Economisch
,
wStatistische
Berichten
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN.VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
35E
JAARGANG
WOENSDAG 5 JULI 1950
No. 1730
COMMISSIE VAN REDACTIE:
Ch. Clasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen;
F. de Vries; C. c’an den Berg (secretaris).
Redacteur-Secretaris: A. de Wit.
Ass istent- Redacteur: J. H. Zoon.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:
J. E. Mertens; R. Miry; J. c’an Tichelen; R. Vandeputte,
F. Versichelen.
INHOUD:
Blz.
De
artikelen
van
deze
week
………………..
531
Sommaire,
summaries
……………………..
531
Plan Schuman of plan Stikker?
door Mr K. P. can der
Mandele
………………………………
532
Enige aspecten van het actief saldo op de monetaire
rekening met Duitsland
door J. Wemeisfelder ….
533
De vissershaven IJmuiden
door A. G. U. Hildebrandt
536:
N.V. Borenfabriek Bofa
door J. J. oan Vollenhoeen ..
539
London Letter
door Henry Hake ………………
541
B o e k b e s p r e k i n g :
Mr W. J. van Eykern en Mr G. J. Ralkenstein: De Wet op
de Eedrijfsorganlsatle,
bespr. door Mr W. F. Lichtenauer
542
A a n,t e k e n in g
Enkele samenvattendo gegevens over de Belgische economie
In
1949
door
F.
Hartoçj
……………………….
543
Geld-
en
kapitaalmarkt
…………………..•.
544
S t a t i s t i e k e n :
–
Jla,ikstaten
Werkloosheid en werkverrulming In Nederland
……….
545
Stand van ‘s Rijks Kas
………………………….
Enige lutlexcijters van de Industriële productie In Jielgië
.
546
EnIge lndexcijfers van de industriële productie In Nederland
546
Werkloosheid
iii
België
…………………………
54e,
In- en uitvoer vals België
…………………………
54e,
Goudproductle
…………………………………
54.7
Maandcijfers vati de grote banken iii Nederland
……….
547
IN VROEGER DAGEN
werd in dit blad, evenals thaos, geschreven over het
vraagstuk der woningvoorziening; eveneens werden mâat-
regelen aanbevolen om tot een oplossing van wat ook toen
het woningprobleem werd genoemd te geraken:
Enige uitingen uit die tijd over de toestand van dertig
jaren geleden met betrekking tot dit vraagstuk komen
de beklemde bewoner van heden bekend voor; zoals hem
ook de vergelijking met een beter verleden, ook toen
dikwijls gemaakt, niet vreemd is.
,,De volkshuisvesting baart de regeering van stad en
land” – zo schreef J. ii. Faber in Maart 1920—,,groote
zorg. Dat was reeds zoo voor den oorlog, maar in de jongste
jaren is de zaak van kwaad tot erger geloopen en optimis-
ten die gehoopt hadden, dat het inluiden van den vrede
de grootste moeilijkheden op dit gebied zou wegvagen,
moeten diep teleurgesteld zijn. Niet alleen klaart de lucht
niet op, er zijn allerlei aanwijzingen, dat het kwaad dieper
gaat invreten’en dat herstel van iets wat op een normale
woningmarkt gelijkt in afzinbaren tijd niet te bereiken
zal zijn”.
In October van dat jaar merkte deze schrijver nog op,
dat ,,hét wonïnggebrek’een internationaal verschijnsel is.
Woningnood heerscht kennelijk in geheel Europa en in
de Vereenigde Staten van Noord-Amerika en de tekorten,
die men elders hecijfert zijn niet geringer dan die welke
voor ons land zouden gelden”.
De Sociaal Technische Vereeniging van Democratische
Ingenieurs en Architecten was in een adres, in October
1920 aan de Tweede Kamer gezonden, van mening, ,,dat
het woningtekort een zoo groot maatschappelijk kwaad is,
dat
alle
krachten, die tot bestrijding daarvan benut kun-
nen worden, in het werk moeten worden gesteld”.
De financiële kant van het woningvraagstuk, die behalve
door de moeilijkheden met de kapita
1
alverstrekking vooral
werd beheerst door het probleem van de regeling der
woninghuren – zoals Ir J. Goudriaan Jr in December
1920′ opmerkte – eiste ook toen de bijzondere aandacht.
De financiële moeilijkheden zullen bij boüw door par-
ticuliere ondernemers geenszins geringer blijken, ook niet,
indien vrij aanzienlijke subsidies worden gegeven, dan bij
overheidsbouw, betoogde de heer Faber dertig jaar ge-
leden. ,,Naar huurverhooging binnen de grenzen van het
bereikbare dient gestreefd en .de mogelijkheid van de
instelling van een Woningfonds. . . . moet onderzocht”.
Luisteren wij ten slotte nog naar de echo van het artikel
van M. Rooy (December 1920): ,,Mocht dan – wat
niemand zal wenschen – een woningverschaffing, die
eenigszins aan de behoefte en aan de bestaande opvattingen
omtrent de woningeïschen beantwoordt, boven de finan-cieele en productieve kracht van ons land blijken te gaan,
dan zal men genoodzaakt zijn van den nood een deugd
te maken en op het wonin.gpeil moeten vinden wat langs
anderen we niet te bereiken valt. Minder aantrekkelijke
nieuwe woningen zijn altijd nög te verkiezen boven em- –
delooze samenwoningen in dikwijls op nog ,lager peil
staande oude woningen, afgezien daarvan, dat de kwade gevolgen van die samenw’oningen niet tot de. betrokken
gezinnen beperkt blijven”.
,,Lang zal men ….omtrent den te bewandelen weg niet
meer mogen aarzelen en krachtig zal de hand moeten
zijn, die hier de leiding geeft. Bureaucratie worde daarbij
volstrekt geweerd, omdat zij hier eenvoudig ontoelaatbaar
is. Practisch inzicht en organisatietalent behooren in deze
hét zwaarst te wegen”.
,,Zelfs indien dit alles in vervulling gaat, is er weinig
reden om ten aanzien van de woningvoorziening de naaste
toekomst hoopvol tegemoet te zien”.
Bespiegelen over de toestand van dertig jaren geleden
geeft hier een schrale troost. Eerder loopt men het gevoar
door deze vergelijking, wat het hopen betreft, nog verder
van huis te raken. Is de toekomst meer belovend dan in
1920? ,,Ilope springs eternal in the human breast”.
Nederlandsch INdische Handelsbank, N.V.
Amsterdam
–
Rotterdam
–
‘s-GravenhaUe
Alle Bank- en Effectenzaken
EERSTE NEDERLANDSCHE
Verzekering Mij. op het Leven en tegen Invaliditeit N.V.
Gevestigd te’s-Gravenhoge
ADMINISTRATIEKANTOOR DORDRECHT BELLEYUESTRAAT 2, TELEFOON 5346
Personeels-Pensioenverzekeri ng
verschaft directe fiscale beparing – atschrij ving van
toekomstige lasten – blijvende sociale voldoening
Vraagt U eens welgedocumenteerd advies aan ons
BUREAU VOOR COLLEIYrIEVE
QONTRÂCTEN
U. koiiinkljke Nederlandsebe Petrölellrn
Iaatsuhappij
gevestigd te s-Gravenh age
In de op 30 Juni 1950 te Amsterdam gehouden Jaar-
lijkse Algemene Vergadering van Aandeelhouders werd
het dividend over het boekjaar 1949 vastgesteld op 9
0
/0.
Betaling van dit dividend ad
t 90.—
minus 15
0
/0
dividend-
belasting =
f76,50
voor de, aandeelbewijzen, en
f9.-
minus 15
0
/0 dividendbelasting =
f
7,65
voor de onder- aandeelbewijzen, zal geschieden van
Vrijdag
7
Juli 1950
af tegen intrekking van dividendbewijs
No
93
van de
aandeelbewijzen en onderaandeelbewijzen. te
Amsterdam
oli tie Nederlandsche Handel-Maatschappij
N.V of
bij
de Kas-Vereeniging N.V Rotterdam
bij de Ncderlandsche Handel-Maatschappij
N V of
bij
de Heren
Van
der Hoop, Offers &
Zoon
s-Gravenhage
bij
de Nederlandsche Handel-Maatschappij
NV of
bij
de Heren
Scbill
& Capadose
‘s-Gravenhage, 1 Juli 1950
•
UNITED
NATIONS
ÎMPORTANT NEW.
PU BLICAT1OS’
Economie Suirvey ofEurope in 1949
320 pp. Guilders
13.65
Prepared by the Secretariat of – the
United Nations Economie Commission for
Europe, the Survey presents a compre-
hensive review of current European econo-
mie conditions.
Ecoiiomic Bulletin for Europe
–
Annual Subscripton Guilders
7.85
Issued three times a year by the Secre-
tariat of the Economie Commission for
Europe to report on the European econo-
my. in the intervals between the publication
of the annual Survey.
Statitical Yearbook 1948
482 pp.
Clothbound. Guilders
27.30
International statistics from 239 coun-
tries and areas. Subjects covered include:
industria.l production, manufacturing, fi-
nance, population, transport, trade, balance
of payments, wages and prices, ete. Most
tables cover the years 1928-1948.
European Steel Trends in the
Setting of the World Market
158 pp. Guilders
7.10
Prepared by,the Secretariat of Uie Eco-
nomie Commission for Europe. An analysis
of the present state of the European steel
industry and its future prospects in the
light of current trends.
The Effeets of Taxation on Foreign
Trade and Investment
87pp.
Guilders
2.35
A atudy of the influence of taxation on
foreign trade and investonent and of the
problems of international double taxation:
National and International
Measures for Full Employment
104 pp. Guilders
3.55
A widely discussed study of the problems
of full employment with recommendations
for national and international action. Pre-
pared by a group of eminent economists.
De uitgaven van de
United Nations
zijn verkrijgbaar bij
MARTINUS MJIIOFF
LANGE VOORHOUT
9,
‘s-GRAVENHAGE
en door
bexniddeliig
van iedere
erkende boekhandelaar.
De complete catalogus en een pro-
spectus betreffende nieuwe uitgaven
op economisch gebied worden op
aanvraaggaarne gratis
toegezonden.
–
5 Juli 1950
ECONOMISCH-STATISTISCHEBERICHTEN
531
DE ARTIKELEN VAN DÉZE WEEK.
–
Mr K. P. van, der Mandela,
Plan Schuman of plan
Stikker? –
In het algemen zijn de continentaal georiën:teerden
sterk met het plan Sdlïuinan ingenomen, terwijl de Engel-sen bezwaar hebben tôgen dit plan. Onder de nieuwe ver-
houdingen is liet begrijpelijk, dat men een poli hek iitachts-
middel als beschikking over ijzer en staal niet zomaar uit
handen wil geven, liet plan Schuman behoeft niet te
mislukken mits het It 1a Stikker wordt uitgevoerd, liet
brengen van offers is gemakkelijker als men compensatie
in het vooruitzicht kair. stellen.
Waarom – zo vraagt schr. zich af – begint men in
West-Europa met het mqest gecompliceerde en niet met
de Rijn, die sederteeuwen een natuurlijke baild in het
continent is? De omstandigheden zijn hiertoe gunstiger
geworden. Mogelijk ligt hier een grootse taak voor de
Europese bemiddelaar Stikker. Zou hij zijn compensatie-
voorstel niet nog ruimer kunnen trekken en bijv. voor een
land, dat zich offers moet getroosten door de verwezen-
lijking van het plan Schuman voorrang op eenS ander
werkterrein kunnen bepleiten?
J. Werneisfelder,
Enige aspecten aan het actief saldo op
de monetaire rekening met Duitsland.
De liberalisatie van het verkeer met Duitsland begon
in September 1949 met de vrijmaking van de invoer in
dit land. Onze export nam sterk toe, zodat Nederland
binnen korte tijd een vordering van meer dan f 300 mln
op Duitsland had. Een deel van dit saldo is geblokkeerd,
waardoor, ook als er een multilaterale clearing ontstaat,
Nederland bilateraal met dit saldo aan Duitsland blijft
gebonden. In feite verleent Nederland aan Duitsland een
renteloos langlopeid crediet. Schr. gaat de invloed van de
trarisitohandel op het ontstaan van het ictief saldo na
en beziet de toekomstige ontwikkeling van de transito-
handel op, de uitvoer naar en de invoer uit Duitsland.
hierbij blijkt o.d., dat onze uitvoer naar Duitslandeen
gunstige structurele verandering heeft ondergaan. De
conclusie luidt, dat het saldo waarschijnlijk veel langer zal
blijven bestaan-dan men heeft kunnen verwachten, met
alle onaangename gevolgen van dien.
A.
G.
U. }Iildebrandt,
De visse,’shaaen Ijmuiden.
Beziet men de trawlvisserij van IJuiden tegen de
achtergrond van de dynamische ontwikkeling der zee-
visserij in het buitnIand – m.n. in Engeland – dan
blijkt IJmuiden nog min of meer in een statische
toestand te verkeren. De Nederlandse trawlvisserij staat
op een kruispunt. Zij kan aansluiten bij het verleden en
een Noordzeevisserij blijven, zonder verdere ambities. Zij kan ook nieuwe wegen inslaan, en de binnenlandse
markt voorzien van goedkoop gefileerd graatloos vis-
vlees, met nog bovendien de hoop, dat’ de zo gewenste
economische eenwording van West-Euiopa te zijner tijd
verdere mogelijkheden zal kuniien openen.
J. J.
van Vollenhoven, iV.
V.
13o,’cn fabriek Bofa.
De N.V. Borenfabriek Bofa .vormt een bij uitstek ge-
schikt voorbeeld, waarmede de talloze aspecten van de na-
oorlogse economische ontwikkeling lui n nen worden be-
licht. De oprichting past nl. niet alleen in het kader van
een industrialiseringsprogramma, maar is tevens een
vrucht van de economische samenwerking in Benelux-
verband. Tenslotte bleek oôk Amerikaanse steunverlening,
ditmaal door inbrenging van Amerikaanse kennis, on-
misbaar. in dit artikel worden het initiatief tot oprichting,
de productie, de financiering en de afzet van liet .nieuwe
bedrijf aan een beschouwing onderworpen. De afzet behoort
nog tot de zwakke
punten,
daar de Nedei-landse consument
is ingesteld op buitenlands fabrikaat en nogniet voldoende
is doordrongen van de betekenis
–
van een eigen nationale
industrie.
SOMMAIRE.
Mr
H. P. van der Mandele,
Le-Plan Schuman ou ie Plan
Slikker?
‘
L’auteur se demande pourquoi on désire en Europe
Occidentale résoudre le prohlème le pins difficile au lieu
de se consacrer d’abord au hassin rhénan, qui constitue
depuis des siècles un
t
hen naturel. ii y a sur ce terrain
peut-être une grande tâcho
It
accomplir par M. Stikker.
Ne pourrait-il pas, pour-un pays qui devrait s’imposer
de grands sacrifices pour faire réussir le Plan Séhuman,
obtenir la priorité pour. une autre branche d’activité?
J. Wemelsîelder,
Quelques as peels du solde actif du corn ple
– nonétaire aaec l’Allenuagne. ‘
Depuis que le trafic avec l’Allemagne ,a été libéré,
les Pays-Bas disposent d’un solde favorable, partielle-
ment bloqué, sui-‘Allernagne, d’environ 300 millions de
florins. Examinant le traf ie Lutur avec l’Allemagne, l’auteur
pense que ce solde se maintiendra plus longtemps qu’il
n’étâit prévu, entrainant des conséquences désagréables.
A.
G.
U. Hildebrandt,
Le port de péche d’ Yrnuiden.
La pêcherie néerlandaise se trouve It la croisée des
chemios. Êlle peut rester fidèle It sa tradition, c’est It dire,
s’occuper exclusivement de la pôche dans la Mer du Nord,
fournir au marché intérieur de la viande de poisson
It
hon
marché, avec l’espoir d’étendre son activité
It
d’autres
marchés lorsque l’Union Economique de l’Europe, si
désirée, sera réalisée.
J. J.
van Vollenhoven,
S. .4.
Boren fabi’iek Bofa.
La S.A. Borenfabriel i3ofa contitue l’exemple appi-o-
prié pour démontrer les divers aspects do développement
économique d’après guerre. La création de la ,,Boren-
fabriek” ne cadre pas seulement avec le programme d’in-
dustrialisation mais constitue en même temps l’heureux
résultat de la collahoration économique dans le cadre de Benelux. Enfih, l’aide américaine dans le domaine tech-
niqie a paru indispensable.
SUMMARIES.
Dr
K. P. an der Mandele,
SchuTiman plan or Slikker plan?
ol
The writer wonders w’hy
Wïestern
Europe starts with
the mpst complicated questions and not with the Rhine,
which has been a continental tie for centuries. This w’ould
probably be a grand task for Mr. Stikker, who might
possibly advocate preference in another sphere of acti-
vity for a country which has to make sacrifices for the
reahization of the Schuman plan.
J. •Wenielsïelder,
Some as peels of the faaou,’able balance of
the inonelary account with Cermany.
Since the liberahization of the trade with Germany the
Netherlands credit balance in that country has increased
to about 1 300 million, part of which is blocked. ryh
l
i
s
halance will pi-obably continue – to exist much longer
than was originally expected, which will have an ufa-
votirable effect on future Netherlands-German trade.
A.
G.
U. Ilildcbrandt,
The fishng-port of Ymuiden.
The Netherlands trawl-fishing industry is at crossroads.
It may continue traditiônal North Sea fishing or supply
the home market witli cheap fish, alo in the hope that
in due course the highly desirable European unification
will present further possibilities.
J. J.
van Vollenhôven, 1V.
V.
Boren fabriek Bom.
The NV. ‘Bore’nfahriek Bofa is an excellent example
of the numerous aspects of post-war economie develop-ment. Not only does the estabhishment of a drill factory
fit into the scope of an industriahization programme, hut
it is also the result of economie co-operation withiri the
frame of Benelux. Americ.n assistance, in the shape of
technical knowledge, was also indispensable.
532
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
5 Juli 1950
PLAN SCHUMAN OF PLAN STIKKER?
Minister Schuman heeft gezegd, dat zijn collega Stikker
een interessant plan ontworpen bad, ,dat noch
toor
noch
tegen
zijn eigen voorstel indruiste, omdat het iets geheel
anders beoogde.
Wij kunnen ons volkomen met de zienswijze van
Schuman verenigen, maar menen goed te doen om eens
duidelijk te onderstrepen, wat onder de nieuwe leuzen als
daar zijn supernationale integratie, functionele decen-
tralisatie, horizontale bundeling, regionale samenwerking,
eigen’ijk te verstaan is en
welke
bedrijfstak voor
welke
manier van samenwerking in aanmerking komt.
Er is heel veel over het plan Schuman geschreven en in
het algemeenvalt te constateren, dat de continentaal-
georiënteerden sterk met het plan zijn ingenomen, terwijl
.
de Engelsen alsook de voorstanders van een ,,Atlantic
community” tegen het plan in zijn I
huidige
gedaante
nogal bezwaren hebben. Daarom is het misschien de
moeite waard om eens de principiële verschillen van op-
vatting na te gaan, want de verwijten aan Engeland,
dat dit land a priori tegen elk prijsgeven van zijn souve-
reiniteit zou zijn, zijn niet steekhoudend wanneer men in
aanmerking neemt, aat de gedachte van supernationale
integratie en van ,,functional approach to world organi-
sation” de meeste aanhangers ondr de Engelsen telt.
De grote fout der Angelsaksers is en blijft, dat zij nooit
een begrijpelijke en duidelijke verklaring voor hun
doen
en
laten
weten. te geven, omdat zij nu eenmaal op de
meeste dingen zuiver instinctief reageren. Daarom doen
ons hun alotiveringen veelal stuntelig en hypocriet aan
totdat wij weer – voor de zoveelste keer – tot de ont-
dekking komen, dat men de
Engelse
zienswijzQ in de
allereerste plaats aan de Engelsen zelf moet ‘verklaren en
uitleggen.
Wij hadden de gelegenheid lang en uitvoerig met
iemand uit de staalwereld van gedachten te wisselen,
die ons voor de Engelse houding de volgetde uitleg gaf:
,,Kolen en staal horen feitelijk niet •in dezelfde Organi-
satie thuis, omdat kolen verbruiksgoederen zijn (waarvoor
trouwens Polen al lang geleden een wereldorganisatie
voorgesteld heeft), terwijl ijzer en staal een dubbele functie
hebben. Ecoiiomisch zijn het strategische middelen,
waarop o.a. de moderne machtsverhoudingen berusten.
De algehele liquidatie van het koloniale tijdperk is
haast voltooid, waarmede een eind is gekomen aan die
periode, waarin de producten en grondstoffen van de
kolonie in de eerste plaats ter versterking en beveiliging
van de economie iian het moederland gebruikt werden en
hoewel de ruiltransacties van het goud der Inka’s tegen
glaskralen en vuurwater van het Westen tot een ver
verleden.behoren toch bleef de basis ,,grondstoffen tegen
verbruiksgoederen” in grote lijnen gehandhaafd.
Dit is nu fundamenteel gewijzigd. De inzet om de geeste-
lijke en politieke hegemohie zal voortaan niet meer be-
staan uit het beste Igebruik weten te maken van
eigen
en
andermans
rijkdommen ten bate van het eigen land, maar
uit het meest-vooruitziencle en onbaatzuchtige aanbod om
de vooruitgang van andere volkeren te bespoedigen en
om achterlijke gebieden tot ontwikkeling
,
en bloei te
brengen (Truman’s Point Four). Daardoor verandert de
ruilbasis grondstoffen tegen
oerbru iks goederen
in grond-
stoffen tegen
kapitaalgoecleren,
waardoor ijzer en staal de
meest waardevolle strategische exportartikelen worden. Dat men dit politieke machtsmiddel niet
zomaar aan een
supernationaal lichaam afstaat ligt voor de hand. Boven-
dien heeft nooit enige twijfel bestaan over de strategische
betekenis van ijzer en’staal voor de bewapening en 6ns
wil liet voorkomen, dat de
ondertekenaars
van het Atlantic
Pact, dat een gemeenschappelijke defensie voorziet, de
strategische functie van ijzer en staal al aan
dit super-
nationale orgaan gekoppeld hebben.
Over het begrip ,,supernationaal” lopen de meningen
dermate uiteen, dat dit het meest gevaarlijke truikel-
blok voor ‘Westerse samenwerking kan worden, indien
wij hierover niet tot een voor allen aanvaardbare conclusie kunnen komen.
Wij’ Westerlingen wijzen de Russische superstaat af,
omdat deze niet met onze democratische beginselen te
verenigen is. Wanneer wij nu echter in plaats van die
ene
superstaat vijf â zes superorganen in het leven roepen,
doen wij in wezen hetzelfde als de Russen of met andere
woorden: wanneer Minister Schuman bepleit, dat de
deelnemende landen een gedeelte van hun souvereiniteit
aan een ,,supersouverein” lichaam moeten afstaan, dan
betekent dit feitelijk een super-étatisme voor diverse
bedrijfstakken.
Dit staat nulijnrecht tegenorer de Angelsaksische op-
vattingen van supernationaal. Supernationaal betekent
aan de ene kant
een
ontslaan
uit de nationale souvereiniteit
met de sanctie om voortaan eigen wetten en eigen be-
stemming te iolgen, wat in de eerste plaats voor a-politieke
instellingen, zoals bijv. de World Food Organisation,
waarvan een Engelsman voorzitter is, of voor on-politiek
geworden goederen (verbruiksgoederen) in aanmerking
komt;
aan de andere kant
betekent het ook een beperking
en ondergeschikt maken van eigen activiteit en politiel
aan een supernationale taak. In wezen komt het verschil
van opvatting over superfiationaal neer op het verschil
tussen federalisme en confederalisme. De federalisten willen
principieel een gedeelte van de souvereiniteit van hun
landen aan een superparlement
or’erdragen,
terwijl de
confederalisten vrijwillig en stap iioor stap een gedeelte
vanhun souvereiniteit niet anderen willen
poolen.
En toch behoeven deze bezwaren geenszins het plan
Schuman te torpederen, mits het. . . â la Stikker wordt
uitgevoerd. Wij zien namelijk in het voorstel Stikker eerder
een aanwijzing
hoe
men tot samenwerking zou kunnen
komen dan een bepaald plan.
Indien liet Minister Schuman zou lukken om de West
–
europese staal- en ijzerproductie
horizontaal te ‘bundelen,
dan zouden wij al een belangrijke stap in de richting van
supernationale integratie gedaan hebben. Dit zou in de
practijk hierop neerkomen, dat het plan Schuilian zich
voorlopig tot technisch-economische samenwerking der
Westeuropese staalproducenten beperkt, wat nog tal van
moeilijkheden met zich zal brengen, die echter te
overbruggen en op te vangen zouden zijn, in de geest
zoals door de heer Stikker bepleit. Men bereikt nu eenmaal
gemakkelijker een unanieme overeenkomst, die grote en
veelal eenzijdige offers vergt, wanneer men voor deze
offers een compensatie in liet vooruitzicht kan stellen.
Het lijkt ons verstandig, dat liet plan Schuman
alleeh
de staalproducenten omvat, omdat onder bepaalde om-
standigheden een zekere tegenstelling tussen staalprodu-
cerende en staalverwerkende bedrijven zal ontstaan, die
niet eenzijdig Westeuropees opgelost kan worden.
De geweldige kracht der Russen ligt in het feit (zoals
trouwens al in de laatste wereldoorlog bleek), dat zij niet
alleen
één
Roer, maar meerdere ,,Roers” in reserve hebben.
Toen de Duitsers het Donetzbekken veroverd hadden,
kon het werk in de bedrijven van de Oeral en Siberië
gewoon voortgang vinden. Er werd zelfs beweerd,, dat
,,het tweede en derde garnituur Roer” zo precies naar het
voorbeeld van ,,numiner een” aangelegd was, dat de
arbe.iders zonder meer naar de reserve-industrieën over-
geplaatst konden worden en als het ware geblinddoekt
hun nieuwe werkplaatsen konden vinden. De Sowjet-
Unie is bezig in Sinkiang een reusachtige Sino-Russische
staalindustrie op te bouwen en ook in Polen wordt niet
behulp van Russische deskundigen
•
de staalindustrie
geweldig uitgebreid. Mochten de Westeuropese staal-
producenten, resp. de organisatie Schuman, al hun aan-
dacht aan de ontplooiing, versterking en rationalisatie
‘S.
5 Juli 1950
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
533
van Roe cii Saar schenken zonder aan een reserve-Roer
te denken, dan
zou
de verleiding wel eens groot kunnen
w’orden om met een atoom- of heIiumbom geheel West-
Europa uit te schakelen. Dit zij alleen naar voren gebracht
om aan te tonen, dat staal het ongelukkigste object is,
dat men als voorbeeld ener
economische
integratie van het
Westen kan kiezen, omdat de economische betekenis van
staal nihil is in vergelijk tot zijn politieke en strategische.
Nu denkt het plan Schuman weliswaar ook aan het
oprichten van gemengde (staalverwerkende) bedrijven in
Afrika. Deze gedachte komt overeen met het Eiigelse plan
van decentralisatie der
WTesterse
industrie, die al in volle
gang is. In Afrika zijn al verschillende ])uits-Engelse
ijzer- en staalverwerkende bedrijven opgericht (Henschel-
Ash locomotieven e.a.) en op dit puntzal op een gegeven
ogenblik de tegenstelling tussen staalproducerende en
staaiverwerkende industrieën naar voren komen.
liet is’aan te nemen, dat het plan Schunian beoogt om
aan de in Afrika op te richten ondernemingen staal en
ijzer uit liet Europese reservoir te leveren, ter bescherming
der Europese staalproducenten, terwijl het de staalconsu-
menten uiteindelijk onverschillig kan laten, of zij hun
staal uit de Europese of uit de Afrikaanse Roer betrekken”.
Tot zover onze zegsman.
**
*
Bij nadere beschouwing lvarnen ook wij tot de vraag,
waarom men met liet meest gecompliceerde is begonnen,
terwijl Wij tot het meest voor de hand liggende, waarmede
andere landen al hard op weg zijn, nbg steeds niet kunnen
besluiten.
Of wij naar Rusland, Oost-Europa, Amerika, Canada,
Afrika of India kijken: de Volga, de Donau, de Tennessee,
dd Missouri, de Rio Grande, de Colombia, de Nijl, de
Danodar, zij alle worden als geheel stroomgebied regionaal
geëxploiteerd, want kanalen, sluizen, scheepvaart, kraCht-
stations, waterreservoirs, . stuwdammen, stuwzeeën, her-
bebossing, kortom verkeer, transport en energie zijn de
voorwaarden voor elke economische opbouw, onverschillig
welke
kant men later uit
wil
of uit
moet.
Waarom beginnen wij, West-Europeanen niet ook met
ons stroomgebied, met de Rijn en zijn vertakkingen, dat
sedert eeuwen de natuurlijke band van ons continent is,
al werd er soms heel hard om gestreden en geleden? Het
feit, dat de Rijn door verschillende Europese landen vloeit,
waârdoor het besluit, om deze stroom als
een
samenhan-
gende •,,region économique” te exploiteren, door zeven
landen genomen moet worden, is onder de huidige om-
standigheden geen onoverkomelijk bezwaar meer, omdat.
de politieke’spanningen, die van ouds om en aan de Rijn
geheerst hebben, tot rust zijn gekomen. –
In de practijk voelt men, beschouwt men bn benadert
men de Rijn al lang als een eenheid en wanneer ergens in
Europa de gedachten der functionele decentralisatie en
der supernationale integratie van toepassing zijn en voor
verwezenlijking nu in aanmerking komen, zo is het voor-
zeker op, aan en om de Rijn.
Nôch Duitsers nôch Fransen breken er meer hun hoofd
over om de linker- of rechter Rijnoever binnen hun
machtsbereik te trekken. Als strategische verdedigings-
linie heeft de Rijn in een Verenigd Europa zijn betekenis
verloren. lIij is dus niet meer een doel op zichzelf, maar
een middel gew’orden. Een middel om voor het gehele ge-
bied devoorwaarde te scheppen, dat het zïch weer oprichten
kan om aan de nieuwe wedstrijd mede te doen en mede te
dingen. –
In deze bemiddelende functië dient hij
allen:
consu-
menten en producenten; staatsbedrijven en particuliere
ondernemingen; handel en nijverheid; gemeenten en
provincies; werkgevers en werknemers; ambtenaren en
ambtelozen. Daardoor wordt hij gelijktijdig
het
grote,
de gemeenschap dienende, regionale nutsbedrijf
en
de
algemene regionale spaarkas. Daar openbare nutsbedrijven
a-politieke instellingen zijn, kan men deze zonder risico
uit de nationale souvereiniteit ontslaan, vooropgesteld,
dat men zorg draagt, dat de administratie van het te reë-
ren autonomé lichaam zé samengesteld wordt, dat het
algemeen belang behartid en gewaarborgd is.
lIet ware verkeerd te veronderstellen, dat deze gedachte
geen aanhangers in West-Europa telt. Alle Kamers van
Koophandel uit liet gehele Rijngebied en zijn zijrivieren
hebben verleden jaar een Unie van Rijnlandse Kamers van
Koophandel opgericht met het doel om hun stroomgebied
gemeenschappelijk tot bloei en ontwikkeling te brengen.
Zij hebben locale en particuliere wensen en belangen
terzijde gesteld en zijn overeengekomen om als
eerste
concrete
Europese
taak de bouw van het nieuwe kracht-
station Rheinfelden ter hand te nemen en de verbindings-iveg Basel—Bodensee open te maken.
Daar het werk op democratische wijze dus van
onder
af en door particulinr initiatief tot stand moet komen,
vordert liet uit de aard der zaak heel langzaam en alleen
stap voör stap, ook omdathet zich tot dusver zonder steun
van regeringskant heeft moeten ontplooien.
Zou niet, zo vragen wij ons af, voor de
Europese
be-
middelaar Stikker hier een grootse taak zijn weggelegd? Zou hij naast zijn pogingen voor de liberalisering van de
Europese handel ook de weg kunnen effenen voor de
liberalisering van het Westerse privé-initiatief en suggesties
kunnen doen,
wat
voor horizontale bundeling,
wat
voor
functionele samenwerking en
wat
voor supernationale
integratie in aanmerking komt? Zou hij niet zijn interes-sant cornpensatievoorstel nog ruimer kunnen trekken en
bijvoorbeeld voor een land, dat zich offers moet getroosten
door de verwezenlijking van het plan Schuman, voorrang
op een ander werkterrein kunnen bepleiten? Wij menen,
dat het gehele Westen hem daarvoor dank zou willen be-tuigen, want pas wanneer ieder land volgens aanleg, aard
en ligging zijn redelijk’ aandeel aan het werkpotentieel
van het Westen heeft weten te verkrijgen, is de economi-
sche integratie van Europa een realiteit geworden en dat
is toch de opzet van Schuman
en
Stikker.
Rotterdam.
K. P. VAN DER MANDELE.
ENIGE ASPECTEN VAN HET ACTIEF
SALDO OP DE MONETAIRE REKENING
MET DUITSLAND.
Wanneer wij over de recente handelspoPtieke ontwik-keling tussen Nederland en Duitsland schrijven, dan is er
eigenlijk slechts één allesbeheersend phenomeen, de
liberalisatie.
De liberalisatieperiode begon in September van liet
vorige jaar met de eenzijdige vrijmaking van de handel
aan Duitse zijde. 1-let is algemeen bekend hoe het daarna
is gelopen. Onze export liep in een fantastisch snel tempo
op en in een ogenblik tijds hadden wij een vordering van
meer dan t 300 mln op ons buurland. Dit alles maakte
het gewenst en noodzakelijk om ook onze import vrij te
geven, hetgeen reeds zes maanden later gebeurde bij de
besprekingen in Maart van dit jaar en hiermede was deze
belangrijke phase,. wat de grondleggende bevrijdingsmaat-
regelen betreft, in principe grotendeels voltooid. Zoals
eigenlijk voor de hand ligt, moést aan dit alles de nood-
zakelijke voorwaarde worden verbonden, dat de dollar-
clausule aanzienlijk werd gemitigeerd. De nieuwe dollar-
clausule bevat dan ook zulke ruime marges en zoveel
534
ËCONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
5 Juli 1950-
;,praatpunten”, dat zij heel wat soepeler en minder strin-
gent werkt dan haar vroegere zusters en naar het zich laat
aanzien voorlopig niet gehanteerd zal en behoeft te worden.
Wij bevinden ons thans dus ôok wat Duitsland betreft
in een nieuwe phase van herstel, nl. die van de overgang
van vrijgemaakt bilateraal naar multilateraal handels-
verkeer met algemene convertabiliteit der valuta’s. Met
het ingaan van deze phase merlen wij tevens op hoe het
accent van de problemen zich geheel verplaatst en van
karakter verandert. Nu de Staat zijn grote macht over
het internation3al verkeer begint te verliezen en de vrije
concurrentie, veel meer dan vroeger het geval was, de
gang van zaken begint te dicteren is het gevaar groot en de
neiging begrijpelijk, dat men naar andere wapenen uit het
Ilandelspolitieke arsen aal gaat omzien. Wij noemen bijv.
dumpingmethodes, invoerrechten, , ,dual pricing”, import-
heffingen etc. Behalve naar multilateralisatie zal men in
het inter-Europese verkeer ook meer en meer moeten gaan
streven naar ,,fair competition”, d.w.z. naar een onder-
linge concurrentie op zo gelijk mogelijke voorwaarden.
Bij de handelsbesprekingen, die in Maart en in Mei van
dit jaar werden gehouden, is duidelijk gebleken, dat meer’
dan vroeger ooit het geval is geweest, dit soort problemen
in het centrum van de belangstelling, staan. Daarnaast
werpt echter ook de komende multilaterale periode haar
schaduwen vooruit.
Een van de grote problemen in het huidige handels-
verkeer blijft immers, behalve de hiei’boven genoemde
detailproblemen, voor alles ons voordelig saldo ad f 380 niln
vormen. De grote allesbeheei’sende vraag is hier: ‘,Wat
zal er met dit saldo binnen het kader van de E.P.U.
gebeuren? Wanneer de berichten juist zijn, dan zal dit
saldo worden geblokkeerd, zodat Nederland, ook als er
een multilaterale clearing ontstaat, bilateraal met dit saldo
aan Duitsland gebonden blijft.
Van Duits standpunt bezien zal men deze maatregel vol-
komen toeluichen. Nederland zal immers door dit grote over
–
schot in belangi’ij ke mate niet-essentiële producten aanschaf
–
fen, terwijl, wanneer een deel van dit saldo door multilaterale
maatregelen in andere handen zou overgaan, in het alge-
meen naar alle waarschijnlijkheid die landen zouden prof i-
teren, die slecht in hun Duitse deviezen zitten en dit geld
dus alleen voor de aankoop van belangrijke Duitse pro-
ducten aanwenden. 1-let is logisch, dat Duitsland voor
zijn enorme aankopen bij ons, wo. ook vele niet-essentiële
goederen, op de een of andere wijze graag gehonoreerd
wordt, zodat het zelf ook zijn non-essentials kan kwijt-
raken.
Welke aspecten heeft’ deze blokkering nu voor Neder-
land?
mde eerste plaats heef t men reeds de klacht geuit, dat
de transitohandel hierdoor ernstig zal worden benadeeld.
Immers, doordat men dit saldo zd hoog houdt, blijft de
D.M. voor ons een onaantrekkelijke deviezensoort en hier-
mede iedere transito-affaire, die deze D.M. in kas brengt;
Om dit argument te beoordelèh moet men w’eten in hoe-
verre deze transito-affaires belangrijk zijn. liet merkwaar-
dige feit doet zich nl. voor, dat, wanneer wij gegevens van
het C.B.S. over de laatste handelsontwikkeling raadplegen,
wij van September af de volgende actieve saldi op de han-
delsbalans kunnen berekenen. –
(in millioenen guldens)
Oct.
Nov.
Dec.
Jan.
Febr.
lIrt
Totaal
+12
+52
+65
+44
+ 5
+20
+198
Volgens de bérichten was er tijdens het begin van de
liberalisatie, een passief saldo van f 20 mln, zodat men met
het totale Nederlandse handelsverkeer het totale saldo
van 1 330 mln niet verklaren kan. Ca 50 pCt van onze vor-
dering op Duitsland, of 1 150 mln, moet dus door andere
oorzaken zijn ontstaan.
Aangezien het kapitaal- en dienstenverkeer van onder-
geschikte betekenis is, kan alleen de transito hiervan de
schuld worden gegeven. De vraag is dus inderdaad gerecht-
vaardigd in hoeverre onder de gegeven constellatie ,aan
deze handel paal en perk moet worden gesteld en voorts in
hoeverre deze handel dus irre5le schadeheeft van het be-
vriezen van onze vordering.
Nu zou men in het algemeen drie transitomotieven
kunnen onderscheiden, nl.:
1. de transito-affaire, die haar grondslag vindt in valuta-
omzetting. ilierhij zijn in principe twee belangrijke varian-
ten, nl.: –
valuta’s, vaaivan wij een overschot hebben en Ddits-
land een tekoit, worden gebruikt voor aankopen ten be-
hoeve van Duitsland. In dit geval mag, normaal gesproken,
aangenomen worden, dat’nien in Duitsland graag bereid
zal zijn een invoervergunning af te geven. De transito
verricht hier een normale multilaterale functie en kan dus
zelfs worden gestimuleerd;
.
voor zover de valuta echter ook voor Nederland
schaars is zal De Nederlandsche Bank ongetwijfeld tegen
trausitozaken gekant zijn. Iloewél ook hier de transito
vaak op het valutamotief berust, is het verschil met het
onder a. genoemde geval hierin gelegen, dat deze affaire in
lloge mate ongewenst is tenzij de winstmarges een compen-
satie vormen vèor de omzetting van harde valuta in zachte;
2. een tweede valutamotief kan liggen in het uitoefenen
van een normale handelsfurictie (collecterend, distri-
buerend, marktkennis etc.). 1-let wezen van deze doorvoer
is zo duidelijk, dat dit geen nadere toelichting behoeft;
3. een derde motief kn tenslotte gelegen zijn in lIet
feit, dat men bi,I ons credietfaciliteiten kan verkrijgen en
bij een ander niet. Ook hierop rustte voor de oorlog een
niet onbelangrijk deel van de Nederlandse doorvoer. Zoals
bekend, vormde hierbij het enorme door de Staat verleende
revolverende
rfredefjnacredjeV
een grote stimulans.
Aangenomen mag worden, dat de laatstgenoemde t\vee
motieven betrekkelijk van ondergeschikte betekenis zijn.
liet laatste om de eenvoudige reden, dat wij door onze
kapitaalarmoede geen credietverlenende natie meer zijn,
zodat ôok door de Staat op de betaal- en levertermijnen
strenge contrôle moet worden uitgeoefend. De ,,Trede-
fina”-periode – typisch symbool van
‘
onzd vooroorlogse
kapitaalrijkdom – is voorgoed voorbij.
De quantitatieve betekenis van transacties, voort-
vloeiend uit het tweede motief, is moeilijker te beoordelen,
omdat hierover geen exacte gegevens bekend zijn. In het’
algemeen kan toch aangenomen worden, dat het assorti-
ment transitogoederen waarvoor Nederland een nationaal
kaakteristieke, graderende, distribuerende, sorterende of
collecterendë’ functie uitoefent, binnen het kader van het
geheel betrekkelijk klein is en vaak wordt overschat.
Overigens is het uiteraard zaak, dat dit soort affaires onder
alle omstandighed’n tot zijn recht komt.
FIeel anders is het echter met het eerste, onder in ge-
noemde transitomotief gesteld. Dit is wèl uiterst belang-
rijk. VOôr de oorlog berustte dit op ons ov’erschot aan
dollars en het Duitse tekort daaraan. Na de oorlog hebben
onze pondenovervlocd en liet Duitse pondentekort een
belangrijke rol gespeeld. Nu door deze pondenaffaires
het pondensaldo van f100 mln volkomen is weggeslonken, is
ook hier een grote bron van mogelijke transito-affaires
opgedroogd en mag worden aangenomen, dat in de toe-
komst aan doorvoertransacties de strengste maatstaven
zullen worden aangelegd. Vast staat dus, dat onafhankelijk
van de blokkering van het saldo op de Duits-Nederlandse
rekening de transito van ondergeschikte betekenis is ge-worden en geen bedreiging voor een verder oplopen van
deze Nederlandse vordering moer vormt. Het transito-
argument kan dan ook gevoegelijk van de hand worden
gewezen. hiermede komt echter tevens éen andere vraag
aan de orde. Als de transito het saldo niet verder meer
dreigt ôp te voeren, welke mogelijkheden bestaan er dan
5 Juli 1950
ECONOMISCH-STAT’ISTISCHE BERICHTEN
535
voor een teruglopen van dit saldo? Immers, naarmate deze
vordering moeilijker inbaar is, des te groter nadelen onder-
vinden wij van de blokkeringsmaatregelen, omdat wi,i
hierdoor aan Duitsland als het ware een groot gratis crediet
verlenen, waarop wij rente noch aflosing zien.
Dit is natuurlijk het typisch Nederlandse aspect van deze
blokkering. Ni; is het een algemeen bekend feit, dat het
in alle mogelijke Duitse en Nederlandse officiële en niet-
officiële publicaties gevolgde betoog als volgt’was:
Nederland heeft met Duitsland een iâ de historische
practij k gegroide, structureel deficitaire handelsbalans.
Deze deficitaire positie is o.a. gebaseerd op de stelling,
dat wij in de gehele geschiedenis van 1919-1939, altijd
ongeveer tweemaal zoveel importeerden als – exporteerden,
dus een verschil van 100 pCt,datwerd afgedekt met interest en diensten.
Na de oorlog vielen deze laatste twee inkomstenbronnen
weg, zodat het structurele tekort wel evident naar voren
moest springen.
• Het is duidelijk, dat het gehele handelspolitieke beleid
au îond staat of valt inet deze theorie.
Wij willen dan ook trachten de houdbaarheid van deze
theorie aan de hand van de recente ontwikkeling te toetsen.
Allereerst kunnen wij het probleem benaderen door een
vergelijking te maken van het huidige im- en export-
volume (dus inclusief prij scorrec ties) berekend
0
1
)
basis van de meest recente beschikbare kwartaalgegevens
(Februari, Maart, April) in verhouding tot vôôr de oorlog.
Een dergelijke berekening levert het volgende, hoogst
merkwaardige, beeld (zie tabel A).
De zich opdringende conclusie is wel zeer frappant. FIet
Nederlands exportvolume heeft een niveau vn 203 pCt
ten opzichte van v66r de oorlog, terwijl de Nederlandse
import uit Duitsland slechts een niveau van 88 pCt heeft
bereikt. Uit de cijfers ziet men tevens in plaats van een
enorm potentieel deficit van DM 638 mln zelfs een zwak
actief saldo van DM 120 mln!
Met andere woorden: op grond van deze cijfers zou men
moeten concluderen, dat de theorie van het passiefsaldo
op zijn minst gesproken wel aanzienlijk wordt verzwakt.
Dat hiermede onze vordei’ing op Duitsland veel duhieuzer
wordt, behoeft geen betoog. Ook de bilaterale binding
van het saldo komt hierdoor in een ander lichtte staan,
omdat eventuele multilaterale voordelen door deze’ bilate-
rale binding, verloren gaan. Nu hangt, de gehele verdere
ontwikkeling uiteraard af van twee factoren, nl.:
in hoevei’i’e kan de Nederlandse import uit Duitsland
nog verder stijgen;
in hoeverre zal de export naar Duitsland verder af-
nemen.
ad a.
Wat de eerste factor, die van de import, betreft
moeten de verwachtingen niet te hoog zijn gespannen.
Volgens de ,,fiscal year” gegevens over 1949/50 en 1950/51
zou Duitsland een productieniveau van ongeveer 80 pCt
van 1938 bereiken. 1-let is duidelijk, dat ‘cle exportuitbrei-
ding zijn bgrenzing moet vinden in deze op zich zelf zeer
geringe productïecapaciteit, terwijl mën er in Duitsland
zelf niet
Oj)
rekent, dat de export.quote (verhouding pro-
ductie: xport) voorshands hoger dan voor de oorlog zou
worden. De Nederlandse import, die thans reeds een niveau
van 89 pCt heeft bereikt, zal dus niet zo veel speelruimte
meer 11ebbefl, om de eenvoudige reden, dat de Duitse pi’o-
ductiecapaciteit de ,,bottle nec)c” gaat vormen.
ad b.
De andere vraag is,’in hoeverre de export nkar
Duitsland aanzienlijk zal inzakken. Bij het beantwoorden
,van deze vraag is ons uitgangspunt, dat Duitsland thans
de grote schokken van de liberalisatie in het algemeen te
boven is en de ïmpoi’t een genormaliseerd verloop heeft
gekregén. Deze stelling wordt geheel bevestigd door de
cijfers. De ontwilckeling van de Duitse import in ge-
corrigeerde waarde was nl. als volgt:
1936 = 100
1949
Jan.
Febr.
Mrt Apr.
Mei
Juni
61
86
85
83
115
108
1940
Juli
Aug.
Sept.
Oct. Nov.
‘
Dec.
92
116
92
113
105
172
1950
Jan.
Febr.
Mii
Apr.
Mei
132
98
118 103
95
Duidelijk blijkt, dat December en Januari 1950 de maan-
den van de krachtproef vormden, doch dat thans de toe-
stand weer normaal is. Februari, Maart, April en Mei 1950
waren met een importindex van 98,118, 103 en 95 volkomen
normale maanden.
In het kader van deze gedachtengang mag men aan-
nemen, dat thans ook de concu rrenti eposi ties in zekere
in zijn bepaald en voorlopig gevestigd. Weliswaar lihera-
liseerde Duitsland t.o.v. Nederland wat eerder dan t.o.v.
andere landen, doch dit Nederlandse concurrentievoordeel
heeft slechts een enkele week geduurd, alvoens de libera-‘ lisaties voor.de verschillende andere deelnemende landen
van kracht werden. 1-let lijkt dan ook zeker geen irreële
voorondei’stelling om er van uit .te gaan, dat Nederland
na Januari 1950 geen groot concurrentievoordeel meer
had door zijn tijdens de Septemberonderhandelingen vei’-
kregen tijdsvoorspi’ong.
Wanneer men echter – nu de liberalisatie-procedure dus
al 7 â 8 maanden loopt – de import uit Nederland als een
percentage v’an de totale Duitse import berekent blijkt het
merkwaardige verschijnsel, dat ondanks het feit, dat de maanden Februari, Maart en April 1950 voor Duitsland
een herstel van de normale importverhoudingen met andere
landen betekenden, de import uit Nederland daarentegen op een relatief aanzienlijk hoger peil bleef gehandhaafd.
Onderstaand staatje. toont dit duidelijk aan.
Impo’t uit I\Tede,land als een percentage aan de totale
Duitse inzportwaarde
1949
Juli
Aug.
Sept.
Oct.
Nov.
Dec.
4,9
.2,9
3,9
4,8
10,5
10,8
1950
Jan.
Febr.
Mrt
Apr.
Mei
10,6
11,7
11,7
13
12,6
Men moet let dus zo zien, dat de Nederlandse positie,
wat de concurrentieverhouding tot andere landen aangaat,
een bijzonder gunstige structurele verandering heeft onder-
gaan. Dit laatste spreekt nog duidelijker, wanneer wij na-
gaan, dat ook vôôr de oorlog ons akndeel in de totale Duitse
import 3 is 4 pCt bedroeg. Door onze iets sterkere oriën-
TABEL A.
in
.bIvi,
m1n
1
)
Duitse import uit Neder-
197
x
Duitse export naar Neder-
447
x
.
Actief of
land
in
1938
in
prijzen
prijsstijging
land
in
1938
in
prijzen
prijsstijging
passief saldo
van 1950
(300)
=
591
van 1950
(275)
=
1.229
voor Nederland
–
638
Duitse import uit Neder-
•
Duitse export naar Neder-
land in 1950 op ‘basis van
4
x
300
=
1.200
land in 1950 op basis van
4
X 270
=
1.080
het kwartaal: Febr.,
31r1,
het kwartaal: Febr.,
Mrt,
.
+
120
April
April
Duitse
itnporivolume
uit
Duitse exporivolume naar
Nederland
in
pCt
van
203 PCI
Nederland
in
pCt
van
88 pCi
1938
1938
1)
Berekend uit: Duitse AussenhandelssLaiistiek.
tering op West-Duitsland dan bijv. de Oosteurope’se landen
kan dit percentage voor West-Duitsland iets hoger geweest
zijn, bijv. 4 â 5. Onder de gegeven premissen komt men dus
tot een fundamentele exportverbetering van meer dan
200 pCt t.o.v. voor de oolog.
Nu moet hier echter nog op een limiterende factor worden
gewezen. Duitsland heeft procentsgewijs meer ten aanzien
van Nederland gelibcraliseerd dan ten aanzien vanandere
landen, zodat deze exportsluis ruimer open kon staan.
Hierdoor mag aangenomen worden, dat er aanvankelijk
.
verschillende buitenlandse producten onder de dekmantel
van de Nederlandse oorsprong naar Duitsland, zijn geëx-
porteerd, met name Engelse en Belgische goederen. Nu
het administratieve apparaat op deze liberalisatie is inge-
steld, zal men, wat deze goederen betreft, de kraan van de
export dichter kunnen draaien, iodat de export onder
invloed hiervan gedrukt zal woi’den. Zal de invloed hier-
van groot zijn? Een exacte berekening hierover is natuur-
lijk niet mogelijk. Wel kunnen wij trachten hetmaximum-effect te benaderen.
Tijdens de Duitse liberalisatie werden ni. in Nederland
uit Engeland voor f100 mln goederen extra geïmporteerd.
Uit België voor cal f 240 mln (berekend uit gegevens van
het C.B.S.
1).
Totaal dus voor f 340 mln. Slechts een deel
hiervan is uiteraard naar Duitsland doorgevoerd.
Het is uiteraard een volkomen irreëel hoge schatting,
wanneer wij ervan uitgaan, dat al deze francs en ponden
zich in Duitse marken hebben omgezet. Niettemin zullen
wij dit extreme cijfer als oriëntering aanhouden. In het
begin becijferden wij, dat f 150 mln van het Duitse saldo
door transito-affaires moet zijn veroorzaakt, zodat maxi-
maal de ,,clandestiene” uitvoer f 340 mln – 150 mln =
f 190 mln heeft bedragen, ofwel per kwartaal (in DM)
ruim DM 100 mln. Wanneer wij onze prognose (zie tabel A
op blz. 535) hiermee corrigeren, wordt de Duitse import
uit Nederland 4
x
(300-100) = DM 800 mln. Ook bij dit
ongetwijfeld ridicuul lage cijfer is het deficit (DM 280 mln)
nog betrekkelijk klein en aanzienlijk geringer dan men op
grond van de vooroorlogse verhoudingen zou mogen ver-
wachten.
hoe men het ook wendt of keert, het ziet er naar uit,
dat de toekomstige ontwikkeling op zijn zwakst geformu-
leerd voor Nederland aanzienlijk minder deficitair zal
zijn, dan voor de oorlog
;
zodat ons saldo veel en veel langer
stand zal houden dan men ooit heeft kunnen verwachten,
met alle onaangename consequenties van dien. Punts-
gewijs zouden wij deze onaangename gevolgen als volgt
kunnen samenvatten:
•
1. wij verstrekken Duitsland een langlopend crediet,
waarvoor wij geen inteiest’ genieten;
door de bilaterale binding van het saldo gaan even-
tuele toekomstige multilaterale voordelen verloren;
er zijn economische verliezen ontstaan, doordat
vreemde valuta’s (ponden), die voor directe import zouden
kunnen worden aangewend thans in zeer tr.aag roulerende marken zijn omgezet;
de gerechtvaardigde en traditionele Nederlandse
verlangens voor de transfer van interest en dividenden zijn
onderhandelings-technisch verzwakt, omdat deze niet
voor de afdekking van en groot tekort kunnen worden
aangewend.
‘s-Graverihage.
T: WEMELSFE
LDER, econ.drs.
‘) In- en uitvoerstaistiek
1949, 1950. Als
,,normale” import uit
België is aangenomen het gemiddelde van de invoer uit België
gedurende de eerste negen maanden vÔér de liberalisatie niet
Duitsland.
DE VISSERSHAVEN IJMUIDEN,
Inleiding.
De vissershaven IJmuiden is in het bijzonder bekend als
rederijpiaats ten behoeve van de grote trawlvisserij op rond- en platvis, welke vers wordt aangevoerd en ver-
5 Juli 1950
kocht over de visafslag, waarvoor enorme vishallen
aanwezig zijn. Daarenboven is Ijmuiden ook aanvoer-
haven voor haringd.rijfnetloggers van rederijen, gevestigd
te 1Katwijk, waar men niet over 6en eigen haven beschikt.
Met deze Katwijkse loggers wordt voornamelijk aan
boord tot pekel- en steurharing verwerkte haring aan-
gebracht,, welke echter naar de rederijen te Katwijk
wordt doorgevoerd en van daaruit verhandeld.
Ijmuiden is dus een haven, die voornamelijk is ingesteld
op de aanvoer van verse zeevis. Deze aanvoer vindt
plaats zowel met grote stoom- en motortrawlers als met
loggers en kleine kustvissersvaartuigen. De grotë trawlers
en loggers zijn eigendom van de rederijen, de kustvissers-
vaartuigen behoren aan schippers-eigenaren, kleine zelf-
standigen, die,met hun motorscheepjes de visserij langs de
Nederlandse kust uitoefenen.
lIet zijn echter de rederijen der grote trawlers, welke
in verband met hun bijzondere moeilijkheden thans onze
aandacht opeisen.
Dat er redenen zijn om voor dit onderwerp belangstel-
ling te vragen moge blijken uit onderstaande tabel, welke
een beeld geeft van de ontwikkeling van het rederijbedrijf
te IJmuiden.
TABEL 1.
Overzicht van de grote trawivisserij van IJmuiden
Aantal
Totale
I
Aanvoer in 1.000 kg
Totale
trawlers
beinanning-1 zeevis
haring
opbrengst
1929
202
2.200
36.340
1.689
t 13.894.000
1938
94
1.000
28.478
8.605
,,
4.638.000
1949
56
600
1
18.321
16.319
,,
11.627.000
Bron: Jaarcijfers Directie van de Visserijen.
In 20 jaar tijds blijkt de vlodt tot een vierde deel te zijn
teruggebracht, waardoor ook de werkgelegenheid voor de
zèevarenden tot een kwart van weleer daalde. Met deze
veel kleinere vloot werd naar gewicht een ongeveer gelijk-
blijvende hoeveelheid aangevoerd. De samenstelling van
de aanvoer heeft echter een grote wijziging ondergaan:
de aanvoer van verse zeevis is langzamerhand tot de helft
gedaald; de ‘aanvoer van haring steeg aanzienlijk en ont-
loopt in hoeveelheid de verse vis niet veel, zodat de IJmui-
der trawlvloot meer en meer het karakter dreigt te krijgen
van een haringtrawlvloot, waarvoor het zwaartepunt van
de bedrijvigheid ligt in de maanden Juli t/m October.
De. visserij op verse zeevis gedurende de overige acht
maanden van het jaar zou dan het karakter gaan krijgen
an nevenbedrijf!
Opkomst en ontwikkeling van IJmuiden.
IJmuiden als vissershaven dankt zijn ontstaan aan de
aanleg van het Noordzeekanaal in 1876. In de mond van
dit kanaal zochten vissersaartuigen aanvankelijk be-
schutting bij stormweer. Reeds spoedig gingen de vissers
er echter toe over ter plaatse hun vis te verkopen, waar-
door een vishandel zich ontwikkelde, welke in verband
met de gunstige centrale’ ligging ten opzichte vanhet
afzetgebied van steeds grotere betekenis -werd.
Langzamerhand, gingen zovele Nederlandse en buiten-landse vissersschepen in IJmuiden aanvoeren, dat in 1896
een speciale vissershaven moest worden aangelegd. Na ‘de toepassing van de stoommachine mde visserij kwamen aan
het eind van de vorige eeuw ook in IJmuiden stoom-
trawlers in bedrijf, zodat omstreeks 1912 reeds 140 trawlers
in gebruik waren. In 1929 werd een hoogtepunt bereikt
met 202 stoomtrawlers, waarop ruim 2.200 vissers werk
vdnclen. De crisisjaren na 1930 troffen ook de Nederlandse
visserij in ernstige mate met het gevolg, dat vele trawlers –
uit de vaart moesten worden genomen, zodat na toevoeging
van enige grotere scheepstypes aan de vloot in 1938
slechts 89 stoom- en 5 motortrawlers in bedrijf waren en
de werkgelegenheid in 10 jaar tijds tot minder dan de
helft was gedaald. –
536
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
S Juli 1950
ECONOMISCH
–
STATISTISCHE BERICHTEN
537
TABEL
2.
Aanaoer door J ederlandse – iraralerè.
waarvan
Totale___________________________
Noorcl7ee
____________-
_______________
IlsiancI
Barents-
And
e
,,
•
Aantal
trawlers aanvoer
in
Totale
opbrengst
0.000
kg
zee
groS
nden
verse
haring
zeevis
1928
170
35.822
33.859
706
1.257
– –
t
‘12.212.000
29
202
38.039
35.141
1.685
1.213
– –
,,
12.894.000
30
,
201
42.461
37.881
2.760
1.820
—
–
,,
11.207.000
1936
/
90
27.084 21.438 5.646
–
3.778.000
37 93
35.341
27.537
7.711
–
03
–
4.831.000
38
94
37.084 27.514
8.260
75
1.130
96
,,
4.635.000
1047
63
37.745
15.247′
22.498
–
–
–
10.985.000
48 62
40.802
15.919
–
23.976
908
–
–
14.120.000
49
51
•
34.640
15.484
16.319 2.465
342
30
,,
11.627.000
Gedurende de oorlogsjaren ging ongeveer een derde deel Van de vloot verloren en wel in het, bijzonder’ de
grotere vaartuigen, zodat voornamelijk de kleinere trawlei’s
weer ter beschikking kwamen. Wel werd hiermede aan-
vankelijk nog de Visserij uitgeoefend, doch reeds spoedig
bleken, deze schepen niet rendabel. Zij werden in 1949
grotendeels uit de vaart genomen. De vloot werd door
Verschillende rederijen echter aangevuld met een aantal
grotere trawlers.
Gaat men het karakter van de trawivisserij van IJmuiden
na dan blijkt uit tabel 2, dat vÔôr 1940 de rederijen vrijwel
uitsIuitend hun bedrijf uitoefenden op de Noordzee ten
behoeve van de aanvoer van verse zeevis. Kort voor
1940 begon ook de aanvoer van (trawl-)haring van toe-
nemende betekenis te worden, terwijl na de hevrijdirig
de aanvoer Van haring die van verse zeevis zelfs overtrof.
Voorts blijkt uit vergelijking van de tabellen 2 en 3
dat vooi 1940 de trawlers ongeveer 70 pCt van de totale aanvoer van verse zeevis verzorgden. De rest werd door
de kustvissers aangevoerd. Na de bevrijding is het aandeel
van de trawlers in de totale.aanvoer gedaald tot ongeveer
40 pGt. Ongetwijfeld zal het toegenomen aandeel van de
kustvissers weer dalen naar mate de visstand achteruit-
gaat. Nochtans moet de gesignaleerde situatie ook als een
symptoorn worden beschouwd van de ongunstige toestand,
waarin de rederijen van IJmuiden zijn komen te verkeren.
TABEL
3.
Totale aan-,
I
in- en uiwoer aan r’erse zeeais.
(in
1.000
kg)
•
2
-.
Tolale aanvoer
,
S
,
Binnen-
van
Invoer
Uitvoer
‘-
Iancl.s
verbruik
o9_
verse
zeevis
c
l
>
–
0,
829
18.309
37
30.821
3,9
78%
19.359
40
28.295
3,6
896
20.183
40
31.616
3,9
853
5.221
15
29.293
3,4
817
5.933
15
33.249
3,8
755
5.310
13
36.123
4,1
3.146
4.410
10
39.523
4,0
3.953 2.717
6
42.602
4,3
1.783
5.373
03
37.348
3,7
Vergelijking van de tabellen 2 en 3 leert eveneens, dat
v66r de crisis van 1930 de IJmuider trawlvisserij in belang-
rijke mat6 een eporthedrijf was: ongeveer 40 pCt’van de
vangst werd uitgevoerd naar de omliggende landen.
In de dertiger jaren werd de exoi’t dooi’ contingenterings-
maatregelen ofanderszins’ helemisierd en was IJmuiden
op de binnenlandse markt aangewezen. Aanvankelijk
heeft zulks geleid tot een aanzienlijke daling van de aan-
voer. De geleidelijke stijging, welke daarna intrad, hield
echter meer verband met de toeneming van de bevolking
dan met een toeneming van het visverbruik. Deze gang
van zaken is te verklaren uit het karakter van de Neder-landse trawlvisse.rij. Men heeft zich vrijwel uitsluitend
beperkt tot de visserij op,d,e Nooi’dze’e.’Dit is een betrekke-
lijk ‘kieine visgrond, welke naast haring tal van soorten
verse zeevis oplevert, zowel plat- als rondvis, welke van
uitstekende kwaliteit zijn. De totale vangst en de vangst
per tijdseenheid zijn echter beperkt, enerzijds ten gevolge
van de geringe grootte van de vïsgrond en anderzijds ten
–
gevolge van de intensieve, ten dele zelfs overbevissing
van de Noordzee. Daardoor is deze vis duur en heeft zij
in Nederland in niet onbelangrijke mate het karakter van
een luxe voedingsmiddel. Bovendien vertoont de wijze
van verkoop door de handel aan ‘de consumenten van het
begin der trawlvisserij aan het eind van de vorige eeuw tot
op- heden vrijwel geen wijziging. De verse vis woi’dt nog
steeds alleen ontdaan van de ingewanden aan de huis-
vrouw verkocht. De hei’eiding van een vismaaltijd kost
de huïsvrotfw dus veel tijd ‘voor schoonmaken en bereidn.
De uiteindelijke consument heeft het voorts nog steeds te
kwaâd met de graten. liet behoeft dan ook niet te ver-
wonderen, dat de vismaaltijd nauwelijks meer past in
de moderne huishouding, welke steedsmeer raâkt ingesteld
op efficiency, waartoe het panklare merkartikel van
gegarandeerde kwaliteit in vele gevallen de weg opent.
De vraag doet zich voor welke ontwikkeling de traw’l-
visserij in het buitenland heeft doorgemaakt, teneinde
daaruit evntueel lering te kunnen trekken.
De ontwikkeling aan d trawlaisserij in het buitenland.
Voor de ontwikkeling van de trawlvisserij in het buiten-
land kan de Engelse trawlvisserij als representatief voor-‘
beeld gelden. Engeland heeft zowel een groter vlees- als
een groter visverbruik per hoofd der bevolking dan hier
te lande, waardoor de Engelse visserij en visafzet een
voorbeeld voor het continent kan zijn.
In Engeland heeft men âan de vraag naar vis van de
toenemende bevolking kunnen voldoen door na de op-
komst van de stoômtrawler niet alleen de Noordzee te
bevissen, doch reeds in het begin van deze eeuw over te
gaan tot exploitatie van verderafgelegen visgronden,
nl. bij IJsland en later langs de Noorse kust, de Barents-
zee en bij de Bereneilanden. Tabel 4 geeft een beeld van
de aanvoer
4
,’an verse zeevis in Engeland en Duitsland
voor de oorlog.’
TABEL
1i.
De aanaoer aan oerse zeeais in 1937.
•
Engeland
Duîtsland
in-mln
in
in mln
in
k
–
g
pCt
kg
pCt
Noordzee ……………………….
197,6
22
46,4
13
– –
39,5
11
129,3
15
– –
IJsland en iraroer
251,4
28
103,0
28
Noorse
kust en Lofodclen
…………
33,8
..
4
107,4
29
Oostzee
…………………………..
Ierse
zee
……………………….
103,3
..
02
64,6
i2
113,7
…
13
23,9
6
Barenlszee
……………………….
Spitsbergen
en
Bereneil……………
26,8
3
0,1
–
New
Foundland
…………………
Overige
visgronden
……………….
26,7
3
3,0
1
Totaal
……………………….1
882,6
1
100 1368,8 1100
Bron: Bulletin Statistique des POclies Marilimes
1937.
1028
48.301
29
46.871
30 , 50.903
1036
33.667
37
38.365
38
40.678
1967
40.787
48
41.366
49
40.038
538
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
5 Juli 1950
Uit deze gegevens blijkt, dat slechts een derde deel
van de Britse aanvoerafkomstig was van de nabijgelegen
visgronden. Twee derde deel is afkomstig van de vis-
gronden hij IJsland en verder weg. Duitsland voerde
zelfs
drie kwart van zijn verse zeevis van verafgelegen vis-
gronden aan.
Aan de exploitatie van de verre visgronden zijn echter bezwaren verbonden. Immers voor de heen- en terugreis
zijn ongeveer 15 k 16 (lagen varen nodig, waartegeflover
slechts. 6 visdagen staan. liet gevolg is, (lat de eerst ge-
vangen vis hij de aanvoer reeds 1:1 h 14 dagen oud is.
Ofschoon in ijs geconserveerd, is de kwaliteit en in het
bijzonder liet piterlijk van de vis achtei’uitgegaan, hetgeen
van ongunstige invloed op de prijs en de afzet is. In Enge-
land heeft men deze nadelen weten te ondervangen dooi’
de vis gefileerd in de handel te brengen en vooral door•
verkoop van gebakken gefileerde vis’ door de ,,fried fish
shops”, waarvan ei’ ruim 30.000 over heel Engeland ver-
spreid zijn. liet filei’en geschiedt thans meer en meer
machinaal. De Duitsers, hebben het Engelse voorbeeld
gevolgd en brengen de vis van de veri’e visgronden even-
eens gefileerd in de handel en bevorderen de vestiging van
winkels vooi’ de
–
verkoop van gebakken vis.
/
Met deze gefileei’de vis van de verafgelegen visgronden
woi’dt in het bijzonder in de behoefte aan goedkope volks-
vis voorzien. De angs1en op deze rijke visgm’onclen zijn
aanzienlijk groter dan
01)
de Noordzee, zij het, dat de
samenstelling van de vangst aanzienlijk eenzijdiger is, en
voornamelijk bestaat uit kabeljauw. De grote vangsten
zijn echter ooi’zaak, dat de kostprijs per kg lager ligt dan
van Noordzeevis, zodat ook minder koopkrachtige groepen
kunnen worden bereikt.
Voor deze visserij
01)
grote afstand is men steeds grotere
schepen gaan bouwen, enerzijds om de grote vangsten te
kunnen meevoeren, anderzijds omdat op deze verre vis-
gi’onden de weersomstandigheden veel ongunstigei’ zijn dan
0
1
)
de Noordzee. De moderne trawlers welke thans op de
Engelse scheepswerven worden gebouwd zijn 650 tot 700
BRT groot met een machinevermogen van 800 tot 1.200
pk en een snelheid van ongeveer 12 mijl. Eén dergelijke
moderne trawler kost thans f 1.300.000,’ waaruit het
kapitaalintensieve karakter van dit bedrijf duidelijk blijkt.
De ontwikkeling gaat echter verder. Immem’s tegenover
14 k 15 reisdagen voor de heen- en terugreis van een
trawler staan slechts ongeveer 6 visdagen: De kostprijs
per kg vis zou aanzienlijk kunnen dalen indien tegenover
bijv. 14 â 15 reisdagen voor de heen- en terugreis 40 vis-
dagen mogelijk zou zijn. Dc Fransen bereiken dit voor de
visserij bij New Foundland door de vis aan bodrd te zouten.
Zoutevis brengt evenwel belangrijk minder op dan verse
vis. Het probleem is dus: hoe de vis maanden lang vers
zou kunnen worden gehouden.
liet moderne diepvriesysteem biedt hiervoor de moge-
lijkheid. Aangezien het diepvriezen zo snel mogelijk na
de vangst dient te geschieden biedt diepvriezen aan de
wal geen oplossing, doch is verwerking aan boord gewenst. Men is het er thans wel over eens, dat het het meest econo-
misch zou zijn, daartoe de zeevisserij met îabrieksschepen
en vangchepen uit te oefenen. Zolang zulks technisch
nog niet mogelijk is, zou de vangst aan boord van de
trawler zelf verwerkt moeten worden. Kort voor de oorlog
werden van Duitse zijde pogingen in deze richting gedaan.
Thans dôet een der belangrijkste Engelse ondernemingen
ter walvisvaai’t een serieue poging. Daartoe heeft deze
rederij een mijnenveger verbouwd tot een moderne trawler,
de ,,Fairfree”, waarmede op het ogenblik wordt geëxperi-
menteerd. Gelukt het na verloop van tijd de vis aan
boord mechanisch te verwerken tot diepgevroren filets,
het visafval tot vismeel en de organen van de vis tot
pharmaceutische producten, dan zal een nieuw tijdperk
in, de zeevisserij kunnen aanbreken.
liet moge de lezer duidelijk zijn, dat de ontwikkeling
der zeevisserij door een zeer dynamisch kai’akter wordt
gekenmnemkt. De sti’ijd om de visgronden, waarop wij
reeds eerder wezen, is zoals vanzélf spreekt een natuurlijk’
uitvloeisel daarvan
1) –
De positie Pan de ii’awleissertj oan Ijmuiden.
Ziet men de trawlvissei’ij van IJmuiden tegen de achter-
grond van de dynamische ontwikkeling van de zeevisserij
in het buitenland, dan is het duidelijk, dat. IJmuiden nog
min of meer in een statische toestand verkeert. Met he-
ti’ekking tot de verse zeevis is er dan ook niet veel ver-
andering opgetreden gedurende de laatste halve ebuw.
Wel werden door de rederijen i’eeds vooi’ de oorlog pogingen
ondernomen om aan de exploit.tie van verder afgelegen
visgronden deel te nemen, doch de schepen waten voor
deze verre visserij in het algemeen te klein, zodat de na-
delen van de lange tei’ugreis zich extra deden gelden.
Van meer belang was, dat de vishandel ingesteld bleef
op de oude toestand van voor 1030 en weinig aandacht
aai1 de binnenlandse afzetmogelij khed en besteedde, noch
lering uit de ontwikkeling in het buitenland trok. Wel
heeft men na de bevrijding meer oog gekregen vooi’ de
mogelijkheden van visfilets als panklaar product en voor
,,fm’ied t ish and chips”, ‘doch lafmgzamerhand dreigt men
w
–
eer tot de vooroorlogse toestand terug te vallen, temeer
omdat naarmate men de tijd laat voorbijgaan ook de
financiële middelen weinig mogelijkheden meer bieden.
liet behoeft dan ook niet te vei’won”deren, dat het IJmuider
visserijbedrijf thans in ernstige economische moeilijkheden
vei’keert. liet dynamische karakter van de moderne trawl-
‘visserij geeft deze tak van bedrijf een riskant ki’akter.
Immers in dc benodigde moderne trawlers zouden millioenen
guldens moeten worden belegd, terwijl het afzetappaiaat,
zoals dit hier te lande func’tionneert, weinig zekei’heid voor
de rentabiliteit der
,
investering zou bieden, tenzij. gelijk-
tijdig aanpassing van de verkoop aan de moderne, huis-
houding zou plaatsvinden. ‘ –
Tweenoge1ij/cheden.
Uit tabel 1 en 3 blijkt, dat liet aandeel in Nederland vati
de lJmuidei’ trawlers in de totale aanvoer v1n vei’se,zeevis
gedurende de laatste, decennia is gedaald tot ongeveer
40 pCt van het totaal. De aanvoer van dc kustvissem’s
nam daarentegen toe. Van invloed hierop is de tecimische /
ontwikkeling van de kustvissei’svioot. Immers de schipper-
eigenaren hebben hun eenvoudige zeilvaartuigen gedurende
de afgelopen 25 jaar vervangen door motorschepen,
waarvan de iiodernste de kleinere stoomtrawlers hebbn
verdrongen. Daardoor is de eerste mogelijkheid, dat de
vloot van grote trawlers kleiii blijft en het aandeel in de
totale aanvoer van de kustvissers groter blijft dan vooi’-
heen het geval was. Met betrekking tot de aanvoer wordt
dan het karakter van de Nederlandse zeevisserij gecontinu-
ee’d: een typische Noordzeevisserij met grote aanvoer van
platvis. Verse zeevis blijft dan echter een luxe, terwijl
Nedei’land als visserijmogendheid dezelfde bescheiden
plaats blijft innemen als thans.
De tweede mogelijkheid is mmd er eenvoudig te bereiken.
Het doel zou moeten zijn te komen tot uitoefening van de zeevisserij ten behoeve van de productie van verse zeevis
als volksvoedsl, waarbij tevns de gedachte zou moeten
voorzitten, dat Nederland als toegangspoort van ‘West-en Midden-Europa bij een eventuele economische ecn-
wording van West- en Midden-Europa nieuwe mogelijk-
heden zou kunnen krijgen ook ten aanzien van de visserij.
In dit tweede geval ial de internationale ontwikkeling
moeten worden gevolgd zowel wat de productie- als wat de afzetzijde betreft.
Met betrekking tot de vloot zou er rekening mede moeten
worden gehoudendat de bouw van nieuwe trawlers in het
‘)
Zie:
„fle.
visserij na cie bevrijding”, in ,,E.-S.B.” van 24 Mei
‘1950, hlz. 407.
Y
J
– .
,
V’
r’
–
‘
5 Juli 1950
ECONOMISCH-STATISTISCHE BÊRICHTEN
539
buitenland thans voornamelijk schepen van 650 tot 700
1311T betreft. Van de huidige Nederlandse trawivloot zijn
slechts enkele schepen iets groter dan 500 ]3RT. Hierbij
zij nog opgemerkt, dat de Duitse reders van do Geallieerden
toestemming hebben verkregen voor de bouw van trawlers
van 650 BRT, waarbij de overweging een rol speelde,
dat deze reders schepen beneden de 500 I3RT voor de
toekomst nie t rendabel achtten.
Met het grotere scheepstype zal in het bijzonder kunnen
worden voorzien in de aanvoer van grote hoeveelheden
goedkope rondvis. hieraan zal het afzetapparaat zich
nidëten aanpassen. Dit zal niet zonder’een belangrijke en
kostbare heroriëntering. kunnen plaatsvinden. Men zal
immers in navolging van het buitenland de vis in gefileerd&
vorm in de handel moeten brengen, terwijl veel aandacht
besteed zal moeten worden aan de afzet van gebakken
visfilets en eventueel te vestigen ,,fried fish shops”. In
Engeland wordt bijna ce helft van de totale aanvoer
gebakken verkocht. Ais grondstof wordt daar de goed-
kope kabeljauw der verre visgronden gebruikt.
Verbe1erizg van dc vLsa/zct.
Laten wij de financiering van de vernieuwing en op-
bouw van de vloot’thans buiten beschouwing dan blijft
het probleem, op welke wijze een verbetering van de vis-afzet kan worden gefinancierd, liet is niet waarschijnlijk,
dat de groothandel in vis in staat zal zijn dit zelf te doen.
liet zal daarom noodzakelijk zijn, dat de rederijen zich
meer gaan bezig houden, met de afzet van hun product
dan tot nog toe het geval is, daarbij er van uitgaand, dat
zonder een moderne distributie van de vis een moderne
trawlvloot niet rendabel is te maken. Tot nog toe konden de reder en de visser volstaan met
het plaatsen van hun vis op de visafslag en ,,op hoop
van zegen” afwachten wat de vis zou opbrengen. Zolang
er een expanderende markt, vooral ten aanzien van het
buitenland, was, leverde dit geen bezwaar op. Sinds het
exl
)
anderende karakter van de markt verdwenen is en de
concurrentie van andere – voedingsmiddelen fellei’ is – ge-
w’orden,;kan men op straffe van ondergang niet dc oude
,ivegcn blijven bewandelen. Er zal naar moeten worden ge-
streefd volksvis in gefileerde vorm en gebakken in
grote hoeveelheden in de handel te brengen. Teneinde dit met de laagst mogelijke kosten te bereiken zal coöperatie
van de reders en vissers onderling en wadr mogelijk met
de handel, gewenst zijn. liet spreekt toch vanzelf, dat liet centraal en dus massaal verwerken belangrijk goedkoper
is dan het in kleinere kwantiteiten door velen verwerken
van de vis.
Dit massaal fileren van de vis, vei’werking van visafval
tot vismeel en visolie, bakken van vis, verpakken van
gefileerde en gebakken vis onder een de kwaliteit van het
product garanderend merk, zouden wij als een taak van
de visafslag willen zien, welke daardoor dus van eenvoudig
bemiddelend orgaan ten behoeve van liet afslaan van vis
zou moeten evolueren tot een complex bedrijf van meer
actieve aard. hierbij zou zich echter de moeilijkheid voor-
doen, dat de visafsiagen in het algemeén eigendom zijn
van en geëxploiteerd worden door het Rijk, de Provincie
of de gemeente. Dit in tegenstelling tot dô tuinbouwvei-lingen, welke coöperatief eigendom zijn van de tuinders
zelve. De grolé betekenis van de eigen exploitatie der
veilingen door de tuinders blijkt duidelijk uit de betere
mogelijkheid tot fondsvormung voor m ininnu mprijsrege-
lingen, liet voeren van propaganda, enz., terwijl men
ook in de tuinbouw denkt aan het door de veiling ver-
pakken van groente en fruit, waardoor de goedkoopste
en meest efficiënte regeling kan worden verkregen.
Het ligt waarschijnlijk niet op de weg van de Overheid
de in haar bezit zijnde visafslagen van louter bemiddeling
verlenende ambtelijke instantie ovi te vormen tot meer
commercieel ingestelde organen, zoals de coöperatieve
tuinbpuwveilingen zijn. Voorts zullen de reders’ en vissers
niet kapitaalkrachtig genoeg zijn de visafslagen in coüpe-
ratief eigendom over te fiemen. Daarentegen moeten zij
wel in slaat worden geacht het beheer coöperatief zelf tei’
hand te nemen en mede daardoor in staat zijn moderne
methoden •toe te gaan passen. De financiering van de be-
nodigde inachminerieën immers zal aan een coöperatieve
visafslag minder moeilijkheden opleveren dan thans het
geval is voor de individuele reder, visser of handelaar.
Ten aanzien van de producenten in de visserij is dus
integratie
01)
coöperatieve basis; waar mogelijk in samen-
werking met de handel, gewenst te achten.
Sloaleschouwing.
liet moge de lezei’ duidelijk zijn, dat de Nederlandse
trawlvisserij
01)
een kruispunt staat. Zij kan aansluiten
hij het verleden en een Noordzeevisserij blijven, zdndcr
verdere ambities. Zij kan •ook, liet oog gericht op de,
uiteraard altijd onzekere, toekomst, nieuwe wegen. in-
slaan, met alle moeilijkheden daaraaft verbonden, en de
bunnenlandsè mai’kt voorzien van goedkoop, gefileerd,
graatloos visvlees, vers, diepgevroren of gebakken, met
nog bovendien de hoop, dat de zo gewenste economische
eenwording van West-Europa te zijner tijd verdere
mogelijkheden zal kunnen openen.
Scheveningen.
A. 0. U.
IÏ1LI)EBItANDT.
N.V. BORENFABRIEK BOFA.
1[ci iriitaticf.
rf
eni
idd
en
van de vei’schillende andere nog jonge indus-
trieën, waarvan de grondslagen eerst gelegd zijn na be-
eundiging van de tweede wereldoorlog, vormt de NV.
]3orenfahriek Bofa een wel bij uitstek geschikt voorbeeld,
waarmede de talloze aspecten van de na-oorlogse econo-
mische ontwikkeling van ons land kunnen worden belicht.
De oprichting van een fabriek voor de productie van spi-
raalboren past immers niet alleen in liet kader van een
omvangrij k en gediffei’entiëerd industria]isatieprogramma,
met behulp waarvan de Regering een bijdrage heeft
willen leveren tot de oplossing van twee structurele onder-
ling verbonden problemen, t.w. liet werkgeiegenheids-
vraagstuk voo!’ een zich gestadig uitbreidende bevolking
en de fundamentele onevenwichligheid
in
de betalings-
balans, maar zij is tevens een vrucht van de economische
samenwerking in Beneluxverhand. Tenslotte bleek o6k
hei’ Amerikaanse steunverlening, deze keer door inbreng
van technische kunde, onmisbaar. Reeds hij de eerste kennismaking met de nog zo korte
geschiedenis van de horenfabriek zal liet dengene, die
iets meer afweet van de zo tali’ijke moeilijkheden, w’aar-
mede een geheel nieuwe industrie onvermijdelijk heeft
te kampen, opvallen, dat tussen het tijdstip, waarop het
initiatief geboren werd en liet moment van de inbedrijf-
stelling een naar Nederlandse begrippen uiterst korte
periode is verlopen. Het plan tot de öprichting van de
borenfabriek is betrekkelijk laat gerijpt. Niet v66r April
1948, dus bijna drie jaren na afloop van de oorlog, namen
de eerste inleidende besprekingen oyer liet nieuwe project
met de regeringsinstanties een aanvang, alwaar van
meet af aan een grote belangstelling bleek te bestaan, die
zich naderhand bij verschillende gelegenheden opnieuw
openbaarde. 1-let enthousiasme laat zich overigens gerede-
lijk verklaren, want reeds hij voorbaat stond vast, dat het
gemis van een nationale gereedschappenundustrie hij uit-
voering van het industrialisatieprogramma zich in de
naaste toekomst in sterke mate zou doen gevoelen. Wan-
neei’ op dit gebied in de eigen binnenlandse behoefte zou
moeten worden voorzien, dan leek aan een verdere ver-
groting van de invoer van gereedschappen, waaronder dus ook de spiraalboren, niet te ontkomen. Iedere uit-
breiding van de import betekent echter een nieuwe aan-
540
ECONOMfSCH-STATISTISCHE BERICHTEN
5 Juli 1950
tasting van onze toch al zo bedenkelijke deviezenpositie.
De steun, die van regeringszijde werd toegezegd, lag dan
ook in de lijn, van de verwachting.
Een dergelijke medewerking was vrijwel onontbeerlijk,
omdat nog genoeg moeilijkheden te overwinnen waren.
Op zichzelf is reeds verbeeldingskracht noodzakelijk om
de borenproductie ter hand te nemen, niet alleen wegens
het gemis aan practische ervaring op dit terrein van de
industriële productie, maar tevens door het volslagen
gebrek aan de meest noodzakelijke statistische gegevens.
De belangrijkste technische moeilijkheden konden
echter spoedig uit de weg worden geruimd door het
zeer waardevolle contact met een van de grote Amerikaanse
borenfabrieken, de Republic Drill and Tool Company,
welk contact tot stand is gekomen door bemiddeling en
steun van het Instituut voor Nederlands-Amerikaanse
Industriële Samenwerking. Met dit Amerikaanse bedrijf
werd een overeenkomst -gesloten voor de levering van
een modern machinepark, terwijl ook de onontbeerlijke
know how te onzer beschikking werd gesteld. Van niet
te onderschatten betekenis is daarbij geweest, dat enkelen
van het leidende technische fabriekspersoneel van het
Nederlandse bedrijf in de gelegenheid konden worden
gesteld om in de Verenigde Staten’ van Amerika de nodige
theoretische en practische kennis op te doen. Dat deze
gang van zaken ten zeerste heeft bijgedragen tot het feit,
dat het bedrijf in Amersfoort een zeer hoogwaardig
kwaliteitsproduct weet af te leveren, dat de toets der
critiek glansrijk kan doorstaan, zal nauwelijks betoog
behoeven. Met oprechte voldoening kon worden gecon-
stateerd, dat de eerste boren, die in Augustus 1949 de
fabriek verlieten – dus nauwelijks een jaar nadat het
initiatief was gerezen – van zodanige kwaliteit waren,
dat zij kwalitatief de elders in Europa geproduceerde
boren de bef afstaken en het Amerikaanse product even-
aarden.
De productie.
–
Bij de oprichting van de horenfahriek moest uiteraard
al spoedig een beslissing worden genomen inzake de grootte
van de productiecapaciteit, welke gesteld werd op circa
4 millioen stuks met rechte cylindrische schacht, waar-
naast de mogelijkheid geschapen is om tevens kleine
series spiraalboren met conische schacht en speciaal ge-
construeerde boren te vervaardigen. In zekere zin kon
deze beslissing vrij specuiatief genoemd worden, omdat
hij het inarktonderzoek, dat aan de productie vooraf
isgegaan, met te vele onbekenden gewerkt moest worden,
dan dat bij voorbaat de schatting als feilloos aangemerkt
mocht worden. De exportgegevens van de Republic Drill
and Tool Company hebben in dit verband echter zeer
waardevolle gegevens verschaft. In de practijk is boven-
dien gebleken, dat de flexibiliteit van het productieschema
voldoende groot is om de boren, die in het algemeen in
massa worden geproduceerd in de door de afnemers ver-
eiste maten te vervaardigén. In zoverre het oorspronkelijk
gestelde schema niet, geheel aan de verwachtingen vol-
deed, zijn intussen de nodige aanpassingen reeds verricht
of in voorbereiding. –
Nu inmiddels de productie bijna een jaar ter hand is
genomen en het gehele technische proces volledig door
een vakkundig opgeleid personeel wordt uitgevoerd, is
het bedrijf in staat uit voorraad iedere gewenste hoe-
veelheid en variëteit te leveren. De beschikbare capaci-teit wordt thans nog niet ten volle benut. Dit kan uiter-aard eerst het geval zijn, wanneer de organisatie van de
afzet, die eerst in een later stadium tot haar recht is ge-
komen, dermate geperfectionneerd is, dat productie en
verkoop een harmonisch geheel vormen.
Financiering.
Een moeilijkheid van geheel andere aard dan de hier-
boven gememoreerde is, op welke wijze aan een dergelijk
bedrijf een gezonde financiële basis kan worden gegeven.
Bij voorbaat stond vast, dat hier uitsluitend risicodragend
kapitaal kon worden aangetrokken. Het was dus nood-
zakelijk om de bronnen aan te boren, die het benodigde
kapitaal zouden kunnen fourneren. hierin kon in be-
trekkelijk korte tijd worden voorzien op een wijze, die
ook vanuit het regeringsstandpunt zeker bevredigend
genoemd mocht worden. Van het geplaatste gewone
aandelenkapitaal ten bedrage van f 2.400.000 is namelijk
de helft verschaft door de Société Générale de Belgique.
Met deze belangrijke deelneming van qelgische zijde is’
een merkwaardig voorbeeld verkregen van na-oorlbgse –
– economische gameniverking tussen twee landen, – die
streven naar de vorming ener economische unie. België,
dat zelf niet de beschikking heeft over een borenfabriek,
is
imMers door deelneming in het kapitaal thans ook ge-
interesseerd in een modern boren producerend bedrijf,
dat in staat is naastde Nederlandse markt ook de Bel-
gische te voorzien. In de andere helft vai’t het gewone
kapitaal is bij de oprichting geparticipeerd door de N.V.
-Stoomolieslagerij van J. van Vollenhoven en een drie-
tal financiële instellingen, te weten de Nederlandse Par-
ticipatie Maatschappij, de Nederlandse Handel-Maat-
schappij NV., en Lahouchère & Co. De zesendertig
prioriteitsaandelen ten bedrage’ van f 36.000 zijn voor
tweederde deel in Nederlandse en voor een derde deel in
Belgische handen.
lIet zal geen verwondering wekken, dat een borenfa-
briek, welke een zeer kapitadlintensïef bedrijf is, reeds
onmiddellijk hij de inrichting van het machinepark in de
daarvoor beschikbare fabrieksgebouwen van de NV.
Stoomolieslagerij van J. van Vollenhoven een omvang-
rijke middelnbehoefte had. Aangezien het zich liet aan-
zien, dat diet de gehele kapitaalbehoefte kon en behoefde
te worden gedekt door aandelenkapitaal, is het
–
bedrijf
er toe overgegaaii een lening van f 650.000 met lO-jarige
looptijd van de Ilerstelbank aan ‘te trekken.
De verkoop
Onmiddellijk nadat een zodanige voorraad bofen was
geproduceerd, dat zij •in de, gewenste hoeveelheden en
variëteiten geleverd konden worden, is de verkoop ter
hand genomen. In eerste aanleg is de organisatie van de
afzet hoofdzakelijk tôt het eigen land bejerkt gebleven,
maar juist in deze tijd wordt in toenemende hate aandacht
besteed aan de exportmogelijkheden. Fhierbij moet uiter-
aard in het bijzonder gedacht worden aan de verkoop in
België, want zoals reeds eerder ter sprake werd gebracht,
is de oprichting van de borenfabriek juist bedoeld geweest
voor de voorziening van de behoefte aan boren in het gehele
Beneluxgehied. De organisatie van de afzet in eigen land
is zodanig ingericht, dat zij voorziet in de eisen, die aan de
verkoop van een in massa vervaardigd product gestald
worden. hier is gebruik gemaakt van een goed ingevoerde
handelsorganisatie, waarvan met reden verwacht mocht
worden, dat iij in staat is de gehele reeks consumenten,
die van zeer uiteenlopende grootte zijn, te bereiken.
Desondanks ‘valthet moeilijk te ontkennen, dat in de
betrekkelijk revolutionnaire ontwikkeling, nadat het plan
tot de oprichting -van de fabriek eenmaal gerijpt was, de
afzet nog tot de zwakke punten behoort, waarvan de rege-
ling tot dusverre nog niet geheel bevredigend genoemd
Moet worden. Zoals reeds gebleken zal zijn, houdt zulks generlei verband met-de kwaliteit varvhet product, want
deze voldoet aan de hoogste eisen. In de eerste plaats
stuit een jonge n,ationafe industrie echter op een moeilijk-
heid van zuiver psrchologische aard. De Nederlandse
consument immers •is geheel, ingesteld op het buiten-
landse fabrikaat en is in het algemeen nog niet voldoende
doordrongen van de betekenis van de eigen nationale
industrie.
liet tekort aan belangstelling voor het nationale product
klem t des te meer, omdat iedere jonge Nederlandse indus-
S Juli 1950
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
541
trie vrijwel onbeschermd cle concurrentiestrijd met het
buitenlandse fabrikaat client aan te hindén. Ofschoon het
geenszins de bedoeling is om hier een pleidooi te voeren voor
het optrekken van protectionistische tarieven ter bescher-
ming van de eigen industrie, lijkt het toch gewenst om even de gevaren aan te stippen, die kleven aan de lage
invoerrechten van de Beneluxlanden. Illustratief is bij-
voorbeeld de hoogte van het invoerrecht op boren in
enkele borenproducerende landen; in ons land bedraagt
dit recht 6 pCt, in Groot-Brittannië daarentegen circa
52 pCt; in de Verenigde Staten,v6n Amerika 45 pCt,
in Frankrijk 25 pCt en in Zweden 15 pCt. De concurrentie
met het buitenlandse product vindt dus wel op zeer on-
gelijke voorwaarden plaats. Hier komt nog bij, dat ook
uit andere hoofde de uitgangspositie van de Nederlandse
borenindustrie zeker niet gunstig genoemd kon worden
en wel om drieërlei reden. In de eerste plaats vond de
oprichting plaats gedurende eên na-oorlogse’ hausse,
waain de investeringskosten op een uitermate hoog niveau
lagen, hetgeen uiteraard een kostprijsverhogend effect
heeft, waardoor de exploitatieresultaten in het bijzonder
in de eerste jaren ongunstig beïnvloed worden. Ten tweede
is de borenfabriek voor de aanvoer van de belangrijkste
grondstof, het sneidraaistaal, aangewezen op leveranciers in de Verenigde Staten van Amerika, omdat alleen zij het
staal-kunnen leveren waarmede de zeer goede kwaliteit
van de Nederlandse hoor kan worden verkregen. Dat de
devaluatie van de gulden in September ji. de kostprijs niet onaangetast liet, laat zich denken. Tenslotte heeft
de borenfabriek te kampen met uitgesproken dumping-
verschijnselen. De ervaring leert, dat de buitenlandse
industrie, beschermd door hoge invoerrechten, de top’
van haar pi’oductie afzet in lafiden als het onze, dat zich
zeer, slecht tegen een dergelijke buitenlandse verkoop-
politiek vermag te verzetten.
Dat overigens deze kwestie de aandacht van de Neder-
landse Regering heeft; is ons bekend uit de verslagen
1)
van de onlangs te Genève gehouden tarievenconferentie
waar door één der Nederlandse afgevaardigden zeel’ terecht
een nauw verband is gelegd tussen het opheffen van de
kwantitatieve invoerbeperkingen enerzijds en de hoogte
van de invoerrechten anderzijds. Er werd op aangedrongen,
dat bij de komende onderhandelingen te Torquay in Enge-
land het consolidei’en van een laag tarief op één lijn gesteld
zou worden met een aanzienlijke verlaging van een hoog
tarief, liet verdient aanbeveling, dat dit standpunt met
grote k,’acht door de Nederlandse delegatie zal worden
verdedigd, liet altei’natief voor de jonge nationale indus-
t,’ieën is, dat teruggegrepen wordt naar het ,,infant
industries”-argument, over welks principiële juistheid
zelfs hij uitgesproken verdedigers van de internationale
vrijhanclel nauwelijks enig belangrijk verschil van mening
bestaat.
Uit deze korte schets zal gebleken zijn, dat de zo drin-
gend gewenste industrialisatie van ons land een proces
is, waarbij grote en kleine moeilijkheden van zeer uiteen-
lopende aard overwonnen dienen te worden. liet lijkt
niet te veel gevergd om voo,’ elk nieuw project, dat de
sanctie van de Regering heeft verkregen, waarmede het
vitale belang duidelijk gedemonstreerd wordt, de morele
en daadwerkelijke steun van de Nederlandse consument
te vragen.
Amersfoort.
J. J. VAN VOLLENI’IOVEN.
‘) Zie ,,Econoinische Voorlichting”, dcl. 19 Mei 1950 – No. 20.
LONDON LETTER.
Wago claims are no longer front-page news. Although
they are pei’sisterit, they are not clamant. But this ai,’
of quietude is deceptive. The sub-committoe of the TUC
dealing with wages has draw’n up proposais for a new
wage policy; they have just been approved hy the General
Côuncil. in the he’w policy, ,,rigid restraint” has heen
abandoned and the new accent will, it appears, be on
giving some help to the lower paid workei’s. This will,
of course, reduce the differential between skilled and
unskïlled workers, unless wage increases go a full round.
And this is not the intention.. Still, the TUG seems to be
set on ,,having a go”, though the policy of greater flexibility
cannot be any more popular with the unions catering
for tl1e skilled workers than was the policy of wage freezing.
If, the workers are casting covetous eyes at the pay
packets of their colleagues, they are also looking askance
at what the shareholders are receiving and, in some
instances, are critically examining the amounts drawn by the directors. Shareholders have been initiated into
the mysteries of dividend declarations and rnarket prices,
but the recommendation of a dividend of 75 per cent.
– a figure taken from this morning’s ,,Financial Times” –
must be provocative for those who believe that if you
put in £1, out comes 15s. evely year. Equally provocative
are the instances where dividends have been increased,
though they are relatively few in number and insignificant
in amount. Investors are coming to the frame of mmd
when they are pleased if their company can maintain
the old rate of dividend, and more than satisfied if the
profits for the past year have not fallen.
Each quarter ,,The Economist” ,publishes details of
a number of companies publishing theii’ accounts in that pei’iod. The latest analysis, more comprehensive than its
predecessors, reveals that the 559 companies for which
comparative figures were available, paid out roughly the
same amount in Ordinary dividends. as in the previous
year: the total for the first quarter of 1950 was £ 28,892,0,00
as compared with £ 28,751,000 in the corresponding period
of 1949.
Of greater significance is the fali in the amount earned
for the Ordinary shareholders. A year ago, these companies
showed earnings of £ 47,733,000; this yeai’ the amount
had, dropped to £ 37,905000. This figure includes, of
course, the distributions made to Ordinary shareholders
mentioned above. There is, admittedly, stijl a useful rrargin
hetwecn the £ 28,892,000 paid ‘in the first three months
of this year and the £ 37,905000 of last yeai’, but the
drop of almost £ 10 millions in a yeal’ is giving rise to
disquiet. 1f earnings in the ëurrent year fali very much
more, payments on the Ordinary shares will have to be
cut down. At the moment, the Prefei’encë shareholdes’s
are generally fairly safe, hut this generalisation, like so
many others, is subject tot qualifications. The 18 com-
panies in the shops and stores group have, collectively,
been unablc to eai’n an aggregate profit on the Ordinary
shares, and hence, the’ Prefei’ence dividends have been
imperilled. A year ago pi’ofits available for the Ordinary
shares in this group wei’e £ 5,747,000 out of which they
paid £ 4,096,000; this year the profit had turned into
a loss o(9 1,487,000. This totalfigui’e, once again, is made
tip of the pi’ofits of a numbe,’ of companies and the losses
of others. These losses must have been substantial for
the dividends of those making profits totalled £ 4,012,000
in the latest year. :
r]i
e
general trend of profits appears, therefore, to be
downwarcls and investoi’s have i’ecently been looking at
the amounts which directors have heen drawing. The
figures given in ,,The Economist” show that directors’
emoluments – a term which inchides fees paid for services
as directo,’s and other payments for services as depart-
mental heads and officials of the company’ – amounted
to £ 9,335,000 in the latest year. Some
,
test bas to ho
found whether this. sum – an avei’age of £ 16,700 per company – is high.
The hook value of the assets managed by the directors
is £ 1,625,183,000 so that the percentage paid to them for
managing those assets is 06. And that cannot ho reckoned
to ho excessive. Mo,’eovcr, the real value of the assets
542
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
5 Juli 1950
isprohably greater than the book value, because’of the
depreciation in the value of lnoney.
rftii
the percentage
on the real assets value would he correspondingly less.
-1f total incôme is taken as a more reliable guide, the
directors’ share was 4.3 per cent. of the total of214,544,000.
This basis can, however, be. very misleading. It gives no
real indication of the vork done by the directors; it fails to
show how competitive are conditions – the directors might,
for instance, earn their keep more when incorne is low
and competition is high than when the reverse is true.
In addition, there is the strong objection to taking total
income as a – measuring,rod, as it contains the amount
which hasto be paid away in taxation. Investors, as such,
are not interested in their company’s gross income, but
in the arnount which is available for dividends.
The adoption of carnings as a standard, and a corn-
parison between the total directors’ rernuneration and
the figure alrèady given of carnings for the Ordinary
shares of £ 37,905,000, gives a percent4ge of 24.6. This is
a much more formidable figure and will make shareholders’
rnouths water, especially if the downwards trend of
Profits continues. But it has to be remembered that
companies have to hear profits tax on all distributions
made to sharehold.ers. .Any amounts, therefore, which
can he taken from the directors have a lesser value in the
hands of the shareholders. The method of öalculating
liability to profits tax is complicated; sufice it to say
that any saving which the company could effect would
be vorth only three-quarters when distributed. Thus,
if the whole of the directors’ remuneration were distributed
to Ordinary shareholders, they would receive only 18.4
per cent more. As no investor can be so anti-director as
that, the benefit which shareholcters as a body could
expect from a large-scale attack on directors’ emoluments
is quite limited on the most favourable reckoning.
ryh
e
battle lies not between the shareholders and the
directors, but hetween the directors and the shareholders
ori the one side and the
rfraui.y
on the other. This is
amply demonstrated by the following figures:
Directors’ ernolumeats
………….
£ 9,335,000
Earned for Ordinary shares
……..
.. 37,905,000
Taxation
……………………
,, 84,871,000
It may very well be that iidividua1 directors are ob-
taining rewards in excess of their desert; ‘it may be that
the profession of directors is a well-paid one. But it is certain that if th’e amount paid away in taxation could
be reduced, workers, shareholders and directors would
all be better of.
t.
As an indication of the wide variations in the experience
of directors in different typesof industi’y and commerce,
the figures from
rrhe
Economist” have been used to
calculate directors’ emoluments as a percentage of (a)
total assets, (b) total income, (c) taxation, and (d) earnings
for the Ordinary, shareholders.
D ilectors’ ,emuneration as percentage
0/
Total
Total
Taxation Earned
assets
‘income
,
for Ordi-
nary
shares.
Gonsumption trades
0.5
3.5
8.4
22.8
Capital industries
0.9
,6.9
19.4.
27.8
General industries
.
0.7
4.7
11.6
33.4
Utilities and services,
0.3
3.1
12.9 12.7
Textiles
……….
1.1
6.5
15.4
35.4
Fiiel
…………..
0.3
2.2
4.7 7.6
Plantations
……..
0.3
3.7
10.4 21.4
Finânce
………..
0.2
2.4
.
7.4
8.7
London, June 28, 1950.
IIENRY HAKE.
BOEKBESPREKING.
De 1 Vet’ op de Becirjfsorganisatie
door Mr W. J. van Eijkei’n,
plv. 1-loofd van de Afdeling Juridische Zaken van
het Ministerie van Economisôhe Zaken, en Mr G.
J. Balkenstein, werkzaam hij de Afdeling Organi-
satie Bedrijfsleven van het Ministerie van Econo-
mische Zaken. N. Samsom N.V., Alphen aan den
Rijn, 1950; XV + 349 blz.
Als eerste deel van dit boek is een commentaar op de
wet verschenen; in het voorlopig nog slechts aangekon-
digde tweede deel, dat losbladig zal worden uitgevoerd,
zullen naast de tekst van de wet alle belangrijke nadere
wetten, algemene mô.atregelen van bestuur en andere
voorschriften worden opgenomen. Waar nodig, zullen
deze van commentaar worden voorzien.
liet eerste deel bestaat uit vijf afdelingen, welke in
twintig hoofdstukken achtereenvolgens behandelen de
voorgeschiedenis, de wordingsgeschiedenis en een ôver-
zicht van .de vet, de product-, de hoofdbedrijf- en de
hedrijfschappen, de Sociaal-Economische Raad als be-
stuurscollege en de Sociaal-Economische Raad als college
van advies.
Een materie derhalve, welke de lezers van dit blad
zeer moet interesseren. Desnietteniin hvat zij niet dat-
gene, wat hun in de eerste plaats belangstelling zal in-
boezemen. Dit is,niet een verwijt aan de bekwame schrij-
vers, die in hun voorwoord duidelijk zeggen, dat zij niet
meer beogen dan een beschrijving te geven van het posi-
tieve recht, dat in de tot stand gekomen wettelijke i’ege-
ling is neergelegd, terwijl zij de maatschappelijke econo-
mische en politieke achtergrond alleen daar ter sprake
hebben gebracht, waar dit hun voor een juist begrip van
de visie van de wetgever wenselijk scheen. Een bespreking
in een juridisch vaktijdschrift zal dan ook aan dit werk
beter besteed ‘zijn dan een in dit economisch georiënteerde
blad.
Ongetwijfeld hebben de schrijvers een nuttig werk ver-
richt, vooral orndât de tekst van de wet allerminst een-
voudig is, doch Nvio belang stelt in het levendeeconomische
gebeuren zal telkens liet gevoel hebben, dat de deur voor
zijn neus wordt dichtgeworpen, als hij hoopt in een be-paalde richting iets te vinden, dat hem aantrekt. Vooral
waar het hier een nieuwe regeling betreft, welke nergens
kon worden toegelicht met ervaringen uit de toepassing, krijgt de economisch georiënteerde lezer het gevoel, dat
hem een geraamte’ wordt getoond door voortreffelijke
kenners van de osteologie
;
terwijl hij zo gaarne liet leven
zelf zou hebben bestudeerd. Aan de parlementaire geschie-
denis is alle eer gegeven, de literatuur’wordt regelmatig
aangegeven, doch de filosofische en maatschappelijke
gezichtspunten zijn nauwelijks aangeroerd. De reacties
van het bedrijfsleven zelf, liet daar veelal aanwezige
verzet het spreekt niet uit deze juridische vakliteratuur.
Op de bladzijden 47 e.v. wordt hijv. een opsomming,
gegeven van de verschillende bronnen voor de k6dachte
der hedrijfsorganisatie, doch de schrijvers haasten zich,
van hun standpunt terecht, daaraan toe te, voegen, dat
een’ dieper ‘gaande bespreking van de gereleveerde op-
vattingen, waarbij ook het verband daarvan met de
staats- en maatschappijleer, die in de onderscheidene
krjiigen van ons volk wordt gehuldigd, ter sprake- zou
komen, buiten het bestek van het boek ligt. Als in wezen
dezelfde tegenstelling vaii inzichten’ zich openbaart door
een -tweeslôchtig gebruik van het woord ,,onderneming”
in verschillende bepalingen van de wet, dan wordt daarop
van juridisch-terminologisch standpunt belangwekkend
en
beider
ingegaan op de bladzijden 70 cv. Duikt later
bij de behandeling van de vraag, welke rol de bedrijfs-organisaties in feite
iii
de samenleving zullen spelen,
dezelfde divergentie in de gedachtenwereld van de gees-
telijke vaders van de wet opnieuw op, dan wordt dit
principiële probleem echter weder met korte woorden
5′ Juli 1950
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
543
teruggewezen: ,,De kwestie, die niet van juridische aard
is, valt buiten hel bestek van dit boek”. (blz. 100). •De
vraag naar de grondwettigheid van de instelling hij alg6
.
mcne maatregel van bestuur van hoofdbedrijf- en bedrijf-
schappen, een heerlijke juridische kluif,’vindt daarentegen
een gedegen hespieking
op
de bladzijden 108 cv.
Dat in de practijk uit de nieuwe regeling nog vrijwel
alles kan groeien,.woi’dt duidelijk als de schrijvers in hun
bozonnen beschouwingen over verschillende onderdelen
Wijzen op hiaten en onzekerheden in de wet. Gewezen
worde bijvoorbeeld op hun ,,opmerkelijke conclusie”,
dat de wet geen enkel inzicht geeft, hoe in feite de onder-
linge verhoudirg van de b’rganen van de nieuwe lichamen
zal zijn (blz. 85). Vooits op de door hen ,,weinig waar-
schijnlijk” geachte mogelijkheid, dat de rechter verorde-
ningen van de organisaties zal toetsen aan hêt voorschrift
van het vijfde lid van artikel 93: ,,Geen verordening
mag gezonde mededinging in de weg staan”. Deschrijvers
zijn getroffen door het literair-beeldend vermogen van
deze beknopte uitdrukkingswijze. ,,Een hoogst zeldzaam
geval” constateren zij (blz. 135). Deze qualificatie’ kan
ook gelden voor hun eigen opmérking: het is alsof even
• een.speelse plooi goift in het strakke gewaad van Themis,
clie onbewogen haar inzichten steat te overpeinzen. Ten-
slotte zij, in dit verband nog gew’ezen op de leerzame
beschouwingen op de bladzijden 109 e.v., waar de schrij-
vers concluderen, dat bij verordening bindend advies
zal kunnen w’omden voorgeschreven voor de oplossing van
geschillen, welke voortvloeien uit een overeenkomst,
w’aarop • de verordening betrekkelijk is.
Een knap en leerzaam werk dus, dat echter eer in de
huurt van de economie staat dan dat het zelfs maar één
voet in het gebied daarvan heeft. Desniettegenstaande
moet de kennisneming worden aanbevolen ook aan niet-
juristen, die met de wette maken zullen krijgen, omdat
-zij zich nu eenmaal niet de weelde zullen kunnen veroor-
loven de juridische kant van deze materie buiten beschou-
w’ing te laten. De uitvoerige registers van dit keuig uit-
gevoerde werk zullen huh de raadpleging zeker vergemak-
kelijken.
Rol.Lerclam.
Mr
W. F.
LICHTENAUER.
S-
AANTEKENING.
ENIcELE
SAMENVATTENDE (lECiEVENS
OVER DE
BEL(lISCIIE ECONOMIE iN
,
1949.
Nu er de laatste tijd uit diverse bronnen
1)
gegevens
betreffende het Belgisch economisch leven in 1949 beschik-
baar zijn gekomen, is het mogelijk in cijfers een totaalbeeld
te ontwerpen, waarvan de belangrijkste aspecten met 1948
en met Nederland kunnen worden vergeleken. In het vol-
gende zal hiertoe een p6ging worden gedaan. Een derge-
lijke cijfermatige beschrijving over 1948 is vervat in een artikel van schrijvër dezes in ,,De Economist”
2).
Evenals in het genoemde ,,Economist”-artikel is de
globale quantitatieve beschrijving’van de Belgische yolks-
huishouding gegoten
ifl
de vorm van een confrontatie
van nationale middelen en bestedingen. Deze confrontatie registreert de ex post-gelijkheid tussen nationaal inkomen,
en eventuele netto-investeringen door het buitenland
(middelen) enerzijds en gezinsconsumptie, ne ttô-inves-
teringen in het binnenland, overheidsconsumptie en even-
tuele netto-investeringen in het buitenland (bestedingen)
anderzijds.
‘) Jiezc bronnen zijn vnl. een artikel van Prof. Bauclimuin in liet
,,Bulletin cle I’Institut cle Reclierches économniques et sociales”
over ,,Prix, coi’somnmation, balance
CL
revenus”, Mei 1950 en het
oulaflgS verschenen rapport van de ,,Econoitiie Conimissioû for
Europe” (Economie Survey of Europe in 1949″, Genôve 1950),
terwijl voorts gebruik is geiiiaakt van du cijfers beLreffede de Bel-gische overheidsinkomsten en_-uitgaven en de officiële statistische
gegevens.
‘) ,,Hct Belgische wonder”, in ,,De Eeonomist” van Maart4950.
De vergelijking met 1948 en ‘met Nederland is samen-
gevat in een tabel, die, voor zover nodig, van commentaar
is vooi’zien. ‘ – . –
Confrontatie oan ,niddelen
t
en bestedingen.
Men zie hiei’voor de onderstaande opstelling, waarvan
de posten afzonderlijk zullen \vorden’ verantwoord.
(in frs mnrcl)
Nationaal inkomen
Oezinsconsumptie
……..220
(,,factor cosLs’) …….253
Netto-investeringen in hei
–
Kostprijsverhogende .
binhenland
………18
belastingen minus sub-
‘
Ovei’heidsconsumptie. …. 37
sidies
…………..28
Ne1to-investcringen iii hel
buitenland ………….6
Het
nationaal inkomen
wordt door Prof. Baudhuin ge-
i’aamd op fi’s 249,1 mrd. Otn tot een met het overeenkom-
stige Nederlandse cijfer vergelijkbare grootheid te komen,
zijn hierin enkele correcties aangebracht, welke betrekking
hebben op de rente op overheidsschuld, de prijssubsidies
en het overgedragen inkomen.
Na deze correcties , wegen definitieverschil komt het
nationaal inkomen op frs 253,3 mrd..
De posten, welke op dè
Ouerheid
betrekking hebben,
zijn ontleend aan cle begroting-1949, doch waar nodig
gecorrigderd aan de hand van de begroting voor 1950 (om
dichter bij de nacalculatiecijfers voor 1949 te komen).
Wat de
netlo-inoesteringen
in het
binnenland
betreft,
zijn de hruto-bedm’agen geëxtrapoleerd aan de hand van
een berekende investeringsindex en de prijsontwikkeling,
met 1948 als uitgangsbasis, terwijl de afschrijvingen geëx-
trapoleerd zijn van 1947 uit aan de hand van de groei van
het productie-apparaat en de prijsontwikkeling.
De
netto-inresteringen
in het
buitenland
(di. het betalings-
balansoverschot) zijn door Prof. Baudhuin geschat. De
dooi’ hem opgestelde lopende betalingsbalans is een gecon-
solideerde staat voor België en Luxemburg. Aangenomen is evenwel, dat het uitlichterf van de Luxemburgse cijfers
op het
saldo
geen invloed heeft.
De
gezinsconscemptie
is in de gegeven opstelling als rest-
post gevonden. Prof. Baudhuin komt na een zelfstandigë
berekening tot frs 217 mrd. lIet verschil met de hiem’vdér
berekende uitkomst (nog geen 11 pCt) wordtnog kleiner,
wanneer we het registratierecht (ca frs 2 mrd), dat dooi’
Prof. Baudhuin tot de. directe belastingen is gerékend,
odder de indirecte belastingen opnemen en dus groten-
deels bij de gezinsconsumptie voegen. Beide ramingen bevestigen elkaar dus in belanrïjke mate.
De bestedingen kunnen worden uitgedrukt als percen-
tages van het nationaal inkomen (tegen marktprijzen).
Ter vergelijking is een overeenkomstig staatje voor 1948
opgenomen.
1949
1948
Gezinsconsumptie
………………….78
‘
81
Netto-investeringen binnenland ……….7
8
Overheiclsconsumptie
………………13
42
Netto-investeringen buitenland ……….
2
– 1
100
100
Blijkbaar is de omslag van het betalingshalantekom-t
in een be tali ngsbalansoverschot vooral ten laste van de
gezinsconsumplie gekomen.
Vergelijking niet 194$ en met Nederland.
De gegevens zijn in het hiervolgende staatje vei’val,
waarbij voor de indices de cijfers van 1.94 op 100 zijms
gesteld.
•
België
Nederland
Index industriële productie …………..
” 102
111,5
Index induslriëlc arbeidsproductiviteit ….
109(E.C.E.)l06 Werkloosheid (pCt van totale beroepsbevol-
king)
………………………….5,0
1,0
Index reële nationaal inkomen per hoofd . .
101,5
408
Index reële gezinsconsuinptie per hoofd … 98,5
07
Verhouding absolute reële consumliptic per –
hoofd (België : Nederland) …………111 ‘
100
Loonquote
(pCi
van’ nationaal inkomen) .
53
55
Netto-investeringen in liet binnenland (pCt
van nationaal inkomen)
…………..7
.
17
Betalingsbalanssaldo (pCt ‘van nationaal in-
komen)
…… . …………………..
/
2
– 2
/
544
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
5 Juli 1950
•
l-let verschil in ontwikkeling van cle
indusi,’iële pro-
ductie
en het
reële nationaal inkomen
in beide landen is,
gezien het verschil in de index der arbeidsproductiviteit,
toe te schrijven aan de uiteehiopende ontwikkeling der
werkgelegenheid. De daling van de werkgelegenheid is
echter sterker geweest dan de daling der industriële pro-
ductie. Dit blijkt uit de stijging van de
industriële arbeid
s-
productioiteit.
Deze is zelfs zeer hanzienlijk opgelopén,
mede in vrgelijking met Nederland. ‘De verklaring van
dit verschijnsel moet waarschijnlijk hoofdzakelijk worden
gezocht in het feit., dat de ontslagen arbeiders, wat hun prestaties betreft, doorgaans marginaal zijn. Uit het ge-
noemde E.G.E.-rapport blijkt ook, dat in de werkloos-
heidslanden (België, Italië en West-Duitsland) de indus-
triële arbeidsproductiviteit in 1949 sterker is gestegen
danin 1948, terwijl in alle overige Europese landen de
stijging is verlangzaamd. Dit werpt meteen enig licht
op de in Nederland nog steeds, vergeleken met véôr de
oorlog, ongeveer 10 pCt achterblijvende industriële ar
beidsproductiviteit.
De reële gezinsconsun-iptie per hoofd
is in beide landen
teruggelopen, waarvan, eveneens in .beide landen, de
betalingsbalans (in Nederland mede dc binnenlandse
netto-investeringen) in sterke mate heeft geprofiteerd.
Als gevolg van de iets grotere daling in Nederland is de
verhouding van de
absolute consumptie
per hoofd in beide
landen voor België nog gunstiger geworden, en dat on-
danks de in België relatief bijna viermaal zo grote werk-
loosheid.
Wat de
loonquote
betreft is het merkwaardig, dat niet-
tegenstaande het vrij grote onderscheid in de gevoerde
economische en sociale politiek en het verschil in relatieve
werkgelegenheid het aandeel van
1
de lonen (in de ruimste
zin) in het nationaal inkomen slechts weinig uiteenloopt.
1-let verschil in de
inoesteringsquote
moet vooral worden
verklaard uit de uiteenlopende bevolkingsontwikkeling,
doch ook dan is het Belgische cijfer vrij laag te noemen.
Slotopmerkingen.
Spectaculaire conclusies volgen dus uit deze cijfermatige
vergelijking,nit. De Belgische volkshuishouding ziet er
ongeveer uit zoals men zou hebben verwacht: Zwakke
punten zijn de werkloosheid en het lage inivesterings-
niveau, welke uiteraard nauw met elkaar samenhangen.
In het licht van de hier berekende uitkomsten lijkt
het niet onmogelijk deze punten te redresseren. Schema-
tisch gezien zou men zich de volgende ontwikkeling kun-
nen denken: opvoering van de investeringen, hetgeen
als consequentie zou hebben stijging van werkgelegen-
heid, productie en invoer, en verder, om de betalings-,
balans sluitend te houden, verhoging van de uitvoer.
Dit laatste ,zou kunnen worden bekostigd uit de als
gevolg van de verhoging van investeringen en werkge-
legenheid stijgende productie en
–
desnoods uit de thans
vrij hoge consumptie. De stijging van de uitvoer zal ver-
moedelijk min of meer in de pas kunnen lopen met de stij-
ging van de invoer, omdat verschillende landen hun’aan-
kopen in België uit valuta-overwegingen hebben beperkt.
Hoe dit alles economisch-politiek zou kunnen worden
verwezenlijkt en met name welke -,,handles” men voor
een dergelijke politiek ter beschikking heeft, is een tweede vraag. Misschien valt het meeste te zeggen voor een recht-
streekse bevordering van particuliere investeringen. 1-let
genoemde E.G.E.-rapport suggereert in dit verband een
subsidiestelsel. Een dergelijke politiek zou uiteraard in overleg met dd overige Beneluxlanden en de O.E.E.C.
moeten worden gevoerd.
‘s-Gravenhage.
F. FIARTOG, cc. drs.
GELD- EN KAPITAALMARKT.
i)e geidmarkt.
De geldmarkt vertoonde -in de afgelopen week alle
kenmerken, welke zich bij een naderende maandultimo,
met de daraan- verbonden behoefte aan chartaal geld,
plegen voor te doen. De callgeldrente steeg tot If pct, en
Juli t/rn Januaripromessen waren sterk aangeboden
tegen 14 pCt, op welk rentepeil ook enige transacties
plaatsvonden. lIet langer lopende papier noteerde prac-
tich i?/ pCt. 1-loe lang deze krappe geldmarktpositie zal
voortduren, valt moeilijk te voorzien, maar wel dient er
rekening mede te worden gehouden, dat in de maand
Juli slechts een zeer gering bedrag aan schatkistpromessen
komt te vervallen.
De kapitaalnutrkt.
De dalende beweging van de aandelenkoersen ontving
gedurende deze week een versterking ten gevolge.van de
politieke ontwikkeling in het verre Oosten. 1-loewel de
invloed hiervan op buitenlandse beurzen veel gepronon-
ceerder was dan in Amsterdam, onderging toch de gehele
markt de ïnvlôed van de koersdaling voor Indonesische
en internationalè fondsen. Vermoedelijk heeft hij de
koersdaling niet alleen het toegenomen risico voor deze
groepen van fondsen gewerkt, maar eveneens de in tijden
van politieke spanning als regel waarnembare voorkeur
voor het bezit aan geld, daar ook de obligatiekoersen een
daling vertoonden. Onderstaande tabel verschaft van
het koersverloop van de verschillende fondsen een indruk.
Aand. indexcijfers
23 Juni 1950
80 Juni 1950
Algemeen
………………..
146,2 143,5
Industrie
….. ……..
………
211,4 208,8
Scheepvaart
…………………
136,9
134,3
Banken
.
.
.
………………..
121,1
119,3
Indon.
aandelen
…………..
52,6
50,5
Aandelen
A.K.0.
………
……………
169 170:
Philips
…………………….
230k
223
Unilever
………………….
20hl
1961.
H.A.L
.
……………………
144
142k
Amsterdam Rubber
………….
122k
117-
H.V.A.
………………..
……
125-
119
4
Kon.
Petroleum
…………..
269k
263
:
k
Staatsobligaties
21
pCt
N.W.S .
…………….
804
3
3-3-
.
pCt
1947
…………….
98/16
984- 3 pCt Invest. cert.
……….
..993 I16
99
3 pCt dollarlening
…………98
97
STATISTIEKEN.
FEDERAL RESERVE
BANKS.
(Voornaamste posten in millioenen dollars).
Metaalvoorraad
Other
U.S. Oovt
Totaal
Goudcer-
Data
cash
securities
titicaten,
31
Dec.
1948 18.381
1
17.587
268
23.350
1
Juni
1950
22.998
1
22.477
,
982 17.389
8 Juni
1950
22.998
1
22.473
180
17.672
15 Juni
1950
22.995
j
22.471
199
17.693
Deposito’s
–
F.R.-bil-
1′,Tember-
Data
jetten
In
circulatie
Totaaf
Govt
banks
31
Dec.
1946
24.945
1
17.353
1
16.139
1
Juni
1950
22.836
1
17.655
1
587
15.8-14
.8 Juni
1950
22.831
17.859
1
472
16.067
15 Juni
1950
22.768
18.075e
j
319
16.309
r
r
5
Juli 1950
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
–
545
DE NEDERLANDSCHE BANK.
NATIONALE BANK VAN BELGIË.
(Voornaamste posten in duizenden guldens).
(Voornaamste posten in millioenen franes).
11
.
.0
.0
0
–
0 0
0
0
-0
.0
0
.-
.
°
0E
0
00
O’
000
0
,
30
Dec. ’46
700.876
4.434.780
100.816
153.109
2.744.151
22 Mei
’50
‘884.033
79.547
937.520
143.100
2.878.095
30 Mei
’50
884.585
60.592
988.101
147.378
2.917.384
5 Juni ’50
884.300 62.058
978.557 540.496
2.851.357
12 Juni ’50
884.464
101.506
970.268
142.304
2.824.067
19 Juni ’50
884.601
102.054
1.062.126
140.296
2.802.363
26 Juni ’50
884.726.
142.282
960.376
143.781
2.817.746
3
Juli
’50
884.829
164.381
926.674 153.252 2.910.922
Saldi in rekening courant
,nw
1
00
3)
p
4
.00
33
.0
Mo
30Dec.’46
22 Mei
’50 471.992 762.205
1.800 29.466
423.180
545.949
30 Mei
’50
408.581
794635
1.814 29.509
437.942
568.027
5 Juni ’50
421.736
794635
1.841
30.054
454.453
583.616
12 Juni ’50
456.186
794.635
2.331
26.724
466.774
607.013
19
Juni ’50
456.009 794.635
2.331
51.628
471.711
690.479
26
Juni ’50
414.868
72.652
2.277
34.765
403.032
647.876
3
Juli
’50
248.907
911.425
2.735
27.873 482.330 608.556
DE JAVASCLLE,BAIJI{.
(Voornaamste posten in duizenden guldens).
Data
O30
to
0
8
.0 ..
‘o,
0i2
N
o33o
4,
0
eo
,.
o
31
Mrt
’47
477.080
35.363
33.256
85.402
255.201
24
Mei
’50
674.695
59.053
14.714
165.317
1.657.956
31 Mei
’50
674.695
60.493
14.842
170.902
1.673.846
7
Juni
’50
674.695
61.289
14.867
162.091
1.732.043
Bankbiljetten
Rekening courant
in omloop
saldi
Data
1
oc.._I
0″
,
cd
1
31 Mrt
’47
453.816 1
–
–
–
503.718
24Mei
’50
110.906
1.526.650
–
–
655.485
31 Mei
’50
111.106 11.535.838
,-
–
655.993
7 Juni
’50
103.922
1.565.778
–
–
674.587
Muntbiljetteneirculatie per 31 Mrt 1947 f 646.830.979. Muntbiljettencirculatie per 24 Mei 1950 f 371.975.396.
Muntbiljettencireulatie per 31 Mei 1950 f 360.794.436,50
Muntbiljettencireulatie per 7 Juli 1950 f342.019.462,50
BANK
VAN
ENGELAND.
(Voornaamste nosten in millioenen ponden).
33
–
0
,3
3433
Id
•=
-.0
bO
oo
0-‘
-‘
–
0
=0
.E
25
Dec. ’46
0,2
1.449,1
1.450
1;428,2
22,1
1,3
7
Juni ’50
0,4
1.299,2
1.300′
1.289,6
10,7
6,3
14
Juni ’50
0,4
1.299,3
1.300
1.291,4
8,9
6,4
21
Juni’SO
0,4
1.299,3
1.300
.1.289,2
11,1
6,5
Other Seeurities
‘Deposits
–
33
00
•
33
33
33
-‘
.
–
‘
0•’
0
33
34°
33
lB
.
–
t
-4
0
.
0
0
04)
33
13
P6
25 Dec.’46
311,8
13,6
15.8
346,5
10,3
–
278,9
7
Juni ’50
55-1,3
15,9
24,0
590,1
12,1
196,2
285,9
14
Juni ’50
554,8
12,5
23,3
587,9
13,4
196,2
285,1
21
Juni ’50
550,9
14,3
‘ 23,7
588,4
‘12,7
196,2
287,8
0,
0..
0
o.33
4L’,n
‘
0
‘
oG’
4)
Is
0
16
Sept.
1948
28.136
11.042
427
9.986
303
414
17 Mei
1950
29.747
7.667
1.417
11.583
320
406
24 Mei
1950
29.716
7.663
1.081
.
11.594
247
398
1
Juni
1950
29.611
8.428
1.028
12.504
303
362
S Juni
1950
29.601
8.803
1.359
41.877
251
353
15 Juni
1950
29.566
8.782
1.162
10.919
305
351
Rekening courant saldi
0
33
—
ri
–
4
0
Pq
04)
0
.
o
.0
1/)
IR
Sept.
1948
657
91.729
81.568
22
2.425
6.251
17 Mei
1950
1.038
94.201
85.062
186
2.120
5.223
24 Mei
1950
1.044
93.462
84.794
177
1.819
.
4.882
1 Juni
1950
1.046
94092
86.223
158
1.796
4.820
8 Juni
1950
1.049
94.690
85.917
168
1.734
4.871
15 Juni
1950
1.051
93.644
85.166
131
1.663
4.568
BANK VAN FRANKRIJK.
(Vooinaamste posten in millioenen francs).
o
Voorschotten aan de Staat
33
o
Data
3
bo
.-
‘3
33
26 Dec.
1946
94.817
118.302
59.449
67.900
426.000
25 Mei
1950
52.981
382.937
125.042
167.700
426.000
1
Juni
1950
52.981
371.231
125.042
168.700
626.000
8 Juni
1950
52.981
382.752
125.062
162.600
426.000
15 Juni
1950
52.981
373.035
125.042
164.100
426.000
Deposito’s
Bankbil-
Data
jetten-
ACOI’ds 1
circulatie
Totaal
Staat
de coöp.
Diversen
Ocono-
i
mique
26 Dec.
1946
721.865
1
63.
13658
1
25 Mei
1950
1.324.533
12.265
1
17
21.927
110.321
1
Juni
1950
1.360.550
1119.618
1
16
6.778
112.823
8
Juni
1950
1.360.688
1122.794
1
46
11.514
111.233
15
Juni
1950
1.344.995
122595
76
11.516
111.003
WERKLOOSHEID EN WERKVERRUIIMING
IN NEDERLAND 1)
Maand
Geheel
Geheel
GergisLreerde
_______________________
arbeiders
‘)
werklozen
1 wachtgelders
D.U.W.-
30 Juni
1945
112.622
120.800
8
)
18.300 ‘)
29 Juni
1946
45.953
13.382
30.693
31 Maart 1949
39.025
791
27.520
30 April
1949,
36.909
903
23.571
31
Mei
1949
35.111
1.247
19.973
30
Juni
1949
31.855
723
16.871
31
Juli
1949
‘
33.162
611
12.656
31 Aug.
1949
37.344
715
12.628
30 Sept.
1949
38.255
184
8.831
31
Oct.’
1949
42.119
498
12.388
30 Nov.
1949
47.837
615
19.415
31
Dec.
1949
59.935
”
824
27.927
31
Jan.
1950
75.819
1.756
31.844
28 Febr.
1950
,
71.332
2.110
33.630
31 Mrt
1950
57.562
2.333
31.747
30 April
1950
59.200 3)
3.100
8
)
28.400 3)
31
Mei.
1950
53.600 ‘)
.
500′)
22.500 ‘)
‘) Bronnen: ,,Maandschrift van het CBS.” en ,,Statistïsch Bulle-
tin van het C.B.S.”; gegevens van cle arbeidsbureaux.
‘) mcl. vorstwerklozen, zieken, arbeiders, die ongevallen uit-
kering ontvingen, benevens een aantal personen, dat in het
,,vrije bedrijf” werk vond, zonder dat de arbeidsbureaux hiervan
tijdig berieht ontvingen.
8)
Schattingen.
.
,
540
•
ECONOMISCH-STATISTISC1E BERICHTEN
.
Juli 1950
STAND VAN
‘S
RiJKS KAS.
‘
NATIONALE BANK VAN ZWITSERLANI.
(Voornaamste posten in millioenen franes).
V o r d e r i n g e n
15 Juni 1950
7 Juni 1950
.
Data
–
.
o
+
.-
–
0
•-
.
.
.
saldo van
•
s Rks Schatkist
–
bij
De Nederi. Bank N.V.
t
441.935.70I,49
T
448.102.7H,95
.-
.
.
o
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
.
.
.
.
bij
de Bank voor Neder-
31
Dec.
1946
4.949,9
158,0 238,7
52,7
•
4.090,7
f.163,7
lanUsche
Gemeenten
349.276,12
,,
518.33,10
K asvor en
6kkin
ege
S
cr
–
,
.
31 Mei
1950
6.239,1
298,1
90,2
41,3
4.242,6
2.062,1
h
1
aa
e
_
–
7
3uni 1950
6.239,9
297,1
91,2
41,3
.
.168,0
2.209,8•
btnd
15 Juni 1950
6.238,1
296,5
90,1
41,3
4.121,4 2.265,5
Daggeidiening
tegen
onder-
•
-,———.
pand
–
–
Saldo
der postrekeningen van
–
ENIOE LNIJEXCIJFERS VAN DE INDUSTRIËLE ‘PRODUCTIE Rijkscomptabelen
252.789.083,94
,,
236.406.242,12
IN NEDERLAND
.
Voorscholten op uil. MeL, resp April
1950 aan de geirieen-
tenvegefls aan haartjit te
‘
keren belastingen
1938
–
ioo
.
.’
Vordering in rek. courant op:
/
‘
•
_
,,
53.455.002,15
V.S. 1ndonesi
……..
…..
53.455.002,15
29.247.107,31
,,
29.247.107,31
Algeni.
productio-itidex
,
.
.
ko
Suriname
……………..
Ned. Antillen
….
van
do Industrie
.’.
. .
94
11
3
126
137
rj
126
ii
liet Algemeen Burgerlijk Pen-
75 82 87
01
93 85
98
85
–
Elcctriciteit
afgeleverd
‘
Het staatsbedrijf der
P.,
T
aan het net
142
173
196
252
251
219
227
206
sioenfonds
………………….
en T
98
120
‘124
137
147
129
140
137
Andere staatsbedrijven
en
in-
•
.
‘
Stikstofmeststoffen
. .
67
82
88
102
109
98
116
125
stellingen
……………..
514.346.709,57
,,
514.360.032,06
Gas
……………….
Ruwijzer
…………..
Walsproducten van
ijzer en staal ‘)
.
. . .
108
165
137
210
162
‘
270
156
300
201
256
183
273
203
349
188
.
v
e r p 1 i c ii t t n g e n
.
.
Metselstenen
67
122
1 14
129
69
93
153
424
104
127
110 116
153
113
121
169
77
109′
211
129
113
194
92
Voorschot
door
De
Nederi.
.
.
Bank
?LV.
verstrekt
. . . .
–
–
DeurOfi
57
110
109
107
126
111
127 128
‘Neder-
Voorschot,
door
1)e
Steenkolen
………….
Rubber
(gehele indus-
lancische
Bank
N.V.
in
200
288
261
332
3
319 348
rekening courant
verstrekt
Courantenpapier
. . .
40
81,
81
67 83 83
107
Scbuld aan de Bankivoor Ne-
Katoen- en linnenweve-
derlandsche Gemeenten
. .
omloop
1
–
2.110.399.300-
–
2097.501.000,-
Rijwielen
…………
Cement
…………..
,
……….
Pridotage-industrie
..
13
11
.
……………..
trietak)
……….
110
137
130
‘128
‘156.
‘149
179
Nederlandsche
Bank
N.V.
00
114 127
122
103
111
77
1ngevole
overeenkomst
“..
van 26 F’ebruari 1947
….
1350.000.000,-
, ,1350.000.000,-
Schoenen
.
……….
Sigaretten
3)
……..
‘
1
100
115
112
122
103
121
120
Scbatkistpromessen. in omloop
.
.
Sigaren
3)
……
Boter
……………..52
Margarine
……….
.
09
149
.70
83
203
60
232
53
257
51
84
106
(rechtstreeks bij De Nederi.
Kaas
……………
.51
77
102
70
48
37
91
116
Flank N.V.is geplaatst nihil)
/5,482,3 mln, wo. garantie
,
‘
‘)
Bron: C.B.S.;
betekent:,
de
gegevens
ontbreken
gecor-
Bretton
\Voods 11.245 mln ,,4237.300.000,-
,,4247.500.000,-
rigeerde
gegevens zijn cursief
g’edrukt. Oaggeldleningen
–
–
‘)
1940
=
100
Sluntbiljetten in omloop
….
138.208.546,-
,,
139.179.485,-
3)
1948
=
100.
Schuld op uit. Me,,
–
‘
WERKLOOShEID
IN
BELGIË
).
…
.
.
Geheel
Gedeeltelijk
wegens aan haar uit te keren
‘belastingen
……………
‘
141.652.354,73
,,
138.679.229,78
Schuld
in
rek, courant
aan:
.
Maand werkloos
en
toevallig
V.S. Indonesil
– –
.
werkloos
Suriname
…………..
–
…
13.144.247,68
,,
13.144.247,68
Augustus
1948
……………..
74.292
48257
Ned.
Antillen
:
……….
Het Algemeen Burgerlijk Pen-
sioenfonds
……..
31 936 949 60 26 880 784 60
b
Oeober. er
81
87.604 44.797
liet
staatsbedrijf
der
1′.,
T.
240.097.985,08
,,
297.897.906,42
–
mbe
1723
en’…
………..
…….
….
Andere
staatsbedrijven
Schuld
aan
diverse instellin-
–
‘.
172.212
64.701
gen In rekening met ‘s Rijks
,
….
167.488
52.438
Schatkist
…….
……….
1131.468.353,77
,,1138.712138,33
158.445 54.172
J’Ufli
158.873
56443
December
‘
….
Maart
4949
……………….
Juli
158.954 61.515
April
………………..
Mei
.
……………….
154.011
60.672
ENIGE INDEXCIJFERS
VAN
DE INDUSTRIËLE
PRODUCTIE
164.032
‘
64.361
IN BELGIË
ri’
.
Augustus
‘
……………….
September
………………
October
………………
196.463
54.614
November
………………
December
……………..
.
:
:.:
:
:
:
:
:
:
:
:
:
::
:
‘
210.403
.
202:116
48.984
62.959
.
–
‘92.872
1938
=
100
Aug.
1949
Sept.
1949
Oct.
1949
Nov.
1949
Dec.
1949
Jan.
1.950
Febr.
Mrt.
‘)
Bron:
,,Statistisch
Bulletin”
van het Nationaal
Instituut
Algemene index
v.
d
voor de Statistiek.
Steenkool
…..
‘
102,6
,
1N
EN UITVOER ‘VAN
BELGIË’).
k5
. :. :::
91,9
Cement
……….
104,5 115,8 117,9 109,3
95,4
79,6
.
.
.
‘
.
io
er
.
ûitvoer
Saldo
‘Waarde
‘
.
Gewicht
Gewicht
Waarde
aan
‘
in
(lui-
in mil-
in dui-
in mii-
Waarde
in mii-
‘143,0 160,1
Afgewerkt staal
. . . .
154,8 146,5 148,8 139,4 160,24155,2
,
Afgewerkt ijzer
. . . .
10,8
70,9
89,7
65,8
70,1
1
62,7
77
1
8
.
86,8
zenden
lioenen
zenden
lioenen
lioenen
ind.prod. ‘) …….103
108
109
zol
114
112
106
Vlas (spinnerij)
. . .
88,8
98,3 102,8
94,7 109,7122,1 113,0
.
tonnen
franes
tonnen
frans
franes
_________________
.
Vlas
(weverij)
47,3
61,8
64,4
65,1
75,8
81,1
80,3
.
…
Katoen (spinnerij)
109,8 122,9 119,4 445,0 125,1 123,2 123,0
.
Katoen
(weverij)
. .
413,2 125,4 125,1 124,2 ‘134,3 138,3 141,0
•
‘
alaandgcin’36/’38
2.868
.
‘
2.019
1.912
4:859
–
160
Maandgem.’47
. .
2.322
7.130
1.070
5.138
-1.992
Ruw
ijzer
…….
…127,5 131,7 137,1 133,0 142,4 ‘1/,9,7 134,2 153,5
Wol
(kamwol, spin-
Maandgem.’48
. .
2.432
7.293
1.258
6.177
+1.116
Ruw
staal
………138,2 145,8 149,6 146,7 162,3 168,6 145,9 164,4
neru)
………..
139,6 158,9 156,3153,8 178,3 153,1 1 59,7
.
132,1148,5 150,2 145,4
1
59,0 154,7 156,5
Maandgeni.’49
. .
2.295
6.810
4.210
6.6/iO
–
161
Wol
(weverij)
. . . .
ju
–
1949
. .
2.241′)
6.234′)
1.234
2
)
7.060
2
)
+
826
2
)
Aug.
1949
. .
2.258
2
)
6.428
2
)
1.184
2
)
6.049
1
)
–
379
1
)
.
Sept:
1949
. .
2:162′)
6.407)
1.255
1
)
6.223
2
)
–
184
2
)
Vlakgias
…………44,4
57,5
64,7
67,5
79,1
78,1
68,2
.
Holgias
…………96,6
97,6
68,6
47,8
66,4
65,7
‘
67,4
.
Margarine
……..
104,6
100,0
103,0 106,8J106,8
.
‘
Oct’:
‘
1949
. .
2.2562)
6.595
1
)
1.2032)
5.8362)
–
7592)
Papier ………….144,7 452,1
146,9 109.3 155,6 150,6 143,1
.
1
Geraffineerde suiker
68,0
73,0
87,8 103,9 ‘102,6
81,0
7,0
86,9
38,9
51,5
55,2
66,0
58,5
46,7
29,9
31,0
.
Nov.
‘4949
. .
2.2971)
7.0312)
1.2052)
5.643′)
-1.388′)
Dec.
‘1949
2.331
7.941
‘1.338
6.331
-1.610
Sigaren
……….
..
Sigaretten
………150,8 132,7 128,1 113,5,11.0,4111,3116,7 113,7
.
.
Jan.
1950
. .
2.124
6.959
1.496
6.661
–
298
Febr.
1950
. .
1.817
6.541
1.059
.
5.938
–
603
‘)
Bron: ,,Statistisch Bulletin” van het Nationaal Instituut
‘voor
Maart
1950
. .
2.552
8.148
1.536
•
7.480
–
668
de Statistiek;
.
betekent: gegevens ontbreken; gecorrigeerde
ge-
St
1
atistisch
Bulletin’
van
het
Nationaal Instltuu
‘
t
gevens zijn cursief gedrukt.
‘
voor de Statistiek.
‘)
Indexcijfer Ministerie van Economische Zaken: 1938 =
1.00.
.4,
‘
‘)
Gecorrigeerde gegevens.
.
71
116
2676
1
2642
?747
2758
105
94
27
29
118 ‘
128
55
56
665
681
28.
26
0
30
723 737
13
14
1
1
789 1 3817
2372 2362
2971
2974
6
5
7
5
292
291
408 409
2
4
21
5
56
70′
89
112
1 1 1
1
160
160
211
1
‘211
79
79
100
100
68 2981 3789 3817
GOUDPRODUCTIJ6′).
(in mln dollars van circa $ 35 per ounce rijn).
1
-,
Jaar
Zuid-
1
Veren
1,
Canada Austra- Totaal ge
li6
t
Afrika
Staten’)
J)
rappor-
teerd’)
1939
468,8 196,4
178,3
57,6
1.031,7
1940
691,6
210,1
185,9
57,5
1.106,4
1941
504,3
209,2
187,1
52,4
1.110,4
1942
494,4
1310
169,4 40,4
982,1
1943
448,2
48,8
127,8
26,3
774,
1944
429,8
35,8
,
102,3 23,0 701,5
1945
427,9
32,5 94,4
23,0
683,0
1946
417,6
.
51,2
99,1
28,9
697,0
1947
……•
392,0 75,8
107,5
32,8
705,5
1948
405,5
.
70,9
123,5
31,2
728,1
‘)
1949
409,7
69,9
143,9
Febr.
31,0
3,9
10,8 2,3
6)
56,3
6)
Mrt
34,6
5,5
12,0
2,4
‘)
62,2
April
33,4
‘
5,7
11,4
2;5
6)
60,8′)
Mei
34,3
5,6
11,6
2,5
63,2
1
)
Juni
34;8
5,5
12,0
3,7
6)
64,8
Juli
35 5
5,7
11,4
2,3
63,1
Aug.
/
35,7
6,5
12,6
2,5
66,2
Sept.
34,8
6,2
12,8
2,6
65,4
Oct.
34,7
7,3
12,8
2,7.
Nov.
34,0
7,4
42,7
29
Dec.
•
34,0
6,6
13,1
1950 Jan.
34,2
5,9 12,4
Febr.
32,0
5,5
‘)
Ontleend aan: ,,Federal Reserve Bulletin”.
‘)
Exclusief Sovjet Rus1and
..
–
‘)
Inclusief
Philippijnen.
Jaarcijfers
zijn-schattingen
van de
,,U.S. Mint”; maandcijfers worden
gerapporteerd
door het ,,Ameri-
can Bureau of Metal Statistics”.
‘)
Gerapporteerd
door
,,Commonweaith Burèau of Census and
Statistics”; van 1946 af onderhevig aan eventuele
revisie.
‘)
Gecorrigeerd.
GECOMBINEERDE MAANDSTAAT VAN DE DRIE NEDER-
LANDSE GROTE BANKEN EN VAN HET NEDER-
iAI1DSE BEDRIJF VAN DE NEDERLANDSCHE
HANDEL-MAATSCHAPPIJ.
Nederi. Nederi.
Banken
Banken
– en Ned.
–
Handel-Mij.
(In millioenen guldens)
30
31
30
31
Apr.
Mei
Apr.
Mei
1950
1950
1950
1950
Activa: Kas, kassiers en daggeldieningen
55
.94
Ned.
schatkistpapier
………..
2090
2056
2145
2150
Ander overheidspapier
.60
55
Wissels
………………..
23.
26
Bankiers in binnen- en buitenland
84
85
Proloi’g.en voorsch.tegen effecten
43
45
210
211
Debiteuren
…….. ……..
572
Effecten en synditaten
.563
23
.
21
Deelnemingen (incl.voorschotten)
19
19
Gebouwen
Diverse rekeningen
……….
Belegde bestemmingsreserven.
Passiva:
Crediteuren
…………….
Wissels
………………..
Deposito’s op termijn
……..
Kassiers en genomen daggeldi.
Diverse rekeningen
…………..
Bestemmingsreserven
Aandelenkapitaal
Reserve
……………….
.-
FRESE&. HOGEWEG
ACCOUNTANTS
vragen voor spoedige uitzending
naar hun kantoor te Djakarta een
AC.CÖUNTANT
Brieven aan het kantoor te
Amsterdam, Heiengracht
477.
Grote productie- en exportzaak in het Zuiden des
lands zoekt
Assistent
der Commerciële Directie
Uitvoerige sollicitaties worden ingewacht van cancli-
daten tot 35 jaar, R. K., welke beschikken over een
ruime exportoriëntatie, verkregen in bankwezen, scheep-
vaart of internationale handelszaken.
Er, onder no. ESB 1778, bur. v. d. bi., Postbus 42,
Schiedam.
Grote BankinstelliÇig te Amsterdam vraagt
Aeeôuntant
1
(lid N.I.V.A. of V.A.G.A.)
met enige jaren ervaring in het zelfstandig verrichten van onderzoeken; niet ouder dan 40 jaar. Sollicitaties met uitvoerige inlichtingen worden in-
gewacht onder letter D.H.N., Nijgh en van Ditmar,
Amsterdam C.
Groot hi1delskaiitoor ‘te Rotterdam vraagt
Directieseeretars/Admjnjstraleur
t
‘met ruime ervaring op cömmercieel-financieél en ad-
ministratief gebied. Einddiploma H.B.S. of Gymnasium;
leeftijd 30/35 jaar. –
Gegadigden moeten bereid zijn zich aan een psycho-
technisch ondei’zoek te onderwerpen.
Brieven onder no. 3343 Are’s .Adv. Bedr., W. de With-
straat 86a, Rotterdam.
–
WOUDSCHOTEN
Woudenbergse Straatweg 54 te Zeist, groot conferentie-
huis, beschikkend over ruim 50 slaapkamers en 7 slaap-
zalen met samen meer dan 200 bedden, alsmede over
7 vergader- en eetzalen. Rustig gelegen op eigen terrein
– van 50 ha. Per autobus slechts 20 minuten van station –
Utrecht. . Zeer geschikt voor jaarvergaderingen en meer-
daagse conferenties. Aan te vragen bij de Directie
Woudschoten te Zeist. Telefoon Austerlitz K 3439-234.
.7
7
1
1
968 2981
1
J?Iaakt
gebruik
van
onze
speciale rubriek ,,Vacatures” voor het
opröepen van
sollicitanten
voor leidende functis.
Te koop van particulier:
A DVE R TE ER
Auto B.M.W. 1949, met radio, i
spotiights en kachel, kleur
1
IN DE
grijs, 10.800 km gelopen, in
1
riwe staat,
prijs
f
6900.-.
1
Tel. 27839, na 18 uur 49953,
1
ESB
Rotterdam, Postbox 808.
IN DIT BLAD
ADVERTEERT
U
MET SUCCES!!
KETTiNG
FORMULIEREN
LVIIC€
F A B/R
1
E K E N
Ook voor Beschikbare Krachten is een annonce in
,,Economisch-Statistische Berichten” de aangewezen weg. Annonces, waarvan de tekst ‘s Maandags in ons
bezit is, kunnen, plaatsruimte voorbehouden, in het
nummer van dezel(de week worden opgenomen.
LEVENSVERZEKERING
–
MAATSCHAPPIJ
N.V. ROTTERDAMSCHE VERZEKERING..SOCIETEITEN
gevestigd te ROTTERDÂM, Westerstraat 3 (Centru)
m
BALÂNS
op 31 December 1949.
t
Ii.
(RIVUS
.)
Aandeelhouders nog te storten
.
.
f
134.000
Geplaatst Maatschappelijk Kapitaal
.
f
2.500.000
Vaste Eigendommen
………
17.053.000
Extra Reserve ………..
5.360.000
Hypotheken
…………
21.248.000
Deposito en Leningen o/g
……
756.000
Effecten
………….
38.417.000
Premiereserve Eigen Risico
…….
220.579.000
Leningen op Schuldbekentenis
…..31.065.000
Gereserveerde Uitkeringen
……
2.692.000
Polisbeleningen
………..
6.967.000
Saldi Agenten, Inschrijvingen Grootboeken en
Herverz. Mijen en Crediteuren
,,
1.528.000
Schuldregisters
,, 80.344.000
Dividend, Winstaandelen en Tantimes
,,
290.000
Schatkistpapier
.
.
.
.
.
……
30.370.000
Spaarbank voor het Personeel
…..
704.000
Andere Beleggingen
………
2.519.000
Ontvangen Borgstcllingen
……
494.000
Saldi bij Bankiers,
Nog te betalen Onkosten
……
478.000
op Postrekeningen en in Kas
..
2.896.000
Gereserveerd voor Belastingen
…..
205.000
Lopende Renten en Huren
……
2.307,000
Andere Passiva
..
………
66.000
Saldi Agenten, Herverz.Mijen
en Debiteuren
,,
2.168.000
Meubilair en Materieel
.
.
.
..
.
.
..
P.M.
Andere Activa
………….
164.000
[235.652.000
.
f
235.652.000
moo
STATISTICUS
26 jaar,
dipi.
gymn.
B.,
grondige wisk., econ. en boekhoudk.
scholing, enige jaren erv. in leid, functie bij grote instelling,
wenst van betrekking te veranderen.
Br. onder no. ESB
1774,
bur. v. d. blad, Postbus
42,
Schiedam.
Annonces voor het volgend nummer
dienen uiterlijk Maandag 10 Juli a.s. in het bezit te
zijn vn dé administratie, Lange Hoven 141, Schiedam
Economisch – Statistische
Berichten.
Adres voor Nederland: Pieter de Hoochslraat
s,
Rotterdam (W).
Telefoon Redactie en Administratie
38040.
Giro
8408.
Bankiers: R. Mees en Zoenen, Rotterdam.
Redactie-adres
voo,:
Belgi4: Seminarie voor Gespecialiseerde Eko-
nomie,
14,
Universiteitstraat, Gent.
Abonnementen: Pieter de Hoochstraat
5,
Rotterdam (W.).
Bankiers: Banque de Gommerce, Brussel.
A bonnem entsprijs, franco per post, voor Nederland
/
26,—
per jaar,
voor België/Lv,xemburg f
28,-
per jaar, te voldoen door storting van de tegenwaarde in Belgische francs bij de Banque de Commerce te Brussel
of op haar “Belgische postgiror.ekening no
260:34.
Uniegebieden en Overzeese Rijksdelen (per zeepost)
/
26,—,
overige
landen f
28,–
per jaar.
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts worden
bebindigd per ultimo van het kalenderjaar.
Aangetekende stukken in Nederland aan het Bi3kantoor Westzee-
dijk, Rotterdam (W.).
ADVEItTENTIES.
Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de
Firma H. A. M. Roelants, Lange Haven zr, Schiedam (Telefoon
69300,
toestel
6).
Advertentie-tarief
/
0,40
per mm. Contract-tarieven
op
aanvraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
/ o,6o
per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt zich het recht
voor om advertenties zonder opgaaf van redenen te weigeren.
Losse nummers
75
cents, resp. 12 B. francs.