Economisch
m
Stat’ts tisch e
*
B
Het Amerikaaiise verbruikspatroon
•
De gevoeligheid voor inkomensveranderingen
*
Drs Th. Coppes
Verdeling van de welvaart door zgn.
•
samenwerkingsplannen
– *
Dr J. M. E.
M.
A.
Zonnenberg
Woningcontingentering, huurbeleid en
een initiatief-voorstel
*
Dr H. M. Noppen
Krijgt Bèlgië een kernenergiepolitiek?
UiTGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
40e JAARGANG
No, 1992
WOENSDAG 17 AUGUSTUS ‘1955
1
t
IIIlII==
=
IlIIII=1
N
Wij
adviseren U inzake een
N
JUISTE SAMÉNSTELLING
vanUw
N
EFFECTENPORTEFEUILLE
N
Nederlandsehe
Handel-Maatschappij, N.V.
jj
DEVIEZENBANK
H
87 kantoren in Nederland
H
•
=
=
iiiii
=
Slaat u wel eens door?
Probeer het dan met
t[I(IIiEJJ
carbonpapier
en U staat versteld van het resultaat
KORES voor uw ICORES-pondentie
R. Mees & Zoonen
Bankiers en
Assurantie-makelaars
Rotterdam
Amsterdam – ‘s-Graven hage
Delft – Schiedam – Vlaardingen
Beheer en Administratie
van Vermogens
Executele en Bewind-
_____
voering
ECONOMISCH-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland: Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam- W.
Telefoon redactie: K 1800-52939. Administratie: K 1800-
38040. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Ban que de Corn-
merce, 6, Place Royale, Brussel, postcheck-rekening 260.34.
Redactie-adres voor
BelgIë:
Dr J. Geluck, Zwjjnaardse Steen-
weg 357, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam- W.
Abonnementsprijs:
franco per post, voor Nederland en de
Overzeese Rjjksdelen (per zeepost)
f
29,—, overige landen
f 31,— per jaar. Abonnementen kunnen ingaan niet elk
nummer en slechts worden beëindigd per ultimo van het
kalenderjaar.
Losse nummers 75 cts.
No. 1977:
f
2,—S
Aangetekende stukken
in Nedèrland aan het Bijkantoor
Westzeedijk, Rotterdam- W.
Advertenties.
Alle correspondentie
betreffende
advertenties
te richten aan de Koninkljjke Nederlandsche Boekdrukkerj/
H.
e
4. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon 69300, toestel 1
of
3).
Advertentie-tarief
f 0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,, Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
COMMISSIE VAN REDACTIE: C. van den Berg; Ch. Glasz; L. M. Koyck. H. W. L.ambers; J. Tinbergen; F. de Vries. Redacteur-Secretaris: A. de Wit; Adjunct Redacteur-Secretaris: J. H. Zoon.
COMMISSIE VAN AD VIES VOOR BELGIë: F. Colijn;
T. E.
Menens de Wilmars: J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. Vlertck.
‘S
IIOLLANDSCIIE SOCIETE1T
VAN LEVENSVERZEKERINGEN N.V.
A
2
1807
LIJFRENTEN
DIRECTIEPENSIOENEN
COMPÂGNONSVERZEKERINGEN
COfIECTIEVE PERSONEELVERZEKERINGEN
4
–
A°
i 8o
7
Âmsterdam-C., Herengraclit 475, Telefoon 49100
Toronto 1, 330 Bay Street
Kantoren dooi geheel a’ederlanei en canada
17 Augustus
1955
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
719
Het Amerikaanse verbruikspatroon
De gevoeligheid voor inkomensveranderingen
Voor een verklaring van veranderingen in het con- gekochte hoeveelheden èn prjsveranderingen.
sumptiepatroon is inzicht in de uiteenlopende gevoelig-
Nevenstaande grafiek geeft een overzicht van de ver-
heid der diverse uitgavencategorieën voor veranderingen deling der consumptieve uitgaven over diverse uitgaven-
in het inkomen der verbruikers van gote betekenis. Het categorieën, en een indruk van de mate, waarin deze
;,Department of Commerce” der Verenigde Staten heeft, categorieën gevoelig zijn voor veranderingen in het in-
vôor de periode 1929-1940, deze gevoeligheid, voor de komen. Het zal de lezer doorgaans niet moeilijk vallen
consumptieve uitgaven als totaliteit en voor een aantal uit te maken, welke uitgaven voor goederen en diensten
uitgavenposten afzonderlijk, onderzocht. De totale con- binnen deze groepen voor het al dan niet gevoelig zijn
sumptieve uitgaven bleken met 8 pCt te veranderen, verântwoordelijk moeten worden gesteld. Op enkele
indien zich in het beschikbare inkomen een wijziging met posten, die zich anders gedragen dan wellicht op het
10 pCt voordeed. Van de afzonderlijke posten werden eerste gezicht zou worden verwacht, willen wij niettemin
die, welke met minder dan 8 pCt stegen of daalden als de aandacht vestigen. Zij, die het beginsel,.dat uitgaven
ongevoelig, die welke met 8 tot 12 pCt veranderden als voor de bevrediging van niet-primaire behoeften het
min of meer gevoelig en
meest gevoelig zijn voor
die welke een wijziging
Procentuele verdeling der consumptieve uitgaven in 1952
inkomensveranderingen;
ndergingen van meer
volgens gevoeligheid voor inkomensveranderingen
star wensen te interpre-
dan 12 pCt als gevoelig
fr’n
7,111pn
vPrht1Cd
voor veranderingen in het
inkomen geclassificeerd.
In de onlangs versche-
nen herziene en bijge-
werkte uitgave van ,,Ame-
rica’s needs and resour-
ces”
1),
waarin een gede-
tailleerd beeld wordt opge-
trokken van de ontwikke-
ling der Amerikaanse eco-
nomie over een reeks
van jaren, is aan het
gedrag der als boven
;;in;rzij kennis
nemen van het feit, dat
de uitgaven voor tabak en
rookbe.nodigdheden, voor
de diensten van schoon-
heidsinstituten, voor be-
zoek aan bioscopen, rug-
bywedstrjden, paarden-
en hondenrennen zich
bitter weinig van ver
–
anderingen in het inko-
men aantrekken, en der-
halve als ongevoeligmoes-
geclassificeerdt uitgaven-
ten worden geclassificeerd.
posten van de depressiejaren af tot 1952 aandacht ge-
Het
grote
aandeel der gevoelige uitgaven in de categorie
schonken. Van 1929 tot 1933 daalden de consumptieve ,,vervoer van verbruikers” is voor de helft toe te schrijven
uitgaven voor gevoelige uitgavenposten met 64 pCt, die aan die voor auto’s en auto-onderdelen, terwijl de uit-
voor min of meer gevoelige met 44 pCt en die voor on- gaven voor locaal verkeer, zoals bussen en veren, alsmede
gevoelige met 27 pCt. Gedurende het onegelmatig de tollen, betaald bij bruggen en tunnels, als zijnde on-
conjunctureel herstel van 1933-1941 gaven de uitgaven vermijdelijk, tezamen met de uitgaven voor reizen naar.
der gevoelige, de min of meer gevoelige en de ongevoelige het buitenland, voor het ongevoelige deel verantwoordelijk
categorie eeii stijging te zien van resp. 146, 102 en 41 pCt, zijn. Ten slotte zij er de aandacht op gevestigd, dat de
terwijl de uitgaven uit deze categorieën in 1952 een niveau uitgaven voor religieuze doeleinden alle ongevoelig zijn
hadden bereikt, dat resp. 178, 176 en 143 pCt boven dat voor inkomensveranderingen en dat hetzelfde geldt voor
van 1941 was gelegen. Aangezien de uitgaven in lopende sociale hulpverlening en particuliere hulp aan het buiten-
dollars zijn gemeten, moeten de procentuele wijzigingen land. De enige uitgaven van ‘de laatste groep, die wèl
worden gezien als de resultante van wijzigingen in de gevoelig werden bevonden, ijn de bijdragen voor poli-
‘) ,,America’s needs and resources; a new survey”, by J. Frederic Dewhurst
and associates. The Twentieth Century Fund, New York 1955, 1148 blz. $ 10.
Llep,.e organiSaLies.
INHOUD
Blz.
Het Amerikaanse verbruikspatroon; de gevoelig-
heid voor inkomensveranderingen
……….
719
Verdeling van de welvaart door zgn. samen-
werkingsplannen,
door Drs Th. Coppes ……
721
Woningcontingentering, huurbeleid en een initia-
lief-voorstel, door Dr J. M. E. M. A. Zonnen-
berg……………………………….
725
Krijgt België
een
kernenergiepolitiek?,
door
Dr H.
M.
Noppen
……………………
729
Bedrijfseconomische notitiès
Het jaarverslag 1954 der N.V. Nederlandsche
Spoorwegen,
door Drs R. Slot
……….
730
Internationale notities:
-,
Van E.B.U. tot
E.M.O.,
door Drs’E. D. J.
Kruytbosch
……………………….
732
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
Blz
733
733
734
735
735
736
735
736
736
Boekbespreking:
Wyt’s Digest of Dutch shipping and ship-
liuilding 1955, bespr. door C. Vermey …..
Aantekening:
• Het steenkolenverbruik in België ………..
Geld- en kapitaalmarkt,
door Drs J. Willems
Grafieken:
•
Goud- en deviezenreserves van De Neder-
landsche Bânk ……………………..
Buitenlandse nationale schuld ……….
Statistieken:
Bankstaten ……………………..735 en
In- en uitvoer van Nederland ………….
Prjsindexcijfers van het levensonderhoud van
gezinnen van hand- en hoofdarbeiders
Werkloosheid in Nederland …………….
720
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
17 Augustus 1955
DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK
Drs Th. COPPES, Verdeling van de welvaart door zgn.
samenwerkingsplannen.
Productiviteit in de zin van doelmatiger werken is
beïnvioedbaar en kan systematisch worden aangepakt.
De maatregelen om de productiviteit te verhogen hebben
alleen dan succes, indien de gehele bedrijfsgemeenschap
de noodzaak er van inziet, de maatregelen accepteert en
hieraan medewerkt. Wil men het productiviteitsstreven
hecht verankeren, dan dienen in de bedrijven arbeids-
gemeenschappen te worden geschapen, waarvoor allg
leden zich inspannen, waar iedereen medeverantwoorde-
lijkheid draagt en welke tot gevolg heeft, dat het pro-
ductiviteitsstreven tot een vanzelfsprekende zaak wordt.
Dergelijke plannen berusten op twee gedachten: meespre-
ken en meedelen. Schrijver geeft beschrijvingen van enkele
dezer zgn.. samenwerkingsplannen, zoals deze in de
Verenigde Staten, Frankrijk en Duitsland worden ge-
hanteerd. De beschreven systemen maken het mogelijk
een meer direct verband te leggen tussen de prestaties.van
het personeel en hun inkomen en kunnen zodoende een
belangrijke bijdrage leveren tot productiviteitsverhoging
en daardoor tot vergroting van de welvaart. Eventuele
doorvoering zal niet op korte termijn kunnen geschieden,
daar in elk bedrijf zal moeten worden gezocht naar de
factoren, welke voor een goede doorvoering van belang
zijn.
Dr J. M. E. M. A. ZONNENBERG, Woningcontingente-
ring, huurbeleid en een initiatief-voorstel.
Schr. betoogt, dat bij het gevolgde woningbouwbeleid
geen zekerheid bestaat, dat een evenwicht tussen vraag
en aanbod op de woningmarkt binnen een overzienbare
toekomst ooit zal worden bereikt. Dit maakt het nood-
zakelijk het prjsmechanisme, i.c. het huurbeleid, in de
beschouwingen te betrekken. In ,,Het huurvraagstuk”,
een geschrift van de Prof. Mr B. M. Teldersstichting,
wordt een geleidelijke, continue, wettelijke huurverhoging
van 10 pCt per jaar, bijv. gedurende zeven jaren, voor-
gesteld om tot een rendabel huurniveau te komen. Blijkens
de teksten der programma’s van enkele belangrijke poli-
tieke partijen liggen deze voorstellen binnen de practisch-
politieke mogelijkheden. Wie het woningbouw- en huur-
beleid hier te lande aan de ovrheersende maatschappelijke
structuur en economische opvattingen toetst, moet con-
cluderen, dat hierbij in feite een ernstige, blijvend lijkende
deviatie is te constateren, die slechts dan toelaatbaar lijkt,
indien dit uitdrukkelijk de bedoeling is en dus in partij-
prçgramma’s en elders zou zijn vastgelegd. Daar dit
laatste niet het geval, is, zal deze zaak moeten worden
gefedresseerd, hetzij doordat de kiezers voor deze perma-
nent lijkende deviatie worden gewonnen, hetzij doordat
de deviatie zo spoedig mogelijk wordt opgeheven. De
Regering zal volgens schr. moeten kiezen tussen een kader,
zoals in ,,Het huurvraagstuk” bepleit, of een collecti-
vistisch kader. Ten slotte bepleit schr. een onderzoek naar
het woningvraagstuk via een interdepartementale com-
missie, onder leiding van een volledig onafhankelijke
persoonlijkheid.
Dr H. M. NOFPEN, Krijgt België een kernenergiepolitiek?
Eind
1954
werden twee particuliere syndicaten opge-
richt, die gezamenlijk de bouw overwegen van een kern-
krachteentrale met een vermogen van 100 MW, waarvan
de kosten voorlopig worden geschat op ca fr.
1,5
mrd.
De Regering heeft evenwel haar houding in zake de par-
ticuliere exploitatie van kernenergie nog niet bepaald.
Het fundamenteel wetenschappelijk onderzoek in België
geschiedt door het Universitair Instituut voor de Kern-
wetenschappen. Het Studiecentrum voor de Toeiassing
van de Kernenergie is belast met het toegepast v’eten-
schappelijk onderzoek: het bouwt aan het verbindings-
kanaal Schelde—Maas een proefreactor, waarvan de
financiering geschiedt met de op het Congolese uranium-
erts geheven uitvoerrechten. Het is de bedoeling aldaar
aan de jonge nucleïsten een eerste postuniversitaire vor
–
ming te geven, die in de Verenigde Staten vervolmaakt
zal kunnen worden. Krachtens het op 15 Juni jI. gesloten
accoord met de Verenigde Staten mag België voortaan
een deel van de uraniumproductie van de Congo behou-
den. België zal van de Verenigde Staten alle inlichtingen
en materialen verkrijgen, die nodig zijn om zijn kern-
energieprogramma uit te voeren. Opgemerkt dient te
worden dat het accoord geen wijziging brengt in de prijzeii
die de ,,Union Minière du Haut Katanga” voor haar
uraniumerts ontvangt.’ Volgens de inzichten van de syndi-
caten zou het project dienen te worden gefinancierd door
staatsleningen: De vraag rijst echter of staatsgelden zullen
worden• gespendeerd, wanneer de kernenergie-industrie
toch in de particuliere sector komt.
– SOMMAIRE –
Drs TH. COPPES, Répartition de la richesse par ce ‘quë
l’on appelle des projets de coopération.
Si l’on veut solidement ancrer lesefforts de productivité,
il y a lieu de voir se créer dans les exploitations des com-
munautés de travail, auxquelles tous les membres con-
sacrent leurs efforts et oü chacun assume une co-resp’on-
sabilité. De tels projets sont basés sur deux idées:avoir
droit â la parole et participer aux résultats. L’auteur
traite de 4uelques-uns de ces projets de coopération.
Dr J. M. È. M. A. ZONNENBERG, Contingentement
d’appartements, politique de location et une initiative
proposée.
L’auteur démontre que la politique suivie aux Pays-
Bas en,matière de construction et de location d’apparte-
ments dénote une grave déviation semblant permanente
de la structure sociale prédominante et, des opinions
économiques. 11 préconise une enquête. au
sujet du pro
blême du logement par le canal d’une commission inter-‘
départementale sous la direction d’une personnalité com-
plètement indépendante.
Dr H. M. NOPPEN, La Belgique aura-t-elle une politique
en matière d’énergie atomique?
Fin 1954 II fut créé deux syndiôats dans le secteur privé
et qui envisagent ensemble la constriiction d’unç centrale
de force atomique d’une capacité de 100 MW et dont
le coût est provisoirement évalué â envirbn 1,5 milliards
de francs. Le Gouvernement n’a pas encore ftxé sa ligne
de conduite en matière de l’exploitation privée de l’éner-
gie atomique. Selon les vues des syndiçats le projet
devrait être finané par des emprunts d’Etat. Reste â
savoir toutefois si des fonds d’Etat seront employés
quand l’industrie de l’énergie atomique viendra quand
même dans le secteur privé. –
17 Augustus 1955
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
721
Verdeling van de welvaart door zgn. sameiiwerkingsplannen
Inleiding.
Velen in Nederland verheugen zich in de gestgen wel-
vaart. De kapitaalbezitters ten gevolge van verhoogde
inkomsten uit hun beleggingen, de bedrijfsleiders door-
dat de financiële positie van de bedrijven zodanig ver-
beterde, dat zij grotere armslag verkregen en nieuwe
uitbreidingen mogelijk werden. Ook de werknemers
profiteerden van de ontwikkeling. Allereerst door de
welvaartsloonronde, welke overigens door prijsstijgingen
wederom voor een niet onbelangrijk gedeelte teniet is
gedaan. Daarnaast door de grote vraag naar arbeid en
de hoge werkgelegenheid.
Deze gestegen welvaart nu kan men tot twee oorzaken
terugbrengen:
de gunstige conjunctuur in binnen- en buitenland;
de verhoging van de productiviteit, welke door ge-
meenschappelijke inspanning tot stand kwam. Jarenlange
voorlichtingsarbeid van lichamen als de Contactgroep
Opvoering Productiviteit, het Nederlands Instituut voor
Efficiency, het Instituut voor Onderzoek en Voorlichting,
hebben de directie en het kaderpersoneel uit de bedrijven,
maar, ook de. vakbondsmensen, meer ,,productivity-
minded” gemaakt. Behalve boiengenoémde instituten
werkt nog een groot aantal instellingen op directe of in-
directe wijze mede aan deze gunstige ontwikkeling en dat
werk begint geleidelijk zijn vruchten af te werpen.
.Het productiviteitsstreven in Nederland is na de oorlog
een zaak geweest van werkgevers en werknemers. Bij bei-
den waren aanvankelijk weerstanden te overwinnen. Vele
werkgevers beschouwden dit streven als een modever-
schijnsel en ook speelden slechte vooroorlogse ervaringen
hierbij een rol. Men moest zich gaan instellen op geheel
nieuwe activiteiten, waarvan men de ‘betekenis gemakke-
lijk onderschatte. Ook miste men de noodzakelijke
kennis met betrekking tot de methodieken, welke kunneif
worden toegepast.
Bij de werknemers bestond uiteraard een groot wan-
trouwen tegen de te nemen maatregelen, welke veelal
direct betrekking hadden op de uitvoerende arbeid. De
naam Taylor roept bij hen ook heden ten dage nog
associaties op aan het ook in ons land toegepaste Taylor-
systeem, dat echter meestal niet veel meer te maken had
met de oorspronkelijke ideeën van de ,,vader der weten-
schappelijke bedrjfsorgan.isatie”. De angst voor jaag-
systemen is ook nu nog niet weggenomen.
De vakbeweging heeft echter de noodzaak van produc-
tiviteitsbevordering ingezien en is daaraan gaan mede-
werken. Vertegenwoordigers van de vakbonden zijn be-‘
trokken bij het overleg in nationale, regionale en bedrijfs-
taksgewijze georganiseerde productiviteitsorganen.
In vele andere Europese landen, waar het overleg min-
der volkomen is dan in ons land, hebben de vakbonden
t.a.v. de productiviteitsbevordering wel eens een andere
houding aangenomen. Enkele vakbonden in Frankrijk
onthielden zich van medewerking aan productiviteitsbe-
vorderende plannen, omdat geen gedetailleerde garanties
gegeven konden worden voor een verdeling van de
eventüeel te behalen voordelen.
Het ontwerpen van dergelijke verdelingsplannen is niet
altijd even gemakkelijk. Uiteraard kan men de gestegen
welvaart van een volk gedeeltelijk aan de werknemers
ten goede laten komen door een algemene loonronde,
doch hieraan zijn bepaalde bezwaren verbonden. Een
dergelijke loonronde wordt altijd gedeeltelijk te niet ge-
daan door de daarop volgende prijsstijgingen. Voorts
zijn niet alle bedrijven en bedrijfstakken gelijkelijk in de
hoogconjunctuur betrokken en het grensbedrijf zal daar-
door in een dwangpositie komen. Zolang de hoogcon-
junctuur blijft, zal doorgaans alles nog wel meevallen,
maar de moeilijkheden doen zich na terugval van het getij
verscherpt voor. Vrijere loonvorming per bedrijfstak
zal hier reeds veel nadelen kunnen opheffen, daar op deze
wijze de loonsverhogingen in de goed florerende bedrijfs-
takken groter kunnen zijn dan die in de minder fortuin-
lijke bedrijfstakken.
Productiviteit en welvaart.
De productiviteit wordt gewoonlijk gemeten door
de
productie per arbeider. Indien’dat cijfer stijgt dan is de
productivitëit van de Nederlandse bevolking gestegen.
Wanneer men het begrip productiviteit maar ruim genoeg
neemt, dan gaat dit inderdaad weI op, maar een belang-
rijke oorzaak van dat productievere werken moet dan
worden gezocht in de grotere vraag, gedeeltelijk uit het
buitenland, ten gevolge van eén gunstig conjunctuur-
beeld. De onderbezetting van het productie-apparaat en
dus ‘bok van de arbeiders wordt daardoor opgeheven.
Gewoonlijk zal ook overwerk dat cijfer. gunstig beïn-
vloeden.
Wanneer we productiviteit wat enger, bezien, dan kun-
nen we daaronder verstaan de verhoging van de productie
per arbeidsuur, welke ontstaan is door
doelmatiger werken
en door toepassing van speciaal op de productiviteits-
bevordering gerichte methoden en technieken. In beide
gevallen is het resultaat grotere welvaart. Productiviteit
in de zin van doelmatiger werken is echter beïnvloedbaar
en kan systematisch worden aangepakt. Zo gezien kan
elk bedrijf de productiviteit opvoeren. Hiertoe. kunnen
alle bedrijfsgenoten meewerken en het is dus de moeite
waard èens te onderzoeken, in hoeverre er een verband
gelegd kan worden tussen de prestaties van de bedrijfs-
genoten op dit gebied en hun inkomen.
Indien dat te verwezenlijken is, dan heeft men hier
een mogelijkheid om de werknemers per bedrijf mee te
laten profiteren van de gestegen welvaart,, waaraan zij
zelf mee konden werken. Het is duidelijk, dat een dergelijk
,,meedelen” op zichzèlf al een belangrijke stimulans zal
vormen voor verhoging van de productiviteit.
Verband tussen het inkomen van de individuele arbeider en
de productiviteit van het bedrijf waarin hij werkzaam is.
Wanneer men, uitgaande yan de gedachte, dat ver-
hoging van de productiviteit alleen te verkrijgen is door
medewerking van de arbeidérs, wil komen tot een mede-
delen door arbeiders in de resultaten, dan zal men dit
alleen afdoende kunnen bereiken, als men per bedrijf
hiervoor een plan uitwerkt. Een algemeen geldend systeem
is uiteraard niet te ontwerpen. Het is in het bedrijf moge-
lijk – althans in grote lijnen – vast te stellen, welk ge-
deelte van de betere resultaten te danken is aan beter
werken en welk gedeelte aan omstandigheden, liggende
buiten de invloedssfeer van de direct productieve groep
in het bedrijf.
Een klassiek winstdelingsstelsel biedt hiervoor onvol-
doende gelegenheid. Al te zeer staat daarbij weer het
conjunctuurelement op de voorgrond, terwijl de uit-
keringen gewoonlijk eerst geschieden nadat aan aandeel-
722
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
17Augustus 1955
houders een gegarandeerd winstpercentage werd uit-
gekeerd. Een stelsel van winstdeling beperkt. zich dus
tot verdeling van de zgn. overwinst.
Het klassieke winstdelingssysteem kan weliswaar een
goed hulpmiddel zijn om dewerknemers te laten delen
in de toegenomen algeméne welvaart maar het verband
tussen winstaandeel en de grotere prestaties van de werk-
nemers komt hierin over het algemeen te weinig na-
drukkelijk naar voren. De bedrijfsgemeenschap wordt er
niet voldoende door versterkt.
.troductiviteitsverhoging door samenwerking.
-{et is geleidelijk an duidelijk geworden, dat het toe-
passen van allerlei methoden en technieken, niet het doel
de productiviteit te verbeteren, alleen dân succes zal
hebben, als de gehele bedrijfsgemeenschap de noodzaak
ei van inziet, de maatregelen accepteert en hieraan mede-
werkt. Bij de invoering van gemeten tarieven bijv. volgt
men tegenwoordig dan ook een zeer voorzichtige lijn
Geleidelijk wordt het personeel voorbereid op de nood-
zaak van leze maatregel. Een organisatiedeskundige zet
hetsysteem zo. goed mogelijk uiteen, men discussieert
er enige tijd over en soms blijkt dan, dat men met dezelfde
çf met iets grotere inspanning belangrijk meer kan ver-
dienen en het systeem wordt geaccepteerd. Uit dien
hoofde gebeurt -het ook wel, dat de arbeiders zelf ver-
oeken om invoering van tarieven.
Ook
–
bij de invoering van systemen van belo’ning naar
verdienste .wordt ongeveer, dezelfde procedure gevolgd.
Evenals bij gemeten tarieven is hier een loonsverhoging
toegestaan, zij het in wat geringer mate. Soms ook treedt
de volgende gang van zaken op: een bedrijf heeft moeite
ôm arbeiders te krijgen of te behouden en betaalt daarom
zwarte lonen. De looncontroleurs verschijnen- en dreigen
met proces-verbaal. Zij geven het bedrijf een zekere tijd
örn.de situatie teklaren. Het bedrijf zoekt naar methoden
om zwarte lonen Wit te maken. Een raadgevend efficiency-
bureau krijgt de. öpdracht tarieven te maken, doch treft
in’ het bedrijf zodanige omstandigheden aan, dat goede
tarieven niet direct mogelijk zijn. Het bureau wijst op
de noodzaakde organisatie in het algemeen te verbeteren,
alyorens tot tarifiëring over te gaan. Het bedrijf ontdekt,
dat het
.
eenvoudiger is een bureau binnen te halen, dan
1et weer kwijt te raken. In een gmnstig geval worden er
vële verbetèringen in de Organisatie aangebracht en
zomen er gemeten tarieven, de efficiency van het bedrijf
w’ordt opgevoerd. In minder. goede gevallen komtn de
tarieven er toch, doch ten gevolge van de gebrekkige
orgaiisaie vol4oen deze niet. .
• De doorvoering van dergelijke systemen wordt bevor-
derd door de loonpolitiek van de Overheid, welke loon-
betalingen boven, het bsisloon toestaat, indien gemeten
tarieven en systemen van beloning naar verdienste wor-
den toegepast. Het gehele productiviteitsstreven krijgt
op deze wijze een kunstmatige stinmimlails en het zal nog
ioeten blijken, of en in hoeverre – vooral in het ideine
efi middelgrote bedrij -. dit strèven nog sucçes .zal
hebben onder andere omstandigheden. Vele ondernemers
beschouwen de hele zaak als een .noodakelijk kwaad,
da’t vastzit aan 4e
–
huidige politiek van geleide lo,nen,
Wanneer men de wijheid verkrijgt dan bedankt men de
orgamsatiedeskundige en gaat zijn eigen weg
– Het is daarom waarschijnlijk, dat vele gePomen maat-‘
regelen,, met name -op- het gebied van de merit-rating,
niet ,génomen ,zoïden iijmi wanneer de Overheid hieraan
geen mogelijkheid tot loonsverhoging had gekoppeld
Bij’ vrije ldoni’rniuiig ‘ii.méii’ eenvoudi’g het basisloon’
1.
hebben verhoogd en was men bevrijd van systemen,
welke,in de huidige vorm voor ondernemers en arbeiders
veel moeilijkheden meebrengen.
Wil men het productiviteitsstreven nu hechtçr veran-
keren, dan dienen in de bedrijven arbeidsgemeenschappen
te worden geschapen, waarvoor alle leden zich inspannen,
waar iedereen medeverantwoordelijkheid draagt en welke
tot gevolg heeft, dat het productiviteitsstreven tot een
vanzelfsprekende zaak wordt. Dergelijke plannen be-
rusten op twee gedachten:
meespreken
en
meedelen.
Hoewel het industriële klimaat bij ons gekenmerkt
wordt door voldoende rust en men uit dien hoofde enige
vooruitgang in deze richting mocht veronderstellen, blijkt
het tegendeel. Op dit gebied ligt Nederland achter bij
diverse andere landen. De oorzaken – welke hier verder
onbesproken blijven – moeten gezocht worden in de
nationale aanpak van de loonvorming.
De verwezenlijking van de hierboven gestelde samen-
werkingsgedachte kan op verschillende manieren worden
bereikt. In het kort volgen hieronder beschrijvingen van
enkele van deze zgn. samenwerkingsplannen, zoals deze
in de Verenigde Staten, Frankrijk en Duitsland worden
gehanteerd.
Het Scanlon-plan
1).
Dit samenwerkingsplan is het meest vèrgaande in dié
zin, dat het de gehele bedrjfsstructuur verandert en met
name sterk de nadruk legt op het overleg. In de verschil-
lende afdelingen worden zgn. gemengde proddctie-
commissies ingesteld, bijv. chef met enkele’ onderg,e-
schikten. In deze commissies worden alle vraagstukken,
de directe productie betreffende, besproken, voorzover
deze .’ door de wei-knemers kunnen worden overzien:
verliezen in de productie, téchnische veranderingen,
mogelijkheden van kwaliteitsverbeteringen, verbruik van
1
,
de grondstoffen enz. Suggesties van de werknemers met
betrekking tot verbéteringen in de productie worden hier
cok behandeld.
Wannèër voOr invoering van de ideeën geen belangrijke
kosten gemaakt behoeven te wordeii, dan wordt na
aanvaarding tot de practische dooivoering overgegaan.
Wanneer ‘de kwestie een ‘te groot belang raakt en vooral
wanheër het algemene bedrijfsbelang of dat van andere
afdelingen er mede gemoeid is, wordt een definitieve
beslissing genome,n door het centrale productiecomité,
dat samengesteld kan zijn uit de directeur van het bedrijf,
chefs van afdelingen en werknemers. Dit centrale pro
ductiecomité heeft dus een arbitraire en coördinerende
taak, maar daarnaast een controlerendo taak. Zij gaat
na in welke afdelingen tekortkomingen zijn en speurt
naar de oorzaken.
– Het sluitstuk van dit samenwerkingsplan vinden wij
in ‘de bijzondere wijze van’ verdelen van de aldus ver-
kregeii resultaten. Hierbij gaat men dikwijls uit van de
zgn. redelijke verhouding tussen arbeidskosten en de
verkoopwaarde van het product. Men heeft over een
aantal jaren. het percentage arbeidskoten van de ver-
koopwaarde vastgesteld en daarvin een redelijk – d.i
met weglating van uitzonderlijke ja’ren gemiddelde
genomen.
in’diën nu in een b’epaald jaafeenzelfde verkoopwaardë
bereikt wordt met -mindef arb’eidsko sten resp. een högere
verkoopwaarde met dezelfde kosten,’ dn wordt een ‘even-
tueel gunstig verschil’ jn een bepalde verhouding tussen
werknemers en bedrijf verdeeld. Het gebeurt niet zeldén,
dat het’ grootste gedeelte van eën dergelijké besparing
– ‘)p. C.
W. M. Bo,gaers: Democatie in ‘de Onderneming, 1952.,
17Augustus
1955
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
723
naar de werknemers gaat, daar het bedrijf reeds vele
voordelen verkrijgt, o.a. door intensievere benutting van
het vaste productie-apparaat; in het algemeen dus door
geringere offers per eenheid product.
De koppeling aan de verkoopwaarde van de producten
brengt met zich, dat het systeem van invloed wordt op
de totale efficiency in het bedrijf. Het gaat er niet alleen
meer om zoveel mogelijk producten te maken in een
bepaalde tijd; de verdere behandeling van d&ze producten
is ook van belang. Wanneer door breuk, kwaliteitsverlies
e.d. de verkoopwaarde daalt, dan daalt tevens het te
verdelen bedrag.
Deze koppeling aan de verkoöpwiarde, dus aan
markt, heeft ook voor de bedrijfsleiding haar betekenis.
Het tot stand gekomen arbeidersinkomen heeft een
variabel karakter. Daardoor kan de ondernemer blijven
manipuleren; zijn concurrentiepositie wordt er niet door
aangetast. Wanneer bijv. de concurrerende bedrijven
)
welke een dergelijk plan niet bezitten, na enige tijd toch
ook bepaalde verbeteringen doorvoeren, dan kan in de
concurrentiestrijd de marktprjs dalen. Het Scanlon-
bedrijf kan deze prijsverlaging echter volledig volgen.
De moeilijkheid voor de invoering van een dergelijk
systeem schuilt in de vaststelling van de redelijke arbeids-
quote. Deze moet door onderhandelingen tot stand
komen en zal voor elk bedrijf verschillend zijn. Dergelijke
onderhandelingen stellen echter geheel nieuwe eisen aan
ondernemers en vakbonden.
Indien het hier echter een éénmalig vaststellen van de
arbeidsquote betrof, zou dit alles nog wel meevallen,
maar het is duidelijk, dat een dergelijke arbeidsquote
telkens na enige tijd vernieuwing behoeft. Gewijzigde
grondstoffenprijzen behoeven nog geen moeilijkheden op
te leveren, daar men de post grondstoffen uit de bereke-
ning kan sluiten en deze geheel baseren op de toegevoegde
waarde. Wat zal men echter moeten doen als de prijzen
van het eindproduct belangrijk veranderen ten gevolge
van de conjunctuur, als de lonen stijgen, het productie-
pakket verandert, nieuwe investeringen worden onder-
nomen etc.? Uiteraard zal dan het verhoudingscijfer ge-
wijzigd dienen te worden en in die situatie worden er hoge
eisen gesteld aan het daartoe noodzakelijke overleg.
De hierboven besproken verdeling van de resultaten
kan in het Scanlon-plan ook andere vormen aannemen.
Dit hangt geheel af van de speciale omstandigheden van
het bedrijf. Steeds dient voorop te staan, dat de bereke-
ning van de resultaten op korte termijn geschiedt, bijv.
maandelijks.
•
De voordelen van het systeem zijn duidelijk. De pro-
ductiviteit zal er een belangrijke stimulans door krijgen.
De hiermede verband houdende voordelen op het gebied
van, de menselijke verhoudingen, met name de ont-
plooiingsmogeljkheden voor de werkende mens, stimu-
lering van de verantwoordelijkheid en het initiatief, zijn
nog belangrijker, doch zullen hier verder- onbesproken
blijven.
Behalve het Scanlon-plan kent men in de Verenigde
Staten nog enkele andere plannen, welke in grote lijnen
echter op hetzelfde neerkomen. Genoemd kunnen worden
het Nunn-Bush productieplan en het Rucker verdelings-
plan.
Het ,,Salaire Proportionnel” (S.P.) 2).
Het Franse systeem van het ,,Salaire Proportionnel”
vertoont belangrijke overeenkomsten met het Scanlon-
‘) O.a, E, Sçjuçjlçr: Vers une 6conotnje proportionelle, 1947,
ROTTERDAMSCHE BANK
DOCUMENTAIRE
ACCRE DITIE VEN
INCASSE RINGEN
OP BINNEN- EN
BUITENLAND
260 VESTIGINGEN IN NEDERLAND
(Advertentie)
plan, doch er zijn ook verschilpunten. Het belangrijkste
is wel, dat men zich in Frankrijk voörnamelijk richt op
de verdelingswijze en veel minder op het bedrijfsorgani-
satorische en het bedrijfspsychologische element, die on-
verbreekbaar aan dergelijke systemeir vastzitten. Welis-
waar wordt deze zijde van het probleem in allerlei publi-
caties steeds weer benadrukt, maar men krijgt hier en
daar de indruk, dat men tracht tot een ,,rechtvaardiger
verdeling” te komen en dit probeert te bereiken via
een ingenieus berekende verdeelsleutel. Handelt men
aldus, dan devalueert men het systeem tot een middel
om de lieve vrede in het bedrijf te bewaren en niiskent
men de meer positieve waarden, welke bij goede door-
voering kunnen worden bereikt.
Het ,,Salaire Proportionnel” beoogt de werknemers
een beloning te geven, welke afhankelijk is van de varia-
bele productieresultaten, welke mede door henzelf zijn
verkregen. Volgens E. Schueller, de grote promotor van
het systeem in Frankrijk:
,…..un
système vieux comme
le monde…. En agriculture, il s’appelle ,,le métayage,
pour les pêcheurs c’est la part de pêche et dans le com-
merce la commission”. Hiermede is inderdaad de kern
van het systeem aangegeven. Van de totale resultaten,
komt een vast percentage van het gezamenlijk bereikte
toe aan de arbeiders. Het ,,Salaire Proportionnel” is niet
een premie op de bestaande lonen; het is een methode
om de totale variabele loonsom – la Part du travail
te berekenen. Dit betekent echter niet, dat de lonen zoals
ze in de arbeidscontracten zijn vastgelegd niet gegaran-
deerd zouden zijn. Die lonen zijn in alle gevallen .gega-
randeerd. Wel wordt in het geval, dat het arbeidersaandeel
groter is dan het totaal van de contractuele lonen, een
gedeelte van dat meerdere gereserveerd om
•
in de maan-
den, dat dit aandeel bene.den het contractuele daalt, ter
compensatie te dienen. Na een bepaalde periode begint
men dan weer geheel opnieuw. Een eventueel positieI
restant wordt alsdan verdeeld.
De berekening van deze loonsom geschiedt verder
volgens de formule:
SP
= k.CA. Hierin stelt k het
aandeel van de- arbeid voor, uitgedrukt in een quotiënt,
dat evenals in het Scanlon-plan berekend wordt op basis
van een aantal voorafgaande jaren. De arbeidsqudte k
blijft gelijk, zolang de onderneming blijft ,,comparalle â
724
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
17Augustus1955
elle-même”. Veranderde omstandigheden, welke een
wijziging noodzakelijk maken, worden zoveel mogelijk
van te voren omschreven. Door deze ,,sonnettes d’alarme”
\vorden onverwachte wijzigingen vermeden. CA is
–
dan
,,chiffre d’activité”, de onafhankelijk variabele uit de
vergelijking. Als ,,chiffre d’activité” worden verschillende
grootheden gebruikt, al naar gelang de aard van het
bedrijf; dit kan zijn: omzet minus belastingen en verkoop-
kosten, toegevoegde waarde (chiffre d’affaires ex• matiè-
rès) of physieke eenheden, zoals tonnen, liters etc. In
het laatste geval dienen deze eenheden echter op de een
of andere wijze wederom in geld te worden gewaardeerd.
In grote lijnen komt deze verdelingswijze dus met de
ideeën van Scanlon overeen. Een practisch verschil is
nog, dat men in het systeem van ,,Salaire Proportionnel”
geen verdeling van de gunstige ‘resultaten kent tussen
werkgever en werknemers. Dit past geheel in het beeld
van het vaste arbeidsaandeel, dat geheel analoog gezien
wordt aan bijv. het comniissieloon van verkopers.
De ,,Analysé Fonctionnelle” van Bedaux.
Sedert vele jaren hanteert het bureau Bedaux een
systeem van administratieve bedrijfscontrôle, dat ook
aan de hier beschreven doelstellingen dienstbaar gemaakt
kan worden. Dit systeem, dat onder de naam ,,Analyse
Fonctionnelle” bekend staat, wordt in Frankrijk en elders
in een groot aantal fabrieken toegepast. In ons land is
hiermede nog slechts schoorvoetend een begin gemaakt.
Over het systeem als zodanig is slechts weinig bekend,
daar dit door Bedaux nooit openbaar is gemaakt.
In grote lijnen komt het hierop neer: uitgaande van de
marktprijzen, worden van ieder product zgn. noodzake-
lijke eôonomische kostprjzen vastgesteld. Deze kostprijs
bestaat uit de marktprijs van de grondstoffen + de nood-
zakelijke vergoedingeji voor alle aan de productie mee-
werkende productiefactoren. Men heeft hierbij als crite-
rium gesteld, dat’ uit de opbrengsten een zodanig geld-
bedrag moet kunnen worden verkregen, dat alle produc-
tiefactoren redelijk worden betaald. Daarbij heeft men
dan een zekere vergoeding voor de kapitaalbezitters
ingesloten, alsmede de reserveringen voor toekomstige
vernieuwingen en uitbreidingen;
Naast deze vastgestelde economische kostprijs berekent
men daii de werkelijke kostprijs. Indien het verschil tussen
beide kostprijzen positief is, komt dit geheel of gedeeltelijk
ten goede aan hen, die dit gunstige verschil veroorzaakt
hebben, bijv. de arbeiders uit een bepaalde afdeling.
De resultaten per afdeling berekent men door middel
van de zgn. C-eeniieid, welke het mogelijk maakt de
verschillende producten of handelingen, welke door een
afdeling worden voltooid, onder één noemer te brengen.
Deze C-eenheid is enigszins te , vergelij ken met de B-
eenheid uit het Bedaux-tariefsysteem. Een afdeling be-
reikt haar maximaal aantal C-eenheden als iedere werker
op tempo ’80 werkt. Vôor machine-arbeid wordt dât
maximum bereikt als er – behoudens noodzakelijke
wachttijden – een onafgebroken productie heeft plaats-
gevonden. De totale maximale prestatie van zo’n afdeling
komt dus overeen met een zeker aantal C’s.
Vervolgens gaat men de kosten van deze C’s vaststellen
en berekent men de ,,optimale” kosten per 100 C. Dit zijn
de bij de huidige stand van techniek de geringst mogelijke
kosten en omvatten alle kosten, welke voor de afdeling
gemaakt zijn. Deze optimale kosten gaan nu als het doel
fungeren, waarnaar deze afdeling zal streven.
Per afdeling krijgt men dus:
De optimale kosten per 100 C
– gebaseerd op zo gering mögelijke kos-
ten.
De noodzakelijke kosten per 100 C – gebaseerd op het duurzaam belang
van het bedrijf en alle bedrijfsgenöten.
De werkelijke kosten per 100 C – de kosten, zoals ze door de afdeling
in de bepaalde periode zijn gemaakt.
Een gunstig verschil tussen 2. en 3. komt dus gedeelte-
lijk ten goede aan mensen uit de desbetreffende afdeling.
Een nadere bepaling binnen deze afdeling blijft uiteraard
ook mogelijk.
De uitwerking van -het systeem kan zeer verschil-
lend zijn, maar de grondgedachte komt steeds hierop
neer: in elke afdeling wordt per prestatie-eenheid (per
100 C) vastgesteld, wat maximaal de kosten mogen be
dragen om voor het bedrijf en alle betrokkenen redelijke
vergoedingen af te werpen. Indien blijkt, dat minder
kosten gemaakt zijn, dan komt het verschil op enigerlei
wijze aan de betrokkenen gedeeltelijk ten goede. Een
dergelijk systeem sluit dus in belangrijke mate aan bij
bestaande systemen van variabele budgetering. Ook de
administratieve verwerking zal veelal op hetzelfde neer-
komen.
Het moeilijkste punt in een dergelijk systeem is uiter-
aard de vaststelling van de noodzakelijke econômische
kostprijs per prestatie-eenheid van elke afdéling. Van
welke bezetting gaat men daarbij uit, van welk werktem-
po? Ook zal een dergelijke norm regelmatig moeten wor-
den herzien.
,,Leistungsgerechte Ertragsbeteiligung”
3).
Dit systeem, dat in Duitsland door F. Kampschulte
gepropageerd wordt, vertoont veel ‘gelijkenis met de
,,Analyse Fonctionnelle” van Bedaux.
Ook hier wordt – uitgaande van de marktprjs van het
product – een economisch noodzakelijke kostprijs ge-
definieerd. Kampschulte noemt dat de ,,Kosten der Grenz-
leistung”; dit zijn alle kosten, welke noodzakelijkerwijze
gemaakt moeten worden voor het voortbestaan van het
bedrijf: arbeidslonen, kapitaalrente en normale onder-
nemerswinst. Worden precies deze kosten goedgemaakt,
dan levert het bedrijf een ,,Grenzleistung” en blijft er
niets te verdelen over. –
Naast deze
,,Grenzzahlen”
kent hij dan de ,,Soll-Zahlen”.
Dit vormt een zekere norm voor het bedrijf, een norm,
welke behaald kan worden bij een bepaalde inrichting
van de productie en bij normale arbeidsprestaties. Ten
slotte de
,,Ist-Zalilen”,
de werkelijk gemaakte kosten.
Het verschil, dat kan ontstaan tussen ,,Soll-Zahlen”. en
,,Ist-Zahlen”, vormt een besparing, welke door de directe
arbeid is bereikt. Dat verschil wordt in bepaalde, voor elk
bedrijf verschillende verhoudingen, tussen ondernemer
en werknemer verdeeld. Het gedeelte, dat aan de arbeiders
toekomt, wordt onder hen verdeeld naar rato vande door
hen in tarief bespaarde tijd.
Stel, dat de ,,Soll-Zahlen” voor een bepaald product
als volgt zijn:
–
Materisalkosten
……….. …
DM 124,-
Arbeidsionen
………. … ….
DM 36,— (30 uur x uurloon DM 1,20)
Algemene kosten
…….
…….
DM 54,— (150 pCt van de stukloonkosten)
DM 214,-
Door hogere prestaties worden de ,,Ist-Zahlen” bijv.:
Materiaalkosten
…………..
DM 118,-
Stukloonkosten
……………
DM 30,— (25 uur x uurloon DM 1,20)
Algemene kosten
…………..
DM 45.— (150 pCt van stukloonkosten)
DM 193,-
)
Dr F. Kampschulte en DipI. ing. -R. Völker: Unternehmer, Mitarbeiter,
I(apital, 1955.
17Augustus
1955
ECONOMISCH-STATISTISCHE ‘BERICHTEN
725
Dit betekent, dat een besparing bereikt werd van
DM 211—. Indien 100 producten gemaakt werden, is de
besparing DM 2.100,—. Van dit bedrag komt een zeker
gedeelte ten goede aan de arbeiders, bijv. 10/16 of
1.310
DM 1.310,— per bespaard uur dus
= DM 2,62. Dit
vornt de toeslag voor elk uur,, dat door een bepaalde
arbeider werd bespaard.
Naast deze verdeling van het verschil tussen ,,Soll-
Zahien” en ,,Ist-Zahlen” kent Kampschulte ook een
verdeling van het verschil tussen ,,Grenzzahlen” – en
,,Soll-Zahlen”, een verschil, dat mogelijk werd door een
goede inrichting van de productie. Al degenen, die daarop
invloed uitoefenden, delen hierin mee. Een gedeelte gaat
wederom naar ‘de onderneming en een ander gedeelte
wordt verdeeld naar rato van de genoten jaarinkomens.
Van elk bedrijf apart hangt het af hoe de speciale uit-
werking van het systeem zal zijn. In alle gevallen dient
volgens Kampschulte het systeem dus te bestaan uit
twee elementen:
een aandeel, dat individueel verschillend is al naar
gelang de verschillende prestaties, d.i. de verschillende
tijdsbespâringen. ‘Zo gezien is het systeem geheel ge-
bou*d op de tariefarbeid en de normale prestaties. De
besparingen omvatten nu echter niet alleen de tijdsbespa-
ring, maar men profiteert ook mede van materiaalbespa-
ringen en bespaingen in de algemene kosten. De verreke-
‘ning geschiedt uitsluitend op basis van de tijdsbesparing
en is daardoor eenzijdiger dan de ,,Analyse Fonctionnelle”
van Bedaux;
een aandeel, dat groepsgewijze. bepaald wordt en
individueel opgedeeld naar het jaarinkomen. Dit aandeel
houdt geen verband met de directe prestatie van de Uit-
voerende arbeid, maar wordt gegeven voor het werk, dat
gedaan werd om het bedrijf efficiënt te maken en te hou-
Centrum voor
MELO
I:ndnstrlevestiging In Twente
Tel. 04905]
(Adverte’itie)
den, waardoor het
–
tot grotere prestaties ‘dan de grens-
prestatie in staat is.
De critische punten vain dit syteem zijn uiteraard de
vaststelling van de ,,Soll-Zahlen” en de ,,Grenzzahlen”.
Conclusies.
De hierbpven beschreven vier systemen maken het mo-
gelijk een meer direct verband te leggen tussen d presta-
ties van het personeel en hun inkomen en kunnen zodoen-
de een belangrijke bijdrage leveren tot productiviteitsver-
ho
,
ging en daardoor tot vergroting van de welvaart.
Eventuele invoering zal niet op korte termijn kunnen
geschieden, daar in elk bedrijf gezocht zal moeten worden
naar de factoren, welke voor een goede doorvoering van
belang zijn. Met name zal het zoeken naar de verdeel-
sleutels enige tijd van experimenteren vergen. Ook is een
zekere psychologische omstelling van werkgevers en wçrk-
nemers noodzakelijk. Deze omstelling zal weliswaar door
toepassing van de systemen bevorderd worden, doch in
de eerste tijd zal hieraan toch ook systematisch moeten
worden gewerkt.
In dit artikel was het slechts de bedoeling aandacht te
vragen voor de mogelijkheden, welke op dit terrein liggen..
Ten slotte zij nog opgemerkt, dat toepassing van een
•
systeem als bovenomschreven zeer wel te combineren valt
met de huidige loonsystemen alsook met de normale
winstdeling. –
‘
Utrecht.
Drs Th. COPPES.
Woningcontigentering,’ huurbeleid en een
•
initiatief-voorstel
Inleiding. –
Het zal de meeste lezers van ,,E.-S.B.” wel duidelijk
zijn’ geworden uit onze artikelen in dit blad van 1 Juli
1953, 14 October 1953 en 29 September 1954, dat sinds
oud-Minister In ‘t Veld zijn beroep deed op de economen
in de editie van 6 Augustus
1952,
het woningbouwbeleid
ons althans niet heeft losgelaten. Overigens is het belang
van, dit vraagstuk en het hiermede onverbrekelijk ver-
bonden huurbeleid in toenemende mate gebleken. Wat
is ‘ten deze overtuigender bewijs dan het onlangs uit dien
hoofde ontstane kabinetscrisisje?
Een tweetal redenen noopt on’ opnieuw het bovenge-
noemdp beroep van oud-Minister In ‘t Veld metterdaad
in herinnering te brengen. Hiérvoor is, chronologisch
gesteld, de
eerste
reden het antwoord, dat Minister Witte
aan de Tweede Kamerleden Ritmeester en Lemaire gaf,
nadat zij ‘s Ministers aandacht hadden gevestigd op ons
,,E.-S.B.”-artikel van 29 September 1954. De
‘tweede
reden is het 6 April
‘1955
gedateerde eerste geschrift van
de Prof. Mr B. M. Teldersstichting, getiteld ,,Het huur-
iraagstuk”, van de hand van de heer L. S. Godefroi,
c.drs. Bedoeld rapport, dat wij in ieders handen wensen,
zullen wij hier niet bespreken. Wij menen echter wel, dat
het van algemeen belang kan zijn, enkele conclusies
hieruit eens te vergelijken met enkele partijprogramma’s,
met het practische regeringsbeleid terzake, waarvan de
Kamerstukken 1954/55 over de goedkeuring van Hoofd-
stuk IX-A ,,Wçderopbouw’ en Volkshuisvesting” een
recente proeve geven en – last but not least – met dè
h.t.l. overheersende maatschappelijke en economische
opvattingen en structuur.
Woningcontingentering.
Het is wefficht niet overbodig om de kerninhoud van
ons ,,E.-S.B.”-artikel van 29 September 1954 hier zeer
in het kort weer te geven.
Art. 15′ lid 1 der Wederopbouwwet schrijft voor, dat
het bouwprogramma ,,in verband met de beschikbare
arbeidskrachten, geldmiddelen en materialen” moet wor-
den vastgesteld. Waar schaarste aan geldmiddelen en ma-
terialen – blijkens terzake deskundig te achten officiële
bronnen – niet meer aanwezig wordt geacht en men over
de beschikbare arbeidskrachteui, blijkens hetgeen in ons
laatstgenoemd artikel is weergegeven, niet is geïnfor-
meerd, stelden wij daarin vooreerst voor deze informaties
uitputtend te verzamelen via ,,een goed voorbereide
enquête met medewerking van alle 1.012 gemeentebestu-
ren” en vervolgens de woningcontingentering dââr los
te laten, waar het besöhikbaar aantal bouwvakarbeiders
als regel woningbouw in voldoende mate althans bbven
de toegestane contingenten toe zal laten, zodat hand-
having der contingentering dus slechts een rem zou
–
‘:v-‘–
11
126
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN 17Augustus 1955
blijken te zijn op de ontplooiing van de ‘woningbouw.
De ,,Nieuwe Rotterdamse Courant” ondersteunde onze
gedachtengang in een tweetal hoofdartikelen, opgenomen
– in haar edities van 1 en 2 December 1954, terwijl ook
andere gezaghebbende periodieken er aandacht aan
schonken. –
Nadat in de Tweede Kamer vooreerst de heer Rit-
meester (Handelingen, blz. 3.323) de aandacht van de
Regering op. ons artikel had gevestigd, ging ook Prof.
Lemaire (Handelingen, blz. 3.331) hierop nader in en
zeide met name, in verband met het loslaten van de con-
tingentering in gemeenten met voldoende beschikbare
arbeidskrachten, het volgende: ,,Wat is er tegen – aldus
een vraag van Dr Zonnenberg en van de ,,Nieuwe
Rotterdamse Courant” om in de’ze gemeenten de con-
tingentering los te laten? Wat denkt de Regering van deze
vraag?”.
Minister Witte antwoordde hierop het volgende
(Handelingen, blz. 3.342): ,,De geachte afgevaardigde de
heer Lemaire’ heeft de suggestie herhaald, welke de heer
Zonnenberg in een artikel in ,,Economisch-Statistische
Berichten” heeft gedaan, nl. om het bouwvolume in
sommige gebieden vrij te laten. Ik mag de geachte afge-
vaardigde er op wijzen, dat dit voor de woningbouw zou
– neerkomen op een ongecontroleerd ter beschikking
stellen van rijkssubsidie, omdat het bouwvolume van
woningen praktisch alleen wordt geregeld door toeken-
ning van liet subsidie. Zou men zeggen: U mag bouwen
wat U wilt, U bent niet aan een bouwvolume gebonden,
• dan zou dit in feite dus betekenen, dat elke woning – ge-
meentelijke of particuliere—, die wordt gebouwd, subsidie
krijgt en deze consequentie zal waarschijnlijk ook de ge-
achte afgevaardigde de heer Lemaire niet willen trekken”.
Op dit antwoord is noch de heer Ritmeester noch
Prof. Lemaire noch één der andere Kamerleden noch ook
de Nieuwe Rotterdamse Courant nader teruggekomen.
Niettemin zijn wij bij dit Ministeriële antwoord wel stil
blijven staan en we moeten zeggen, dat we er nog steeds
niets van begrijpen.
Wij hebben immers
niet
gepleit – en kunnen dit,
zolang het gevoerde huurbeleid blijft bestaan,
ook be-
zwaarlijk ooit doen – voor het intrekken of in essentie
veranderen van de ,,Premie- en bijdrageregeling woning-
bouw 1953″. Deze regelt in haar artikelen 1 t/m
5
toch
precies, welke woningen bijdragen krijgen en welke niet.
Wat verandert hier nu aan, indien de contingentering voor
een deel der gemeenten zou vervallen? Onder de contin-
‘gentering krijgt toch ook
elke
woning subsidie, die aan
bedoelde Premie- en bijdrageregeling voldoet en blijft
toch ook
elke
woning van subsidie verstoken, die aan de
daarin gestelde voorwaarden
niet
voldoet? Bij opheffing,
voor een deel der gemeenten, der contingentering kan
dit toch zo blijven? Ziehier de conseque1ties van het
Ministeriële antwoord, zoals wij die –
cetèris paribus –
zouden moeten zien. Mochten wij ons vergissen of rege-
lingen en besluiten over het hoofd zien, die het ons
onjuist toeschijnende Ministeriële antwoord toen toch
waar maakten, wil men onS dan openbaar voorlichten?
Ten tijde van het schrijven van• dit artikel bleek ons
• echter, •dat het ,,ceteris paribus” niet langer geldt, dat
m.n. het nog steeds lang niet wolkenvrije bouwhemel-
gewelf verdere wolkenvorming vertodnt. De beschikking
van Minister Witte van 28 Juli 195 (Stsc. 29 Juli 1955,
no 145, blz. 11) verscherpi de contingentering voor bouw-
• doeleinden gelegen buiten de woningbouw en noemt
hiervoor als redenen de ongunstiger situatie op de
-materiaalmarkt (m.n. te lan’ge lévertijden voor bouw-
materialen) en de ontwikkeling op het gebied van de
lonen. De in bedoelde beschikking genomen maatregel
bedoelt blijkbaar materialen en arbëidskrachten naard
woningbouwsector te dirigeren. –
De lO-jarige bouwplanbewaking is er dus niet in ge-
slaagd öp lange termijn de bouwmaterialensector op
soepele wijze veilig te stellen. De 10-jarige loonbewaking
is er niet in geslaagd het steeds verder om zich heen
grjpende systeem der zwarte lonen uit te bannen. En
het is begrijpelijk, dat men tracht door bepaalde bôuw-
werken te verbieden, die meer speling in de bouwprjzen
zullen bieden, diè bouwwerken in de hand te werkén, die,
zoals de woningbouw, ten deze _- wegens de (te) lage
curveprijzen c.q. subsidies – minder speling laten.
Ook de dezer dagen te Rolduc gehouden rede van
Ir Buskens, directeur-generaal van Wederopbouw en
Volkshuisvesting, waarin deze de sombere prognose van
Drs Kroft, opgenomen in ,,E.-S.B.” van 21 Juli
1954,
nog met één jaar overtreft (iii. 1970 i.p.v. 1969 zal het
jaar zijn, waarin het woningtekort zal zijn ingelopen),
doet inzien, dat het ‘gevöerde ‘woningbeleid
–
nu toch
wel aan het vastkpen is.
De recente ontwikkeling, waarbij dus in plaats van
één pijler (ni. de arbeidskrachten), een tweede (ni. de
materialen) van de drie pijlers van het contingenterings
stelsel weer in werking treedt, maakt het ook minder –
zô
niet on—verantwoord, de côntingentering,dââr los te laten,
waar voldoende arbeidskrachten, locaal of regionaal,
beschikbaar zijn. De toestand van 1951 en vroeger dreigt
weer actueel te worden en het hierboven geciteerde ant
woord van Minister Witte is door de ontwikkeling
.00k
al weer aan betere argumenten toe.
Nu wel onomstotelijk is gebleken, dat bij het gevolgde
beleid geen -zekerheid bestaat, dat- een evenwicht tussen
vraag en aanbod op de woningmarkt binnen een over-
zienbare toekomst ooit zal worden bereikt, is het nodig
dieper in deze zaak te duiken en dus het evenwichts-
mechanisme bij uitstek, het prjsmechanisme,
in onze
beschouwingen te betrekken. Dit brengt ons tot een be-
spreking van het
huurbeleid,
waarvan ,,vele” Eerste
Kamerleden in het zo juist verschenen Voorlopig Verslag
over de ontwerpen Belasting- -en Htiurw&ten ,,duchten,
dat bij handhaving van het ‘tegenwoordige7 tèmpo het
huidige geslacht het gewenste evenwicht niet meer za1
beléven” (zie N.R.Ct 28 Juli
1955,
vôérpagina).
Huurbeleid. –
–
a. Rapp6rt Teldersstichting.
Gezien de maatschappelijke structuur en economische
opvattingen, die U.I. (nog) overheersen,
is het door de
Regering gevoerde huurbeleidnietverantwoord. Drs Gode-
froi toont dit helder en ,o.i. moeilijk. weerlegbaar
aan in zijn in de inleiding -tot dit artikel genoemd ge-
schrift. Als oplossing stelt hij (blz.
5 5/56)
een, gelei1elijke,
continue, wettelijke, huurverhoging van 10 pCt pei jaar,
bijv. gedurende 7 jaren – bij de veronderstelling van éen
overigens constant ptijspeil –
om
tot eén rèndabel, huur-
niveau te komen
1).
,,Reeds na 4,.
5
jaar kan mën derhalvé
verwachten” – aldus Drs Godefroi op blz.
56
,,dat
van bepaalde categorieën huizen (in het algemeen de
uiinst gezochte) de huurprijs niet verder oploopt, ondanks
de door de wet gesanctionneerde stijging”. Temeer daar,
zoals Drs Godefroi op hlz. 44 en in noot ,1 op.b1z.:57.stelt,
,,tiet woningtekort geen vaststaande grootheid is- ‘maar
1)
,,De 10 %vrhogingen ten opzichte van de huren in het voorafgade jaar
leveren immers ecn in verhouding tot de oorspronkelijke huur telkens groter percentage op” (noot 2 op blz.
56
v’an ;,Het Huurvraagstuk”).
17 Augustus 1955
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
727
op
de iarge diur ook afhankelijk kan zijn van’ het huur-
peil. Het wachten op het einde van het woningtekort z9u
ons derhalve in een vicieuze cirkel dreigen te brengen:
de lage huren continueren het won.ingtekort, en zo lang
dit woningtekort bestaat acht men het verhogen van de
huren niet verantwoord”. Voorwaar een behartigens-
waardige uitspraak!
Hoe staat het nu met de compensatiemogel(,/kheden
van de serie huurverhogingen, nodig om tot een rendabel
buurniveau te geraken? In de ,,,belangrijke verhoging
van
•
e belastingopbrengst” uit deze huurverhogingen
voortvloeiend, in de ,,vermindering van uitgaven voor
subsidies” en – last but not least – in ,,de stijging van
het reële inkomen per hoofd, die wij in de komende jaren
verwachten” (welke stijging Drs Godefroi, gezien de
stijging hiervan met gemiddeld 3 pÇt per jaar in de periode
1948 tot 1953, in de toekomst waarschijnlijk ,,op gemid-
deld 21 pCt per jaar” stelt), acht Drs Godefroi – zie
blz. 73 van zijn geschrift – voldoende conpensatiemoge-
lijkheden aanwezig. Tot zover over het rapport der
Teldersstichting.
b. Rond de practisch-politieke moge-
ljkheden.
Liggen de voorstellen van Drs Godefroi binnen of
buiten de practisch-politieke mogelijkheden? Deze vraag
moet vooral hierom worden gesteld, omdat Dis Godefroi
als waarschijnlijk ,,één der belangrijkste factoren” voor
het gevoerde huurbeleid ziet: ,,dat de huiseigenaren in
verhouding tot de huurders een kleine groep vormen, die
geen politieke invloed kan uitoefenen” (blz. 23).
Ter beantwoording van de laatstgestelde vraag dienen
vooreerst de relevante passages uit de programma’s van
énkele ten deze belangrijke politieke partijen te worden
bezien:
-‘
1.
Katholieke Volkspartij.
Punt 57 van het Algemeen Staat-
kundig Program luidt: ,,Als beginsel wordt erkend, dat de
huurprijzen van woningen een relelijk rendement aan de
eigenaar moeten
laten”.
Het betrekkelijke gedeelte van puÏt
48 van het ,Verkiezingsprogram. 1952 luidt: ,,Herziening van
het huurbeleid in deze zin, dat in overleg met het maatschap-
pelijk leven een financieel-economisch en sociaal verantwoord
huurniveau geleidelijk wordt bereikt, gericht o, een uiteinde-
lijke opheffing van de huurstop”.
• 2. ,Anti-Revolutionnair
ç
Partij.
Punt
5
van artikel 11 van het
;,Program van actie voor de verkiezingen van 1952″ luidt: ,,Een
redelijke verhouding tussen kostprijs en huuropbrengst dient
geleidelijk tot stand te worden gebracht, zo nodig gepaard
gaande met looncompensatie”.
3. Volkspartij voor Vrijheid en Democratie.
Het betrekkelijke
gedeelte ian punt 13 van het Verkiëzingsprogram 1952 luidt:
,,Maatregelen tot een geleidelijk herstel van het evenwicht
tussen huren en bouwkosten dienen met bekwame spoed ge-nomén te worden. Compensatie voor de onvermijdelijke stij-
ging der huren worde in de allereerste plaats gezocht in een
vermindering van ‘die belastingen, die van rechtstreekse invloed
zijn op de kosten van levensonderhoud”.
Gezien deze teksten der partijprogramma’s lijkt er
hiet voldoende aanleiding te zijn voor het op blz. 23
door Drs Godefroi uitgedrukte pessimisme. Immers,
de K.V.P.-Minister van Wederopbouw en Volkshuis-
vesting,, de A.R.-Minister van &onomische Zaken en
hun partijen heeft hij al achter zich. Verder uiteraard ook
de
V.V.D. Of is er
in depractjk
een belangrijke afwijking
vandè theorie der partijprogramma’s en zo ja, om, welke
reden(en)? Tot het beantwoorden van deze vraag bieden
de Handelingen uiterst interessante aanknopingspunten.
.Korthejdshalve slechts enkele illustraties hiervan.
Minister Witte, die ook door eigen partijgenoten nog
al werd aangevallen, verdedigde zich met name in de
EersteKamer (Handelingen blz. 3.379-3.381 en3389-3.390)
door’er aan de hand van citaten uit de Kamerstukken op
te wijzen, dat er ,,tussen Regering en Parlement in het
algemeen” ,,een verheugende eenstemmigheid” terzake
was, en dat het verschil van mening dus slechts gaat ,,over
het tempo en de mate, waarin en de wijze, waarop verdere
huurverhogingen zullen moeten wdrden gerealiseerd”.
,,De enige vraag, die in de huidige situatie relevant is”
– aldus Minister Witte (Handelingen blz. 3.381) –
,,is deze, of de Regering in het begin van dit jaar een juiste
beslissing heeft genomen door een politiek van stabili-
satie in prijzen en lonen in te zetten”.
Hoewel daarna zijn partijgenoot Ir Kraayvanger dit
argument ,,volkomen” aanvaardde, vroeg deze niettemin
om een ,,duidelijk plan voor een verder beleid”, om ,,een
schema, waaruit kan blijken, hoe zij ‘(=de Regering)
denkt, dat een einde kan worden gemaakt aan deze voor
de volkshuisvesting ongezonde, toestand” (Handelingen
blz. 3.383). De uiteindelijke repliek van Minister Witte
– mede op opmerkingen van de Eerste Kamerleden De
Vos van Steenwijk, In ‘t Veld en Molenaar’— was o.i.
uitermate zwak. Minister Witte wist nl. – na te hebben
gezegd, dat ,,het toch wel iets te veel van onze fantasie
(is) gevergd, dat wij, nadat per 1 Januari 1954 een huur-
verhoging was tot stand gekomen, ogenblikkelijk met
het oog op een eventuele toekomstige loonsverhoging –
in October – een nieuwe huurverhoging hadden moeten
voorbereiden” (blz: .390) – geen antwoord meer op de
opmerking van. Prof. Molenaar, die er op neer kwam,
dat de Troonrede (medio September 1954) een huurver-
hoging in uitzicht had gestelden dus de loonsverhoging
van October 1954 mede hieraan dienstbaar had kunnen
(en moeten) worden gemaakt. Minister Witte hield o.i.
daarbij te weinig in gedachten zijn eerder betoog (blz.
3.380), ,,dat zij (= de Regering) nog in September van
datzelfde jaar aankondigde een nieuwe huurverhoging
voor te bereiden”.
De reële wens
van
Ir Kraayvanger om een strategisch
huurbeleid deed Z.E. af met het volgende betoog (Hande-
lingen blz. 3.390):
,,Indien wij een automatisch systeem van huurverhoging
hadden doorgevoerd met een mechanische toepassing
van sommige compensaties, zou een beweeglijkheid, als
noodzakelijk is gebleken in October
1954,
nooit kunnen
zijn gerealiseerd. Ik meen aan, de hand van deze recente
historie te kunnen demonstreren, dat het uitstippelen v,an
een beleid, dat iets heeft van een binding aan data en van
een binding aan percentages en aan compensaties, anders
dan met een zeer globale visie op het gehele probleem,
uitermate moeilijk is, omdat het economische leven nu
eenmaal zeer beweegljk is en men niet zonder gevaar
sommige factoren in het sociaal-economische leven als
autonome grootheden kan laten optreden”.
Juist die beweeglijkhed maakt het dus dubbel onjuist
een nagenoeg volkomen star huurbeleid als ,,autonome
grootheid” te laten optreden, zouden wij willen conclu-
deren. Juist die beweeglijkheid geeft de kans huurverho-
gingen door te voeren en zeker mag men dan niet met een
verwijzing naar de langdurige procedure (Handelingen
blz. 3389) zulke kansen laten glippen.
Na ‘s Ministers betoog werd zijn Begroting 1955 zonder
hoofdelijke stemming op 5 April 1955 aangenomen, waar-
bij de communist Brandenburg de gebruikelijke aanteke-
ning verzocht van zijn ,,geacht te hebben tegengestemd”.
Waar volgens de pers dezer dagen een oriënterend
gesprek over de loon- en prjspolitiek is begonnen tussen
de Stichting van den Arbeid en de Regering, rijst de vraag
728
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
17 Augustus 1955
of ditmaal weer een kans op huurverhoging zal worden
gemist, temeer waar het hieruit lijkt, dat de stabilisatie-
politiek van het begin van het jaar nu toch al weer op de
helling is geraakt? Kortom, ons vorenstaand betoog over
het huurbeleid doet wel inzien, dt bij de Regering te
weinig van eçn bewustheid blijkt van de h.t.l. overheersen-
de maatschappelijke structuur en economische opvattingen
en van het geweld, dat het gevoerde huurbeleid deze
blijft aandoen. Thans hierover ten slotte nog het een en
ander.
c. Het ,,on.verbiddelijke alternatief”
Wie het woningbouw- en huurbeleid aan de h.t.l. over
–
heersende maatschappelijke structuur en economische
opvattingen toetst, kan niet anders dan tot de conclusie
komen, dat hierbij in feite een ernstige, blijvend lijkende
deviatie is te constateren, die slechts dan toelaatbaar lijkt,
indien dit
uitdrukkelijk
ook de bedoeling is en dus in
p’artijprogramma’s en elders zou zijn vastgelegd. Daar dit
laatste, zoals wij aantoonden sub b,
niet
het geval is, zal
deze zaak moeten worden geredresseerd, hetzij doordat
de kiezers voor deze permanent lijkende deviatie worden
gewonnen en deze dus ook tegenover hen wordt vastge-
legd, hetzij doordat de deviatie zo spoedig mogelijk
wordt opgeheven en het huurbeleid onafhankelijk wordt
gemaakt van telkens gevonden
ad hoc
motieven, zoals
,,tempo loonsverhogingen kan door huurverhogings-
plannen niet worden bijgehouden”, ,,inzetten stabilisatie-
politiek” e.d., die bij confrontatie met de feiten, weinig
overtuigend aandoen.
Wat ni. bij het gevoerde woningbouw- en huurbeleid
uit het oog wordt verloren, is het feit, dat dit beleid, om
met prof. Röpke te spreken,
,,nicht-marktkonform” is.
,,Marktkonform” zijn ni. di6 economisch-politieke maat-
regelen, die het prijsrnechanisme en de daardoor veroor-
zaakte automatische marktbesturing niet buiten werking
stellen doch zich als nieuwe data invoegen en door dit
prijsmechanisme wordn geasshnileerd.
Het is duidelijk, dat de vrijwel bevroren oude huren,
de op zeer veel hoger niveau liggende woningbouwkosten
en dus ook de nieuwe huren (wegens de in het algemeen
sterk gestegen lonen en prijzen) benevens de dâar tussen
in hangende, uiteraard betrekkelijk willekeurig bepaalde
curve-prijs en subsidies, het prijsmechanisme op de
woningmarkt practisch buiten werking stellen en houden.
Hierbij is van fundamenteel belang de vraag,, of zich dit
nu wel verdraagt met de h.t.l. overheersende maatschappij-
structuur en economische opvattingen.
Immers, dit buiten werking
houden
van het prijsmecha-
nisme op de woningmarkt voert, stellig op dit terrein, tot
een collectivistische orde
2).
Wie wel eens kennis neemt
van cijfers en andere gegevens over het Russische huur-
en woningbouwbeleid
3),
voelt aan, dat men in Nederlafld
op weg is hiernaar. Slechts valt op de onverbiddelijke
consequentie van het Russische stelsel naast de innerlijke
tegensprakelijkheid van het Nederlandse ,,stelsel”.
Het argument van Minister Witte, datde begin
1955
door de Regering ingezette algemene stabilisatiepolitiek
van lonen en prijzen, een rechtvaardiging voor het con-
tinueren• van het gevoerde huurbeleid vormt, is er dus
naast, tenzij men ten deze van maatschappehjkt orde wil
veranderen. Als dit laatste niet het plan der Regering is,
‘) Zie hiervoor ook het lezenswaardige artikel van Eva-Maria Dohrendorf:
,,Das Problem der Marktkonformitgt wirtschaftspolitischer Mittel” in ,,Jahrbuch
für Sozialwissenschaft”, Band 3. 1952, blz. 22-42, hetw’61k bij het schrijven van deze paragraaf is gebruikt en waaraan ook de titel dezer paragraaf is ontleend.
‘) Zie ,,Informatie-bulletin van de Ambassade van de U.S.S.R. in Nederland’. no 333 van 12 Juli 1955. blz. 6-9.
dan zal in haar huurbeleid een tendentie nadrûkkelijk
naar voren moeten komen, die gaat in de richting van de
”oorstellen van- Drs Godefroi. Is verandering van maat-
schappelijke orde wel haar plan, dan moeten de kiezers
bijtijds voor de verkiezingen van
1956
worden ingelicht,
met name door de tot dusver een andere politiek in hun
programma voerende politieke partijen. Doch met de ook
door Drs Godefroi geconstateerde brede kloof’tussen de
woorden en daden der Regering (blz.
58)
kan men niet
verder blijven werken. Deze moet worden overbrugd,
wil niet een ,,onverbiddelijk alternatief “‘steeds duidelijker
oprijzen. –
De Regering zal moeten kiezen,’ niet alleen in theoriè
doch ook metterdaad, tussen eën kader â la Godefroi of
een collectivistisch kader en dit moet de kiezers bijtijd
worden duidelijk gemaakt. Optèren deze laatsten voor ‘een
collectivistisch kader, dan dient de Regering ook de
consequenties hieruit te trekkeü en een collectivistisch
woningbouw- en huurbeleid met de eventueel hierbij
behorende dwangmaatregelen er door te drukken. Daar
het woningvraagstuk nogal ingrijpend en omvangrijk is,
kan dit tot consequentie hebben, dat in Nederland de
economische en maatschappelijke orde op de. duur zo-
danig verandert, dat eén andere ,,Wirtschaftsordnung”
ontstaat. Doch
,
wij dienen te weten wâaraan we toe zijn.
Een initiatief-voorstel tot besluit.
Reeds ,in 1953, toen wij de woningmaterie voor het
eerst bezagen, leek het ons nuttig, dat een onafhankélijke
research-instelling deze zaak eens ter hand zou nemen om
na te gaan, op welke wijze (verantwoord in het kader de’i
h.t.l. overheersende economische en maatshappelijke
orde), het woningvraagstuk weer in goede banen zou zijii
te leiden. De loop der feiten sinds
1953
heeft ons in onze
opvatting ten zeerste versterkt, dat onderzoek, dai zowel
van fundamentele aard is als tegelijk alle facetten en -d
hierbij optredende ,,simultane interdependentie”
4)
omvat;
terzake van het woningvraagstuk noodzakelijk zal zijn.
Gezien dus de sterk toegenomen noodzaak tot liet nemen
van een bijzonder initiatief, menen wij, dat deze materie
zich thans het best zou ‘lenen voor toepassing van een
onderzoeksmethode volgens welke bijv. het opzienbarend
Beveridge-Report van 1942 is tot stand gekomen,
iii.
via een interdepartementale commissie, die onder leiding
stond van een volledig onafhankelijke persoonlijkheid,
welke laatste tevens voor het rapport persoonlijk vera,it4
woordeljjk was.
Daar bij het woningvraagstuk verschillende Mini
steries een woordje meespreken, zou een dergelijke opzet
wellicht het meest afdoende zijn. Het beste war&rnet het
entameren van deze of een soortgelijke opzet maar niet
te lang meer te wachten. De huidige woningpolitièkis o.i.
niet alleen vastgelopen doch dreigttevens een structuur-
verandering onzer maatschappelijke en eçonomische
orde te helpen bevorderen, die stellig niet strooktmet de
h.t.1. tt dusver gebruikelijke orde. Aldus kan het onder
zoek
twee
doeleinden dienen: een
direct
doel, ni.’ het in
niet-tegensprakeijk, ordelijke en vaste banen leiden yan
een woningvoorziening gericht op beëindiging op zo koi
mogelijke, termijn van de woningnood, en een
indirect
doel, ni. een herbezinning op de li.t.1. overheersende
economische en maatschappelijke orde. –
‘) Zie voor het .,auch in der Theorie noch nicht ausreichend gefasst(e)” ,,Prot
blem der simuil enen Interdependenz aller wirtschaftliehen VorgSnge”, de belangrijke
opmerkingen in dit verband gemaakt door Albert Wissier in zijn boekbesprekixig
van .,Schumpeters” ,History of Economic Analysia’ und ihre Bedeutung für die
empirische und institutionellê wii-tschaftsrorschung” in ,,Vierteljahrshefte zur
Wirtschaftsforschung”, 1955 1. blz. 53.60. ‘, .. –
17Augustus
1955
ECONQMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
729
Als goed Nederlander voorzien wij ten slotte de vraag
der lezers: wat gaat een dergelijk onderzoek kosten? Wij
herhalen vooreerst. – zie ook onze beide artikelen in
,,E.-S.B.” van 1 Juli en 25.November
1953
—: er is geld
genoeg. En – omdat men mag eisen, dat ook bij een over
–
vloedige geidsituatie, het, geld toch goed moet worden
besteed – voegen wij hier nog aan toe enkele opmerkingen
van Prof. Baade, ontleend aan zijn artikel: ,,Die Methoden
der wissnschaftlichen Fundamentierung der Wirtschafts-
politik” in ,,Konjunkturpolitik” van December 1954.
Zo heeft, volgens Prof. Baade, elke der 4 min Marken,
die de Duitse Enquête-Commissie 1926/30 in totaal heeft
gekost, op langere termijn. bezien, 100-vondig vrucht ge-
dragen. Volgens Prof. Baade ,,(gibt) es in einer Volks-
wirtschaft kaum so produktive Ausgaben wie die, die für
eine gut organisierte unabMngige und leistungsf±ige
Erforschung der Grundlagen der Wirtschaft und der
Wirtschaftspolitik aufgewendet’ werden” (l?lz. 77).
Ten besluite nog dit: gaarne bieden wij de inhoud, en
in het bijzonder de suggesties en voorstellen in dit artikel
gedaan, ter critische overweging aan. 01 zal Nederland
zijn probleem no 1, de woningnood, slechts binnen een
redelijke termijn op goede wijze kunnen oplossen, nadat
een onderzoek als hierboven bedoeld heeft plaatsgevonden.
‘s-Gravenhage.
I
Dr
J.
M. E. M. A. ZONNENBERG.
Krijgt België een kernenergiepolitiek?
Tijdens de jongste maanden is ook in België de belang-
steffing voor de ontwikkeling van de kernenergie aanzien-
lijk gegroeid. Gebeurtenissen, zoals de publicatie van het
Engelse Witboek, de uitbreiding van het Franse pro-
gramma en de privatisering van de atoomindustrie in de
Verenigde Staten vonden alhier grote weerklank. Het
bedrijfsleven in het bijzonder, meer misschien dan-de
Overheid, toonde zich attent voor de mogelijkheden,
door deze nieuwe energiebron geboden.
Einde 1954 werden in de schoot van de financiële
holding, ,,Société Générale de Belgique”, twee groeperin-
gen opgericht – het ,,Syndicat d’Etude de l’Energie
Nucléaire” (S.E.E.N.) en het ,,Syndicat d’Etude des
Centrales Atomiques” (S.Y.C.A.) – klaarblijkelijk met
de bedoeling te ijveren voor de private kernenergie-
winning. De eerste groep verenigt naast de ,,Union
Minière du Haut Katanga” en de ,,Société Générale
Métallurgique de Hoboken”, die de Congo-ertsen behan-
delen, ook de ,,Ateliers de Constructions Electriques de
Charleroi” (A.C.E.C.), Cockerill e.a. De tweede groep
daarentegen vertegenwoordigt de electriciteitsproducen-
ten en wel voornamelijk de maatschappijen ,,Electrobel”
en ,,Société de Traction et d’Electricité”. Beide syndicaten
overwègen gezamenlijk de bouw in België van een kern-
krachtcentrale met een vermogen van 100 MW, waarvan
de kostprijs voorlopig wordt geschat op ca fr. 1,5 mrd.
Dit werd de Regering medegedeeld, maar zij heeft haar
houding hiertegenover nog niet bepaald. Een beperkt
ministerieel comité is sinds enkele’ maanden reeds belast
met de voorbereiding van de wettelijke, regeling t.o.v. de
industriële exploitatie van de kernenergie.
Het dient niet gezegd, dat de S.E.E.N. en de S.Y.C.A.
de socialistisch-liberale Regering trachten te beïnvloeden
om een niet onmogelijke nationalisatie te ‘voorkomen.
Welk ook het regime zijn zal, op dit ogenblik zijn de
opvattingen hieromtrent in de politieke kringen nog Vrij
onvast. Enkele jaren terug, toen bij K.B. dd. 31 Decem-
ber 1950 het ,,Comniissariaat voor de Atoomenergie”
werd opgericht, lag het wel in de bedoeling van de Over
–
heid deze insteffing ruime bevoegdheden toe te ver-
trouwen, naar het voorbeeld van het overheidsbeleid ter
zake in het buitenland, waar de kernenergie werd be-
schouwd als een staatsmonopolie. De heer Ryckmans,
ere-Gouverneur van Belgisch-Congo, werd tot commis-
saris benoemd, maar verder werd de instelling niet uit-
gebouwd. Sindsdien is het commissariaat een éénmans-
zaak gebleven, waarvan de activiteit geenszins mag worden
vergeleken met gelijknamige instellingen in Frankrijk of
Groot-Brittannië; het beperkt zijn optreden tot een
misschien te oppervlakkige coördinatie en tot de buiten-
landse onderhandelingen, die o.a. worden gevoerd met
het oog op het jongste uraanakkoord.
Het
fundamenteel wetenschappelijk onderzoek
geschiedt
door het ,,Interuniversitair Instituut voor de Kern-
wetenschappen”, opgericht in de schoot van het ,,Natio-
naal Fonds’ voor het Wetenschappelijk Onderzoek”.
Gevoed met overheidsgelden, kon dit instituut zes univer-
sitaire vorsingscentra uitrusten. Niet onbelangrijk onder-
zoekingswerk kon aldus geschieden, o.a. ter voorbereiding
van de werkzaamheden yan het ,,Studiecentrum voor de
Toepassing van de Kernenergie” (S.T.K.). Deze laatste
instelling is op haar beurt belast met het
toegepast weten-
schappelijk onderzoek; zij
kreeg de vorm van een privaat-
rechtelijke vereniging zonder winstoogmerken, maar
blijft onder nauw toezicht van de ministeriële afgevaar
–
digden, die talrijk zetelen in de raad van beheer. Toch
kreeg het bedrijfsleven, dank zij zijn deskundigen, een
overwegende invloed in de werking van het studiecentrum.
Sinds 1954 bouwt het S.T.K. te Mol-Donk, langs het
verbindingskanaal Schelde-Maas een industrieel complex,
waarin de eerste Belgische reactor, de BR 1, met een
vermogen van 3.500 kWh wordt gevestigd. Het geldt een
zuivere proefreactor, waarin natuurlijk uranium als brand-
stof en zuiver grafiet als moderator worden gebruikt.
De afkoeling gebeurt met samengedrukte lucht, die langs
de grafletkanalen wordt gezogen en daarna verloren gaat.
Van, omzetting van warmte tot energie is geen sprake, en
zij wordt ook niet overwogen. De eerste schijf in het
bouwprogramma van het S.T.K. omvat de bouw en het
op gang brengen van de reactor met de daarbij horende
laboratoria. Op dit ogenblik zijn de werken druk aan de
gang. Eens de eerste schijf af, waarschijulijkerwijze voor
het einde van het volgende jaar, dan zal het centrum van
Mol 300 tot 400 man te werk stellen, waarv,an 30 pCt
experts. Vocrlopig wordt de hele zaak gefinancierd met
de rechten, geheven ten laste van dè kopers, bij de uitvoer
van de Congolese ura’anerts, zonder we&e geldelijke steun
ook van de industrie. De onderzoekingen beogen voor-
namelijk de materialenkennis, de studie van veiligheids-
problemen, de chemische scheidingsprocessen van de
afvalstoffen, e.a. Hét is de bedoeling aldaar een eerste
post-universitaire vorming te geven aan de jonge nucleïs-
ten, die zich daarna in de Verenigde Staten en in.Groot-
Brittannië zullen kunnen vervolmaken. De zeer beperkte
en tè eenvoudige kenmerken van de
BR 1 verminderen
overigens, wat betreft de scholing van het deskundig
730
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
17Augustus .195
apparaat, slechts in gerne mate de Belgische âfhankelijk
schappelijke kring vrij algemeen als èeii uèces beschouwd,
heid, t.o.v. de nucleaire mogendheden. Het gebrek aan
zodat de ontstemming die de eindeloze tractaties hadden
hôogwaardige technici. wordt blijkbaar een gevaarlijk
medegebracht, grotendeels wordt geneutraliseerd,
.
knelpunt, waarmee de ontwikkeling van kernenergie zal
In welke: mate B61gi
nu profijt zal vinden bij de gun-,
moeten afrekenen. Ook op dit plan rekent België met de
stige voorwaarden van het akkoord, hangt af van de
voordelen, die het onlangs met de Verenigde Staten af-
financiële inspanning
die de Regering en
de
publieke
gesloten uraanverdrag bieden kan.
opinie mogelijk zal voorkomen. Rekening houdende met
Inderdaad, zoals men weet, werd op 1
5
Juni ji. voor een.
de financiële moeilijkheden van
.
het ogenblik, béstaat er
periode van tien jaar, een nieuw akkoord getekend met
wel enige reden voor bezorgdheid dienaangaande. Het
de Verenigde Staten. Bij deze gelegenhëid heeft de heer
bedrijfsleven, hoe groot zijn belangstelling voor deze
Ryckmans een belangrijke persconferentie gehouden,
nieuwe energiebron en haar ont’ikkeling ook zij, legt
waarmee de publieke opinie, voor de eerste maal, meer
een grote voôrzichtigheid aan det dag en rekent op
7
een
inlichtingen kreeg omtrent. deze zaak die van overheids-
overheidsinterventie, om zijn eigen initiatieven te finan-
wege tot dan toe met zoveel discretie werd behandeld.
cieren. Het hierboven vermelde project voor de bouw van
De vorige akkoorden werden in 1944 afgesloten en
een krachtreactor zou volgens de inzichten van de studie-
België nam het op zich de levering te waarborgen van,
syndicaten dienen te worden gefinancieid door staats-
zo te zeggen, de gehele Congolese uraânproductie aan
leningen met een lage rentevbet:
–
de bevoorrechte kopers, in casu de Verenigde Staten en Dan rijst de vraag of de politieke.partijen en de werk-
Groot-Brittannië.
Na
1948
deden
de
opeenvolgende
/
nemersorganisaties niet zullen aarzelen belangrijke staats-
Belgische regeringen stappen, miii of meër tevergeefs, om,
gelden
te
spenderen,
terwijl
de
kernenérgie-induistrie
via de herzieningsclausule, de akkoorden aan te passen.
toch in private sector zou blijven.. Daarom dient vooraf
De onderhandelingen werden zelfs lange tijd onder-
hët
structuurprobleem
te worden geregeld. De heer Rey,
broken daar de Amerikaanse Regering zich gebonden
liberaal Minister van Economische Zaken, heeft zijn
achtte door de vroegere ,,Atomic Energy Act” van 1946.
voornemen te kennen gegeven een wetsontwerp, hier-
Het uiteindelijk bereikte resultaat wordt nu algemeen als
–
omtrent bij het Parlement neer te leggen. Alles laat
bevredigend beschouwd. De Belgische Regering mag nu,
nochtans voorzien dat het overheidsbeheer niet zal worden
met het oog op de industriële aanwending van de kern- weerhouden. Toönaangevend is het wel, dat onlangs de
energie, in 1956 en 1957 10 pCt van de productie voor
Regering haar volledige steun heeft verleend aan de over-.
zich nemen, en
25
pCt voor de drie volgende jaren. In
eenkomst, welke werd afgesloten door de werknemers-
1960 zal het percentage worden herzien. De resterende
organisaties aan de ene kant en de electriciteitsprodücenten
productie blijft de bevoorrechte kopers voorbehouden,
aan de andere kant. De producenten verbinden zich,
Als tegenprestatie kan België rekehen op de
meest-
voor een periode van tien jaar, de productie en de distri-
begunstigingsclausule
(art. 1), wat de hulp betreft die de
butie van electricitit te rationaliseren en daarbij een
Amerikaanse A.E.C. aan het buitenland nu, in gevolge
aanzienlijke prijsverlaging gradueel te bewerken.
De
de ,Nw Atomic Energy Act”, kan verlenen.
.
.
arbeidersorganisaties zien voor eenzelfde periode af van.
De Amerikaanse hulpverlening wordt uitvoerig om-
de nationalisatie van de electriciteitsvoorziening. Toch
schreven in art. 3. België zal van A.E.C. alle noodzake-
zal het parlementaire debat omtrent het wetsontwerp
lijke inlichtingen verkrijgen om zijn kernenergieprogram-
in voorbereiding, misschien enkele verrassingen brengen.
ma uit te voeren, ni. alle inlichtingen, ook de zgn. ,,classi-
Vorst (Brussel).
Dj H. M. NOPPEN.
fied informations”,
noodzakelijk voor de bouw van
krachtreactoren. Belgische deskundigen wordt toelating
BEDRIJFSECONOMISCHE
verleend deel te nemen aan de constructie van de PWR-
reactor te Shippingport (Pa) of van andere later aan te
–
.
.
.
–
duiden reactoren. De Verenigde Staten zullen België
eveneens
bevoorraden met hoogzuivere kernmateries
Het jaarverslag 1954 der
N.V.
Nederlandsche Spoorwegen
wanneer zij bestemd zijn voor wetenschappelijk onder- De bijzonder gunstige economische ôntwikkeling van
zek en met verrijkt uranium
(25
pCt) vopr de kracht-
ons land in het jaar 1954 wordt in de bedrijfsuitkomsten
reactoren. Ook het zwaarwater zal door de Verenigde
der Nederlandsche Spoo’rwegen over dat jaar niet weer-
Staten vorden geleverd. Toch dient aangestreept dat de
spiegeld. Het ‘;,Verslag van de Directié aan Aandeeffiou
uitwisseling van inlichtingen het voorwerp uitmaakt van
ders” constateert, dat de welvaartsstijging, welke het
enkele zeer scherpe beperkingen.
kenmèrk is van de Nederlandse economie in
1954,
aan
Tevens dient opgemerkt, dat dit akkoord geen wijziging
dè spoorwegen isvoorbijgegaan. Het winstsaldo 6edroe
brengt in de prjsregeling. De prijzen zijn vastgelegd in-
in dat jaar f2,6 mln tegen f4,8 mln in 1953.
de handelscontracten; rechtstreeks afgesloten tussen de
Het slechter worden der bedrijfsresultâten wordt door
,,Combined Development Agency”, die optreedt voor de
de Directie in de eeiste plaats toegeschreven aa’n de
bevoorrechte
kopers;
en
de
,,African
Corporation”,
reserve, die de Overheid met name tegenover aanvragen
handelend voor de producent, de ,,Union Minière du
om verhoging vanvervoerstarieven in acht neemt, zulk Haut Katanga”. Overigens lopen de bestaande handels-
met het oog op• haar zorg voor het alemeiie loon- en
contracten nog tot in 1956. Geen officiële gegevens wer-
prijspeil. In de loop van 1954 konden de N.S. op slechts
den verstrekt over de prijzen, die nog steeds als strikt ,beperkte
schaal tot verhoging der tarieven voor het
confidentiel worden beschouwd. Alleen weet men, naar
goederenvervoer oveigaan
1).
Gunstig was, dat de vèr-
de verklaringen van de maatschappij, dat zij slechts een
voersomvang in dat jaar 6,7 pCt resp. 3,7 pCt(reizigers
/
,,middelmatige rendabiliteit” laten aan de exploitatie,
kilometers resp. tonkilometers) boven die van een.jaar
•Toch hoopt de ,,Union Minière” bij de komende-onder-
tevoren lag, terwijl de rationaliering en modernisering handelingen over de nieuwe contracten
een
prjSaan-
van het bedrijf verdere voortgang had. Het gezamèn
;
rlassini! te vcrkriien.
Het uraanakkoorçi wordt jn de politieke en weten-
–
1)
Per 1 April 1954 verhoging der kolenvrachten, per 1 October 1954 verhoging
der stukgoedtarieven.
–‘-‘-
‘T
–
-‘
r,-,—-‘ .-,—‘
17 Augustus
1955
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
731
ljke effect dezer factoren was evenwel niet voldoende
om de kostenstijgingen op te vangen. Deze kosten
stijgingen werden in hoofdzaak veroorzaakt door de
loonsverhogingen, welke in 1954 door -de N.S. werden
toegekend en door de invloed op de N.S. van de elders
doorgevoerde loon- en prijsstijgingen. Ter’ toelichting
diene, dat de exploitatiekosten der spoorwegen (excl.
afschrijvingen) in dat jaar voor meer dan 40 pCt
bestonden uit personeelsuitgaven.
Van 1 October 1954 af was de exploitatie, naar de
Dirêctie in haar verslag meedeelt, verliesgevend.
Inmiddels is aan de spoorwegen toestemming verleend,
voor het goederenvervoer met ingang van 1 Mei 1955
de wagenladingtariven te verhogen, terwijl per 1 September
a.s. een partiële en matige verhoging der reizigerstarieven zal
plaatsvinden. De bedrjfsuitkomsten vanhetjaar 1 9S5zullen
•van deze tariefsverhogingen uiteraard slechts gedeeltelijk
profijt kunnen trekken. Het is daarom niet onwaarschijn-
lijk, dat het lopende jaar een verdere inkrimping van het
– reeds geringe – winstsaldo der spoorwegen te zien
zal geven, dit te meer, daar behalve op het gebied van
lonen en prijzen, ook op ander terrein zich ontwikkelin-
gen voordeden gedurende het jaar
1954,
welke de positie
van de N.S. – ook voor de toekomst – verzwakten.
Het jaarverslag over 1954 wijst er namelijk op, dat als
gevolg van de Richtlijnen voor de Commissie Vergunnin-
gen Goederenvervoer, uitgevaardigd ter uitvoering van
de op 15 Februari 1954 in werking getreden.Wet Auto-
vervoer Goederen, het arbeidsterrein der spoorwegen
in het goederenvervoer langs de weg beperkt is tot de
grootte vôôr genoemde datum. Bovendien leidde het in
werking treden van de gemeenschappelijke markt der
Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal er toe, dat
de importkolen een grotere rol gingen spelen in de voor-
ziening der Nederlandse markt, waardoor wegens ver-
laging van de gemiddelde vervoersafstand, een daling
intrad van het aantal door de N.S. gepresteerde tonkilo-
meters. Daar komt bij, dat het bestaan der E.G.K.S. de
spoorwegen verplichtte tot het invoeren van een aantal
doorgaande degressieve internationale tarieven, welke
geen voorziening bevatten voor de kosten, verbonden
âan de vervoersafwikkeling op de -grensstations. De
Directie der N.S. acht door deze ontwikkelingen enkele
grondbeginselen aangetasi, welke hun waarde voor even-
wichtige verhoudingen in het vervoerswezen hebben be-
wezen, namelijk ,,dat het vervoer zich wat zijn economi-
sche functie betreft niet van andere bedrijfstakken moet
onderscheiden en dus daaraan niet ondergeschikt behoort
te worden gemaakt; voorts dat de verschillende vervoers-
technieken en -ondernemingen op gelijke voet dienen te
worden behandeld; en ten slotte, dat de vervoerstarieven
moeten zijn gebaseerd op kosten- en marktverhoudingen”.
,,De eerstkomende jaren zullen moeten leren, of onze
vennootschap dientengevolge op een keerpunt is geplaatst
in haar ontwikkeling als gezonde vervoersonderneming”.
Deze uitspraken vormen vooralsnog geen steun voor
de destijds geuite verwachting, dat de N.S., hoewel haar
gepubliceerde winstcijfers ‘de laatste jaren slechts van
bescheiden omvang waren (zie de tabel) en geen dividend
werd uitgekeerd, in 1958 – na de voltooiing van de volle-
dige modernisering van het bedrijf -‘ duurzaam seifsup-.
porting zullen zijn en jaarlijks een matig dividend zullen
uitkeren
2).
De Minister van Verkeer en Waterstaat heeft
zelfs verklaard, dat het voor de ontwikkeling van het
gehele vervoerswezen in ons land een conditio sine qua
‘) Ontleend aan de, Memories vai Antwoord der Begrotingen van Verkeer en
Waterstaat voor de jaren 1953 en 1954, alsmede aan de Nhta van de Minister van Verkeer en Waterslaat aan de Tweede Kamer inzake onrendabele spoorweglijnen
dd, 28-9-1953. –
non is, dat het spoorwegbedrijf rendeert, en dat het
noodzakelijk is, dat de N.S. een matig dividend uitkeren,
onder andere omdat de N.S. zo veel mogelijk op gelijke
voet met de andere vervoersondernemingeji aan het ver-
voer moeten deelnemen
2)
Overigens heeft de Regering zelf op deze rentabiliteit
grote invloed, alleen reeds omdat de vaststelling der
vervoerstarieven aan haar toezicht is onderworpen. *
Bedrijfsresultaten 195011954
(x f1 mln)
Bruto-op-
Exploi-
Af-
Diversen
Sub-
totaal;
Winst-
/an he
tatie-
kosten brengst
Schru-
vingen
a)
(6
–
6)
(2)+(3)
saldo;
vervoer
+
(4)
(1)
1
(2)
1
(3)
1
(4) (6)
1950
311,2
230,5 b)
71,3 b)
8,0 309,8
1,4
1951
326,0
277,2
48,1
0,6
325,9
0,1
1952
348,5
290,7
53,9
–
1,6
343,0
5,5
1953 368,1
304,8
57,4
1,1
363,3
4,8
1954
398,6
338,8
–
58,7
–
1,5
396,0
2,6
,,Interest”, plus ,,reservering” voor speciale doeleinden, minus ,,andere op-
brengsten”.
De kosten voor instandhouding van de bovenbouw der spoorwegen werden in
1950 onder de afschrijvingen opgenomen, daarna onder de exploitatiekosten.
Ter voorkoming van misverstanden zij er intussen op
gewezen, dat men de hierboven vermelde gegevens be-
treffende de exploitatie en de bedrijfsuitkomsten der
N.S. tegen de juiste achtergrond dient te bezien. Zoals
bekend, kan naar modern inzicht pas van uitkeerbare
winst worden gesproken, nadat men uit de bedrijfs-
inkomsten voldoende heeft afgezonderd voor het treffen
van de voorzieningen, welke nodig zijn in verband met
allerlei risico’s die het bedrijf loopt en lasten die ôp het
bedrijf drukken, en waarvan de werkelijke omvang eerst
in de loop der jaren bekend wordt. Slechts hetgeen resteert
na het opzijleggen der hiervoor benodigde bedragen, kan
als uitkeerbare winst worden aangemerkt. Bij de vast-
stelling dezer bedragen aan het einde van elk jaar spelen
subjectieve overwegingen en schattingen een grote rol.
In vrijwel iedere onderneming draagt daardoor de jaar-
lijkse winstbepaling in zekere mate een arbitrair karakter.
Ook bij de spoorwegen doen zich de hier bedoelde
onzekerheden voor. Met name de grootte van de afschrij-
vingen, welke zijn vereist voor de handhaving van de
N.S. als technisch up to date vervoersbedrijf, kan slechts
door benadering worden vastgesteld
3).
Ook de bepaling
van de omvang der ,,Reservering voor bijdrage opheffing
gelijkvloerse kruisingen” ten laste van de winst- en ver-
liesrekening – in 1953 en 1954 f4 mln per jaar – ge-
schiedt niet langs objectieve wegen. De hoogte daarvan
houdt in sterke mate verband met de inzichten die het
Rijk heeft ten aanzien van de vraag, in welke mate en in
welk tempo deze kruisingen dienen te worden aangebracht
alsmede in welke mate de spoorwegen in de kosten,van
de aanleg dezer kruisingen in de loop der jaren dienen
-bij te dragen. Een ander oordeel ten aanzien van de gewens-
te hoogte dezer relatief omvangrijke posten kan de grootte
van het relatief lage winstsaldo (in 1954 f2.586.433,74
in centen nauwkeurig!) sterk beïnvloeden -(zie de tabel).
Is het reeds voor de insider niet gemakkelijk om zich
van de bedrijfsuitkomsten der spoorwegen een scherp
beeld te vormen, dit geldt a fortiori vopr de buitenstaan-
der. Deze is voor zijn informatie in hoofdzaak aangewezen
op het gepubliceerde jaarverslag. Naar het oordeel van
‘) De N.S. streven er naar, onder andere door telkens de gebezigde afschrjvings.
percentages in het licht der zich wijzigende omstandigheden critisch te bezien en
door de afschrijving te bepalen onafhankelijk van de jaarresultaten, de afschrij-
vingsbedragen zo zuiver mogelijk vast te stellen. Dit neemt niet weg, dat ook
dan nog de afschrijving op diverse schattingen blijft berusten.
de instelling van een Europees Fonds en een Multilateraal
Verrekeningssysteem inhoudt. Het kapitaal van het
Europese Fönds zal bestaan uit het stamkapitaal van de
E.B.U., aangevuld met contributies van de O.E.E.S.-lan-
den. Het zal maximaal $ 600 mln bedragen.
In onderstaand schema worden beide betalingssyste-
men, met elkaar geconfronteerd.
E.R.U.
E.M.O.
1)
Verplichte verrekening
uitsluitend bilaterale
bilaterale saldi
t)
van
saldi
interimfinancierings-
saldi luidende in va-
luta van crediteur
Op verzoek van crediteur
–
overige saldi luidende verrekening van
in valuta van debiteur
Tegen koers
a pan
a) in het bilaterale ac-
coord opgenomen ver-
rekeningskoers
de hoogste koers’) in
dollars
c) de
laagste
koers
in
dollars’)
Berekening
van
netto
rekeneenheden
–
d
11
–
°
ars
saldi uitgedrukt in
waarna afrekening in
goud
‘
dollars
crediet tot maximaal 66a
automatisch en onbe-
automatisch
maar
be-
perkt tot
maand
perkt
swing van bslateraal
accoord
10 pCt van E.B.U.-
quotum
in beginsel geen be-
perking
Langer crediet
automatisch maar be.
niet automatisch te ver-
perkt tot de helft van
lenen door Europees
E.B.U.-quotum, geen
Fonds voor maximaal
tsjdslimset
2 jaren
Garantie
voor 50 pCt tot 31-7-’55
voor 100 pCt, voor zover
voor 75 pCt na 1-8-1955
vorderingen van Euro-
/
pees Fonds uit hoofde
–
van in gebreke blijven
van
debiteuren
$
50
mln niet overtreffen;
daarboven 0 pCt
Agent
Bank voor Internationale
Bank voor Internationale
Betalingen
Betalingen
732
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
17 Augustus 1955
de Minister van Verkeer en Waterstaat zijn de door de
N.S. gepubliceerde gegevens in vergelijking met die van
concurrerende vervoersondernemingen ruim te achten en
verschaffen zij, tezamen met die van het Centraal Bureau
voor de Statistiek, een voldoende inzicht
2
). Confronteert
men daarentegen het jaarverslag der N.S. met de richt-
lijnen zoals deze zijn opgesteld door de Commissie Jaar-
verslaggeving der werkgeversorganisaties, dan blijkt, dat
de spoorwegen op bepaalde punten minder geven dan de
leden dezer commissie in het algemeen gewenst achten
4).
Onder andere geldt dit voor de gegevens met betrekking
tot de rentabiliteit van het bedrijf
5).
Het jaarverslag der
N.S. doet zien, dat de activa op de balans deels zijn opge-
nomen voor f 1, deels voor de aanschaffingswaarde, deels
voor de vervangingswaarde, deels voor de aanschaffings-
waarde of conservatief gewaardeerd onder aftrek van de
afschrijvingen op vervangingswaardebasis. Immateriële
activa komen in het geheel niet op de balans voor. Waar
de afschrijvingen en daarmede de wiustbepaling blijkbaar
overwegend of geheel op basis van de vervangingswaarde
geschieden, doch het balansvermogen grotendeels op een
andere grondslag is yastgesteld, vermag de tegenover-.
elkaarstelling van de gepubliceerde winst- envermogens-
cijfers alleen om deze reden al, niet zonder meer een juist
inzicht te geven in de rentabiliteit der spoorwegen. Door
de toegepaste stille reservering
wrden
trouwens niet
alleen de gepubliceerde cijfers betreffende het vermogen,
maar ook die ten aanzien van de winst, beïnvloed, en wel
in onbekende mate.
Het door de N.S. gepubliceerde jaarverslag verschaft
n.o.m. daârom slechts een beperkt inzicht in de rentabili-
teit dezer N.V. Dit is te meer van belang, omdat de N.S.
de grootste vervoersonderneming in ons, land vormen,
waarin bovendien door de Staat zeer aanzienlijke bedragen
zijn geïnvesteerd. –
Opgemerkt zij evenwel, dat aan de leden onzer Volks-
vertegenwoordiging regelmatig inzage wordt geboden van
nadere gegevens met betrekking tot het spoorwegbedrijf,
welke hun ter vertrouwelijke kennisneming worden voor
–
gelegd. Wellicht zijn zij daardoor wèl in staat, zich een
helder beeld van de rentabiliteit onzer spoorwegen te
vormen.
Vlaardingen.
R. SLOT.
4)
De Commissie wijst er weliswaar op, dat haar Rapport in de eerste plaats
bestemd is voor en gericht is op n.v.-en, werkzaam op industrieel terrein; ,,00k
echter ondernemingen, werkzaam in andere sectoren van het bedrijfsleven, kunnen
in dit rapport zekere richtlijnen aantreffen”. Bijzondere omstandigheden kunnen
er overigens toe leiden, aldus de Commissie, dat directies van n.v.-en menen, zich
in haar verslaggeving een zekere mate van beperking te moeten opleggen. Volgens
de Commissie kan dit tot op zekere hoogte verantwoord zijn, mits het verstrekte
beeld getrouw blijft en niet zodanig wordt vertroebeld, dat van een juiste voos’.
lichting niet meer kan worden gesproken (Het Jaarverslag, Rapport van de Com-missie Jaarverslaggeving der werkgeversorganisaties, 1955, blz. 7). ‘) Op andere punten kunnen de N.S. de toetsing aan de wensen van het Rapport
gemakkelijk doorstaan en zijn zij de meeste andere ondernemingen in ons land
(zeker de vervoersondernemingen) een stuk vooruit. Dit geldt met name voor het
Verslag van de Directie, de uitvoerige specificaties van exploitatie-opbrengsten en
-kosten, opneming van tabellen en grafieken over een lange periode, verzorgdheid
en leesbaarheid van het jaarverslag. Anderzijd, echter blijft het verslag behalve
t.a.v. de rentabiliteit, onder andere ook t.a.v. de balansopstelling, de gegevens
met betrekking tot de duurzame productiemiddelen, de informatie over de deel-
nemingen en de gebezigde terminologie, in enkele opzichten bentden de algemene’
desiderata van het Rapport.
INTERNATIONALE NOTITIES
Van E.B.U. tot E.M.O.
Op
5
Augustus is in Parijs de Europese Monetaire
Overeenkomst door de permanente vertegenwoordigers
der O.E.E.S.-landen ondertekend. Indien een aântal
landen, minstens 50 pCt van de quota in de E.B.U. ver-
tegenwoordigend, de wens daartoe te kennen geeft zal de
E.B.U. worden vervangen door deze overeenkomst welke
1)
De met a, b, en c aangeduide regels staan resp. met elkaar in verband.
‘) Bilaterale betalingsaccoorden mogen worden afgesloten mits genotificeerd aan de O.E.E.S.
3)
Ieder deelnemend land is verplicht een koersverklaring af te leggen, welke
inhoudt, dat de Icoers slechts binnen bepaalde marges zal fluctueren. Om
verrekening in het systeem mogelijk te maken moeten in ieder geval een hoogste
en een laagste dollarkoers worden aangegeven..
De Europese Monetaire Overeenkomst is ontstaan uit
de wens van bepaalde landen om te gelegener tijd tot
herstel van de convertibiliteit van hun valuta te kunnen
overgaan, zonder dat daarmee de in de O.E.E. S. gekristalli–
seerde Europese sainenwèrking op handels- en bëtalings-
gebied te niet zou worden gedaan. Of het systeem aan dit
doel zal beantwoorden, is nog niet met zekérheid te zeg-
gen, voozal niet omdat de omvang van de door de ver-
schillende landen te ”erUaren koersmarges nog niet be
kend is, waardoor een geheimzinnig waas over hetgehele
stelsel wordt gelegd.
Ondertussen blijft het E.B.U.-accoord voorlopig nog van
kracht. De vermindering van het credietpércentage van
50 tot
25
betekent reeds een benadering van het volledig
convertibele – stadium, waardoor het de verschillende
landen wordt mogelijk gemaakt zich hieraan reeds ènigs-
zins aan te passen. , –
Na de daling van de Britse monetaire reserves met $136
mln in één maand
–
tijds zullen vooral de Engelse monetaire
autoriteiten de E.B.U. voorlopig wel trouw willen blijven,
zodat de overgang van de E.B.U. naar de E.M.O. nog
wel enige tijd op zich zal laten wachten.
‘s-Oravenhage.
E. D. J. KRUYTBOSCH;
ec. drs.
-17:Augustus
1955
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
733
BOEKBESPREKING
Wyt’s Digést of-Dutch shipping
–
adshipbuilding 1955, pu-
“‘ blished by ,Dagblad Scheepvaart”, Rotterdam, 316
blz., fl7. ”
“Het ,,Dagblâd Scheepvaart” heeft de goede gedachte
gehad een gédetailleerd jaaroverzicht v’an onze nationale
scheepvaart en scheepsbouw het licht, te doen zien. Dit
doorde Drukkerij M.Wyt & Zonen N.V. zeer verzorgde
jaarboek’ bevat eex aantal lezenswaardige bijdragen,
welke tezamel een zeer overzichtelijk geheel vormen en
een goed b6el4 geven van deze beide voor onze nationale
economie zo belangrijke weli’aartsbronnen.
Verschillende aspecten worden door ter zake alleszins
deskundigen belicht. Uiteraard leent het ene onderwerp zich
beter voor een boeiende beschrijving dan het andere.
Zo tröf mij de bijdrage van de heer John Mann, die een
stylistisch voortreffelijk geslaagd en door bondigheid
uitmuntend artikel aan de wereldscheepvaart in 1954
wijdde. Boeiend is ook de beschouwing van de heer
A. Warnderink Vinkd, gewijd aan de walvisvaart onder
Nederlandse vlag, terwijl de bijdrage van de heer J. Oly-
slager, die onze natiöxiale lijnvaart belicht, eveneens zeer
lezenswaard is. Uitvoerig behandelt de heer P. E. Beek
de ontwikkeling en groei de zich constant uitbrëidende
kustvaart, terwijl de heer J..Hudig Dzn een duidelijk
beeld geeft van Nederlands tankvaart en er op wijst hoe-
zeer ons particulier rederijbedrijf bij, de ontwikkeling
van dit voor de scheepvaart zo belangrijk facet bij Noor-
wegen ten achter is gebleven.
De vooraanstaande plaats, welke L. Smit & Co’s In-
ternationale Sleepdienst op zijn bijzonder terrein, het in
veilige haven brengen van in nood \’erkerende schepen
en hèt over grdt
e afstanden slepen van baggermolens,
drôogdokken etc. inneemt, wordt duidelijk belicht door
de heer Murk ‘Lels. De ogenschijnlijk summiere opsom-
ihing van de in het afgelopen jaar uitgevoerde slepen geeft
nochtans een, duidelijk beeld van de wel zeer bijzondere
prestaties onzer. terecht internationaal vermaarde zee-
slepers! De betekenis van onze nationale scheepsbouw
wordt, .mede door tal van cijfers, door de heer J. Hupkes
aangetoond, .terwijF bijdragen van de heren W. L. de
Vries, J. M. Galavazi, Mr J. J. Kamp én J. A. Pieterse
van Wijck resp. de
–
betrekkingen tussen Regering en
scheepvaart, de Rijnvaart onder. Nederlandse vlag, zee-
verzekering en algemene vrachtvaart belichten.
Verlucht door lal van geslaagde foto’s en voorzien van
een gedetailleerd o’erzicht van alle in 1954 gereed ge-
komen- schepèn onder Nederlandse vlag, is dit jaarboek
ongetwijfeld een aanwinst voor degenen die zich voor
deze materie interesseren. Het ligt. in de bedoeling een
dergelijk y,’erk voortan ieder jaar te doen verschijnen. Een
enkele opmerking moge worden.. gemaakt. Terecht heeft
de üitgeefster het boek in de Engelse ,taal het licht doen
zien. Nit alle bijdragen voldoen echter aan de eisen die
de critisçhe Engelse lezer aan de vaardigheid, waarmede
de autèurs zich in deze taal uitdrukken, zal stellen. Wel-
licht ,yvordt ôok aan dit niet onbelangrijk aspect in vol-
gende;edities speciale aandacht geschonken. –
Rotterdam.
–
–
C. VERY.
–
AANTEKENING
Het steenkolenvebruik in België
‘)
De wereldproductievan ‘steenkolen neemt, vergeleken
met de van andere energiebronnen, slechts weinig toe.
Van 19-13.tot 1953 ‘bedroeg de stijging van de steenkolen-
1)
Verkorte weergave van een artikel In het ,,Maandschrift van de Algemene
Directie van -Algemene Studiën en Documentatie”, Mei 1955.
productie slechts 22- pCt, die van andére energiebronnen
– waarbij niet zijn gerekend de in sommige gebieden der
wereld gebruikte brandstoffen, zoals hout, mest en afval-
producten van de landbouw – is gedurende dezelfde
periode vertienvoudigd. Het- aandeel van steenkolen in
het totale verbruik van commerciële energie is dan ook
van 87 pCt in 1913 teruggelopen tot 45 pCt in 1953.
Wereldproductie van commerciële energie
(in mln tonnen steenkoolequivalent)
Jaar
1
Steen-
Bruin-
Ruwe
I
Aardgas
Water.
Totaal
kolen
kolen
petroleunh
kracht
1913
1.220
1
51
t
77
21
35
1
1.404
1929
1.326
1
88
1
296
70
103
1
1.883
1937
1.297
99
1
407
97
123
1
2.023
1953
1.489
1
187
998
401 245
‘
3.320
(in pCt van het totale verbruik)
113
86,9
3,6
5,5
–
1,5
‘
2,5
100,0
1929
70,4
4,7
15,7
3,7 5,5
100,0
1937
64,1
. 4,9
1
20,1
4,8
,
6,1
100,0
1953
44,8 5,6
30,1
12,1
7,4
100,0
De landen, die lid zijn van de E.G.K.S., hebben, hoewel
het totale energieverbruik met 18 pCt toenam, in 1953
minder steenkolen verbruikt dan in 1929. In de Belgisch-
Luxemburgse Economische Unie was in 1953 niet alleen
het steenkolenverbruik t.o.v. 1929 en 1937 teruggelopen,
doch eveneens het totale verbruik aan energi. De oor
–
zaken dezer ontwikkeling, die in onderstaande tabel
wordt geïllustreerd, liggen voor de hand. En de eerste
plaats heeft de technische vooruitgang een veel geringer
verbruik aan steenkolen per aangewende energie-eenheid
mogelijk gemaakt en in de tweede plaats wordt steeds
meer een beroep op steenkolenvervangende energie-
bronnen gedaan. De inkrimping van de vraag naar steen-
kolen als energiebron als gevolg van dezô factoren, is
echter gepaard gegaan met een toenemend verbruik er van
als grondstof, als uitvloeisel” van de toenemende vraag
naar cokes door de hoogovens en naar bijproducten door
de chemische nijverheid. Uiteraard hebben de prijsver-
houdingen tussen steenkolen en de valorisatie- of de
substitutieproducten, evenals het prijspeil van de kosten-
factor arbeid, een belangrijke rol gespeeld. Met name in
België hebben dé hoge prijs voor steenkolen en de dure
arbeidskrachten, vooral daar, waar steenkolen worden
aangewend’ als energiebron voor nijverheid en vervoer,
een ernstige weerslag op het steenkolenverbruik uit
geoefend. –
Bruto verbruik van steenkolen en andere energie-
bronnen in de B.L.E.U. en de E.G.K.S.
B. L. E. U.
E. O.K. S.
1
Bruinkolen,’
1
Bruin)colen,
Jaar
Steen-
vloeibare brand-
1
Tota
teen-
[S
k.l._
1
vloeibare
brand- kolen
1 stoffen, aardgas,
1
.1
Tota
stoffen, aardgas,
1
waterkracht
‘
‘1
1
waterkracht
(in min tonnen steenkoolequivalent)
1929a)
37,2
0,6
37,8
244,5
–
50
1
8
–
295,3
1937 a)
33,6
1,1
34,7
232,9
67,1
300,0
1953
28,8 4,3
33,1
235,8
,
112,1
–
347,9
(in pCt van het totale energieverbruik)
1929 a)
98,4
1,6
100,0 82,8
17,2 100,0 1937 a)
96,8
3,2 100,0
77,6
22,4
100,0
1953
‘
87.0
13,0 100,0
67.8
32,2
100,0
a) Gedeeltelijk geraamd.
De ontwikkeling van het energieverbruik in
België is’
samengevat in onderstaande tabel, die dé energiebalanseii
voor 1949 en 1953 weergeeft. –
734
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
17Augustus
1955
Energiebalans voor 1949 en 1953 a)
•
_
–
Energievormen (10′
kcal.)
Brandstoffen
Elec-
/
InpCt
van het totale
Vaste
1
Vloei-
bare
1
Gas-
vormige
Verbruikssectoren
trische
ner
g
ie
e
Totaal
verbruik
1949
Vervoer
……….. ….
Ijzer- en staalnijverheid
Andere industrieën
13,50
3,16b)
43,63
7,60
1,10
4,90
–
5,33 c)
2,37
0,26
0,91
4,74
21,36
10,50
55,64
24,4
12,0
63,6
Totaal
…………
60,29
13,60
7,70
5,91
87,50
100,0
In pCt van het totaal ..
68,9
..
15,5 8,8
6,8
100,0
–
1953
12,05
12,05
–
0,30
24,40
30,4
2,37b)
1,63
6,65c)
1,36
12,0115,0
25,48
1
10,80
2,27
1
5,35
43,90
54,6
39,90
1
24,48
1
8,92
1
7,01
1
80,31
1
100,0
49,7
1
30,5
1
10,2
1
9,6
1
100,0
1
–
Direct verbruik.
Zonder het cokesverbruik door de ijzer- en staalnijverheid.
Met inbegrip van de teruggewonnen afvalgassen.
Uit deze gegevens blijkt dat het directe verbruik van
vaste brands toffenmet 34 pCt is afgenomen tot nog slechts
50
pCt van het totale energieverbruik tegen .69 pCt in 1949.
De aanwending van vloeibare brandstoffen is daarentegen
met 80 pCt toegenomen, evenals, doch in mindere mate,
het verbruik van electriciteit en gas, waarvan de toeneming
resp. 19 en 16 pCt bedroeg. Tegenover de groei van de
industriële activiteit, die van 1949 tot 1953 op 20 pCt mag
worden geschat, staat een daling met 15 pCt van het
directe steenkolenverbruik en met 31 pCt van de aan-
wending van cokes buiten de hoogovens. Het gasverbruik
is daarentegen met 22 pCt gestegen, terwijl 39 pCt meer
electriciteit werd afgenomen en het zichtbaar verbruik
van vloeibare brandstoffen met 107 pCt toenam.
GELD- EN KAPITAALMARKT
De geldmarkt.
Gezien de situatie op de geldmarkt blijft de belang-
stelling voor afname van schatkistpapier bij het Rijk groot.
Volgens de laatste staat van de stand van het schatkist-
papier per 8 Augustusjl. werd in de week van 1-8 Augustus
in totaal f 90 mln van de Agent afgenomen, waarvan
slechts een zeer klein deel jaarpromessen (ni. f 6 mln) en
dus hoofdzakelijk biljetten, waarbij men wel
–
grotendeels
aan 5-jaarspapier mag denken. Ook gedurende de ver-
slagweek bleef de belangstelling groot, waarbij het
jaarspapier weer iets meer werd gevraagd.
De Weekstaat van De- Nederlandsche Bark per 8 Au-
gustus.toont weer een inkrimping van de bankbiljetten-
circulatie, die zich waarschijnlijk de daarop volgende
week heeft voortgezet. De saldi van de banken bij De
Nederlandsche Bank blijven ruim boven de verplichte
kasreserves, mogelijk mede in verband met belasting-
betalingen.
De discontomarkt’ was vrij stil; cailgeld onveranderd
j pCt.
De kapitaalmarkt.
De internationale monetaire situatie, met name in de
Verenigde Staten en Engeland, heeft op de Amsterdamse
Beurs slechts weinig invloed. De kalme (vacantie-)stem-
ming, die al enige tijd heerst, maskeerde per saldo ook het
beeld van de verslagweek: men zie maar naar onderstaande
tabel van indexcijfers en koersen. Het enige markante bij
deze indices is de stijging voor de Indonesische fondsen.
Het nieuws van de voorgestelde wijziging in de Be-
leggingswet, dat in de vorige rubriek nog werd vermeld,
is in het algemeen erg kalm ontvangen. Schattingen om-
trent het bedrag, dat hiermede in de markt zou komen,
bewegen zich rond de f 500 mln. Vergeleken met de
stijging van de koerswaarde van gewone aandelen, ge.:
noteerd aan de Beurs te Amsterdam, over Jili met meer
dan f1 mrd is dit bedrag dus vrij bescheiden.
Dezer dagen publiceerde het C.B.S. een nieuwe kors-
waarde-index van alle op de Amsterdamse effectenbeurs
officieel genoteerde gewone aandelen. De invloed van in
een bepaalde maand plaats gehad hebbende kapitaal-
mutaties is hierbij geëlimineerd. Zodoende geven deze
cijfers een vrij juiste waardering van het aandelenbezit
van maand op maand. Wij laten, teneinde de grote lijnen
te illustreren, hieronder enkele indices volgen:
Beurswaarde-index aandelen
1953=100
Gemiddeld 1951
……
.’
……..
94
Januari
1955
…………..
182
Gemiddeld 1952
…………..
90
Februari
1955
………….
189
Gemiddeld 1953
……………
100 .
Maart
1955
…………..
199
Gemiddeld 1954
…………..
148
April
1955
…………..
202
Januari
1954
…………..
112
Mei
1955
…………..
200
April
1954
…………..
132
Juni
1955
…………..
208
Juli
1954
…………..
148
Juli
1955
…………..
223
October
1954
…………..
170
Op de obligatiemarkt was de stemming vrij kalm, als
men tenminste het vele malen overtekenen van de Wereld-
bankemissie thans als een normaal verschijnsel gaat be-
schouwen. De koersen’ der meeste obligaties tonen een
geringe tendentie tot dalen, hetgeen er op wijst, dat het
internationaal verschijnsel der discontoverhoging etc. toch
ook hier te lande de rentetarieven niet geheel onberoerd
laat.
Aand. indexcijfers (1953
=
100),
5 Au. 1955
12 Aug. 1955
Algemeen
……………………………
220,6 221,5
–
Internat.
concerns
………………….
280,6
282,3
Industrie
………………………………
172,4 170,4
Scheepvaart
…………………………
170,6
169,9
Banken
…………………………………
157,8
155,5
Indon
,
aand .
…………………………
161,6
168,6
Aandelen
Kon.
Petroleum
……………………
634%
638
Unilever
……………………………
468%
468
Philips
…………………………………
–
451
3
/4
A.K.0.
…………………………………
349½
356
Kon.
N
Hoogovens
………………
348½
343%
Van
Gelder
Zn
………………………
330
326
H.A.L.
………………………………….
234
236V4
Anisterd. Rubber
……
………… ……
147½
148%
H.V.A.
…………………………………
155½
161
Staatsfondsen
2% pOt N.W.S. ………………………
79%
80
3-3% POL 1947
………………………
100%
100%
3 pCt Grootboek 1946
99%
99%
3 pCt Dollarlening
…………………
98%
98%
Diverse obligaties
3
1
h pCt Gein. R’dam 1937 VI
101
7
/8
101%
3
1
4 pOt Bkv. Ned. Gein. 1964 111111
100
99
1
h6
3½ pOt Philips 1948 ………………
102%
10214
3% pCt WesU. Hyp. Bank
100
99% –
T. WILLM8;
Vervoer
………….
Ijzer- en staalnijverheid
Andere industrieën
Totaal
…………
In pCt van het totaal
17 Augustus 1955
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
735
GRAFIEKEN
GRAFIEK VI
Buitenlandse Nationale schuld in millioenen auldns
z
V
“-“-4
WVAVV
ult.15
ult.46
ult.7
ult.8
ulL
2
19
u lt50
ult’Sl
uft
’52
u
1 t.53
ul L’54
31-3’55
;angloe,d schuld
1111111
kon/opende schuld
HILD
”IllIllIllIlIlIl
,xmmmm
1
3000
2000
1000
0)
0
1000
2000( ‘ 3000
v
–
GRAF/EM V
STATISTIEKEN
–
Goud- en deviezenreserves van de Nederlandse Bank
DE NEDERLANDSCRE BANK
(Voornaamste posten in duizenden guldens)
0
1000
2000
3000
4000
5000
MLN GLDS
Totale goud- en c/ev/eenresepves
IN- EN UITVOER VAN NEDERLAND
1)
lIlIlIlIlIlIlIll
Goud en a/g.converlibe/e valuta
__________ (waarde in millioenen guldens)
E. B.
u.
crea’,et en vaiuta
Invoer
Uitvoer
Dekkingsperce ntage
Jaar
Niet convertibele valuta
s
Juni
jan-Juni
2)
Juni
IJan.Juni1)l
Juni
I
Jan
.
Juni
1
)
1938
….
122
1
120 83
85
68
71
1952
….
704
1
729 632 680
90
93
1953
….
772
1
708
637
646
83 91
1954
1
840
732
724
83
86
Abonneert
II
op E-.S.B.
1955
….
1028 981
867
799 84
81
1)
Bron:
C.B.S.
)
Maandgemiddelden.
h
.
o•
o
Data
°E
.a.
.o
,
.::
o
–
e
0.
o.n
0
on
5.
18
Juli
1955
3.072.352
1.524.349
728
199.516
33.152
25
Juli
1955
3.072.971
1.545.649
1
517
177.143
25.864
1
Aug.
1955
3.073.933
1.530.084
407
193.883
28.907
8 Aug.
1955
3.074.168
1.544.763
1
400
205.793
27.013
15 Aug.
1955
3.074.908
1.473.776
1
256
198.937
24.425
Saldi in rekening courant
1
2j
Data
floe
1
18
Juli
1955
3.658.330 1
1
.69
4
.2921
504.370
534.357
73.640
21.126
25 Juli
1955
3.727.687
1.609.524
1
235.863
534.357 85.937
20.727
1
Aug.
1955
3.771.941
11.572.337
1
222.122 521.160
101.966
20.027
8 Aug.
1955
3.694.117
11.674.412
351.174 521.160 113.880.
19.943
15 Aug.
1955
3.667.87Ö 11619923
409.836
513.845
64.572
21.242
736
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
17 Augustus 1955.
Economisch Drs
32 jaar, gehuwd, bank- en onderwijservaring,
b. z. a.
voor sociaal werk of research.
Rr. ondér no. E.-S.B.
33-1, Bur. v. d. Blad, Postbus 42, Schiedam.
Bij een
middelgrote fabriek
in de levensmiddelen-
branche is plaats voor een
jong bedrijfseconoom
Deze zal tot taak krijgen het aanpassen van
de administratie aan de eisen die in een voor-
uitstrevend industrieel bedrijf worden gesteld,. terwijl hij na verloop van tijd de Directie moet
kunnen adviseren bij het financiële beleid van
de onderneming.
Hoewel academische vorming niet strikt noodzakelijk is,
zullen hoge eisen worden gesteld aan het niveau van
de te benoemen functionaris.
Uitvoerige sollicitaties, welke strikt vertrouwelijk worden
behandeld, met volledige inlichtingen en onder opgave
van verlangd salaris onder no. E.-S.B. 33-2, Bur. v. d.
Blad, Postbus 42, Schiedam.
WERKLOOSHEID IN NEDERLAND
t)’)
Maand
Totaal
aantal
,
werklo-
waarvan
nijverheid
landbouw
–
losse
arbeiders
aan
2)
41.500
10.700
4.400
8.500
45.100
13.800
4.800
8.700
31 Aug.
1954 ……….
42.200
12.700
3.100
8.400
30 Juni 1954
………..
30 Sept.
1954 ……….
37.500
10.000 1.400
6.800
30 Oct. 1954 ……….
38.100
10.500 1.500
6.700
30 Nov. 1954 ……….
45.100
..
15.700
5.800
9.400
31
Juli
1954
…………
31 Dec. 1954
……….
..
67.000
24.000
13.100 13.300
31 Jan. 1955
……….
82.600 25.800
17.600 15.400
70.400
..
21.100
14.500 13.600
51.000
..
..
14.200
7.500
10.400
28 Febr. 1955………..
30 April 1955 ……….
35.000
..
8.100
3.700 7.300
31 Maart1955…………
29.800
.
6.900 3.700 6.400
31
Mei
1955
………..
30 Juni
1955
……….
.
26.400
6.300
2.800
5.600
5)
Ontleend aan het Statistisch Bulletin van het Centraal Bureau voor do
Statistiek.
2)
Gegevens van arbeidsbureaux; afgerond op honderdinilen.
2)
Inclusief personen, die tewerkgesteld waren op Sociale Werkvoorzieningz.
objecten voor hand- en hoofdarbeiders.
NATIONALE BANK VAN BELGIË
–
(Voornaamste posten in millioenen franco)
‘0
is
‘o
0
0
is
.0.55
0
La
•av
0
-o
00
Data.
0
°
vis
.
0
,
0
o
(
Ii’.0
1.2
01
.a
0
30 Juni
1955
41.936
1.799
10.128 16.925
970
7 Juli
1955
42.236
1.821
10.237
17.935
298
14 Juli
1955
42.236
1.494
10.344
18:397
298
10 Juli
1955
42.236
1.658
10.022
17.858
1 7. 761
265
18 Juli
1955
42.236
1.631
10.296 228
4Aug.
1955
42.236
1.953
10.372 17.902
284
1
Rekening-courant saldi
Verbintenissen
1
to, het buiten-
5
1
Schatkist
.
ani.v.m.beta.
lingsaccoordes
Data
1
*.c
•.
.0..
i
.0
30 Juni
1955
t
720
105.2691 6
68
1
309
1.888
t
266
1
496
7Juli
1955
t
688
106.4021
2
68
1
218 1.277
1
4221
513
14 Juli
1955
1
681
106.5011
7
68
t
222
1.370
I.
544
1
535
11 Juli
1955
686
105.9381
2
68
1
229
1.099
408
573
18 Juli
1955
696
105.8061
6
68
t
229 1.336
1
473
i
617
4 Aug.
1955
1
698
106.7551
7
68
200 983
1
484
1
624
BANK INDONESIA
(Voorna.amste posten in duizenden rupiah’s)
is
55
B
.0
‘°.!’0°
Data
E,c.
55
*u
°
‘0
29 Juni
1955
953.053
412.869
1.620.580 333.972
5.959.479
6 Juli
1955
953.053
410.315
1.503.741
353.376
5.989.091
13 Juli
1955
953.053
411.309
1.532.802
347.330
6.050.761
20 Juli
1955
953.053 386.923 1.518.305
365.620
6.037.450
27 Juli
1955
953.053 352.558
1.552.974
389.717
5.921.979
3 Aug.
1955
953.053
375.158 1.582.609 386.970
5.846.477
Reksung courant
saidi
v/d
Reg. v/d Rep. Indon.
Data
0
‘
55
Bijzondere
.0
1
rekening
.140
inzakede
E.C.A.
hulp
29 Juni
1955
8.278.162
1.716.783
494.868
2.169.160
6 Juli
1955
8.167.332 1.625.072
494.868
2.211.229
13 Juli
1955
8.191.395
1.679.720
494.868 2.224.544
20 Juli
1955
8.253.451
1.707.412
494.868
2.048.578
27 Juli
1955
8.203.477
1.708.816
.
494.868
2.022.572
3 Aug.
1955
8.197.428
1.719.297
494.868
2.069.673
PRIJSJNDEXCIJFERS VAN
HET LEVENSONDERHOUD
VAN GEZINNEN
VAN HAND- EN HOOI?DARBEIDERS 1)2)
1951 = 100
Aard der gezinsuitgaven
–
– – –
0′
.
T
–
1
Voeding, w.o.:
361,4
103
104
108
109 109
112
Brood, gebak en grutterswaren
72,4
110
112 112
113 113
113
Aardappelen, groenten en fruit
55,5
99
101
113 103
106
123
‘Suiker,
kol.
waren en dranken
64,7
103 103
110
112
III
105
Vlees, vleeswaren en vis
62,1
107
102
104
103
104
105
Oliën en vetten
40,7
95
90
88
82 82
82
Zuivelprod. (excl. roomboter)
66,0
103 107 113
126
125
120
II
Roken
.
26,4
99 98 98 98 98
91
III
Woning,
wo.:
,
209,4
102 102
111
113 113
113
Huur, water, onderhoud woning
79,1
100
101
120 120
120
120
Woninginrichting en huisraad
72,6
97
94
98 99 99
lOt
Verwarming en verlichting
57,7
111
112 115
120
120
120
IV
Kleding en schoeisel, wo.:
129,7
87
86
87 87
87
87
Kleding
102,2
87 85
86
87
87
87
Schoeisel
27,5
88 88 88 89
89
90
V
Hygiënische en medische zorg,
w.o.:
62,2
105 103
110
111
111
111
Reiniging en huish. hulp
20,1
99
94
97 98 98
95
Persoonlijke en gezondheidszorg
242,1
108 108
116
117 117
112
VI
Ontwikkeling en ontspanning
w.o.:
91,3
103
102
101
103 103
103
Ontwikkeling, ontspanning, verenig..
57,4
103
101
98 99
100
100
verkeer
–
.
33,9
103
104 106
108 108
101
VII
Verzekeringen, belastingen, sociale verplichtingen e.d.
119,6
104
107 105 107
107
105
Totaal, exclusief belastingen
–
967,1
101 101
105
106
107
101
Totaal, inclusief belastingen
1.000,0
101
101
105 106
106
107
1)
Bron:
Statistisch Bulletin van het C.B.S.
‘) Berekend als gewogen gemiddelde van vier prijsindexcijfers van het levens-
onderhoud, nI. die voor Amsterdam,. ‘s.Gravenhage en Rotterdam en dat van 18
gemeenten, t.w. Alphen a/d Rijn, Arnhem, Bergen op Zoom, Dongen, Dordrecht,
Eindhoven, Enschede, Gouda, Groningen, Haarlem, Heerlen, Hilversum, Leeu-
warden, Middelburg, Tilburg, Utrecht, Zaandam en Zwolle. De indcxciifers geven
de, t.g.v. de prijsbeweging, optredende veranderingen aan in de uitgaven, in 1951
gedaan door gezinnen van hand- en hoofdarbeiders met -een bruto-inkomen in
dat jaar van f 3.000 tot f 5.000 en bestaande uit vier personen.
4dwiteidie-opdiacktat
voor het volgende nummer
dienen uiterlijk 23 Aug. v.m.
* in het bezit te zijn von
de Advertentie-ofd. E.-S.B.,
Postbus 42, Schiedom.
Tel. 69300; Toestel 1 of 3
11