourant van de
Vereeniging voor den Effectenhandel zal wor-
den aangevraagd.

VAN EEGHEN & CO.

INGWERSEN & CO.

J. STROEVE BZ.

Amsterdam, 8 April 1959.

Het Directoraat-Generaal voor de Rijksbegroting te
Saigon vraagt een

ERVAREN

ACCOU NTANT

(NIVA
of
VAGA)


gespecialiseerd in de administratie van overheids-
bedrijven en de daarmee samenhangende organisa-
tieproblemen,


in staat een nationaal rekeningschema voor bedrij-
ven in het algemeen te ontwerpen,


met kennis van de Franse taal.

Voorwaarden:


salaris S 8.000-12.000 per jaar (naar gelang van
ervaring vrij van direkte belastingen ter plaatse).


Vrije woning,


beschikking over gemotoriseerd transport,


diplomatieke status,


duur van het contract 1 h 2 jaar,


Vrije
overtochtkosten heen en terug voor het gezin.
Nadere informatie verkrijgbaar bij:

le Directeur-Général du Budget et de 1′ Aide Extérieure,
Hông Thâp Tu, Saigon,
en
J. Lips, Theresiastraat 374, ‘s-Gravenhage.


Bankiers en

A ssurantie-makelaars

Rotterdam

Amsterdam

‘s

Graven
hage

Delft. Schiedam- Vlaardingen

Albiasserdam

verlenen gaarne hun

goede diensten, o.m.

hij het

kiezen van beleggingen

sluiten van auto-, w.a.,

fraude- en berovings-

verzekeringen

E C 0 N 0 M 1 S CH-

STATISTISCHE BERICHTEN

Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut

Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam 6.
Telefoon redactie: 0 1800-52939. Administratie: 0 1800-
38040. Giro 8408.

Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Banque de Corn-
merce, Koninkljfk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.

Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwijnaardse Steen-
weg 357, Gent.

Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam 6.

Abonnementsprijs:
franco per Post, voor Nederland en de
Overzeese Rjjksdelen (per zeepost)
f.
29,—, overige landen

f.
31,— per jaar. (België en Luxemburg B.fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.

Losse nummers 75 ct.

Aangetekende stukken
in Nederland aan
het Bijkantoor
Westzeedj/k, Rotterdam 6.

Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de N. V. Koninklj/ke Nederl. Boekdrukkerj/
H. A. M. Roelanis, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon 69300, toestel 1 of 3).

Advertentie-tarief
f.
0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”

f.
0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.

(Zie ook de vacatures op
bis. 306)

294

De positie van witte hoorden dragers

De zgn. ,,white collar workers” in Engeland zijn er,

vergeleken met beoefenaren van andere beroepen

de laatste tijd in financieel opzicht bepaald niet op

vooruitgegaan. Integendeel: in een belangwekkend ar-

tikel van M. P. Fogarty in ,,The Economic Journal”
1)

kan men lezen, dat de doorsnee kantoorbediende in

1914 en rond 1930 evenveel verdiende als een geschool-

de arbeider, maar dat de geschoolde kantoorman van

thans op het stuk van het loon kan worden vergeleken –

met de half-geschoolde fabrieksarbeider. De marges, die

het loon van toezichthoudend personeel bij het leger en

de Overheid scheiden van dat hunnir ondergeschikten,

zijn tussen ‘1938-1948 met ongeveër één derde vermin-

derd en in de industrie verdiende in 1948/49 13 pCt.

der bazen minder dan de onder hen werkende hoogst..

betaalde arbeiders.

Ook de plafonds der topfunctionarissen zijn relatief

gezakt. Een ,,Perinanent Secretary” in overheidsdienst

verdiende in 1938 17-maal zoveel als een doorsnee hand-

arbeider en in
1956 9,5-maal;
de overeenkomstige cij-

fers voor een generaal zijn ongeveer 16 en ca. 8. Voorts

heeft de nationalisatie van enkele bedrijfstakken enige

problemen in- het leven geroepen, die voor sommige

topfunctionarissen niet op de meest prettige wijze zijn

opgelost. Zo verdiende de eigenaar van een kleine weg-

transportonderneming vôér de nationalisatie £
5.000

per jaar. Hij werd als eigenaar uitgekocht en door de

,,British Road Services” in dienst genomen tegen een

salaris van £ 1.600! De ,,National Coal Board” erfde

een . aantal topfiguren wier salarisschaal opliep tot

£ 10.000 per jaar of meer, terwijl het plafond bij de

Board te dien tijde bij £ 5.000 lag. Enkele dezer func-

tionarissen werden ontslagen; de anderen kregen een

salarisschaal tot £ 7.500, maar bleven daarop staan

toen de inflatie de rest van de salarisschaal- omhoog

deed schuiven.

In zijn algeineenheid wordt de relatieve druk op de

topsalarissen geïllustreerd door de volgende cijfers: de

lonen van fabrieksarbeiders stegen van 1938 tot 1953

met 172 pCt.; de salarissen van managers met 80 â 100

pCt. en de prijzen .der consumptiegoederen met 140 pCt.

Tegenover deze druk stond echter een belangrijk voor-

deel: de
promotie
vond sneller plaats dan vroeger. Zo

deed de doorsnee ,,Under Secretary”, wiens carrière

kort voor de eerste wereldoorlog een aanvang nam er

1)
,,The white collar pay structure in Britain”, ,,The Econo-
mic Journal” van maart
1959.

27 jaar over om zijn positie te bereiken; twintig jaar

later nog slechts 16 jaar. Eenzelfde promotieversnelling

heeft zich bij het bankwezen voorgedaan en bij de in-

dustrie waren gedurnde een reeks van jaren salarisver-

hogingen van 20 pCt.
,
of meer voor degeiien die op weg

waren naar de top, niets bijzonders.

Een ander – traditioneel – voordeel, nl. de gelegen-
heid om hun kinderen goede baantjes te bezorgen, is

de wit’e boorden dragers in mindere mate ontgaan dan
men zou verwachten. Weliswaar vindt aannerning van

personeel op aanbeveling thans minder plaats dan voor-

heen – banken letten tegenwoordig meer op persoon-

lijke verdiensten dan op aanbevelingen en in een staal-

bedrijf in North Wales bijv. is het percentage op voor-

spraak,aangenomen managers en stafleden gedaald van

54 in 1925 tot ,,slechs” 30 pCt. de laatste jaren – en

is de weg naar een goede opleiding breder geworden,

maar ,,the parents white collar nevertheless still corre-

lates rather closely with the child’s prospect of a career”.

Een der oorzaken hiervan is, dat – naar een onder-

zoek van het Ministry of Labour uitwees -, gegeven

het inkomen, de kantoorbediende eerder geneigd is of

fers te brengen voor de opleiding van zijn kinderen dan

een fabrieksarbeider.

Hoewel de beoefenaren van ,,white collar jobs” nog

altijd op het stuk van secundaire arbeidsvoorwaarden in

een bevoorrechte positie verkeren – zij hebben door-

gaans een kortere werktijd, langere vakanties, in meer

gevallen pensioen e.d. – hebben zij toch ook hier

naar verhouding -terrein verloren. Kortom, vergeleken

met vâ& de oorlog is de tegenstelling tussen kantoor en

fabriek minder absoluut en, gegeven de menselijke nei-

ging vergelijkingen te trekken met anderen, de witte

boord van thans een relatief minder behaaglijk en wat

nauwer kledingstuk. Het is dan ook voor zijn dragers

een gelukkige omstandigheid, dat hun positie de laatste

jaren niet ongunstiger wordt: sedert 1950 stijgen hun in-

komens even snel als die der fabrieksarbeiders en de

marges der managerssalarissen worden eerder ruimer

dan nauwer. Van een terugkeer naar vooroorlogse ver-

houdingen is echter geen sprake. Dit doet de vraag

rijzen waarom de relatieve – •en soms absolute –

achteruitgang van de positie der ,,white collar workers”

die zich gedurende en kort na de oorlog voltrok, zo

gemakkelijk permanent is geworden
I
en of het witte

boord in de nabije toekomst niet nôg meer zal gaan

knellen. Daarover echter een volgend maal.
11tHJUL?

Blz.

De positie van witte boorden dragers ………
295

Het Verdrag van 15 juni 1955 over internationale

koopcontracten (T), door Prof Mr. J. Offerhaus
296 –

‘Regionaal economisch beleid in Europees pers-

pectief,
door Dri Th. G. Hej/ke …………
299

Levensverzekering in 1958,
door J. B. Booij
…. 302

S

Blz.
Boekbesprekingen:

Dr. G. R. Krusel: De industriële vestigings-

plaats, bespr. door Drs. G. van Keulen .. –

304

Drs. J. L. Wage: Verkoopleiding en verkoop- –

Organisatie en- R. Mulder: Van marktsituatie

tot offerte, bespr. door

Dr. D. H. van Dongen

Torman

………………………….
305

Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. M. P. Gans ….
306

COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. GIasz L. M. Koyck; H. W. Lambers; J. Tinbergen; J. R. Zuidewa.
Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Adjunct Redacteur-Secretaris: J. H. Zoon.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Merténs -de Wilmars;
J. van Tichelen; R. Van deputte; A. J. Vlerick.
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

295

Nederland heeft, evenals negen andere Staten,
een Verdrag van 15 juni 1955 getekend, waarin, volgens een ontwerp van de Haagse Conferentie
voor Internationaal Privaatrecht, het recht wordt
aangewezen dat zal worden toegepast op de in-
ternationale koop van roerende lichamelijke zaken,
waaronder de koop op documenten. Met het oog
op ratificatie van dit Verdrag wordt hier een over-
zicht gegeven van zijn inhoud en strekking. Het
Verdrag wil rechtszekerheid brengen in een ook
voor het bedrijfsleven verstaanbare regeling van
7 artikelen. Deze geeft aan partijen een ruime
mate van autonomie bij de aanwijzing van het
toepasselijke recht. Bij gebreke van zulk een keu-
ze geldt het recht van de vestigingsplaats van de
verkôper of, bij uitzondering, die van de koper.
In het hieronder afgedrukte eerste gedeelte van
het artikel wordt de wordingsgeschiedenis van het
Verdrag besproken, alsmede de rechtskeuze en het
gebruik dat hiervan in standaardcontracten kan
worden gemaakt.

Het Verdrag van

15 juni 1955

over
internationale

koopcontracten

(1)

De Haagse Conferentie voôr Internationaal Privaat-

recht heeft in haar 7e zitting van oktober 1951 een ont-

werp-verdrag tot stand gebracht, waarin de wet wordt

aangewezen, die toepasselijk zal zijn op de internationale

koop van roerende lichamelijke zaken, in de authentieke
Franse tekst ,,Convention sur la bi applicable aux ventes
â caractère international d’objets mobiliers corporels”
1)

Dit ontwerp is, als Verdrag van 15 juni
1955,
tot dusver

getekend namens de Regeringen van België, Luxemburg,

Nederland, Frankrijk, Italië, Spanje, Denemarken, Fin-
land, Noorwegen en Zweden. Het is in Italië na behan-

deling in het Parlement geratificeerd op 17 maart 1958.

De overige bij de Haagse Conferentie aangesloten Staten

zijn Duitsland, Oostenrijk, Groot-Brittannië, Griekenland,

Ierland, Japan, Portugal, Turkije, Zwitserland en Zuid-

Slavië (de Verenigde Staten van Noord-Amerika zonden

bij de 8e zitting van 1956 waarnemers).

Nu ook in Nederland een ontwerp van wet tot goedkeu-

ring van dit Verdrag te wachten valt, schijnt het nuttig,
van de inhoud en de betekenis hiervan een overzicht te

geven. Rechters en arbiters, tot dusver voor de bepaling

van het op koopcontracten toepasselijke recht door geen

wetsvoorschrift gebonden, zullen dan de verdragsregels
toepassen, die echter aan de contractspartijen een ruime

autonomie laten.

De regeling bestaat, afgezien van de protocollaire be-

palingen, uit zeven artikelen. Zij sluit uit de koop van

waardepapieren, ingeschreven schepen, luchtvaartuigen en

de executoriale verkoop, maar zij, omvat wel de koop op

(dus: met gebruikmaking van) documenten. Dit laatste

ligt voor de hand; de regeling zou weinig waarde hebben,

als de koop van goederen op cognbssement er niet onder

viel.

In art. 2 is bepaald dat de koop wordt beheerst door

de wet van het land dat partijen bij de overeenkomst heb-
ben aangewezen, een aanwijzing die moet geschieden bij

1)
Tekst in de Actes van de Haagse Conferentie 1951, blz.
382; Weekblad voor Privaatrecht, Notaris-ambt en Registratie,
No. 4247;
Tractatenbiad
1955,
No. 83.

uitdrukkcljk beding of ontwijfelbaar moet voortvloeien

uit de bepalingen der overeenkomst (,,résulter indubitable-
ment des dispositions du contrat”). Dit is één van de beide

pijlers van het Verdrag: de autonomie van partijen in haar

,,rechtskeuze”.

De tweede pijler is de regel van art. 3. In het eerste lid
daarvan wordt, bij gebreke van rechtskeuze, toepasselijk
verklaard de wet van het land, waar de
verkoper
zijn ,,ré-

sidence habituelle” (gewoon verblijf) heeft, en, omdat

deze ,,résidence” kan veranderen, wordt er bij gezegd ,,op

het ogenblik waarop hij de order ontvangt”. Wordt de

order echter ontvangen door een ,,établissement” (voors-
hands vertaald door ,,kantoor”) van de verkoper – m.a.w.

in een ander land – dan geldt de wet van het land waar

dit gelegen is.

Daarmee zijn twee onzekere elementen uit het inter-

nationaal kooprecht geëlimineerd. Vooreerst zal door

rechter of arbiter niet meer een keuze behoeven te worden

gedaan uit de wetten van het land waar het contract is

gesloten, of waar het moet worden of wordt uitgevoerd, of

waartoe partijen door gemeenschappelijke nationaliteit of

domicilie behoren, of waar het goed ligt, of waarvan de taal

gebruikt is of de rechter is aangewezen. Tot dusver valt,

bij gebreke van geschreven recht op dit punt, deze’ keuze
van geval tot geval zeer verschillend uit, en in Nederland

weder anders dan daarbuiten. En vervolgens wordt met

het oog op contracten, die door correspondentie, telegraaf

of telefoon tot stand komen en waarvoor thans in de juris-

prudentie van alle landen verschillende momenten of plaat-

sen van sluiting worden aangewezen (uiting of verzending

van de aanvaarding van het aanbod, of ontvangst of ver-

neming daarvan door de aanbieder), één feit’elijke factor

beslissend verklaard, namelijk het ogenblik, resp. de

plaats van het ontvangen van de order door de verkoper.

In afwijking van art. 3 lid 1 en bij uitzondering wordt

in lid 2 de wet van het land, waar de
koper
zijn ,,résidence

habituelle” heeft (of dat van zijn ,,kantoor” dat de order

heeft geplaatst) toegepast, indien daar de order is ont-

vangen door de verkoper of diens’ vertegenwoordiger,

agent of handelsreiziger. Heeft deze gebeurtenis plaats

296

in een derde land, dan geldt de hoofdregel van art. 3, lid 1,

verkopersrecht.

Voor beurzen en veilingen wordt volgens art. 3, lid

3, de wet toegepast van de plaats, waar de beurs zich be-

vindt of de veiling gehouden wordt. Ook hier geldt de

mogelijkheid van afwijking door rechtskeuze
2).

Voor de wijze van onderzoek van geleverde zaken en

de termijnen en kennisgevingen die daarop betrekking

hebben, alsmede voor de maatregelen in geval van weigering

van die zaken, geldt volgens art. 4 de wet van het land
waar dat onderzoek moet plaatsvinden. Art.
5.
zondert

enige onderwerpen van het Verdrag uit (rechtsbevoegd-

heid en handelingsbekwaamheid van partijen, vormver-
eisten, eigendomsoverdracht, rechtsgevolgen t.a.v. der-

den). Art. 6 opent de mogelijkheid, de toepasselijke wet

terzijde te stellen op grond van de openbare orde.

Volgens art. 7 zal het Verdrag in de wetten van de Ver-

dragsluitende Staten worden ingevoerd. Dit heeft dus
deze betekenis, dat de inhoud zal gelden als het inter-

nationaal privaatrecht van zulk een land (zodat het daar

ook gelden zal in gevallen, die aanrakingspunten vertonen

met Staten, die niet toetreden). Er zullen dus in de Ver-

dragstaten niet twee stelsels van internationaal privaat-

recht naast elkander bestaan, één tussen de Verdragstaten

en één tegenover de andere. Men bereikt er ook door, dat
niet – zoals bij een op wederkerigheid gebaseerd ,,geslo-

ten” tractaatsysteem, waar steeds een minimum aantal

feitelijke aanknopingspunten met de aangesloten landen

vereist is – bij ieder koopcontract moet worden onder-

zocht of aan die eis van voldoende feitelijk verband wel

is voldaan.

Door art. 7 zal de ruime mate van autonomie die art.

2 verschaft gelden in de verhouding tot ieder ander land,

maar natuurlijk heeft men in dit systeem moeten aanvaar

den, dat wellicht de rechters in het andere, niet-toege-

treden land een zo ruime autonomie niet toelaten. Dit is

echter niet ernstig, omdat beperking van autonomie voor

al betekenis heeft met het oog op dwingende rechtsregels,

terwijl juist het kooprecht bijna overal een dwingend

karakter mist, en het dwingende deviezenrecht e.d. geheel

buiten het Verdrag valt. Op de eenheid van rechtstoepas-

sing bij het zgn. aanvullend recht komt het aan. Het lei-

dend beginsel bij de opstelling van het Verdrag is geweest:

,,Une convention sur la vente a pour but de rendre plus

faciles les échanges commerciaux. Elle ne remplira son

rôle que si elle peut être facilement comprise, non seule-

ment des juristes de profession, mais et surtout, des hom-

mes d’affaires” (Rapport van de straks te noemen Com-

missie van 1931, blz. 4).

Het Verdrag geeft een regeling van het zgn. conflic-

tenrecht. Het staat als het ware in tussen de tegenwoor-

dige toestand, waarbij in elk land de jurisprudentie een

eigen conflictenrecht opbouwt (behalve zeer enkele landen

die het internationaal privaatrecht inzake contracten heb-

ben gecodificeerd), en een uniforme regeling van het in-

terne recht over de koop, zoals die wordt nagestreefd

door het Institut International pour I’Unification du

2)
Een Italiaans amendement, om deze afwijking niet toe te
laten, is in
1951
verworpen met de stem alleen van Italië vôér;
de bepaling is van het oorspronkelijke art. 4 overgebracht
naar art. 3, om de mogelijkheid van afwijking buiten twijfel te
stellen (Actes 1951, blz.
50-51).

ROTTERDAMSCHE BANK

FINANCIERING VAN

IMPORT- EN EXPORT-

T R A N S A C T I E S

285 VESTIGINGEN IN NEDERLAND

(Advertentie)

Droit Privé te Rome. Ik meen dat deze middenweg van

een verdragsregeling over internationaal privaatrecht de

meeste kansen biedt; veel rechtsonzekerheid zal verdwij-

nen en men grijpt toch niet te hoog: uniform recht voor

het koopcontract vereist overeenstemming over een be-
langrijk deel van het contracten- en verbintenissenrecht

in het algemeen, en, hoewel zulk een code in voorbereiding

is, zal zijn verwerkelijking nog zeer veel tijd kosten.

De eerste ontwerpen voor een conflictenverdrag be-

treffende de goederenkoop dateren van 1926, van de Inter-

national Law Association en van de Internationale Kamer

van Koophandel, die beide reeds als hoofdregel (buiten

het geval van rechtskeuze) de toepassing van de wet van

de verkoper stelden. Het onderwerp is toen aan de Haagse

Conferentie voorgelegd, die het in 1928 behandelde. De

voornaamste moeilijkheid was, hoever de autonomie

zou mogen gaan, met name of de vrijheid van partijen tot
rechtskeuze onbeperkt zou zijn, dan wel zou worden be-

paald door de wet die volgens de hoofdregel toepasselijk

is, of volgens de gekozen wet zelf.

Na 1928 zijn diie alternatieve ontwerpen en enige vraag-

punten door de Regeringen voorgelegd aan de ,,organi-

sations économiques, commerciales et juridiques” van

hun land, ook weder aan de I.K.K., en in 1931 heeft een

Commissie, bestaande uit een aantal gedelegeerden, onder

leiding van Mr. B. C. J. Loder, een nieuw ontwerp opge-

steld, waarbij de vrijheid van rechtskeuze werd bepaald

door de gekozen wet zelf. Het ontwerp werd toegelicht

in een uitvoerig en glashelder rapport van Prof. L. Julliot

de la Morandière te Parijs, welk rapport, opgenomen

in de Documents van de Haagse Conferentie 1951, blz.

5,
als het ware als Memorie van Toelichting dient, ook

voor de tekst die, na vertraging door de oorlog, zonder

veel wijzigingen in 1951 is aangenomen. Een gelijk doel

heeft het rapport van Mr. L. A. Nypels, dat aan de Tweede
Kamer is overgelegd bij de indiening in 1958 van de goed-

keuringswet op het Verdrag over de erkenning van ven-

nootschappen, verenigingen en stichtingen (Kamerstuk

5150
(R 109) en 5151), evenals binnenkort het rapport
van Mr. L. 1. de Winter bij het Verdrag over de onder

houdsverplichtingen jegens kinderen.

297

Voor de Achtste Zittin, van .oktober 1956, waren van
Duitse zijde . enige veranderingen voorgesteld, maar de
Haagse Conferentie besloot, toen, met 1 3—4 stemnien

:en één onthouding, de tekst te handhaven. In de slot-

vergadering van dje Zitting hebben de Regeringen van drie

der bovengenoemde Scandinavische Staten ditnog ohder-

streept, doör het Verdrag door hun vertegenwoordigers

‘ter Conferentie te laten tekenen.

WU

Wil men nu de hoofdlijnen van het Verdrag schetsèn,’

dan is het juist, met de autonomie van partijen,. art.. 2,

te beginnen. De moeite, van l 928 af aan dit onderdéél
.

bçsteed, is niet vergeefs geweést. Partijen mogen vrij het

toepasselijk recht aanwijzen. Bij koopcontracten kon inen

gemakkelijker vrjgevig zijn dan bij arbeidscontract of.

pacht of huur, waâr veel dwirgend recht ‘geldt. ‘Mén hd

aan de Vrije rechtskeuze een grens kunnen stellen, door

ten minste een ,,factual connection’ vati het., contract

met het land van keuze te eisen, zoals Van Britse zijde werd

voorgesteld, ‘of een ,,int,érêt légitime” of, ,,raison légi-

time”, teneinde op die manier tegen te ‘gaan de ontduiking

van dwingend recht door wat Prof.’ Gutzwiller noemde een

,,Flucht in die Wüste”, maar ook voor zulk een ruime

redactie werd geen meerderheid verkregen. In feite zou’

dit zijn neergekomen op uitsluiting van kwade trouw en

willekeur, maar deze ,kunnen door , de rechter worden

geweerd, ook zonder dat een wet of een tractaat dat uit

drukkelijk uitspreekt. Dikwijls wordt zgn. wetsontdui-

king ook beschouwd als in strijd’ met de openbare orde.

Van belang is, dat elke redelijke’keuze, die bijv.: op usance

berust (zoals zo vaak bij
verwijzing
naar het Engelse ,recht),

is toegelaten, zonder dat de eis van een of andere geogra-
fische band tussen de contractselementen en ,een bepaald

land gesteld is.

Het is van grote betekenis dat de handel van deze recht-

kèuze meer gebruik gaat maken dan -tot dusver; Daartoe

bestaat ook aanleiding om de volgende reden. Op het

ogenblik ontbreken in de meeste landen vaste regels voor

de toepasselijke. wet. Veelal neemt men’ deze onvoorspel-

baarheid en onzekerheid
op
de koop toe. Iedere partij be-
pleit dan het recht dat haar past ‘(meestal haar eigen recht)

en, geeft reliëf aan de feitelijke elementen. die in de ge-

wenste rchting leiden, maar men weet tot het laatst toe

niet, waar men zich aan te houden heeft. Het Verdrag

echter geeft vaste regels, waarvan het beginsel.is
dat men

rekening houdt met ‘het zwaartepunt van de rechtsbe-

trekking. Men kan er goed. mee uit zijn, onze exporteur

zal bjv. tegen verkopersrecht geen bezwaar maken; maar

het is redelijk ‘dat de buitenlandse exporteur wederkerig

gelijke rechten heeft. .

Wil mçn dat nu niet, dan moet het toepasselijk recht

worden aangewezen. In brieven of telegrammen zal behalve

het goed en de prijs en het arbitraal, beding .00k het toe:

passelijk recht moeten worden genoemd. In werkelijkheid

zal dat weinig nodig zijn; voor de wijd vertakte produkten-

handel is het -voldoende dat het, gebruikte sandaardcojj-

tract de clausule bevat en volgens Mr. ‘De Baat:
3)
worden

deze causules inderdaad gebruikt, zij het ook niet in

3)
Mr. M., G. de Baat, Verdrag nopens de op de internatio-
nale koop van roerende lichamelijke zaken toepasselijke wet
;

Weekblad voor Privaatrecht, Notarisambt en Registratie, No.
4512, van 9 november 1957.

de meerderhéid van de door hern’onderzochte contracten,

maar wel in de overgrote meerderheid van de Engelse.

Wij vonden zelf eén
verwijzing
naar Nederlands recht in

de standaardcontracten van zeven verenigingen
4)
en van

elf grote industrie- en handelsconcerns, terwijl de Bond

van Bloembollenhandelaren voor’ de Engelse zaken ver-

wijst naar de ‘,,Law of England”.

Zeer gebruikelijk in Groot-Brittannië en in het Brit-

se verkeer met Australië en andere Commonwealth-

gebieden.e’n met Amerika, zijn de clausules van de London

Court of Arbitration, waarin, naast het arbitraal beding,

uitdrukkelijk het toepasselijk ‘recht wordt aangewezen

voor ,;the construction, validity and performance of the

contract”
5).

De’ praktijk
wijst
dus uit dat hierop gelet kan worden.

Het is ook van belang’ in h’et verkeer met een land dat

(nog) niet tot het Verdrag is toegetreden en waar men dus,

aldaar procederende; ook niet op de v’aste regels van het

Verdrag kan terugvallen. –

Hoewel men zich kai’i voorstellen ‘dat oplegging van

een bepaald recht aan een nieuwe relatie somtijds moeilijk

is,’moet bij iedere nabestelling en zodra de relatie vaster

wordt, overeenstemming over het toepasselijk recht te

bereiken zijn. Vooral bij ‘de internationale koop is gewoon-

lijk reeds veel in de dichtgedrukte koop- of verkoop-

voorwaarden geregeld en bij de ‘f.o.b.’en c.i.f. koop staan

de rechten en ‘verplichtingen van partijen grotendeels

vast voor toepassing van het recht van de wet pleegt dan

weinig ruimte over te blijven. Dit verklaart dan ‘ook waar-

dm er ‘weinig over geprocedeerd wordt.

Als de tractaatsregel – verkopers- of bij, uitzondering

kopersrecht – ddor partijen niet gewenst wordt, zullen

zij dus hun vaste condities erop moeten nalezen en meer

dan vroeger rechtskeuze bedingen. Het argument dat de

concurrentie, of de snelheid van contracteren, dat niet

toelaat, heeft zeker betekenis, maar mag niet worden

overschat. De internationale handel kan onmogelijk de

voôrdelen van de grotere rechtszekerheid geiiiten, zonder

rekening ‘te houden met de consequenties die deze regeling

voor de gebruikelijke transacties heeft. Dè inwerking-

treding van het Verdrag zal dus enige aanpassing en voor-

bereiding vordéren.

-1
1
1

Daarbij moet, men rekening houden met het voorschrift

van art. 2, dat de rechtskeuze bij uitdrukkelijk. beding

geschiedt ôf ontwijfelbaar voortvloeit uit de bepalingen

van de overeenkomst. Indien er. niet een uitdrukkelijk
beding is gemaakt, zal men dus de wil of de bedoeling

niet enkel uit de omstandighéden mogen afleiden of een

stilzwijgende of veronderstelde bedoeling aannemen. Dit

is een ‘constructie die in de rechtspraak van vele landen,

ook in Nederland; wel werd gevolgd om de wet te kunnen

tôepassen die de rechter of de arbiter het billijkst achtte;

buy. die van het land waar het contract werd gesloten of

moest worden uitgevoerd. Maar wanneer het Verdrag
.4).
Ned. Ver. voor de Specerijenhandel, Ver, van Importeurs
van

Indonesische producten, Ver, van Metaalindustrieën,
Ver, van Ned. Importeurs van granen, zaden en peulvruchten,
Ver, van Exporteurs ‘van aardappelen, Ver. van Vernis- en Verf
fabrikanten, Belanghebbènden bij de handel in Indonesishe
consumptieproducten.
5)
VgI. F. F. Klein, Autonomie de la volonté et arbitrage,
Revue”critique de’ droit international privé,
1958,
blz. 255 en
479.

29

In dit artikel geeft schrijver ‘n globaal overzicht
van de maatregelen, welke momenteel op het ge-

bied van de regionaal economische ontwikkeling

in een aantal Europese landen van kracht zijn en
de daaraan ten grondslag liggende principes. Met
betrekking tot het regionaal economisch beleid in
Nederland wijst sèhrijver op éeii drietal mogelijk-

heden, welke in het vroegere beleid onvoldoende

uitdrukking hebben gevonden, t.w. 1. stichting

van aparte ontwikkelingsfondsén voor de oplossing

van de regionale problematiek, waardoor een inte-
grale aanpak van het gehele probleem wordt ver:

zekerd; 2. verlening van fiscale faciliteiten aan
zich in te ontwikkelen gebieden vestigende bedrij-

ven en 3. naiwe samenwerking tussen de over-•

heden van twee aan elkaar grenzende in

verschil-
lende landen gelegen ontwikkelingsgebieden, ten-
einde het gezamenlijke probleem sneller tot een

oplossing te kunnen brengen, al dan nièt met be-
hulp van de Europese Investeringsbank.

“Regionaal

economisch bèleid

in

Eûropees perspectief
In het kader van de groeiende Europese economische

.samenwerking zullen verschillende gebieden in Europa

die door politiek-economische grenzen van hun ,,natuur-

lijk” achterland gescheiden waren, nieuwe kansen hij-

gen. Mede om deze reden wordt de functie van. de

,,regio” in Europees verband een andere dan in het

,strikt nationale kader het geval was.

Het is gezien deze op komst zijnde veranderingen niet

te verwonderen, dat ‘er allerwege in Europa een toene-
mende belangstelling ontstaat voor vraagstukken, ver-

band houdende met de regionale ,ontwikkeling. Overal
zoekt men thans naar nieuwe wegen welke tot een ver-

snelling kunnen leiden van deze ontwikkeling. Men ziet

dit niet alleen in Europees verband
1),
doch ook in ons

1)
Behandeling op 12 januari jl. te Straatsburg in het ka-
der van de E.E.G. en Euratom van het rapport van Campen
betreffende de economische politiek op lange termijn,, de
financiële aangelegenheden en investeringen, waarvan hoofd-
stuk H handelt over ,,het regionaal beleid als een van de
belangrijkste aspecten van een economische politiek op lange
termijn van de gemeenschap” (document no.
54, 1958
van
het Europees Parlement).

eigen, land, ,waar de gehele problematiek rond de ont-

wikkeling van het Westen en overig Nederland nog steeds

in discussie is.

Vooral nu de Nederlandse Regering voornemens is
binnenkort een aantal maatregelen’ op het gebied van

de stimulering van de regionaal economische ontwikke-

ling bekend te maken, is een vergelijking van het tot op

heden in verschillende Europese ‘landen op dit punt

gevoerde beleid wellicht niet zonder betekenis. Voor

een uitvoerige en systematische beschrijving van de

thans, met name op het gebied van de regionale indus-

trialisatie, in de verschillende ‘Europese landen van

kracht zijnde maatregelen wordt naar onlangs op dit

terrein verschénen publikaties verwezen
2).

In het onderhavige artikel zal worden volstaan met

2)
a. Rapport no. 310 van het Drents Economisch Tech-
nologisch Instituut: ,,Vergelijking van een aantal maatrege-
len op het gebied van de stimulering van de regionaal eco-
nomische ontwikkeling in een aantâl Westelijk geöriënteerde
landen (Assen
1958).
b. Paul Romus: Expansion économique régionale et corn-
munauté européenne
,
(Leiden
1958).

(vervolg van blz. 298)

zulk een fictieve bedoeling had toegelaten, zou de onze-

kerheid die door de regeling van art. 3 (wet van de verko-

per, resp. koper) wordt buitengesloten, door een achter-

deur weer worden binnengelaten.

De vraag is gesteld, of een arbitraal beding of een clau-

sule waarbij een bepaalde overheidsrechter wordt aan-

gewezen (bijv. Rechtbank Amsterdam bevoegd) een on-

twijfelbare rechtskeuze impliceert in de zin van art. 2.

In 1930 is dit punt al opgeworpen en waren de stemmen

verdeeld. Nederlandse arbiters worden herhaaldelijk voor

de keuze tussen vreemd en eigen recht geplaatst en ook de

gekozen overheidsrechter is vrij, vreemd recht toee passen.

Voor een in een ‘bepaald geschil bedongen arbitrage

(en voor buy. de arbitrage onder de regels van de I.K.K.)

möet anders worden geoordeeld dan voor een arbitraal

beding, dat een vast scheidsgerecht in werking stelt. In

het eeiste geval zal de clausule de arbiters zelden ver-

plichten, het recht van het land waar zij zijn gevestigd,

toe te passen; ‘in het tweede kan dit eerder voorkomen.

Maar toch, hoe zou ‘men bij zoveel verschillend luidnde
‘arbitrale clausules een Verdragsformule vinden, die dui-

delijk , aangeeft, welke van

die clausules zonder twijfel

rechtskeuze beduidt? Er is geen enkel bezwaar, de uitleg-

ging ian de clausules aan de betrokken arbiters jelf’over

te laten. In bëpaalde branches zal het arbitraal bJing

ontwijfelbaar’ rechtskeuze inhouden. Wordt daarover

anders geoordeeld’— terwijl partijen ook hebben nagelaten

‘zich uitdrukkelijk ôver een rechtskeuze uit telaten – dan

zal de wet van art. 3 ook gelden bij arbitrages.

Wij zullen in een volgend nummer spreken over doel

en strekking van de andere bepalingen vn het Verdrag.

.Amstc1veen.

‘ ‘

‘,

J. OFFERHAUS.

299

een globale besprekiig van de conclusies, waartoe deze

studies komen.

Vooropgesteld dient te worden, dat een vergelijking

van het regionaal economisch beleid in Europees ver-

band op basis van de resultaten daarvan thans nog niet

goed mogelijk is. In feite zou men hier nl. kosten en

resultaten tegenover elkaar moeten stellen, om aan de

hand daarvan te kunnen bepalen, welke maatregelen in

de praktijk bev’ezën hebben het meest doelmatig te zijn.

Aangezien zowel van de kosten als van de resultaten

momenteeel nog geen overzicht is te maken, omdat in

de meeste landen de bedoeldè maatregelen nog maar

sedert, kort in werking zijn getreden en zich veelal over

meerdere jaren uitstrekken, is een dergelijke vergelijking

thans niet mogelijk. Zo deze vergelijking op den duur

al te maken is, dan staat nog geenszins vast, dat de ‘be-

.reikte resultaten een rechtstreeks gevolg zijn van de

genomen maatregelen en zonder deze niet tot stand zou-

den zijn gekomen. Een andere moeilijkheid is gelegen

in het feit, dat niet precies vaststaat hoe de resultaten

vergeleken zouden moeten worden. Het aantal gecreëer-

de arbeidsplaatsen zal slechts een gedeelte van het be-

reikte resultaat omvatten, terwijl dan bovendien een

onderscheid zou moeten worden gemaakt tussen ,,ver-

plaatste” en ,,additionele” werkgelegenheid, waarbij dan

nog kont, dat de ene additionele arbeidsplaats een gro-

tere bijdrage tot het nationaal produkt kan betekenen

dan de andere. Om al deze redenen is het wellicht juis-

ter, om de hierbedoelde vergelijking voorshands te be-

perken tot een globaal overzicht van de genomen maat:.

regelen en de daaraan ten grondslag liggende principes.
Beziet men de geografische situatie van de gebieden,

waarvoor de in het voorgaande bedoelde maatregelen

zijn of worden genomen, dan blijkt de perifere ligging
van deze streken. Veelal is de afstand tot de eigen na-

tionale centra van economische activiteit groot, terwijl

de ligging van deze gebieden aan de landsgrenzen even-

min ongewoon is. Het Westelijk ën Noordelijk deel der

Britse eilanden en de Scandinavische landen en de Zui-

delijke delen van bijna alle Zuideuröpese landen beho-

ren dan ook tôt de gebieden waarvoor extra stimule-

ringsmaatregelen moesten worden genomen. De gebieden

langs de zonegrens van West- met Oost-Duitsland vor

men een voorbeeld van de ongunstige invloed die poli-

tieke grenzen op de regionaal economische ontwikke-

ling kunnen hebben.

Vooral na de tweede wereldoorlog en met name nâ

1950 is in de verschillende Europese landen een aanvang

gemaakt mèt een actief regionaal economisch beleid.

Men is daarbij vooral aandacht gaan schenken

aan het feit dat, ondanks een algemeen gunstige

ontwikkeling van :1e welvaart, regionaal niet onbe-

langrijke onevenwichtigheden bleven bestaan. Bovendien

ging men meer dan vroeger inzien, welke mogelijkheden

in feite ongebruikt werden gelaten door het economisch

niet volledig benutten van de nationale ruimte. Men

spreekt daarom bijv. in Frankrijk van ,,l’aménagement

du territoire” als van de ontdekking van, een nieuwe

dirnensiC en als van een probleem van nationale bete-

kenis.

De maatrègelen zelf, die voor de betreffende ge-

bieden zijn genomen, blijken uiteraard sterk afhanke-

lijk van de aard der regionale problemen. In Zuid-

Europa weid,’ als voorwaarde voor het kunnen creëren

van voldoende werkgelegenheid, in eerste instantie meer

de nadruk gelegd op de verbetering, van de infrastruc-

tuur, terwijl het in de overige Europese landen veelal

ging om de vervanging van verdwijnende vormen van
werkgelegenheid. In het geval van Zuid-Europa wordt

daarom gesproken van ,,backward areas”, terwijl in

Noord-Europa het regionale probleem vaak worat aan-

geduid aN dat van ‘de zgn. ,,stranded areas”. In het

laatste geval hebben de maatregelen overwegend de b-

vordering van de regionale industrialisatie tot doel.
In tegenstelling tot de ontwikkeling in de Verenigde

Staten, waar allerlei activiteiten op regionaal terrein

door particulieren worden ondernomen, is de bevorde-

ring van de regionaal economische ontwikkeling in

Europa overwegend een zaak van de Overheid. De eco-

nomische motivering voor dit ingrijpen van de zijde

van de Overheid is daarbij te ioeken in het feit, dat

een optimale allocatie van de investeringen, ook in geo-

grafisch opzicht, veelal zonder overheidsingrijpen niet

wordt verkregen, omdat er aanmerkelijke verschillen

kunnen bestaan tussen de uitkomsten van de sociaal-

economische ,en privaat-economische calculatie van het

als gevolg van de investeringen te verwachten rendement.’

De Overheid treedt corrigerend op en wel zodanig, dat
door het aanbrengen van wijzigingen in de data, welke

als grondslag dienen voor de ohdernemer inzake de

allocatie van zijn investeringen, een in sociaal-econd-

misch opzicht betere spreiding van de investeringen

wordt verkregen. Behoudens in Engeland, Frankrijk,

Zweden en Griekenland, waar de Overheid via een ver-

gun ningenstelsel enige invloed op de vestigingsplaats-

keuze van industriële bedrijven kan uitoefenen, wordt

een rechtstreeks ingrijpen van de Overheid in de beslis-

singsvrijheid van de ondernemer nergens aangetroffen

Een van de andere beginsélen, die aan het regionaal

beleid
in
Europa ten grondslag ligt, is de voorkéur die

in vrijwel alle landen bestaat voor het scheppen van

nieuwe werkgelegenheid in dè te ontwikkelen gebieden

boven migratie vanuit deze gebieden. In het algemeen

valt daarbij
6p,
dat verplaatsing van in congestiegebieden

bestaande werkgelegenheid naar de te ontwikkelen ge-

bieden minder succes heeft dan het in deze laatste ge-

bieden creëren van nieuwe werkgelegenheid in de.vorm

van ‘het stichten van filiaalbedrijven of het aanvatten van

een geheel nieuwe fabricage. Om deze reden wordt wel

gesteld, dat een succesvolle regionale industrialisatie al-

le’en mogelijk is in een opgaande conjunctuur
3).
Bij

deze regionale industrialisatie staat allerwege het prin-
cipe van de regionale concentratie op de voorgrond. Zo

ziet men .bijv. momenteel met name in Frankrijk het

streven om van de universiteitssteden in de provincie

regionale concentratiepunten van betekenis te maken.

De maatregelen, welke momenteel op het gebied van

de regionaal economische ontwikkeling in de verschil-

lende Europese landen van kracht zijn, kunnen in een

aantal hoofdgroepen worden samengebracht, te weten:

vorming van aparte ontwikkelingsfondsen; premie- en/

of subsidieregeling; financieringsfaciliteiten; fiscale faci-

liteiten; overige faciliteiten. ,

Vorming van aparte ontwikkelingsfondsen.

In verschillende Europese landen zijn door de Re-

geringen, al dan niet in samenwerking met particuliere

3)
Zie Pai.il Romus, blz. 294.

300

organisaties, aparte fondsen gecreëerd voor de financie-

ring van de economische, sociale en culturele ontwikke-

ling van bepaalde gebieden. Dergelijke fondsen vindt

men bijv. in Italië (Cassa per ii Mezzogiorno), Frankrijk

(Fonds de Développement Economique et Social) en in

Noorwegen (Utbyggingsfondet for Nord Norge), terwijl

ook in België plannen in deze richting bestaan. De Euro-

pese Investeringsbank heeft tot op zekere hoogte in Euro-

pees verband een soortgelijke functie. Het stichten van

dergelijke fondsen heeft het voordeel, dat een integrale

aanpak van de ontwikkelingsproblematiek mogelijk

wordt, doordat de beoordeling en de financiering van de

uitgewerkte ontwikkelingsplannen vanuit één centraal

punt geschiedt. Via de Europese Investeringsbank wordt

het daarbij zelfs mogelijk om vanuit één punt de finan-

ciering van de ontwikkeling van aan elkaar grenzende

gebieden in twee verschillende landen ter hand te ne-

men
4).

Premie- en/of subsidieregelingen.

Onder dit hoofd treft men in Europa een veelheid

van maatregelen aan, bijv. reducties op de rente van

opgenomen leningen (Frankrijk, Duitsland, Denemar-

ken), premies op industrieterreinen, gebouwen, bedrijfs-

uitrusting e.d. (Frankrijk, Nederland, Ierland), tegemoet-

komingen, gebaseerd op het aantal aan te stellen ar-

beidskrachten (Nederland, Duitsland), tegemoetkoming

in de scholings- resp. omscholingskosten van arbeiders

(Ierland, Nederland), reducties op de tarieven van open-
bare nutsbedrijven (Zuid-Europa: elektriciteit, en Spoor-

wegen; West-Duitsland: vervoer) etc. Alhoewel de in

het voorgaande bedoelde faciliteiten een nuttig hulpmid-

del kunnen zijn om ,,aarzelende” ondernemers over de
drempel te trekken, leggen deze veelal eenmalige pre-

mies en subsidies nagenoeg geen gewicht in de schaal als

zij gesteld worden tegenover de particuliere investerin-

gen, noodzakelijk voor het creëren van nieuwe werk-

gelegenheid in de bedoelde gebieden. De ervaring is dan

ook wel, dat de meeste invloed uitgaat van die facili-

teiten die hun invloed doen gevoelen op de jaarlijks

terugkerende exploitatiekosten van de nieuwe bedrijven.

Bovendien blijkt nog, dat in het algemeen de grotere

bedrijven, die via decentralisatie een grote invloed op

de regionale economische ontwikkeling kunnen uitoefe-

nen, minder gevoelig zijn voor de invloéd van de premies

dan de kleinere bedrijven.

Financieringsfaciliteiten.

In Turkije, Griekenland, Italië, Spanje, Portugal,

België en Denemarken bestaan er mogelijkheden tot het

verkrijgen van leningen, kredieten en garanties voor

activiteiten die de regionaal economische ontwikkeling

bevorderen. Ook ziet men vaak, dat de betreffende fa-

ciliteiten gegoten worden in de vorm van mede door de

Overheid gestichte instellingen, die voorzien in de ge-

hele industriële outillage (terreinen, gebouwen, wegen,

nutsvoorzieningen e.d.). Zo kent men in Engeland de

Industrial Estate Companies, in Frankrijk de Sociétés

d’économie mixte d’équipement en in Duitsland de ont-

4)
a. Door de heer Nederhorst is hierop gewezen bij de behandeling in het Europees Parlement van het ,,Verslag
betreffende de economische politiek op lange termijn van
E.E.G. en Euratom”, op. 12 januari
1959.
b. Zie ook: Economic Survey of Europe
1954,
blz. 70,
waarin eveneens voor een gezamenlijke aanpak wordt ge-
pleit,

wikkelingsmaatschappijen als bijv. Emsland G.m.b.H.,

waarvan deze laatste alleen geen gebouwen beschikbaar

stelt.

In de Verenigde Staten is gebleken dat in de vorm

van de Industrial Development Corporations een nut-

tige samenwerking tussen particulieren en Overheid kan
worden bereikt. Naarmate de particulier zelf meer wordt

geconfronteerd met de nadelen van een achterblijvende

ontwikkeling, zal hij eerder bereid zijn om ook finan-

ciële medewerking te verlenen. Op lokaal en regionaal

niveau is deze samenwerking daarom eerder te ver-

wezenlijken dan op nationaal niveau.

Fiscale faciliteiten.

Zeer vele Europese landen gebruiken het systeem van

het verlenen van belastingfaciliteiten als middel om de

regionaal economische ontwikkeling te bevorderen. Zich

nieuw vestigende bedrijven biedt men nl. veelal de mo-

gelijkheid tot het gedurende meerdere jaren doen van

extra afschrijvingen op de machines en bedrijfsgebou-

wen bij vestiging in een bepaald gebied (Noorwegen,

West-Duitsland, Frankrijk, Ierland, Italië, Spanje, Por-

tugal etc.). De gevolgen van deze faciliteiten doen zich

in de exploitatierekeningen van de bedrijven meerdere
jaren gevoelen, terwijl ook de psychologische werking

van het hanteren van belastingfaciliteiten niet mag wor-

den onderschat, vooral niet in landen met een relatief

hoge belastingdruk. Met name de mogelijkheid tot aan-
trekking van buitenlandse bedrijven blijkt o.a. sterk af-

hankelijk van de fiscale prikkels die worden gegeven
5).

Overige faciliteiten.

Als voorbeeld van andere mogelijkheden tot het ge-,

ven van stimulansen aan de regionaal economische ont-

wikkeling, noemen wij het plaatsen van overheidsop-

drachten bij bedrijven in de te ontwikkelen gebieden.

Zo zijn alle overheidsbedrijven in Italië verplicht om ten

minste 115 gedeelte van al hun contracten en opdrachten

af te sluiten met bedrijven in het Zuiden des’ lands.

Soortgelijke regelingen vindt men in Griekenland. In

Duitsland probeert de Overheid de bedrijven die veel re-

geringsopdrachten verkrijgen dan wel voor de openbare

behoefte werken, te bewegen zich in de ,,Förderungs-

gebiete” te vestigen.

Conclusie.

Vatten wij de belangrijkste punten van het voorgaande

betoog samen en houden wij daarbij het oog op nieuwe
mogelijkheden voor het regionaal economisch beleid in

Nederland, dan valt op drie nieuwe mogelijkheden te

wijzen, welke in het vroegere beleid onvoldoende uit-

drukking hebben gevonden:

a. stichting van aparte ontwikkelingsfondsen voor de

oplossing van de regionale problematiek, waardoor

een integrale aanpak van het gehele probleem

wordt verzekerd
6);

Zie de opmerking terzake in Elseviers Weekblad van
zaterdag
14.
maart
1959
op blz. 11, onder het hoofd ,,Ge-
neve
Belanghebbenden zouden hierbij naar rato dienen bij
te dragen. Gezien de invloed welke nieuwe werkgelegen-
heid heeft op de uitkeringen van het Algemeen Werkloos-
heidsfonds denken wij hierbij ook aan een bijdrage van die
zijde. Daarnaast dient evenals in het buitenland op een
groter beroep op hulp van de zijde van het particulier ini-
tiatief te worden aangedrongen.

301

Op grond van de thans
ter beschikking staande
cijfers over de ontwikkeling van
het
levensverze-
keringbedrijf, welke een officieus karakter
dragen
doch voldoende representatief zijn om tot
bepaalde conclusies te komen, kan worden gecon-
stateerddat het jaar 1958
voor dit bedrijf opnieuw
een periode van vooruitgang is geweest. Voor het eerst in de geschiedenis van de levensverzekering heeft de
binnenlandse jaarproduktie de grens van
f.
4 mrd. overschreden. De binnen- in buitenland-
se produktie zal, naar mag worden verwacht, in
de buurt van de f. 5 mrd. liggen. Wat de
produk-
tie per branche betreft maakten de
kapitaalverze-
keringen 46,2 pCt., de
renteverzekeringen 47,4
pCt. en de
volksverzekeringen
6,4 pCt. van de to-
tale produktie
uit. De toeneming van het premie-
inkomen bedroeg in 1958 rond f. 75 mln, en die
van de uitkeringen
rond f. 19
mln.
Het totaal der
beleggingen is in het afgelopen jaar gestegen met
f. 574 mln. Van dit beleggings-excedent heeft de
lening op. schuldbekentenis verreweg het grootste
deel,
t.w. f.
365,4 mln., voor haar rekening ge-
nomen.

Levensverzekering
in

1958

Produktie.

Als gevolg van de recessie en de öp bestedingsbeperking

gerichte maatregelen, waardoor in verschillende sectoren

van het bedrijfsleven een vrminderde bedrijvigheid aande

dag trad en een zekere ongerustheid over het toekomstig

c’onjunctuurverloop viel waar te nemen, waren de ver-

wachtingen ten aanzien van de toevoer aan nieuwe verze-

keringen, van de produktie dus, in het begin van 1958 bij

het levensverzekeringbedrijf niet al te hoog gespannen.

Aanvankelijk heèft het er dan ook naar uitgezien, dat de te

behalen resultaten beneden het peil van 1957 zouden

blijven.

Een halverwege 1958 opgemaakte tussentijdse balans

wees uit, dat de produktie,’ gebaseerd op de door het

Centraal Bureau voor de Statistiek verstrekte gegevens

betreffende uitsluitend in ons land bij de binnen- en buiten-

landse maatschappijen tot stand gekomen (nieuwe) ‘ ver-
‘zekeringen met f. 1,856,3 mln, even onder het produktie-

nivèau medio 1957 ten bedrage van f. 1.870,5 mln, was

gebleven. In de tweede helft van 1958 echter toen de eco-

nomische barometer onder een wijkende recessie steeds

meer in de richting van ,,mooi weer” draaide, de teugels

van de bestedingsbeperking ‘wat konden worden gëvierd

en de conjunctuirachteruitgang tot stilstand scheen te zijn

gekomen, begon zich ook bij het levensverzekeringbedrijf

weer een opgaande lijn in de produktieresultaten af te

tekenen, welke in het laatste kwartaal haar hoogtepunt

bereikte. Niet alleen werd de medio 1958 op medio 1957

bestaande achterstand van f. 14,2 mln. volledig ingelopen,

maar de produktie nam onder de verbeterde economische

omstandigheden zelfs in die mate toe, dat het jaar 1958

volgens de voorlopige cijfers kon worden afgesloten met

een binnenlandse produktie van f. 4.114,4 mln., waarmede

het in 1957 behaalde resultaat van f. 3.933,9 mln, met

f. 180,5 mln, werd overtroffen.

Waar nog nimmer eerder voor zulk een hoog bedrag aan

nieuwe verzekeringen werd ingeschreven betekent dit,

dat 1958 voor het levensverzekeringbedrijf after all toch

nog een record-jaar is geworden, waarin voor het eerst in

de geschiedenis van de levensverzekering de grens van f. 4

mrd.
binnenlandse
produktie in èèn enkel jaar werd over-

schreden. Wat de binnen- èn buitenlandse produktie be-

treft werd
blijkens
het verslag van de Verzekeringskamèr

deze mijlpaal reeds in 1956 bereikt, in’welk jaar voor een

bedrag van f. 4.063 mln, door de Nederlandse verzekerings-

ondernemingen zowel hier te lande als in de bedrijfsgebieden

(vervolg
van blz. 301)

verlening van fiscle faciliteiten aan zich in te ont-

wikkelen gebieden vestigende bedrijven. Van discri-

minatie kan hier naar onze mening moeilijk worden
gesproken, omdat met behulp van dit soort facilitei-

ten de thans t.o.v. deze gebieden bestaande discri-

minatie in de vorm van en relatief geringer aandeel

in de algemene welvaart wordt opgeheven;

nauwe samenwerking tussen de overheden van twee

aan elkaar grenzende in verschillende landen gele-

• gen ontwikkelingsgebieden, teneinde het gezamen-

lijke probleem sneller tot een oplossing te kunnen

brengen, al dan niet met behulp van de Europese

Investeringsbank.

Juist waar de Europese economische samenwerking,

bedoeld is als middel om tot een betere benutting te

komen van de eigen mogelijkheden in Europees ver-

band, dient een zo goed mogelijk gebruik te worden

gemaakt van alle potenties en deze liggen ook in de

,,provincie”.

Nu verschillende gebieden in het kader van de Euro-

markt nieuwe kansen krijgen, omdat de natuurlijke bin-

ding met streken aan dé andere zijde van de landsgren-

zen wordt hersteld door het wegvallen van politiek-

economische grenzen, dient de Overheid de instanties

in deze gebieden adequate faciliteiten te verschaffen

om deze nieuwe kansen te’ kunnen benutten.

Assen.

Drs. Th. G. HEIJKE.

302

‘büiten ônze landsgrenen werd Ugesloteri. In 1957 bediôe

de produktie f. 4.458,6 mln. Verwacht mag worden, dat

voor 1958 het officiële produktiecijfer, hetwelk eerst

bekend zal worden tia publikatie van het verslag van de

Verzekeringskamer tegén’ het einde van dit jaar, in de

buurt van de f.
5
mrd. zal liggen.

Voor onze beschouwing over de ontwikkeling van de

levensverzekering zijn wij aangewezen op de C.B.S.-gege-

vens die, zoals gezegd,’ uitsluitend betrekking hebben op

de ‘binnenlandse produktie. Zij verschaffen ons een voor-

lopige indruk van de mate, waarin door het Nederlandse

volk in het afgelopen jaar voorzieningen zijn getroffen

tot verbetering van zijn inkomens- en vermogenspositie

in latere jaren. Uit vrije wil en op eigen initiatief heeft

ons volk in 1958 ruim f. 4,1 mrd. belegd in polissen

van levensverzekering, welk bedrag tezamen met de

t eeds in vorige jaren verzekerde som van
bijna
f. 27,7

mrd., zijnde het totaal van het ultimo 1957 alleen in Neder-

land bij het particuliere binnenlandse bedrijf verzekerd

bedrag, in de toekomst op de op de polissen aangegeven

tijdstippen aan de.verzekerden zelf resp. hun nabestaanden

tot uitkering zal komen. Ter verlichting van materiële

zorgen en tot behoud van financiële zelfstandigheid. Dat

ondanks de minder gunstige economische situatie, welke

in een groot deel van 1958 hèeft geheerst, de produktie tot

record-hoogte is gestegen,
bewijst,
dat bij ons volk de zq.g

voor de toekomst niet in het gedrang is gekomen en dat

ook onder moeilijker omstandigheden het streven op het
verkrijgen van financiële zekerheid in een latere levens-

periode gericht blijft. Een bemoedigend verschijnsel, omdat

met een op redelijk peil staande toekomstvoorziening de

individuele mens niet slechts zijn eigen belang dient, maar

ook dat van de ganse gemeenschap. Des te minder arm-

lastigen ons volk telt, des te gunstiger de voorwaarden

voor verhoging van onze volkswelvaart.

Bij het levensverzekeringbedrijf onderscheidt men drie

categorieën van verzekeringen, t.w. kapitaalverzekeringen,

renteverzekeringen en volksverzekeringen, waarvan de

twee eerstgenoemde rubrieken verreweg de voornaamste

vormen. Volksverzekeringen zijn van slechts bescheiden

omvang en dienen in hoofdzaak om de kosten van begra-

fenis en crematie, te dekken. Zij worden niet zo zeer uiteen

oogpuiit van oudedags- en gezinsverzorging gesloten, het-
geen juist wel het geval is bij de kapitaal- en renteverzeke-

ringen. Deze ,’orden weer onderverdeeld in
individuele,

d.w.z. voor privé-rekening aangegane verzekeringen en in

verzekeringen, die tegen een gereduceerd premietarief in de

verhouding werkgever-werknemer tot stand komen en als

collectieve
verzekeringen bekend staan. De splitsing indi-

vidueel-collectief wordt wèl in het verslag van de Verzeke-.

ringskamer toegepast, echter niet in de cijfers van het C.B.S.

Het onttrekt zich daardoor op het ogenblik aan onze

beoordeling, welk gedeelte van de in 1958 geboekte pro-

duktie op de individuele branche en welk gedeelte op de

collectieve tak van het bedrijf betrekking heeft. Waarschijn-

lijk zal dit wel niet veel anders’zijn geweest als in
1957.

In haar verslag over dat jaar heeft de Verzekeringskamer

gerapporteerd, dat van de produktie-1957 bijna
5i
pCt.

het individuele en 43 pCt. het collectieve bedrijf betrof.

De overblijvende 6 pCt. is volksverzekering.

Ten aanzien van nieuwe collectieve contracten werd

begin 1958 een regeling in het leven geroepen, welke een

technische herziening van de tarieven inhield en waarmede

werd beoogd een deel van de beleggingsvoordelen, welke

in tijden van hoge rente door het levensverzekeringbedrjf

t
w’orden behaâld, onmiddellijk aan ‘dë betrokken verzeke-

ringsrelaties ten goede te doen, komen. De zgn. rente-

kortingsclausule werd in 1958 ingevoerd. Het daaraanten

grondslag liggônde kortingsstelsel werd gebaseerd op’ het

rendement .vân 2f pCt. inschrijving in het Grootboek der

Nationale Schuld (4.W.S.) in de drie voorafgaande maan-

den. Door dit rendement met 31 te verminderen en het

verschil met 8 te vermenigvuldigen werd het percentage

verkregen waarmede de voor nieuwe colli.ctieve verzeke-

ringsovereenkomsten berekende tarieven wôrden gekort,

evenwel met dien verstande, dat de reductie ten hoogste

12 pCt. kan bedragen, hetgeen derhalve mogelijk is bij

een rendement N.W.S. van S pCt.

Aan kapitaalverzekeringen kwam in 1958 voor een

bedrag van f. 1.901,6 mln. tot stand, waarmede het in 1957

geboekte resultaat van f. 1.736,5 mln, met f: 165,1 min.

werd overtroffen. In aanmerking ‘nemende dat over de

gehele linie in 1958 ten opzichte van 1957 een produktie-

surplus van f. 180,5 mln, werd genoteerd, betekent dit,

dat vrijwel het gehele produktie-overschot te danken is aan

de sterke toeneming van de kapitaalverzekeringen. Voor

een belangrijk deel moet dit verschijnsel worden toege-

schreven aan het feit, dat in 1958 veelvuldig gebruik is

gemaakt van de mogelijkheid hypothecaire geldleningen

bij het levensverzekeringbedrijf af’ te sluiten onder mede-

verband van kapitaalpolissen. Het procentuele aandeel
ian de kapitaalverzekering in de totale produktie steeg

van 44,1 pCt. in 1957 tot 46,2 pCt. in 1958.

De produktie aan nieuwe renteverzekeringen handhaafde

zich in 1958 op het peil van 1957. Zij bedroeg f. 1.951,8

mln, tegen f. 1.939,7 mln, een jaar,
eerder, wat neerkomt

op een lichte
stijging
van f. 12,1 mln. Relatief nam de

renteverzekering echter af, ni. van 49,3 pCt. in 1957 tot

47,4 pCt. in 1958.

Ook bij de volksverzekering valt een kleine vooruitgang

te constateren. In deze sector werd een bedrag van f. 261

mln, aan nieuwe verzékeringen gesloten tegen f. 257,7 mln.

in 1957, ofwel 6,6 pCt. in 1957, doch 6,4 pCt. in 1958.

TABEL 1.

Produktie per branche

I
verschil
1
1957
1
1958

1958
1
1957
1
1958
t.o.v.
1
Branche

1

1957
1

(in miljoenen guldens)

(in procenten
v. h. totaal)

Kapitaalverzekeringen
…….
1.736,5 1.901,6 +165,1

44
1
1

46,2
Renteverzekeringen (gekapita-
liseerd door vermenigvuldi-
diging met 10)
……….
.1.939,7 1.951,8

+ 12,1

49,3

47,4
volksverzekeringen ……..257,7

261,0 + 3,3

6,6

6,4
Totaal
………………..
1
3.933.9
1
4.114,4
1
+180,51 100,0

1100,0

Premie-ontvangsten.

Betreffende de, ontwikkeling van de levensverzekering
beperkt het C.B.S. zich tot het verstrekken van produktie-

cijfers. Onder auspiciën van de ,,Voorlichtingscommissie

uit het Levensverzekeringbedrijf” verschijnt echter elke

‘drie maanden een kwartaaloverzicht, dat informatie ver

schaft over de gang van zaken bij het levensverzekering-

bedrijf ten aanzien van: a. het premie-inkomen; b. de

uitkeringen; c. de beleggingen.
Uit de vier thans beschikbaar zijnde kwartaalpublikaties

blijkt, dat door de gezamenlijke maatschappijen op de

uitsluitend hier te lande afgesloten verzekeringen een bedrag

aan premiën is ontvangen, dat met f. 804,2 mln, een niveau

bereikte, hetwelk rond f. 75 mln. hoger lag dan in 1957,

in welk jaar het premie-inkomen f. 729,4 mln. groot was.

In 1958 zijn de totale consumptieve bestedingen van de

3O3

(Advertentie)

Nederlandse bevolking gestegen, doch zoals uit de toene-

ming van het premie-inkomen blijkt, is dit niet ten koste

gegaan van het sparen op lange termijn via de levensver-

zekering.

Uitkeringen.

Het is begrijpelijk, dat als gevolg van de snelle ontwikke-

ling van de levensverzekering – het verzekerde bestand
ultimo 1938, het vooroorlogse recordjaar, f. 4.668 mln.
bedragende is in een periode van twintig jaar meer dan

vervijfvoudigd en gestegen tot f. 23.138 mln. ultimo
1957-

ook het bedrag der uitkeringen een van jaar tot jaar op-

gaande lijn vertoont. Met een totale uitkering van f. 237,3

mln. (in 1957 f. 218,4 mln.) heeft het levensverzekering-

bedrijf in 1958 opnieuw een belangrijke bijdrage geleverd

tot verlichting van materiële zorgen op de oude dag resp.

na overlijden van de verzekerden en tot versteviging van

de algemene welvaartssituatie. Dit komt er op neer, dat

per werkdag gemiddeld ruim f. 765.000 uit de kassen der
levensverzekeringmaatschappijen aan de gemeenschap is

teruggevloeid.

TABEL 2.

Uitkeringen aan polishouders en begunstigden

1957
1958
Uitkering
in mln,
n
in mln.
in
guldens
p
i
Ct.
guldens
I
pCt.

wegens overlijden
………………
37,7
17,3
41,0
17,3
op de afloopdata

…………….
82,5 37,8
90,3
38,0
aan diverse vormen van rente
98,2

.. ..
44,9
106,0
44,7
totaal

………………………..
218,4
100,0 237,3
100,0

Uit bovenstaande tabel blijkt, dat verhoudingsgewijs de

onderlinge verdeling van de drie uitkeringsrubrieken nauwe-

lijks verschilt met die van vorig jaar.

Het nut van de levensverzekering uit een oogpunt

van risicodekking komt duidelijk naar voren in de

cijfers betreffende polissen, waarvan de verzekerde

bedragen op grond van overlijden van de verzekerden

binnen een tijdsbestek van twee jaar na het afsluiten

van de verzekeringsovereenkomsten, opeisbaar werden.

Tot de polissen, die in 1958 wegens overlijden van de

verzekerden tot uitkering kwamen, behoorden er 4.205

die nog geen twee jaar te voren waren tot stand gekomen.

Deels betreft het hier polissen, volgens welke direct na

overlijden een kapitaal beschikbaar kwam resp. een jaar-

lijkse rente inging, waarvan de uitkeringsduur al dan niet

afhankelijk is gesteld van het in-leven-zijn van deze of

gene persoon, deels polissen, waarbij na overlijden de

premiebetaling ophield en de uitkefing op een later, in het

contract nauwkeurig bepaald tijdstip, plaats zal vinden.

De uitkeringswaarde van genoemde 4.205 polissen verte-

genwoordigde een bedxag van f.
5.668.765,
waartegenover

een premie-inkomen- staat van f. 347.120, hetgeen inhoudt,
dat er 16,3 maal zoveel door de maatschappijen zal moeten

worden uitbetaald dan er aan premiën ontvangen is. Voor

zover men zich zou afvragen, hoe dit zakelijk bezien

mogelijk is, wordt er aan herinnerd, dat aan de levens-

verzekering het principe ten grondslag ligt het risico, dat
ieder individueel loopt, nl. het risiio van vroeger te over-

lijden dan verwacht wordt, door allen gezamenlijk te doen

dragen. Tegenover de een, die meer betaalt dan hij ont-

vangt, staat de ander wiens erfgenamen soms vele malen
meer incasseren dan gestort is. In tabel 3 vindt men hier-

omtrent leerzame cijfers over de laatste vijf jaar vermeld.

TABEL 3.

Door overlijden binnen
2
jaar vervallen polissen

Jaar
Premie-
ontvangst
Uitkeringen

,nveelsoud
polissen
1

g

S
in guldens
premie- _____________________

ontvangst

4.981
356.886
3.854.241
10,8
4.685
262.192
3.535.273
13,5
1954

……………
1955

……………
4.737 368.916
4.691.316
12,7
1956

……………
1957

……………
4.579 420.865 5.384.069
12,8
1958

……………
4.205 .347.120 5.668.765
16,3

Beleggingen.

Op welke wijze in vergelijking tot 1957 de beleggingen

in 1958 hebben plaats gehad en welke mutaties zich daarbij

hebben voorgedaan, blijkt uit onderstaande tabel.

TABEL 4.

Belegd kapitaal

Balanswaarde
stijging of
per

per

daling in
Soort belegging

31-12-1957
1
31-12-1958

mln.

(in miljoenen guldens)

guldens

495,1
+

36,5
Hypotheken

………………
.
.1.234,9
1.382,5
+
147,6 592,9
+

34,2
Leningen op schuldbekentenis
3.
.243,6
3.609,0
+
365,4
Schatkistpapier en promessen
1,2
0,0

1,2

vaste eigendommen ………….458,6

Inschrijvingen Grootboek en

Effecten

…………………558,7

Schuldregisters

…………
650,0
613,0

37,0
85,5
+

4,6
Polisbeleningen

……………..80,9
Overige beleggingen
…………
.
25,4

..

149,4
+

24,0
Totaal

…………………
6.353,2
..
6.927,3
+
574,1

Op grond van de thans ter beschikking staande cijfers

over de ontwikkeling van het levensverzekeringbedrjf,

welke uiteraard een officieus karakter dragen, doch aan

de andere kant voldoende representatief zijn om tot

bepaalde conclusies te komen, kan worden geconstateerd,

dat het jaar 1958 voor dit bèdrijf opnieuw, een periode van
vooruitgang is geweest.

Rotterdam.

J. B. BOOIJ.

Dr. G. R. Krusel: De industriële vestigingsplaats.

H. E. Stenfert Kroese NV., Leiden
1957,
280 blz.

f. 14,50.

Bovengenoemd werk, dat opgenomen werd in de be-
kende reeks ,,Bedrijfseconomische Monografieën” (no.

XXIV), is in feite een heruitgave van Dr. Krusels dis-

sertatie, waarbij slechts de titel een wijziging onderging.

Het behandelde onderwerp heeft in de afgelopen pe-

riode allerminst aan actualiteit ingeboet en verdient

ongetwijfeld in brede kring de aandacht. De noodzaak

304

de industrialisatie in ons land te beVorderen alsmede de

problemen, voortvloeiend uit de toenemende bevolkings-

concentratie in de westelijke provincies deden – zowel

bij overheid als bedrijfsleven – een dwingende behoefte

ontstaan aan verdieping van inzicht inzake het vesti-

gingsplaatsvraagstuk.

De literatuur over dit onderwerp is de laatste jaren

– met name in het buitenland – aanzienlijk toegeno-

men, doch vanuit de bedrijfseconomische gezichtshoek

werd het probleem stellig nog onvoldoende belicht. Het

boek van Krusel is een lofwaardige poging om de in

dit opzicht ontstane lacune aan te vullen.

In de bedrijfseconomie vormt de vestigingsplaats-

theorie onder het hoofdstuk ,,verhoudingen van geogra-

fische plaats” een onderdeel van de algemene organisatie-

leer. In dit kader past o.a. een beschouwing over de re-

laties met de kwantitatieve verhoudingen, de verhoudin-

gen van functionele plaats, van tijd en van macht. In het

werk van Krusel valt een dergelijke systematiek – zij

het in minder uitgesproken vorm – te onderkennen.

Met name wordt het accent gelegd op die aspecten van

het vestigingsplaatsprobleem, welke i1i de literatuur tot

dusver onvolledig of in het geheel niet zijn behandeld.

Boeiend is de uitvoerige uiteenzetting over de beteke-

nis van de functionele plaats der bedrijfshuishouding

voor de vestiging; in een tweetal hoofdstukken worden

achtereenvolgens de vier fundamentele krachten, die de

plaats van de bedrijfshuishouding in de bedrijfskolom

bepalen, bezien tegen de achtergrond van het vestigings-

vraagstuk.

Het belangwekkendste deel van het boek is wellicht
het hoofdstuk waarin de schrijver de relatie tussen be-

drijfsgrootte en vestigingsplaats aan de orde stelt. Op

bedrijfseconomische gronden komt hij tot de conclusie
dat het grootbedrijf veelal op het platteland een gunsti-

ge standplaats kan vinden, terwijl de kleinere bedrijven

eerder op de grote steden zijn aangewezen, een opvat-
ting, tegengesteld aan hetgeen doorgaans in planologi-

sche kringen wenselijk wordt geacht.

Ook de sociale en psychologische aspecten van het

vraagstuk alsmede de rol van de overheid bij de be-

drijfsvestiging worden in het onderhavige werk aan een

nadere beschouwing onderworpen. Meermalen blijkt dat

de auteur ook voor andere overwegingen dan puur eco-

nomische openstaat. Zijn bedoeling is echter aan te

tonen in hoeverre inbreuk gemaakt wordt op een ratio-

nele bedrijfsvoering. Krusel ziet overigens een – door

de economie gestelde – absolute grens bij het zoeken

naar een zinvolle synthese tussen de verschillende as-

pecten, nl. daar, waar het bedrijfsleven op niet renda-

bele wijze zou moeten produceren.

Met tal van verhelderende voorbeelden laat Krusel

zien welk een ingewikkeld netwerk van krachten de op-

timale vestigingsplaats van het industriële bedrijf bepaalt.

Het lezen van zijn boek versterkt ons in het besef dat

men niet kan volstaan met een generalisering van de

problematiek. Anderzijds is het gevaar niet denkbeeldig

in een oeverloos moeras te belanden bij het ontleden

van de talloze werkzame krachten. Het is een verdienste
van de schrijver dat hij in deze Scylla-Charibdis-situatie

de juiste lijn in zijn betoog heeft weten vast te hou-

den.

Wij achten dit werk onmisbaar voor een ieder die

zich met het vestigingsplaatsvraagstuk heeft bezig te

houden. Dat de naam van de auteur op de omslag fou-

tief werd afgedrukt is bepaald hinderlijk te noemen.

Een dergelijke slordigheid had toch – zeker bij een

boek als dit – niet mogen voorkomen!

Heernstede.

Drs. G. VAN KEULEN.

Drs. J. L. Wage: Verkoopleiding en verkooporganisatie.

N. Samsom N.V., Alphen a/d Rijn (1958), 330 blz.,

f. 18,75.
R. Mulder: Van rnarktsiivatie tot
offerte.
N. Samsom N.V.,

Alphen a/d Rijn (1958), 99 blz., f. 4,90.

In de inleiding van zijn boek schrijft de heer Wage:

,,De nood onzer tijden – de tijdnood – heeft mij er toe

gebracht, een bescheidener opzet te kiezen en uit te werken.

Dit boek behandelt thans niet het commerciële beleid

doch geeft capita selecta over de verkooporganisatie”.

In het ,,Woord Vooraf”, dat L. Meertens opneemt in

zijn in
1954
verschenen boek ,,De Organisatie van de

verkoop”, staat: ,,Het commerciële beleid heb ik –

althans voorlopig – als een te omvangrijke taak moeten

verwerpen…. Ik heb mij daarom in stof en titel beperkt,

en het hoofdaccent gelegd op de Organisatie van de ver-
k
oop……

J. L. Wage brengt dus een tweede boek over de Organi-

satie van de verkoop. Toch is het verschijnen van dit boek,

naast dat van L. Meertens, verheugend omdat het als het

ware een complement hierop is. We zouden kunnen zeggen

dat Meertens de theoretische basis geeft en Wage de

praktische uitwerking.

Na drie korte theoretische hoofdstukken behandelt

Wage bijv. de recrutering, selectie, opleiding en bezoldiging

van verkopers, rayonering en rayonbewerking, de ver-

goeding van reiskosten, onderwerpen die men bij Meertens

niet vindt – uitgezonderd de beloning. Bij ieder van deze

onderwerpen worden aan de praktijk ontleende voorbeel-

den gegeven. Wil Meertens voornamelijk de weg wijzen

naar, en zich bezinnen op, ,,verantwoorde methoden voor

het bereiken van een verantwoorde oplossing”, Wage

geeft als vervolg hierop vele van de – aan de praktijk

ontleende – mogelijke oplossingen.

In het boekje van R. Mulder worden tien – verspreid

gepubliceerde – artikelen gebundeld. De organisatie van

de verkoop staat, volgens de heer Mulder, achter bij de

organisatie van de produktie en van de administratie en

wel omdat er nog geen commerciële technologie zou zijn,

nog geen duidelijk antwoord op de vraag wat het specifieke
van het commerciële proces is nog geen commerciële norm

om de doelmatigheid van de organisatie te toetsen. De

frisheid en originaliteit van deze zeer lezenswaardige

artikelen, ten dele ook over de techniek van de verkoop,

sporen de lezer aan zich in de problemen van de ver

kooporganisatie te verdiepen.

Na de genoemde publikaties is nu het wachten op een

studie betreffende het commerciële beleid. Ook echter op

verdere, meer systematische bewerking van een aantal

onderwerpen uit het boek van Wage. Bij meer specialisatie

in de behandeling ndar de categorieën van verkopen (bijv.

aan industrie, detailhandel of consument e.a.) zou meer

een handboek tot stand komen dat door de verkoopleider

kan worden nageslagen. Een dergelijk handboek – of

meerdere handboeken gezien het aantal onderwerpen –

zal de achterstand in de organisatie van de verkoop die de

heer Mulder noemde, helpen inhalen. Een waardevolle

basis is hiervoor, in de Nederlandse literatuur, thans

gelegd.

Huizen.

Dr. D. H. VAN DONGEN TORMAN.

305

‘Levensverzekering-Maatschappij

Rotterdamsché Verzekering-Societeiten
(R
7
V.S.)

1

N.V.

t
1

.
gevestigd te ‘Rotterdam,
Westerstraat 3

Balans op 31 December 1958,’

Vaste eigendommen

.

f

44.678.000.- Maatschappelijk Kapit’a’al f 15.250.000.-

Hypotheken

,
.

‘.

85.739.000..
waarvan ongeplaatst

8.250 000.-
7000 OO
Effecten,

.

,

,

,

.

90.085.000.-
Extra reserve

,

,

i

‘,

.

.

.
21.448.060..
Leningen op schuidbekentenis
.

156.420.000.-
Premiereserve

.

,

.

,

,.
463.378.000..
Polisbeleningen

. ,

,
‘,’

13.836.000.-

.
Deposito
0/9

,

,

,
2.854.000..
Inschr. grootboeken en schuidregisters

91.398.000.-
Gereserveerde uitkeringen

-,

.
903.000..
Overlgebeeggingen

,

. .

.

.

6.914.000.-
Gereserveerd voor belastingen

.
l.049.000:
Debiteuren en andere activa
.

.

.

16.367.000..
Crediteuren en andere passiva
.
8.805.000..

505.437.000.-

f
,
505.437.000..

De geldmarkt.

Daar er in de goud- en deviezenvoorraad in handen van

De Nederlandsche Bank geen belangrijke mutaties optre-

den, wordt de toestand op de geidmarkt door binnenlandse
factoren bepaald. Hierbij moet vooral worden gedacht aan

de beweging.van de bankbiljettencirculatie alsmede aan de

betalingen door en aan de Schatkist. Wat eerstgenoemde

factor betreft, na de expansie in verband met de paasdagen

is de circulatie nog steeds aan het inkrimpen. In, de week

eindigend 7 april bedroeg de daling f.
125
mln. In eerste

instantie zal het inleveren van deze bankbiljetten bij de

circulatiebank tot een dienovereenkomstige stijging leiden

van het tegoedder banken. In feite blijkt dit tegoed evenwel

met ca. f. 50 mln, minder te zijn toegenomen. Dit is veroor-.

zaakt door de aflossing van bij de Bank opgénomen voor-
schotten en betalingen aan de Schatkist.
Deze betalingen kunnen ditmaal niet in verband hebben

gestaan met het afnemen van schatkistbiljetten bij de Agent,

want in genoemde week is .hiervan per
saldo
door de Staat

meer afgelost dan geplaatst. Het is wellicht interessant

erop te
wijzen
dat een deel van het door de Staat op 1 april

afgeloste papier bestond uit de 5-jaarsbiljetten die op 15

april 1954 op
l/8
pCt. rente-basis werden geplaatst. Ter

vergelijking diene dat papier, met dezelfde looptijd thans

34 pCt. bij de Agent kan worden afgenomen.

Het saldo van de Staat bedroeg 7 april ruim f. 800 mln.

In de thans nog lopende kasreserve-periode zijn er geen

grote betalingen meer te verrichten. In de volgende periode

die 22 april begint, wordt dit. anders, al zullen ook dan de

thans reeds bekende verplichtingen gemakkelijk uit het

huidige saldo kunnen worden voldaan. De noodzaak voor

de Staat om met een tender voor kortlopend schatkist
r

papier te komen, is dus nog niet te voorzien, terwijl ook
De Nederlandsche Bank zich nog steeds afzijdig houdt.

Met de straks te ontvangen middelen zal de geldmârkt,

als
dit zo doorgaat, ôf tot meerjarige schatkistbiljetten

ôf tot het buitenland haar toevlucht moeten nemen.

De Vereniging’ van ‘uitgevers van dagbladen

DE NEDERLANDSE, DAGBLADPERS

GEVESTIGD TE AMSTERDAM

wenst over te gaan tot aanstelling van een

ADJUNCT-SECRETARIS

In aanmerking komen juristen of economen

van ongeveer 30 jaar. Aan hen, die reeds enige

ervaring hebben in secretariaatswerkzaamheden,

wordt voorkeur gegeven. Het secretariaat ver-

vult in de vereniging een belangrijke taak en

men zoekt dan ook een zelfstandige, voortva-

rende, persoonlijkheid
,
met goede juridische,

economische en representatieve kwaliteiten.

Het is de bedoeling de te benoemen functiona-
ris zo spoedig mogelijk te betrekken in het lei!.’

dinggevend werk van de tegenwoordige secreta

ns. Dienaangaande is bevredigend perspectief

aanwezig. Candidaten zullen eventueel worden

iitgenodigd voor een psychologisch onderzoek:

Eigenhandig (niet ,net balipoint) geschreven brieven

net volledige inlichtingen over leeftijd, opleiding en

praktijk, en vergezeld van een recente,
pasfoto,
v66r

4 mei as. te richten aan het Secretariaat van de Ne-

derlandse Dagbladpers, Herengracht 268, Amsterdam.

(Zie ook de vacatures op blz. 294)

306

DE TWENTSCHE BANK
N.V.

Gecombineerdè Maandstaat op 31 mart 1959

Kas, Kassiers en Dag.
geldleningen

. .
f
113.729.205,86
Nlederlands
Schatkistpapier
.
482.200.000,

Ander
.
Overheidspapier
34.439.243,04
Wissels

…………
61.304 342,43
Bankiers in Binnen- en
Buitenland

.
…..
65.215.246,83
Effecten,

Syndicaten en
Waarden….


48.383.271,71
Prolongaties en Voor-

schotten tegen

Effecten,,
32.445.621,30
Debiteuren

.

.

.

.

.

.


409.601.969,04
Deelnemingen
(mci.
Voorschotten). .,,
6.988.424,86
Gebouwen
.

. . .

. .

.


5.000.000, –

f 1.259.307.331,07

Kapitaal ………
f
49.000.000,

Reserve

………..
22.000.000,

Bouwreserve

……..
1.000.000,

Deposito’s

op

Termijn,,
402.860.472,37
Crediteuren

……


735.967.905,97
Geaccepteerde Wissels ,,
432.450,

Door Derden
Geaccepteerd ..,,
49.192,81
Overlopende

Saldi

en
Andere Rekeningen ..
47.997.309,92

f1.259.307.331,07

De kapitaalmarkt.

,,We may safely advise an

investment policy of suspi-

cion, skepticism and a good
measure of disbelief”, aldus

een bekende Amerikaanse

broker, door de New York

Times geciteerd in een artikel

dat vrijwel uitsluitend bestond

uit soortgelijke citaten van

andere makelaars. Ook de Se-

curities and Exchange Corn-

mission heeft thans een waar-

schuwend geluid laten horen,

daarbij haar stem voegend

bij die van de New York

Stock Exchange zelf. Kenne-

lijk wil iedereen zijn geweten

ontlasten voor het geval het

met het koersverloop eens

mis mocht gaan, en deze
p0-

litiek heeft in de verslagweek

op de Amerikaanse koersen
een zekere – zij het matige –

invloed gehad, ondanks de

gunstige conjunctuurontwik-

keling. Het geloof in de Ame

rikaanse economie is blijk-

baar weer dermate onwankel-

baar géworden, dat de Ameri-

kaanse staalarbeiders bij de

komende loononderhande-

lingen o.a. om drie vrije maan-

den per vijf jaar zullen vra-

gen. De voorzichtige pogin-
gen in ons land om de werk,

week geleidelijk van 48 tot

47 uur te verminderen steken

hiernaast bepaald pover af.

Blijkens opgave van de

Vereniging voor den : Effec-

tenhandelinet betrekking tot

de 20 ,,market leaders” van

de Amsterdamse beurs in

de maand maart, komt de eer

het meest verhandelde ‘aan-

deel ter beurze te zijn weder-

om aan de aandelen Philips

toe (reële omzet
f.
364 mln.).

Onder de’ 20 vermelde aan-

delen bevinden zich drie aan-

delen van – .beleggingsmaat-

schappijen. De enorme vlucht

van de beleggingsfondsen is

een kenmerk van de huidige

hausse op de aandelenmarkt.

Ook in 1929 heeft dit ver-

.schijnsel zich . voorgedaan.

Wie Galbraith’ ,,The great

crash” erop na leest slaat

de schrik om het hart. He-

laas is het niet mogelijk om

aan de hand van het feit dat
er zowel in 1929 als 30 jaar

later een overweldigende be-

langstelling voor beleggings-
.V.ERSCHURE & CO’s

SCHEEPSWERF EN MACHINEFABRIEK N.V.

gevestigd te Amsterdam.

Uitgifte

van

nom. f525.000.- gewone aandëlen

dik gröot nom. f500.- aan toonder

ten volle delende in de resultaten van het boekjaar 1959

en volgende boekjaren,

tot de koers van 110 pCt.

uitsluitend voor houders van claimbewijzen van de thans uitstaande gewone
.aandelen in de verhouding van nom. f 1.000.- uitstaande gewone aandelen op
nom. f500.- nieuw gewoon aandeel.

Ondergetekende bericht, dat zij de inschrijving op bovengenoemde uitgifte
openstelt op

Vrijdag, 17April 1959,

van ‘des voormiddags 9 uur tot’ des namiddags 4 uur,

bij haar kantoren te
Amsterdam, Rotterdam en ‘s-ravenhage,
op de
voorwaarden van het prospectus dd. 9 April 1959.

Exemplaren van het prospectus en inschrijvingsbiljetten, alsmede – töt een
beperkt aantal – van de statuten en van het jaarverslag over het boekjaar
1958 zijn bij de inschrjvingskantoren verkrijgbaar.

Amsterdam, 9 April 1959.

-.
. . AMSTERDAMSCHE BANK N.V.
-‘

307

fondsen wordt aangetroffen, te voorspellen dat zich dan

ook
in
1959
een beurskrach zal voordoen. Naast overeen-

komsten – de gedachte dat de rechtstreekse belegger niet

meer in staat is op verstandigé wijze effecten te selecteren,

maar dat een beleggingsfonds dit wel kanS— zijn er ook

verschillen.
Als
zodanig mag men misschien beschouwen

dat het beleggingsfonds een geschikt medium is voor de

verwezenlijking van het volkskapitalisme, of hoe men de

wens de kleine man in te schakelen bij de financiering van

het bedrijfsleven ook wil betitelen.
Als
voorbeeld diene dat

het Christelijk Nationaal Vakverbond bekend maakte
plannen te bestuderen voor de oprichting van een be-

leggingsfonds.

Hoe dit ook zij, ook in ons land valt weer de geboorte

van een beleggingsfonds te melden, ditmaal van een gespe-

cialiseerd beleggingsdepot, waarin ‘uitsluitend onderne-

mingen zijn vertegenwoordigd die op enigerlei wijze betrok-

ken zijn bij de vervaardiging of de distributie van energie

(,,Wereldenergie”). In Frankrijk
is
men thans druk

doende om de schade, veroorzaakt door een aantal

wettelijke bepalingen, in te halen door het oprichten van

een aantal beleggingsfondsen.

De Friesch-Groningsche Hypotheekbank heeft de af-

gifteprjs van de
44
pCt. pandbrieven verhoogd tot
1004

pCt. Van
3
maart tot
9
maart is deze
994
pCt. geweest,

en van
9
maart tot
9
april
100
pCt.

Aand. lndexcijfers A.N.P.-C.B.S.
2 Jan.

8 april 10 april
(1953
=
100)
1959 1959 1959
Algemeen

……………………………
255
270
277
Internat.

concerns

…………………
375 392 404
Industrie

……………………………
17.4
190 196
Scheepvaart

…………………………
151
151
149
Bançen

………………………………….
138 159
164
Indon.

aand.

………………………….
103
115
116

Aandelen

Kon.

Petroleum

……………………
f.
183,20
f. 166,60
f. 169,.-
Unilever

………………………………
452
503
542/
4

Philips

…………………………………
.
493
3
4
573’/
587
A.K.0 .

…………………………………
262 299
3
/
4

309%
Kon.
.N.

Hoogovens

………………
341 370
410
VanGelder

Zn .

……………………
H.A
.
L .

…………………………………
193
214½ 221½
158
1
/2
150
1
/2
157%
Amsterd.

Bank

………………………
253½
289 289
Ver.

H.V.A.

Mij-en

………………
131’I,
135
1
I
138
3
/
4

Staatsfondsen

pCt.

N.W.S .

……………………
59%
63½
63V4

pCt.

1947

…………….. ………….
90,
L,
92
3
/4
92
?e
3%

pCt.

1955

1

……………………
87½
891/4 897/8
3

pCt. Grootboek

1946

…………
88½
903/4 907/8
3

pCt.

Dollarlening

………………
90½
931/4
93%

Diverse obligaties

3
1
/2
pCt. Gem. Rotterdam 1937
VI
90% 93%
94
3
1
/4
pCt.

Bk.v.Ned.Qem.1954I1/III

81.
85% 85%
3½ pCt. Nederl. Spoorwegen
89
93
93
3½ pCt.

Philips

1948

………………
95
98
97½
31/4 pCt. Westl. Hyp. Bank
83½
86%
87½
6

pCt. Nat.

Woningb.len.

1957
110
111% 111%

New
York


Aandelenkoersgemiddelde
Dow Jones Industrials
588
612
606

M.
P.
GANS.

Amsterdamsch’e Bank

Geconsolideerde Maandstaat per 31
MAART
I95fi

Debet

1

.

Credit

Kas, kassiers en daggeldieningen

f
201.596.464,88
Kapitaal
f

90.0 10.000,-
Nederlands schatkistpapier
570.408.000,—
Reservefonds
,,

49.000.000,-

Ander overheidspapier

,,
116.921.300,—
3
pCt. Deposito-obligatiën

Wissels
91.699.579,56
per
1962
25.000.000,-

Bankiers in binnen- en buitenland
154.065.686,83
Deposito’s
op
termijn
445.812.432,67

Effecten en syndicaten

,,
54.021.942,10
Crediteuren
1.274.650.694,12

Prolongatiën en voorschotten
Geaccepteerde wissels
31.931.612,65
tegen effecten
95.002.346,63
Door derden geaccepteerd
672.700,-

Debiteuren

.
702.563.760,13
Overlopende saldi en andere

Deelnemingen
(mcl.
voorschotten)
14.498.353,08
rekeningen
83.699.994,77

Gebouwen, safe-inrichtingen en
inventarissen

.
1,-

f2.000.777.434,21

f2.000.777.434,21

U reageert
op
annonces in ,,E.-S.B.”? Wilt [7 dit dan steeds duidelijk tot uitdrukking brengen?

308

bed
r
ijfszeker,

strak van lijn….

doelmatig, rendabel,

Overal waar Philips verlichtings-in-
stallaties zijn aangebracht, verbetert

het bedrijfsrendement door grotere

doelmatigheid.

De perfect geconstrueerde Philips

lampen en armaturen brengen de

maximale lichtstroom (onlangs nog

sterk verhoogd!) in de juiste richting

op het werkvlak.

Een ,,TL” installatie is een econo-

mische installatie, dank zij:

• hoge, constante lichtstroom

• lange levensduur

• vlotte ortsteking

• de juiste lichtkleur voor elk doel

PHILIPS
.9.9
TV-
9

L”•

SCflIKI
voor penaelopnang!ng.

Hebt u verlichtingsproblemen

of twijfelt u aan de doelmatig-

heid van uw installatie?

Vraag vrijblijvend advies van

onze. Lichttechnische Afdeling,

Philips Nederland n.v., Eind-

hoven.

voor permanent höôg rendemeflt

309

KWANTITEIT

of

KWALITEIT

Wanneer het U vooral om

de kwantiteit van de reacties

op door Uw onderneming

geplaatste personeelsannonces

gaat, dan menen wij er goed

aan te doen U tevoren te

moeten afraden deze annonces

in ,,E.-S.B.” te plaatsen. Hon-

derden reacties voorspellen

wij U beslist niet.

Wilt U echter eeü indruk heb-

ben van de kwaliteit van de

binnenkomende reacties, dan

zal het U interesseren dat tal-

rijke grote ondernemingen re-

gelmatig ,,E.-S.B.” inschakelen

als medium voor het oproepen

van functionarissen op hoog

niveau. De ervaring leert deze

bedrijven namelijk dat een

oproep, in ,,E.-S.B.” geplaatst,

een prima selectie van het

aantal reacties betekent, het-

geen een niet onbelangrijke

aanwijzing is wat betreft het

,,aanbod”.

Zoekt U het in de kwaliteit

van de reacties op Uw per

soneelannonces, dan geven

wij U ernstig in overweging

om ,,E.-S.B.” als medium in

te schakelen.

Advertentie-afdeling

Postbus 42

Schiedain

I

Rotterdam

UITGIFTE

van ten hoogste
f5.510.000
9
.
GEWOIE AANDELEN

*

mde

ALBATRO S

SUPERFOSFAATFABRIEKEN N.V.

in stukken van
f
250,-
en f
1.000,.
delende in de resultaten van het boekjaar 1 mei 1959 – 30 april 1960
en volgende boekjaren en van

f933.000,- AANDELEN

mde

,v. AMSTERDAMSCHE SUPERFOSFAATFABRIEK

in stukken van f
500,.
delende in de resultaten van het boekjaar
1mei1959 – 30 april 1960 en volgende boekjaren.

De INSCHRIJVING op bovengenoemde uitgiften zal tot de koers
van
100
PCI.
openstaan op

DINSDAG 21 APRIL 1959

van des voorm. 9 uur tot des nam. 4 uur, bij de kantoren van
pndergetekenden te ROTTERDAM, AMSTERDAM, ‘s-GRAVENHAGE

en UTRECHT, op de voorwaarden van prospectussen d.d. 9 april 1959,
en wel, wat eerstgenoemde uitgifte betreft, uitsluitend voor
houders van gewone aandelen Albatros Superfosfaatbrieken N.V.
en
wat laatstgenoemde uitgifte betreft uitsluitend voor houders
van aandelen N.V. Amsterdamsche Superfosfaatfabriek.

Exemplaren van de prospectussen en inschrijvingsformulieren zijn
de inschrijvingskantoren verkrijgbaar, alsmede afdrukken van
de
.
statuten en van de verslagen over het boekjaar 1957/1958 der
beide maatschappijen.
Voor houders van
4.8% cum.: pref. beperkt wlnstdelende aandelen
ALBATROS SIJPEHFOSFA&TFABRIEKEN N.V.
bestaat tot en met
21 april 1959 gelegenheid hun stukken
om te wisselen
in een gelijk
nominaal bedrag gewone aandelen, welke eveneens recht geven tôt
inschrijving op de emissie van gewone aandblen dezer Vennootschap.
De verdere voorwaarden der omwisseling zijn in het prospectus
vermeld.

P(iTPI’RnA1urrIL’
1DA1STI?
TtTIT

I

DE

LL
LVI. 1II4
L)ttLlKt
1.V,

TWENTSCHE BANK N.V.

NEDERLA1N DSCHE HANDEL-MAATSCHAPPIJ, N.V.

310

• en dienstbare machine verwezénlijkt d6or

S

1

ponskaartenmachtnes

electronische rekenmachines

»

rekencentrum

• •

»N

E

0

E

R

LA N

0

– •

ADMINISTRATIE. EN STATISTIEK-

»

MACHINE MIJ, N.V. AMSTERDAM –

Meer

in Uw
bedrijf

met de

Hningttiz.

ELECTRISCHE
-TELMACHINE,_


automatische totalen en subtotalen

.
autömatische functie-toetsen

S


egatief sade’re

Al

41

Vraag. prospectus

IN
S
,

of
demonstratie

Amstérdam
– Den Haag – Rotterdam Arnhem –
Utrecht- Eiid hoven’
-‘
Enschede – Groningen

Leeuwarden

Maastricht- Roermnd

312

Auteur