Ga direct naar de content

Jrg. 35, editie 1713

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 8 1950

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

4

1

E

Berichten.

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCJFN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSÇH ECONOMISCH INSTITUUT

35E
JAARGANG

WOENSDAG 8 MAART 1950

No. 1713

,.

COMMISSIE VAN REDACTIE:

Ch. Glasz; H. TV. Lambers; J. Tinbergen;

F. de Vries; C. van den Berg (secretaris).

Redacteur-Secretaris: A. de T4
7
it.

A.ssïstent-Redtzcteur: J. H. Zoon.

COMMISSIE – VAN ADVIES VOOR BELGIË:

J. E. Mertens; R. Miry; J. van Tichelen; R. Vande putte;

F. Vers ichelen.

Voor de ‘niet gesigneerde artikelen is de commissie van

redactie verantwoordelijk.

Gegevens over adressen, abonnementen enz. op de laatste

bladzijde van dit nummer.

BERICHT.

Aan de ledên van het Nederlandsch Economisch Insti-
tuut wordt beleefd verocht om – voor zover zij dit nog
nipt deden – de contributie voor het jaar 1950

ten be

drage van f $0 v
o
or het binnenland en f 33 voor het bui-
ten1and vddr ultimo Maart a.s. te willen voldoen door
storting op postgirorekening No 8408 of op onze rekening
bij de heren R. Mees & Zoonen, alhier.
Leden in België/Luxemburg kunnen de’ tegenwaarde in
franes van het verschuldigde bedrag storten op onze
rekening hij de Banque de Commerce te Brussel of op haar
I3elgischc postgirörekening No 260.34.

INHOUD:
131z.

De

artik’elen

van

deze

week

………………….
183

Sommaire,

summaries

………………………
1S3
Wïerkgelegenheidspolitiek

(II)

………………..
184

liet investeringsprobleem in Belgisch-Kongo
door Dr
M. van Mee’haeghe

………………………..
185

Rotterdam
Ahoyl
door C.

Verrney ……………..
187

De tegemoetkoming in de,00rlogsschade aan roerende

goederen (T) door Mr .iV

H. lViarda

…………
189

Russische petroleumzorgen
door F. S. Noord hoff ….
191

London Letter
door Henry Ha/ce ………………
193

E e n

stem

u i t

het

bedrijfsleven:
Het ontwerp .,ifuurwct”
door A. 1V. Herm.se

…………-
19
Internationale

notities:
Tien inilliodn

belroeîtige gezinnen in de Verenigde Staten
196
Structuurverandcringcn in Jisdia’s uitvoer

…………..
197
Boekaankondiging:
Jaarboek voor Scheepvaart en Scheepsbouw 1949

……..
197
Geld-‘

en

kapitaalmarkt


……………………
197

Grafieken:

.


Percentage van enkele inkomens, betaald aan inkomsten-
belasting

in

Nederland

…………………………
198
Statistieken:
Jaukstaten

………………………………..
198
Stand

van

‘S
Rijks

………………………….
198
Maandcijfers van de grote J,aiikon in Nederland
……….
199
iienzlne-kleinluan(lelsprijzell in een aantal landen voor en
na de devaluatie

………………………………
199

DEZER DAGEN
roeit men voort, met de riemen, die men heeft of krijgen

kan, maar ook niet harder. Zo heeft Minister Stikker,
namens West-Europa, het in ‘Washington uitgelegd, zo
heeft Nçderland een lening uit Zwitserland verkregen

van frs 50 millioen. En in Indonesië denkt men na over
de besteding van de onlangs verkregen lening van S 100 millioen. Er is daar voor het oveige voorlopig nog meer,
dat te denken geeft.

In Groot-Brittannië is het nieuwe Labour-kabinet
– met dezelfde figuren op alle_ belangrijke plaatsen in
de boot – bedachtzaam van wal gestôken. Maar ge-

ruisloos heeft men de riemen niet ingelegd; de hinderpaal
van de nationalisatie der ijzel’- en staalindustrie kon
niet worden vermeden. Heeft men de boot hierop meteen
in het riet laten schieten?

Ook bij een fikse afstoot zal het moeilijk zijn behoorlijk
op slag te komen. Er is een aangroeisel uit de vorige
periode, dat toch de vaart uit het schip zou kunnen halen.

De Regering staat ineens tegenover de consequenties van de voor de verkizingen met moeite voorlopig ge-
consolideerde loonpolitiek, in casu de nog juist door de
centrale der vakverenigingen goedgekeurde loonstop.
Er i’s echter een critiek punt op de peilschaal van de
kosten van levensonderhoud, nl. 118; vastgelegd. Wordt
dit benaderd, dan raken vele looncontracten van afzn-

derlijke bedrijfstakken op drift. En te midden van deze
beweging zou uiterst bedachtzaam manoeuvreren wel-‘
haast onmogelijk worden.

Temeer daar een andere stui.frman hunkert, in tegen-
stelling tot Frankrijk. Daar is nog steeds een kabinet

Bidault. Vele léden daarvan zullen zich waarschijnlijk
meer voelen als bij de aflossing overgeslagen vuurtoren
wachters dan als kloeke redders. Maar de overeenkomst
met het •Saargebied is tot stand gekomen. 1-let, is niet
verwonderlijk, dat van Duitse zijde vehement wordt
gesprokeh van goed riemen snijden.
Uit andermans leer? De Anierikaanse mijnwerkers
hebben zegevierend gefinished. De staking is beëindigd, doch eerst na een aanzienlijke loonsverhoging. De door-
werking op verdere termijn ten aanzien van de steen-

kolenafzet isnog niet te overzien; op korte termijn zal
de opgehoopte vraag vel tôt een tussenspurt leiden.
Gerede ,afzet, ook yoor vele andere Amerikaanse be-
drijfstakken. Een aantal winstcijfers over 1949 doet zien,
dat de recessie van dat jaar de Amerikaanse economie inderdaad niet van slag had gebracht. Thans schijnt de
beëindiging der’ steenkolenstakiiig een stemming van
fiks ophalen op te vékken.

Zover kunnen India en Pakistan het nog niet brengen.
Niet alleen ove Kashmir, doch ook over de economische
quaesties is de vaart volkomen uit d onderhandelingen.
thans is het zover, dat de stuurlieden de goede voort-
gang menen te bevorderen door elkaar dreigende woorden
toe te
roel)en.
Zou er in de Indische mythologie geen
pendant zijn van het verhaal van de makkers, die Odys-
seus aan Scylla verloor, doordat zij uit vrees niet in staat
waren ‘voortgang te maken?

_
IBM

ROTTERDAMSCHE

BANK

,

CHÈQUE-

EN

BANKGIRO-

VRKEER

250 VESTIGINGEN

IN NEDERLAND

N.V. KONINKLIJKE

NEDERLANDSCHE

ZOUTINDUSTRIE

Boekelo

Hengelo

ZOUTZIEDERIJ

Fabriek van

zoutzuur (alle kwaliteiten)

vloeibaar chloor

chloorbleekloog

naronloog, caustic soda.

II

1

D. BURGER &. ZOON

(gevestigd 1805)J

Telegromadres:

Telefoon:
Burgerson ROTTERDAM
23420-P.O. Box 149
Telex:
20593

CARGADOORS, JEXPEDITEURS, BEVRACHTING,

INTERNATIONALE TRANSPORTEN,

ASSURANTIE, PASSAGE.

AGENTEN VAN:
Coast Lines Seaway (Coast,
Lines, Ltd.)
Continental Seaways Limited.
The Tyne-Tees Steam Ship-
1


ping Co. Ltd.

Newcastle-on-Tyne, Sunder-

land.
Gibson Rankine Line.

Leith, Grangemouth,’ Dundee.
The Clan Line Steamers, Ltd. India, Oost-Afrika, Zuid-
Afrika, Australië.
Port Line, Ltd.

Australië, Nieuw-Zeeland.
Houston Line (London), Ltd. Zuid- en Zuid-Oost-Afrika.
Det Bergenske Dampskibs-
seiskab.

.

West-Noorwegen.
Fred. Olsen & Co.

Oost-Noorwegen.
Stockholms Rederia.ktiebolag

t
Svea.

Oost en Zuid-Zweden.
Finska Angfartygs Aktie-
bolaget.

West en Zuid-Finland.
County Line, Ltd.

Montreal, West St. John, N.B.
Canada Steamship Lines, Ltd, St. Lawrence en Great Lakes.
Cosmopolitan Line.

New York, Boston, Philadel-
phia, Baltimore, Newport

News/Norfolk.
Den Norsk Syd-Amerika
Linje.

Zuid-Amerika en Noord-
Brazilië.
Finland Syd-Amerika Lin,je. Zuid-Amerika. Den Norske Middelliavslin.je
Akt.

Middellandsche Zee en Zwarte
Zeehavens.
Comp. Franco-Neerlandaise. Duinkerken.

LUCHTVAARTLIJNEN:

K. L. M.

A. 0. A.

S. A. S.

en alle I.A.T.A. Luchtvaart Maatschappijen.

IS

A

C

ASSA’

I

INcASSO VAN.

WISSELS EN KWITANTIES

HEERtNGRAcHT 179 • AMSTERDAM-C

DEZE WEEK:

Speciale uitgave:

Handelsbetrekkingen

Oostenrijk—Nederland

* Iedere week ze& veel nieuwe gevraagde offertes
en aanbiedingen van binnen- en buitenland.
Plaats voor export een aanbieding in de rubriek
TRADE OPEN1NQS.

Abonnementsprijs
f15.—
per jaar

KON. NED. BOEKDRUKKERIJ H. A.
M. ROELANTS – SCHIEDAM

Koninklijke

Nederlandsche

Boekdrukkerij

H. A. M. Roelants

Schiedam

8 Maart 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

183

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK.

Werkgelegenheidspolitiek (II).

Een van de belangwekkende puntën uit het rapport

,,National and international measures for full employ-
ment” is het voorstel, dat, onder bepaalde voorwaarden,

landen, die een betalingsbalansoverschot hebben, zich
verbinden dit als deposito ter heshikking te stellen van

het Internationale Monetaire Fonds. lIet Fonds kan dit

weer dooi’gevenaan landen met een deficit,
01)
welke wijze

het ,,doorstronen” van de inkdntens wordt bevorderd.
Over de uitwerking van deze gedachte kan men van me-
ning verschillen; het beginsel zelf iïioet van grote beteke-

nis voor de handhaving van de verkgelegenheid worden

geacht. .Vooral van de zijde der Westeuropese landen ver-

dient het alle aandacht.

Dr M.
van Meerhaeghe,
Het inesteringspiobieem tn Bel-

gisch-Kongo.

rg
o
t eind 1939 werd ca 35 mrd franc-1939 in Belgisch-

Kongo geïnvesteerd, waarvan 93 pCt door België. De

oorlg heeft de industrialisatie van Belgisch-Kongo gun-
stig beïnvloed. Verdere industrialisatie wordt wenselijk geacht, doch de oprichting van nieuwe bedrijven wordt
belet door het gebrek aan vervoermiddelen en door de
onvoldoende energieproductie. In 1949 werd een tien-
jarenplan opgesteld voor de economische en sociale ont-

wikkeling van Belgisch-Kongo. Voor de publieke inves-
teringen zl in deze periode ruim 25 mrd frs nodig zijn.
De particuliere Kongolese ,investeringen w’ordon op 25
mrd frs geschat. Gelet op het vroegere beloop der kapi-

taalvorming lijkt het bedrag der voorziene investeringen
niet overdrdven. liet ware zelfs wenselijk de investeringen
in bepaalde sectoren te ,’erhogen. De financiering van
hét programma zal, meent schr., geen moeilijkheden op-

leveren. –

C.
Verrney,
Rotterdam Ahoyl
Een overzicht van de vorderingen gemaakt met de we-
deropbouw der haven en van de ontwikkeling van het

scheepvaart- en goederenverkeer. In verschillendc op-
zichten heeft de havenoutillage het peil van véÔr de oorlog
wederom bereikt resp. overschreden. 1-let scheepvaart-verkeer, al blijft het nog aanzienlijk bij dat van vôôr de

oorlog ten achter, toont sedert het einde van de oorlog een gestage groei. De ontwikkeling van het goedereit-

verkeer toont een soortgelijk beeld, zij het dat hier de
drastische vermindering van het transitoverkeer het totale

‘olume ongunstig beïnvloedt. Behalve deze sterke •’er-mindering trekt de stijging van het spoorweggoederen-

verker via de Rotterdamse haven de aandacht.

Mr N.
H.
‘Wiarda,
De tegemoetkoming in de ooriogsschade
aan roerende goederen (1).
In dit artikel wordt nagegaan, welke tegemoetkomingen
in de oorlogsschbde in de Wet op de Materiële Oorlogs-
schaden zijn voorzien t.a.v: roerende goederen, welke tot

een bedrijf behoren of tot het uitoefenen van een beroep
diefien; hierbij w’ordt onderscheiden tusen de beröeps-
en bedrijfuitrusting, dc handels- en hedrijfsvoorraden

en de vaartuigen. –

F.
S.
Noordhotf,
Riissische petroleumzorgen.

Rusland verkeert in -acute pctroleumnood, die nog
w’ordt verscherpt doôr de industriële ontwikkeling. Pro-

ductie 1946 ca 23 mln ton,
1947
ruim 30 mln ton; de he-

‘hoofte, zo laag mogelijk geschat, bedraagt ca 60 mln tön.
Dè situatie is er sindsdien niet veel beter op geworden;
productie 1949: ca 34 mln ton, terwijl de raming voor
1950 is gesteld op. . .. 38,3 min ton. Ook de Oosteiiro-
pese landen zijn niet bij machte Rusland van zijn petro-
leumzorgen te bevrijden. Vandaar de Russische belang-
stelling voor o.a. het petroleumrijke Midden-Oosten..

SOMMAIRE.

La politiiiue du plein emploi (II).

La proposition, en vertu de laquelle les pays ayant une
balance des paiements favorable sont tenus â mettre
le boni, sous certaines conditions, i la disposition du
F.M….
lequel en fait profiter les pays avec une halance
des paiements déficitaire, doit être considérée comme
étant d’une grande importance en vue du maintien du
plein emploi. Ce projet doit surtout retenir l’attention

des pays de l’Europe occidentale.

Dr M.
van Meerhaeghe,
Le probième d’inyestissement au
Congo Beige.

Le total des investissements prévu par le plan décen-

nal en faveur du développement économique et social du

Congo Beige ne paraît pas exgéré. 11 serait même
souhaitable d’augmeriter les investissements dans cer-

tains secteurs. Le financement du programme ne ren-
contrera guère de difficultés.

C.
Vermey,
Rotterdam Ahoy!

A l’occasion de l’exposition du port de Rotterdam,
dont l’ouverture aura lieu dans queiques mois, l’auteur donne
un aperçu du progrès réalisé, dans la reconstruction du
port et du développement du mouvementmaritime et du
trafic des marchandises.

Mr N. H. Wiartia,
L’indenznisation des dommages de guerre
aux biens meubies. –

L’auteur vérifie les indemnités prévues par la Loi sur les Dommages de Guerre en faveur des biens meubles,
qui font part d’une entreprise ou qui étaient destinés â
l’exercice d’un métier.

F. S. Noordlioff,
Les soucis russes en matièe de pétrole.

La Russie doit faire face k un besoin urgent de pétrole,
problème qui est encore accentué par le développement
industriel. Ce fait explique e.a. l’intéret croissant que
la Russie accorde aux richesses pétrolières du Proche-
Orient.

SUMMARIES.

Employment policy (II).

• The proposal to the effect that, on certain conditiorts, countries with a favourable balance of payments should’
place this balance at the disposal of the I.M.F. for as-
sisting countries with a deficit, mustbe regarded as being.
essential to maintaining employment. The proposal

deserves thorough consideration on the part of the Wes-
tern Europeancountries.

Dr M.
van Mcerhaeghe,
The inoesiment problent in Bel-
gian Congo.

The amount of investments provided for by tle ten-year
plan for the economic and social development of this
territory does not seem to be exaggerated. In certain
respects increased investments would even be desirable.
it will not be difficult to finance the programnie.

C. Vermey,
Rotterdam Ahoy!

In connection with the Rotterdam port exhibition,
which will be opened within a few months, the writer
reviews the progress made in the reconstruction of the
port and the development of shipping and goods traffic.

Dr
N.
H. Wiarda,
War damage compensation vith regard
to personal property.

The writer examines the compensations covered by the
Law governing Material Waj’ Damage in respect of per-
sonal property belonging to undertakings or serving to
carry on professions.

F. S.
Noordhoff,
Russian oil di/t iculties.

An acute oil shortage prevails in Russia, which is even

more accentuated by the industrial development. Hence
the interest displayed by Russia in the Middle East with
its rich oil supplies.

184

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

8 Maart 1950

WERKGELEGENHEIDSPOLITIEK.

II

1
1

In een vorig artikel’) betoogden wij, dat de sleutelpo-

sitie voor een internationaal georiënteerde werkgelegen-
heidspolitiek dooi’ de Verenigde Staten wordt ingenomen.

Wij wezen op gunstige symptomen, ook in dat land,.t..v.

een positieve politiek; daarnaast op
,
mogelijkbeden om,

mocht de politiek van dat land niet aan dc eisen voldoen,

die het behoud der democratie stelt, een bescheiden in-
vloed ten goede te oefenen.
Ei’ is in het rapport der deskundigen die dooi’ de Se-

cretaris-Generaal van de Verenigde NaLes zijn uitgeno-
digd over de werkgelegenheidspolitiek te adviseren, een
voorstel opgenomen, dat, indien het zou worden aange-

non’ien, nog verdere mogelijkheden biedt. Wij bedoelen

het’ voorstel, waarbij, onder bepaalde voorwaarden, lan-
den die een betalingsbalansoverschot ‘vertonen zich ver-

binden dit overschot als deposito ter heschikking te

stellen van het Internationale Monetaire Fonds
2).
Dit

opmerkelijke vooi’stel verdient zorgvuldige overweging,
vooral van de zijde der Westeuropese landen.

De hoofdgedachte is duidelijk. I’Iet gevaar van een

internationale conjunctuurinzinking zit hem in het op-
treden van ,,centra van oppotting”, d.w.z. plaatsen in

het internationale circulatieproces, waar dat proces gaat
,,hokken”. De voorstellers willen het gevaar van de op

potting overal aangrijpen waar het zich manifesteert.
Een land, dat in een bepaald jaar meer ontvangt dan het

uitgeeft, is een ge”aar voor de andere landen. Indien het

zich verbindt het opgepotte saldo uit •te lenen aan het
Fbnds, kan dit laatste, dat saldo ter beschikking stellen
van landen met een deficit, uiteraard tegen afgifte van een
equivalent aan eigen’ valut.. De deficitlanden zorgen voor

het . ,,doorstromen” van de inkomens. Aldus – het uit-
gangspunt. De gedachte is belangwekkend, omdat zij

theoretisch ook binnen het nationale raam zou kunnen

worden toegepast. Ook daar
zijn
in een depressie cen-

tra van hoardirig”: ondernemingen en bepaalde groepen

van gezinnen. Het laat zich denken, dat men daar even-

eens zou trachten de opgepotte bedragen door lening aan
te trekken. 1-let is wel met vrijwillige leningen gepro-

beerd doch
nooit als een verplichting gesteld. Vanwaar
dit verschil’ – en is daarmede per analogie het voorstel
van Clark es. veroordeeld?

Wij menen van niet. liet aantal mogelijke ,,hoardings-
centra” is binnen één volkshuishouding zo groot, dat er geen denken aan kan zijn, deze een voor eèn te çontro-
leren, nog afgezien van andere bezwai-p. liet aantal
landen,
dat. de eenheden vormt, waaruit men zich de
internationale gemeenschap jan opgebouwd denkdn,

is veel kleiner. 1-her is dus toepassing van de gedachte
van Clark c.s. technisch gemakkelijker uitvoerbaar. Aan
de andere kant is in de nationalegemeenschap één, mach-
tige tegenspeler aanwezig, de Staat, die vecl eenvou-
diger èen ,,coinpenserende fiscale politiek(” kan uitvoeren
dan en ingewikkeld spel van leningen met ,,oppottei’s”
te beginnen. Deze machtige partner ontbreekt daarentegen
in het’internationale. Er is nog geen’ internationale instan-
tie met een eigen, budget van zodanige betekenis, dat het

voor dergelijke doeleinden zou kunnen wordeh gebruikt.
in twee opzichten gaat een denkbare analogie met de
nationale politiek dus niet op. In het internationale veld
is daarom het voorstel van de deskuidigen der Verenigde
Naties meer voor de hand liggeiid dan een voorstel van
compensei’end overheidsoptreden.
Zou dit vooi’stel, wellicht en hopelijk geamendeerd,
verke1ijkheid worden, dan zou er eén eigen kracht van uit-
gaan om de landen, die het aanvaarden, tot het volgen
van eenS juiste conjunctuurpolitiek te brengen. Er. zou
een preventieve werking van uitgaan,’ omdat een der ver-

‘) Zie:
,,E.-S.B.”
van
22
Februari
1950,
bie.
144.
‘) Men vergelijke de weergave van het rapport, gegeven door:
Prof.
H. M. II. A.
van dci’ Vaik in
,,E.-S.B

•van 8 Februari
1950,
bie. 111
cv.

meende voordelen van deflatie er door iou wegvallen:

het’ voordeel van de ophoping der reserves. De kans

van een overwegen der ouderwetse financiële politiek,

die in de grote depressie veel onheil heeft gebracht’, zou

erdoor verminderen. In de handen van een deskundig

Ôrgaan als het ,Internationale Monetaire Fonds zou men

niet behoeven tevrezen, dat deze politiek in het andere

uiterste; financiële lichtzinnigheid, zou’ omslaan.

Zijn wij dus an mening, dat de grondgedachte enige

zeer waardevolle elementen bevat en het oorstel daarom
ier zorgvuldige ovei’wegiig verdient, aan de andere kant

menen wij, dat de uitwerking en uitvoering nog tal van
vraagstukken opwerpen: Wij merkten reeds op, dat het

uitgangspunt is, dat onder bepaalde vçorwaarden een

land, dat een betalingsbalansoverschot kweekt, dit aan

het Fonds moet lenen. Bedoeld is vermoedelijk door de

deskundigen, dat dit in beginsel slechts moet geschieden

wanneer dat overschot een gevolg is van typische conjunc
turele oppotting. Niet elk overschot zal ‘als zodanig mo-

gen woden beschouwd. 1-let kan ook, dat een overschot

optreedt als gevolg van een.sti’uctureel gemotiveerde om-‘

schakeling van de vraag op het binnenland, bijv. warneer

de binnenlandse productie in vergelijking tot de buiten-
landse meer efficiënt is geworden. Flet kan eveneens zijn,

dat een .betalingsbalansoverschot optreedt als gevolg
v’an daling van het nationale inkomen, niet gepaard

gaande mèt binnenlandse ,,hoarding”, doch het gevolg

zijnde van buitenlandse ,,hoarding”. In dit geval dient

niet het thans beschouwde land ,,gestraft” te worden,
doch een’ andei’ land, dat voor deze laatste ,,hoarding”
verantwoordelijk is. In het voorstel der deskundigen
wordt met een en ander aldus rekening gehouden, dat de

verplichting tot lenen aan het Fonds gebohden wordt

aan de voorwaarden, dat sprake is van een
daling in de

incoer
(a)
als resultaat pan een daling in de effectieoe oraag

in dat land
en (h)
die niet ten oolle wordt gecompenseei’d
door een daling in zijn uitooer.
Er zijn nog verdere precise-

m’ingen aan het voorstel verbonden. Wij betwijfelen ech-

ter, of aldus’ een juiste uitwerking is gegeven aan .wat

naar onze mening het juiste uitgangspunt zou zijn. Wij
menen, dat men het betalingsbalansoverschot- inten min-,

ste drie
coniponenten
mot splitsen en alleen de compo-
nent, aande binnenlandse ,,hoarding” toe ‘te schrijven,
onder de verplichting tot uitlenen moet brengen:’


Wij hebben nog enkele soortgelijke he’zwaien tegen de
uitwerking. Zo wordt ook voorgesteld, dat de bedoelde
verplichting door het Fonds vervallen kan worden ver-
klaard in het geval, dat de daling in de invoer
,,gedeeltelijk
of geheel”
aan andere factoren is toe •te schrijven dan aan
daling van de invoer veroorzaakt door een daling in de

effectievè vraag in dat land…. De gecursiveerde woorden
,,gedeeltelijk of” lijken hier minder op hun plaats; de ver-
moedelijke bedoeling van de schrijvers dient o.i. op andere
wijze onder woorden te worden gebracht en wel als hier-
boven is aangeduid.
Doch deze uitwerking kan een kwestie van nadere
discussie zijn. Dergelijke technische meningsverschillen
doen aan de verdienste van het beginsel niet af. Te meer,
daam wij van mening zijn, dat de technische uitvoering en
bepaalde contrôles zeker mogelijk zijn en het voorstel
in dit opzicht reëel is.
Dc strijd om het voorstel zal ongetwijfeld meer in het
politieke vlak liggen. En hij zal een nieuw facet toevoegen
aan de strijd dm de souvereiniteit, die op het gebied van
bijna de gehele economische politiek thans gaande is’ tas-
sen de afzonderlijke staten en de internationale gemeen-schap, in welke vorm dan ook. Van deze strijd geldt, dat, indien de wereld er niet in slaagt een overdracht van be-
tekenis te doen plaatsvinden van de nationale naar de inter-nationale organen, wijde vrede zullen verliezen-En dit geldt
voor de ‘Westeuropese landen aanmerkelij In sterker dan voor

de Vereoigde Staten. Ook op het gebied van de werkge-
legenheidspolitiek is er alle aanleiding dit te beseffen.

8 Maart 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

185

HET INVESTERINGSPROBLEEM IN

BELGISCH-KONGO.

Het niveau der investerirgen, reeds van zo groot be-

lang voor de economisch ontwikkelde landen, is voor de

minder ontwikkelde gebieden nog vn meer gewicht. Zo

vergt de economische groei van vele streken vooreerst

aanzienlijke kapitaalvorniing ten bate van het verkeers-
apparaat. Daarenboven ontstaan speciale vraagstukken,

doordat de economisch minder ontwikkelde gebieden voor

hun kapitaalvoorziening doorgaans in grote mate van
het buitenland afhankelijk zijn Dit geldt inzonderheid
voor Belgisch-Kongo.

liet vraagstuk der investeringen in Belgisch-Kongo

heeft tot nu toe nog het voorwerp niet uitgemaakt van een
algemene studie. De ramingen van de verrichte investe-
ringen zijn overigens weinig talrijk. ‘Een eerste globaal

overzicht werd in 1931 door F. Baudhuin opgesteld
1).

Door zeer ruwe schattingen komt deze auteur tot het
besluit, dat tot 1929 2.500 millioen goud-frank in Belgisch-

Koiigo werd geïnvesteerd. Uit volgende onderverdeling

blijkt het aanzienlijk bedrag gewijd aan de opbouw van
de onontbeerlijke economische infrastructuur:

kolonisatle en algemene openbare werken
510
mln frs
handels-

en

industriële

vennootschappen

op
aandelen

…………………………..
1
.1 00
mln frs
spoorwegen

………………………..
560
mln Sri
geleden

verliezen

……………………
30
mln frs
intercalaire

interesten

………………..
150
mln frs
S.

particulieren, bedrijfskapitaal, diversen 150
mln Irs

2.500
mln frs

– Op het in rekening brengen van sommige posten, even-

als op de gevolgde berekeningsmethode, kan echter niet
ongewettigde critièk worden uitgebracht.

M. van dé Velde vult in 1936
2)
de cijfers van F. Baudhuin
aan met gegevens over de jaren 1930-1935, die echter
niet helemaal juist blijken te zijn
3).
Ook wQrdt geen

gewag gemaakt van ramingen, die na’ 1931 geschiedden,
bijv. van de gegevens voorkomend in het verslag der
Senaatscommissie over de gewbne begroting van Belgisch-
Kongo en van het Vice-Gouvernement-Generaal’ Riianda-
Urundi voor het dienstjaar 1934
4).

Wanneer wij op het minder nauwkeurig karakter van
de twee voorgaande werken wijzen, is het, omdat in latere
studies, zoals in het gekend werk van II. Frankel
5)
en
in liet boek van C. Lewis
6
), schattingen van de investeringen
in Belgisch-Kongo voorkomen, die grotendeels op deze publicaties steunen.
Rekening houdend met het feit, dat ze op verschillende
periodes betrekking hebben, wijken de bekomen uitslagen
daarenboven aanzienlijk van elkaar af. Vergelijking met
andere
7)
en officiële
8)
ramingen geeft geen klaarder
beeld. Op deze laatste vooral werd veel critiek uitgebracht.
De berekeningsmethode kan overigens sterk worden aan-
gevochten.

1)
F. Baudhuin:
,,La Beigiq’ue
après
ie Centenaire”,
Bruxelles,
1931,
blz.
213-226.
‘) M.
van de Velde:
,,nconomie beige et Congo beige”,
Anvers,
1936,
blz.
189.
) De cijfers inzake , ,augmentation cle ca,pital” schijnen op ,,capital ancien” betrekking te hebben.
‘) Belgische Senaat,
13
Februari
1934.
6)
11.
Frankel:
,,Capitai investment in
Africa”,
London,
1938,
hlz. 164.
6)
C.
Lewis:
,,The United States and foreign irmvestment problems”,
Washington,
1948,
blz.
340. ‘) Zie o.a. volgende werken, die echter hoofdzakelijk een onder-
zoek naar de rendabiliteit ten doel hebben:
A.
de Villenfagne de
Loen: ,,rtudes sur tes problèmes coloniaux”,
Bruxelles,
1946; H.
Van
Holsbeek:
,,
Rendement-om’ des capitaux investis dans les sociétés
coioniales belges
1920-1939″.
Belgique coloniale et Commerce
International, novembre
1946.
‘) Zie de cijfers vermeld in een rede van de heer Godding, Oud-
Slinister van Kolonitn, uitgesproken te Gent op
19
December
1946
(Kongo-Overzee,
XII-XIII, 1948-1647, 2,
blz. 80) en verder:
\vetgevende Kamers van België, Senaat, gewone zittijd
1946-1947,
Vragen en Antwoorden, nr
40,
blz.
1275.

Deze opmerkingen. hebben enkel ten doel te laten

uitkomen, dat geen zeer nauwkeurige gegevens beschikbaar
zijn en op het gebied van de raming der investeringen

in Belgisch-Kongo nog veel nuttig werk kan worden

verricht.

Teneinde een orde van grootte aan te geven – het is

hier overigens de plaats niet verder op deze kwestie in te

gaan – menen wij uit de beschikbare gegevens te mogen

afleiden, dat tot het einde van 1939 ongeveer 35 milliard,

frank-1939 in Belgisch-Kongo werd geïnvesteerd.

Van deze investeringen werd de overgrote meerderheid
door België verricht. De Belgische investeringen zouden –
volgens.officiële ramingen
9)
– 93 pCt van de totale in-

vesteringen vertegenwoordigen. Van de buitenlandse

investeringen is het Britse aandeel het grootst. 1-Jet ka-

pitaal van de ,,I-Iuilever” maatschappij werd zelfs vol-
ledig door Groot-Brittannië •bezogd. Andere maat-
schappijen zijn ook overwegend in Engelse handen (Sa-

vonnerie Congolaise, Sedec), terwijl het Britse aandeel in het kapitaal van de machtige Union Minière du Haut

Katanga 21,6 pCt bedraagt. Het Amerikaans kapitaal is eerder gering (o.a. 25 pCt van het aandelenkapitaal van

de Forminière).

De oorlogsjaren brachten een versnelde ontwikkeling
de” Kongolese economie mede. De uitschakeling van het

Verre Oosten als bevoorradingsbron van talrijke grond-
stoffen had tot gevolg, dat op Belgisch-Kongo beroep
werd gedaan om de productie van talrijke goederen op te
drijven, liet belang van de rèeds vôôr 1940 opgerichte

secundaire industrieën steeg onmiddellijk, zodra de
oorlog de internationale handelsbetrekkingen in de war

stuurde. De bestaande bedrijven breidden zich soms aan-
zienlijk uit, terwijl nieuwe industrieën alom ontstonden,
aldus bijdragend tot een levendiger inlandse markt
10).

Men werd er zich overigens ook meer van bewust, dat
verdere industrialisatie het voornaamste middel zou vor-

men om de productiviteit en het nationaal inkomen van
Belgisch-Kongo te verhogen. Aldus zou tevens de Kongo-
lese economie, die bijna uitsluitend op de export gericht
is, minder conjunctuurgevoelig worden. De oprichting
van nieuwe bedrijven wordt echter belet door het gebrek

aan de nodige vervoermiddelen en door de onvoldoende
energieproductie. Wel beschikt Belgisch-Kongo over een, -de verhoudingen in acht neinend, tamelijk uitgebreid ver
keersnet, doch dit staat voornamelij1 ten dienste van de
exportindustrieën. Voor de buitenlandse kapitalist, die
immers de ontwikkeling der inlandse economie niet be-
oogt, ‘was de export van grondstoffen inderdaad vlugger

en tevens meer renderend.

De aanzienlijke stijging van in- en uitvoer, die tijdens
de na-oorlogse jaren is blijven aanhouden, heeft echter

meegebracht, dat zelfs dit op de export georiënteerde
transportnet onvoldoende is geworden en reeds dikwijls
de, buitenlandse handel heeft belemmerd.

Voor de sectoren, waarin de beleggingen geen bevre-
digende rndabiliteit op korte termijn lieten voorzien en
waarvoor particuliere investeringen dus uitbleven; was de
Overheid – zoals voorheen – dus verplicht in te grijpen.

Bovendien zag zij weldi’a in, dat het noodzakelijk was,
teneinde de beschikbare middelen met de meeste doel-
matigheid’ aan te wenden, een programma voor ver-
schillende jaren op te stellen, dat de coördinatie tussen de verschillende deelplannen zou verzekeren en de rangorde
voor de uitvoering der projecten zou vaststellen
11).

6)
Wetgevende Kamers van België, Senaat, gewone zittijd,
1946-1947,
Vragen en Antwoorden, nr
40,
blz.
1275.
60)
De beleggingen van
1940
tot
1946
worden als volgt geraamd
(Vragen en Antwoorden, nr
40):
Belgische kapitalen:
1.819.353.188
Irs; buitenlandse kapitalen
£ 90.668; 696.000
Angolese ponden. ii) WTij wezen reeds op deze nOodzakelijkheid in Mei
1947
(Zie’
,,Overzicht van de economi.che toestand van Belgisch-Kon go”,
Kongo-
Overzee,
XII-XIII, 1946-1947, 5,
blz.
312). – –

186

,

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

8 Maart 1950

Aldus zag in 1949 het. ,,Tienjarenplan voor de Eco:

nomische en Sociale Ontwikkeling van Belgisch-Kongo”
12
)

het licht. in een inleiding tot het Plan, waarin de heer

Wigny, Minister van Koloniën, ,,de theorie van de sociaal-

economische groei van ,Kongo” schetst, wordt er op ge-
wezen, dat het trasportnet zoveel mogelijk zal worden

uitgebreid en verbeterd en dat de productie van hydro-

electrische energie aanzienlijk zal worden opgevoerd.

Men voorziet o.a. de constructie van een spoorweg Kamina-

Kabalo, van een weg Costermansstad-Stanleystad, liet

aanleggen van een nieuwe luchthaven te Leopoldstad.

Vier syndicaten zijn verder reeds opgericht om de energie-

vooi’ziening, resp. van de gebieden Beneden-Kongo, Albert-

stad, Kivu en Ruanda-Urundi, Stanleystad te bestuderen.

liet syndicaat voor Stanleystad heeft reeds zijn werk-

zaamheden beëindigd en weldra zal men tot de uitvoering

van het programn’a kunnen’ overgaan.
Daar de mijnbouw reeds tot hoge bloei is gekomen;
– wil de industrialisatiepolitiek vooral de oprichting van

kleine en middelmatige bedrijven bevorderen. Daarbij zal
zij moeten rekening houden met de kwaliteit der arbeids-

krachten, evenals met de koopkracht der inlanders.

Gemakkelijk te vervaardigen producten, die geen uitge-
breid technisch apparaat vergen en die tegen lage prijs

kunnen worden afgezet, zullen dus in de 6erste plaats

in aanmerking dienen te komen.

liet is niet mogelijk, in het raam van onderhavige

bijdrage, de talrijke maatregelen te vermelden, die verder

in het Plan worden voorgestaan, om de economische en
sociale ontwikkeling van Belgisch-Kongo in de hand te
werken. Volgende tabel, met het bedrag der kapitalen,
die men zich voorneemt in de tienjarenperiode te investe-

ren, ‘geeft er echter een idee van.

Te beleggen haptalen.

(in mln francs) Watervoorziening

………………
1.052
\Voningen voor inlanders
1.900

1)

Gezondheids- en geneeskundige

instellin-
gen
… ………………………..
Onderwijs voor inlanders
1.978
1.838
Inwijking en kolonaat
55 ‘)
Vervoer:

te

water

………………
1.385
per

as

………………..
6.100
12.712
‘)
per

spoor

………………
1.263
door

de

lucht

…………..
964
Overheidsdiensten:,
Urbanisme en openbare gebouwen

.
1.200
Opslag- en

bewaarplaatsen

……….
250
cartografie en

Geodesie

…………
112 ‘)
1.805
Geologie en

Hydrologie

…………
25
Weerkunde

……………………..
28
Seindienst

……………………
250
S.

Electriciteit

……………………..
1.909 ‘)
9.
Ontwikkeling van de landbouw:
\Vetenschappelijk onderzoek

……..
339
Bodembewaring

………………
154
Inlandse

landbouw

…………….
625
1.388
Inlandse

veeteelt

………………
180
Visserij en

visttelt

………………
90

5.228

‘)
Uitgaven, gedeeltelijk terugvorderbaar
getdurende
het decen-
ni um.

Benevens de 25 mrd frs benodigd voor de publieke

investeringen zal de uitvoering van het Plan ook een
grotere vraag naar blanke specialisten doen ontstaan.
Aan het organiek kader van de Kolonie, zouden aldus
1.956 eenheden dienert te worden toegevoégd. Dè recru-
tering in, België, inzonderheid van geneesheren, veeartsen,
ingenieurs, stuit echter op grote moeilijkheden, zodat
men reeds
01)
buitenlandse krachten heeft moeten beroep

doen.
Van de geraamde 25 mrd frs overheidsinvesteringen zullen ongeveer 1,5 mrd frs vöôr liet einde van het de-
cennium kunnen worden teruggevorderd en 2 mrd frs

zullen door gewone inkomsten worden gedekt. Het Fonds
voor inlands Welzijn zal verder voor tenminste 1 mrd frs
tussenkomen in de uitgaven van de openbare sector. Aldus

11
) ,
Tienjarenplan voor de Economische en Sociale Ontwikke-
ling van Belgisch-Kongo”, Brussel,
1949.
Voor Jtuanda-Urundi
zal een afzonderlijk plan worden opgesteld.

zal uiteindelijk slechts 20 mrd frs moeten worden ont-

leend. Naar gelang al dan niet het,Plan mede door Schat-

kistbons zal worden gefinancierd, zal de deelneming

van de Kongolese spaarders scifommelen tussen 2 k 6
mrd frs, zodat voor de overheidsinvesteringen een bedrag

van 14 â 18 i’ïird frs
op
de haltenlandse markt zal moeten
worden gevonden. .

Teneinde de prijs van het geld niet te doen stijgen

menen de auteurs van het Plan, dat het gewenst is zich

slechts voor een gedeelte van de benodigde kapitalen tot

de Belgische spaarders te wenden. Tijdens dezelfde periode

zullen immers ook de private Belgische en Kongolese

ondernemingen ‘en de Belgische Schatkist aanzienlijke
bedragen op de Belgische markt willen ontlenen. Aldus

worden de particuliere Kongolese investeringen tijdens

de planperiode op 25 mrd frs geschat.
,,Tenslotte”, voegt• het Plan aan deze overwegingen

toe, . ,,moeten wij ons in principe wenden tot die markt

waar dé voorwaarden het gunstigst zijn, derwijze dat de

begroting en de economie zelf van de Kolonie niet be-

zwaard worden met vermijdbare lasten”.

Gelet op het vroeger beloop der kapitaalvorming lijkt

ons het bedrag tler voorziene investeringen zeker niet

overdreven. Zelfs ware het wenselijk de investeringen

in bepaalde sectoren te verhogen.
De beoordeling der voorgestelde investeringscijfers’ware

echter vergemakkelijkt geweest, indien het Plan meer

inlichtingen had verstrekt over de privé-investeringen,
waarvan enkel het totaal bedrag wordt aangegeven. Ook aan de ,,timing” over de planperiode wordt onvolddende

aandacht besteed. liet ontbreken van gegevens over

bedrag en samenstelling ,van het nationaal inkomen –
enkel terloops wordt er op gewezen, dat dit in
,
1948 17.925

mln frs bedroeg – belet evenéens een beter .inzicht op
de plancijfers.
Het initiatief, dat tot het Plan geleid heeft, kan noch:
tans niet genoeg worden geloofd. Voor de eerste maal
krijgt men een 6\’erzicht op de verschillende factoren,
die de economische ontwikkeling van, Belgisch-Kongo
kunnen ‘bevorderen.

Alhoewel het Plan veeleer een aaneenschakeling is van dikwijls zeer ongelijke hoofdstukken, heeft het tenminste
de verdienste gehad de aandacht te vestigen op twee’
hoofdproblemen, die van belang zijn voor de vei’dere ont:

wikkeling van Belgisch-Kongo, nl. de transport- en de
energievraagstukken. Indien de voorgestelde oplossingen
soms heftig worden aangevallen, mag het feit niet uit het
oog worden verloren, dat de opstellers van het Plan ook

met strategische factoren dienden rekening te houden.
De financiering van het programma schijnt ons, in
tegenstrijd met uitgebrachte kritiek, geen moeilijkheden
te zullen opleveren
13).
Zoals in het Plan vermeld, zal

België vermoedelijk de benodigde kapitalen niet alleen
kunnen verstrekken. Wij delen ten andere de mening
van de auteurs van het Plan, dat totale opneming dooi’
België met grote nadelen gepaard zou gaan. I-Iet.is
echter
goed mogelijk, dat een oplosing wordt gekozen, die er
in zou bestaan de kortlopende leningen (5 k 10 jaar) in
België te plaatsen en de langlopende (tenminste 25 ft 30 jaar) in het buitenland.

Overigens is de aantrekking van Amerikaanse en’Zwit-
serse kapitalen, waarop, in de huidige omstandigheden,

enkel een beroep kan worden gedaan, voor zover de
daaraan eventueel verbonden voorwaarden anvaard-
baar zijn, op zichzelf niet te veroordelen.

Mechelen.

Dr
M. VAN
MEERHAEGHE.


3
)-De Minister van Koloniën neemt zich voor weldra aan het Parlement om de toelating te verzoeken voor de uitgifte van le-
ningen voor een totaal bedrag van
20
mrd frs.

8 Maart 1950

ECONOMISCH-STATÏSTISCHE BERICHTEN

187

ROTTERDAM AHOY!

Nu over enkele ritaanden de Rot terdamse haventen toon-
stelling zal worden geopend, lijkt het nuttig een overzicht

te geven van de vorderingen gemaakt met de weder-

opbouw der haven e’nerzijds en van de ontwikkeling van
het scheepvaart- en goederenverkeer anderzijds.

lIet tmpo, waarin de schade, door oorlogsgeweld en
blinde vernielzucht der bezetters aan de havenoutillage

toegebracht, werd hersteld, verdient bewondering. Har-monieuze samenwerking tussen Overheid en particuliër
initiatief hebben het mogelijk gemaakt, dat ondanks de
vele en velèrlei moeilijkheden die overwonnen môesten

worden, in/verschillende opzichten de outillage het peil

van vôôr de oorlog wederom heeft bereikt resp. over-

troffen. Dit laatste geldt bijv. voor de kadeterreinen voor
zeeschepen,’ tankopslag en drijvende dokken, welker

capaciteit, zoals uit tabel 1 blijkt, eind 1949 groter
was dan die waarover op 10 Mei 1940 kon worden

beschikt. liet herstel der kademuren in de Merwehaven
en Wïaalhaven kwam eind veileden jaar gereed; hiermede
is de wederopbouw van alle in September 1944 vernielde

kademuren ter lengte ,van circa 7,5 km beëindigd. De
totale lengte der kademuren voor de zeescheepyaart is hier-
door
01)
19 km, die voor de binnent’aart 1op 12,5 km
gebracht. De belegbare oppervlakte in loodsen en pak-

huizen steeg in het afgelopen jaar met rond 60.000 m
2
, t.w.
van 390.000 tot 450.000 m
2
. 1-let complex loodsen en

passagiersacco moda tie alsmede ‘de kantoorruimte dci’
holland-Amerika Lijn op de l)ier begrensd door Wil-
helminakade en Rijnhaven kwam evenals een aantal
loodsen in de Merwehaven, 2e Katendrechtsehaven en
\Taalhavel1 gereed. De werkzaamheden aan de voormalige
loods ,,San Francisco” aan de Rijnhaven Z.W.Z. en de
bouw van het grote pakhuispand annex koel- en vrieshuis
met een inhoud van ca 57.000 m
3
vorderen alleszins be-
vredigend. 1-Jet aantal ‘waikranen onderging in het af-
gelopen jaar wederom uitbreiding evenals trouwens het

aantal laadbruggen, kortom de outillage waarover de
Rotterdamse haven thans wederom beschikt is zodanig,

dat zelfs hij aanzienlijke uitbreiding, met name van het
transitoverkeer, een uiterst snelle behandeling der schepen

is verzekerd (zie tabel 1).

liet scheepvaartverkeer, al blijft het ook nog aanzien-
t
lijk bij dat van vôôi de oorlog ten achter, toont, zoals uit
tabel II blijkt, sedert het einde van de oorlog een gestage

groei.

Niet slechts de op lichzelf bevredigende ontwikkeling
van het scheepvaartverkeer, zoals deze uit hèt ver-
gelijkend overzicht duidelijk blijkt, ook het toenemend
aantal geregelde lijnen, welke de Rotterdamse havçn

in haar vaarplan opneemt, stemt tot voldoening. Bedroeg

dit aantal eind 1948, niet minder dan 175, in het afgelopen

jaar onderging het wederom uitbreiding en indien de
voortekenen niet bedriegen is het groeiproces nog
.
aller-
mint tot staan gekomen.

De ontwikkelng van het goederenverkeer (zie tabel III op blz. 188).toont een soortgelijk beeld als dat der

scheepvaartbeweging, zij het dat hier de drastische ver-
mindering van het transitoverkeer het totale volume

ongunstig beïnvloedt.

Bij analysering der verrhelde vergelijkende cijfers van
het goederenveikeei, trekt een tweetal verschijnselen
de aaidacht. Allereerst,- ik wees hierop reeds – de
sterke vermindering van het transitoverkeer. 1-loewel
een regelmatige toeneming valt te constateren, blijft het
totaal niettemin aanzienlijk bij dat van vôér de oorlog
ei ‘rhter. Indien men bedenkt, dat Rotterdam vÔôr
alles transitohaven is, behôeft het geen betoog, dat de
bedrijvigheid die de haven vôôr de oorlog kenmerkte
eei’st zal terugkeren, indien het transitoverkeer aan-
merkelij ke uitbreiding ondergaat.

De betekenis van het transitoverkeer en de achterstand
vergeleken met véér de oorlog blijken uit de vergelij-
kënde cijfers dci’ jaren 1938 en 1948 in tabel IV.

74

TABEL 1.

Ooerzicht uan het herstel de, har’enoutillage.

10.5.40
5.5.45 31.12.46
31.12.47
1

31.42.48

1
30.6.49
31.42.49

Kaden voor zeeschepen (Lengte in km)

48,60

44,30

12,10

13,50

16,86

18,50

19,00
Kaden voor binnenschepen (Lengte in km)

16,70

10,80

10,80

10,80

12,50

12,50

42,50

Loodsen en pakhuizen aan de zeehavens (helogbare

Waikranen

……………………………………
254

157

170

174

187

496

/

205

I)rijvencle

graanelevatoron

…………………………
26

28

27

26

26

26

26

Laadhruggen

…………………………………..
28

2

2

2

10

11

12
Di’ijvende

kranen

……………………………….
80

45

65

70

75

76

76

‘anks voor de opslag van minerale OliOn (in mcli.

oppervlakte

in

m’)

………………………..
550.000

350.000

365.000

370.000

390.000

425.000

1450.000
Graansilo’s

(opslageap.

in

metr.

tonnen)

……….
425.000

125.000

125.000

125.000

125.000

425.000

25.000

Tanks

voor

eetbare

oliën

(in ‘.metr.

tonnen),
mcl.
tonnen»
mei.
Schiedam en Vlaardingen

………
900.000

.-

730.000

900.000

1.000.000

1.000.000

1.000.000

Schiedam en Vlaardingen

270.000

30.000

220.000

250.000

260.000

260.000

‘260.000
Droogdokken,

mci.

Schiedam

……………….
16

3

15

16

47

18

20

TABEL II.

Operzicht

de,’

binnengekomen

schepen.

1938

1945
4946
1947 1948

1949

(Mei-December)

aantal schepen
aantal schepen aantal schepen aantal schepen
aantal schepen aantal schepen
15.360

24.744.472
1.34
1
t


2.063.622
4.464

5.91 1.538
.

5.974 ‘-

9.883.446
8.502

12.670.901 11.604

1571 1.774
N.R.T.
,

N.U.T.
N.R.T.
N.R.T. N.R.T. N.R.T.

aankomst van het

1 .000ste Schip
7 Maart
2.000
5

Juli
23 Maart
25 Februari 11 Februari
3.000
15 September
26 Mei
7 April
17 Maart
4.000
,,

,,
2 December
.

22 Juli
19 Mei
16 April
5.000
,,

,,
.

.
12 September
3 Juli
43 Mei
6.000
13 November 14 Augustus
40 Juni
7.000
.
.22 September
8

Juli
8.000 ,,
.3 November 7 Augustus
9.000

14 December
7 September
10.000

.

8October
10 November

188

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

8 Maart1950

TABEL 111.
Goederen verkeer in metrische tonnen.

1938
Mei/December

1946
1

1947
1948
.1949

Uii
zeeschepen gelost.
Invoer
7.003.628 2.008.507
5.206.020
7.291.605
7.191.641 7.508.031
Doorvoer
17.500.266
243.726
.

1020.516
1.997.065
3.031.446 4.014.510

Totaal
1

24.503.894
1

2.252.233
1

6.226.536
9.288.670
.[

10.223.087
11.522.541

In zeeschepen geladen.
Uitvoer
3.01 8.047
29.533
577.203
1.156.696
1.686.683 2.492.210
Doorvoer
14.849.049 103.850 1.293.409 1.663.558
.
3.849.930 5.045.450
Totaal
1

17.867.096
133.383
1.870.612
2.820.254
1

5.536.613
1

7.537.660

Langs rivieren en kanalen gelost.
..

.
Invoer
845.756
212.875
745.438
560.449′

793.339
762.108
Doorvoer
13.838.900
103.451
1.241.984
1.313.543
3.344.693
1
4.487.434
Totaal
1

14.684.656
316.326
1.987.422
1

1.873.989
1

.
4.138.032
1

5.249.542

Langs
rivieren en kanalen geladen.
Uitvoer
1.150.324
65.508.
.

338.424
351.497
582.989
899.775
Doorvoer
16.827.450
241.065
890.442
.1.536.217
2.501.238
3.507.067.
Totaal
1

17.977.774
1

286.573 1.228.866
1

1.887.714
1

3.086.227
4.406.842

Per spoor gelost.
Invoer
98.706
1.768
40.724
86.564
119.947
.

150.165
Doorvoer

……
137.701
407.
30.551
155.794
142.819 165.765
Totaal
1

236.407
t

2.175
71.275
242.358
262.766
1.

315.930

Per spoor geladen
Ijitvoer
53.477 352
1

24.383
115.405
93.024
k

115.020′
Doorvoer
31.707
2.642
t

113.646
287.553
.

180.421
1

185.710
Totaal
1

85.184
1

2.994
1

138.029
1

402.958
1

273.445

.
1

300.73

TABEL IV.

Transitolading.

1938

t
1948
Soort lading:
Gelost

1
Ge!aden
Totaal

1
Soort lading

1
Gelost
Geladen
Totaal

10.911.523
37.480
10.949.003
Erts
718.175

.
17.150
735.325
Kolen
485.990
11.128.173
11.614.163
Kolen
838.777
2.969.949
3.808.726
Minerale oliOn

.
525.512
76.130
604.642
Minerale oliën.
59.097 3.900
62.997

Erts

………….

Graan
1.934.306 236.991
2.171.297
Graan
395.420
11.179
.406.599
Hout
647.017
13.692
660.709
Hout
18.123
162.385 180.508
Andere massale
Andere massale
lading

………..
574.185
1.265.254 1.839.439
16.707
114.557
Stukgoed
2.421.733
2.088.329
‘4,510.062
lading

…….97.850
Stukgoed
904.001
668.662 1.572.663
Totaal

. .

17.500.66

14.849.049

32.349.315

Totaal

. . . .

3.031.443

1

3.849.932

ï.8817ï

TABEL V.

Binnengekomen zeeschepen.
Totale hoeveelheid verwerkte lading.

Iaar
Aantal
Netto reg.

1
Jaar
In metr. tonnen
schepen
tonnenmaat
1906
8.727
1

9.125.860
1906
.

18.943.922
1913
10.527
1

13.047.465
1913
29.419.482
1926 14.511
1

21.495.835

.
1926

.
37.950.812
1933
10.222
1

15.315.283
1)
1933
22.495.046
1938 15.360
.

24.744.472
1938
42.370.990
1948
8.502
1

12.670.901
.1948
1 5.759,700
1949
11.604
t

15.711.776
1949
(eerste
11
maanden)
19.060.201

‘) De cijfers weerspiegelen duidelijk de invloed van de economische crisis der dertiger jaren.

1.

L

Het tweede verschijnsel, dat de aandacht trekt, is de
stijging vergeleken met véôr de oorlog van het spoorweg-
goederenverkeer via de Rotterdamse haven. Voorts tonen
de cijfers, dat, ofschoon de invoer kwantitatief in 1948
grotei’ was dan v66r de oorlog, de uitvoer kwantitatief
in laatstgenoemd jaar slechts iets meer dan de helft van
het in 1938 in totaal uitgevoerde kwantum bedroeg.
In hét afgelopen jaar is intussen ook de uitvoèr vrij aan-
zienlijk, d.w.z. vergeleken met 1948 ruim 800.000 ton
gedurende de eerste elf maanden, toegenomen. 1-let uit-
eindelijk beeld per 31 December jI. bij het ,schrijven
van dit overzicht waren de juiste cijfers nog niet door het

Centraal Bureau voor de Statistiek gepubliceerd – zal
dan ook belangrijk gunstiger dan een jaar geleden blijken
te zijn.
Hoe verheugend ook de geleidelijk toenemende bedrij-
vigheid in de haven is, de achterstand vergeleken met

v66r de oorlog is nog steeds aanzienlijk. Dit verschijnsel

deed zich uiteraai’d ook na de eeiste vVereldoorlog voor, maar scheepvaart- en goederenverkeer konden zich toen,
dank zij de omstandigheid dat het- industriële apparaat

van Duitsland niet onder oorlogsschade te lijden had
gehad, veel sneller dan thans herstellen. Leerzaam en
tevens kenmerkend vooi’ de snelle groei der Rotterdamse
haven zijn nôg de vergelijkende cijfers van tabel V.

Dankt Rotterdam de betekenis zijne!’ haven, die deze
vôôr de oorlog stempelde tot ‘wereldhaven, ongetw’ijîeld

in de eerste plaats aan de geografische ligging, die Neder-
land’s eerste havenstad in staat stelt als de aangewezen
toegangspoort voor een uitgestrekt achterland te fungeren,
men zou de waarheid tekort doen, indien men niet tevens
alIe’recht liet vedervaren aan de vooruitiende blik, de,
energie en ondernemingsgeest zowel van de Overheid
als van de particuliere ondernemer. Döze eigenschappen

LI

8 Maart’ 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

189

hebben ht mogelijk gemaakt van de geografische ligging

ten volle te profiteren. Maar deze zelfde eigenschappen

hebben na de rampspoedsjaren 1940 – 1945 wederom in
harmonieuze samenwerking Overheid en particuliere

ondernemers de hand aan de ploeg doen slaan liet is

te danken aan het doorzettingsvermogen, liet vertrouwen

in de toekomst en de on’,vrikbarewil om alle moeilijkheden

te overwinnen, dat de schade goeddeels is hersteld en de

haven gemoderniseerd, zd dat Rotterdabi wederom paraat
is! Paraat om een veel groter aantal schepen en een

aanzienlijk grotere hoeveelheid goed eren te verwerken.
Rotterdam genoot vôôr de oorlog terecht als haven de
reputatie, dat men steeds op uiterst snelle lossing en be-
lading kon rekenen. De huidige outillage is wederom

zodanig, dat ,,quick despatch” in Rotterdam is gewaar-
borgd! Van dit alles wil de havententoonstelling straks
getuigen. Mogë zij een, nieuwe periode van krachtige

ontwikkeling inluiden!

Rotterdam.

C. VERMEY.

DE TEGEMOETKOMING IN DE OORLOGS-
SCHADE AAN ROERENDE GOEDEREN.

Alvorens een antwoord te kunnen geven op de vraag,
volgens welke normen de tegemoetkoming in de oorlogs-
schade aan roerende goederen in de Wet op de Materiële Oorlogsschaden wordt vastgesteld, zal het eerst duidelijk
moeten zijn, om welke goëderen het gaat. De wet.oridr-
scheidt nl. een aantal iubrieken, die elk haar eigen regelen
hebben. Welke die rubrieken zijn, valt af te leiden uit de
omshrijving van het begrip ooilogsschade in art. – 2,
lid 1 der wet, waarbij de roerende goederen worden inge-
deeld in ,,roérende goederen, welke tot een bedrijf be-
horen of tot het uitoefenen van een beroep dienen” en
,,huisraad”. Bij de eerste categorie zijn te onderscheiden
deheroeps- en bedrijfsu.itrusting, de handels- en hedrijfs-
voorraden en de vaartuigen, terwijl’de tweede categorie

naast- het huiraad in de meer gewone zin van het woord
ook omvat de ,,niet tot een bedrijf behorende roerende
goederen, welke eigendom zijn vn een rechtspersoon of

van een niet-rechtspersoonlij kheid bezittende vëren ging”,
bijv. de instrumenten van een muziekvereniging (art. 10,
lid 18). Wij zullen in dit artikel achtereenvolgens nagaan,

welke tegemoetkomingen in de wet zijn voorzien ted

aanzien van:
de beroeps- en bedrijfsuitrusting; de handels- en bedrijfsvoorraden;

de vaartuigen.

1. Beroeps- en bedrijfsuitrusting.

Terzake van de oorlogsschade dan beroeps- en hedrijfs-
uitrusting wordt een bijdrage toegekend, die ingeval
van algeheel verlies wordt vastgesteld op de prijs, waar-
voor liet goed op 9 Mei,1940 in nieuwe toestand had kun-
nen worden aangeschaft, verminderd met een redelijk

bedrag- voor afschrijvïng, doch tenminste op cle verkoop-
waarde per 9 Mei 1940 (art. 12, lid 1, letter (l). De. waarde

van eventuele restanten, wederom berekend naar het
ac
prijspeil van _9 Mei 1940, wordt in mindering gêbrht.
Over het algemeen wordt geen rekening gehouden met

luxe. Îndien de verloren gegane goederen van meer luxueuze
aard zijn dan nodig is voor een doelmatig gebruik, wordt
voor de bepaling van de bijdrage nl. uitgegaan van de-
zelfde goederen in een eenvoudiger uitvoering, doch deug-
delijk van kwaliteit. i3ij herstelbare schade wordt voorts
een bijdrage toegekend, gelijk aan de herstelkosten per 9
Mei 1940 (art. ii, lid 2 juncto art. 12, lid 3). Met een
éventuele door het herstel verkregên waardevermeer-
dering of een na het herstel overgebleen ivaardevermin-
dering wordt daarbij in dier voege rekening gehouden

dat het bedrag der herstelkosten daarmee wordt verlaagd

resp. verhoogd, alles naar het prijspeil van 9 Mei 1940

De op deze wijze berekende bijdrage is, zoals vanzelf
spreekt, bij lange na niet voldoende om daarmee de her-

aanschaffing of het herstel te bekostigen. Ter overbrug-
ging van liet verschil tissen enerzijds de werkelijke her-

aanschaffingslcosten of herstelkosten en anderzijds de

bijdrage lcunnen de gedupeerden-echter in aanmerking

worden gebracht voor een crediet (art. 71, lid 1). Een

dergelijk crediet, dat alleen kan worden verstrekt als
het algemeen belang daarniede is gediend, kan ten dele
met en ten dele zonder faciliteiten ten aanzien van rente
en aflossing, d.w.. ten dele zondei en ten dele met,de

verplichting tot betaling vah rente en aflossing, worden
verleend (art. 71, lid 3).
s –
De verdeling van liet crediet in een gedeelte met en
een gedeelte zonder faciliteiten is variahel, d.iv.z. als de

omstandigheden zich na verloop van tijd wijzigen, zal het

gedeelte, waarvoor geen faciliteiten worden verlend,

kunnen worden verkleind en het gedeelte, waarvoor
dergelijke faciliteiten wel worden toegestaan, worden ver-

groot en omgekeerd (art. 71, lid 4, letter c).
1-let gedeelte, waarover 10 jaar na de credietverlening
rente noch aflossing verschuldigd zullen zijn, zal in het
algemeen worden kwijtgescholden (art. 71, lid 10).

1-let is van meet af aan de opiet geweest, dat, als liet
enigszins mogelijlc is, belanghebbende zelf, hetzij uit eigen
middelen, hetzij uit middelen van derden, het voor de
overbrugging van het prijsverschil met Mei 1940 beno-

digde geld beschilcbaar stelt. hem zal dan een rente-
vergoeding worden toegekend, gelijk aaii de normale rente
over dat gedeelte van het beschikbaar gestelde bedrag,
waarvoor anders een renteloos crediet had kunnen worden

verstrekt (art. 71, lid 6). Oo!c de rentevergoeding zal na-
derhand, wanneer de omstandighedên zich wijzigen,
kunnen worden herzien. Zij zal voor ten hoogste 10 jaar
worder( verleend. Wanneer zij een eind neemt, zal echter een kapitaalsuitkering, uitgestelde bijdrage geheten, wor-

den gedaan, die over het algemeen gelijk zal zijn aan het
bedrag, waarvan laatstelijk de rente werd vergoed (art.

71, lid 10).

Dat de bepaling van de grootte van liet crediet en

-van de rentevergoeding, alsmede de verdeling van het
crediet in een gedeelte met en een gedeelte zonder facili-
teiten, in principe volgens objectieve nornen zal moeten
gebeuren, zal wel geen betoog behoeven, evenmin als het
de bedoeling is, dat de rentevèrgoeding en de vèrdeling
van het crediet in een gedeelte met en een gedeelte zonder
faciliteiten achteraf slechts kunnen worden herzien,
indien er algemeen werkende omstandigheden zijn, die
zulks rechtvëardigen. Een en ander zal in door de Minister
van Financiën op te stellen ridhtlijnen nog nader worden
uitgewerkt. De Minister zal zich daarbij door een bijzon-
dere comriissie van advies laten voorlichten (art. 71,
lid 4).
Intussen, het zal hij de grote verscheidenheid van be-
roepen en bedrijven’ moeilijk vallen de toepassing van objectievd nörmen ‘en het beginsel ener herziening hij
algemeen werkende o mitandigheden’ in algemene ricli t-
lijnen vast te leggen. Nog
.
moeilijker zal het zijn om hij
de toepassing der objectieve normen, welker omschrijving
noodgedwongen wel vaag zal zijn, geén subjectieve, alleen
het betrokken oorlogsslacli toffer aangaande, elementen
mede te wegen. Op grond van deze en dergelijke moei-lijkheden- is ten behoeve van hem, die in beginsel vpor
een crediet of een rentevergoeding met op de achtergrond
de toelcenning enem’ uitgestelde bijdrage in aanmerking
komt, de mogelijkheid geopend om doom’ een uitkering ineens, aanvullende bijdrage genaamd, de aanspraak op
dat crediet of die rentevergdeding af te kopen (art. 72,

190

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

8 Maart 1950

lid 1). Die afkoop is, voor zover liet bedrijfsuitrusting be-

treft, behoudens ,zekere beperkingen, een recht (art. 72,

lid 5). Behoudens zekere beperkingen! De bijdrage per 9

Mei 1940 moet bijv. f 500 of meer bedragen en het belaste
vermogen van belanghebbende mag de f 500.000 niet te

boven gaan. Wanneer de bijdrage per 9 Mei 1940 minder

dan f 500 bedraagt, het belaste vermogen groter is dan
f 500.000 of het beroepsuitrusting betreft, is de afkoop
dus slechts een mogelijkheid.

Hoe groot is nu de afkoopsom? In zoverre deafkoop

slechts een mogelijkheid is, dus ten âanzien van de beroeps-

uitrusting en, wat de bedrijfsuitrusting betreft, ten aan-
zien van de kleinere bijdragen en de grootste bedrijven,
houdt de wet hieromtrent geen positieve aanduiding in.

Zij zegt alleen, dat de grootte vn de afkoopsom in deze
geiallen op een nader door de Minister van Financiën

aan te geven wijze zal worden bepaald (art. 72, lid 1).

Waar er echter een recht op afkoop bestaat, is de wet
veel concreter. De afkoopsom wordt dan bepaald op de

bijdrage per 9 Mei 1940, vermenigvuldigd met een toeslag-

coëfficiënt en vervolgens verminderd met f 500 (art. 72,
lid 6). De toeslagcoëfficiënt varieert met de grootte van

het belaste vermogen (art. 72, lid 7). Zij bedraagt ten hoogste
2 (belast vermogen onder de. f 25.000) en ten minste

(belast vermogen van f 500.000). Als belast vermogen
wordt beschouwd het zuivere vermogen volgens de Wet

0
1
)
de Vermogensbelasting 1892 voor het belastingjaar

1947, nadat het op de voet van art. 10 van die wet is ver-

minderd, onderscheidenlij k het zuivere bedrijfsvermogen

volgens het Besluit op de Vermogensbelasting 1942,
voor het jaar, waartoe 1 Januari 1947 behoort (art 72,
lid 10).

2.
Handels- en bedrjfsoorraden.

In de oorlogsschade aan handels- en hedrijfsvoorraden
wordt een bijdrage verleend ten bedrage van de feitelijk
bestede inkoopprijs, of, bij eigen fabrikaten, de kostprijs

in de zin van historische uïtgaafprijs, d.w.z. de som van alle bij de productie gemaakte kosten, directe zowel als
indirecte, in zoverre deze bij de reproductie opnieuw ge-

maakt moeten worden (art. 12, lid 1, letter e).

Als de voorraden niet verloren zijn gegaan, doch alleen
beschadigd zijn, wordt slechts een gedeelte van de feite-

lijk bestede inkoopprijs of de kostprijs vergoed, nl. dat
gedeelte, dat in dezelfde verhouding tot de gehele inkoop-
prijs of kostprijs staat, als de beschadigde voorraad geacht
moet worden deel uit te maken van de gehele, onhescha-
digde, voorraad (art. 12, lid 2).

Dat de inkoop- en kostprijzen tevens geoorloofde prijzen

moetenzijn en geen zwarte bestanddelen mogen bevatten,
spreekt welhaast vanzelf (art. 12, lid 7).

De bijdrage is aan een maximum gebonden. Zij mag
per eenheid niet meer bedragen dan de prijs, die voor
de aanschaffing of vervaardiging van eenzelfde voorraad

als de beschadigde of de teloor gegane daadwerkelijk is
of ten tijde van de vaststelling van de bijdrage zou moeten
worden besteed (art. 12, lid 8, letter c).

Met betrekking tot de incourante voorraden èn de surro-
gaatgoederen kent-de wet een tweetal afzonderlijke be-
palingen (art. 12, lid 8, letters a en b).
Voorraden, die, toen de schade werd aangericht, in-
courant waren, worden gewaardeérd op de toenmalige
verkoopwaarde, aangenomen althans, .dat deze minder
bedraagt dan de feitelijk bestede inkoopprijs of de kostprijs.
Voorts worden de surrogaatgoederen per eenheid niet
hoger gewaardeerd dan de prijs, die voor de aanschaffing

of vervaardiging van de goederen, ter vervanging waarvan
de surrogaatgoederen strekten, is of ten dage van de vast-
stelling van de bijdrage zou moeten worden besteed.

Het kan en zal zich ongetwijfeld wel voordoen, dat de
herhevoorrading en de reproductie door stijging van het

prijspeil een grotere kapitaalsinvestering ve’eisen. In

theorie is het denkbaar, dat ter overbrugging van het

prijsverschil een crediet wordt verstrekt, een crediet,

w’aaFvan dan w’eei een gedeelte met en een gedeelte zonder
faciliteiten ten aanzien van rente en aflossing zou kunnen

worden verleend, een crediet ook met het vooruitzicht van

de toekenning ener uitgestelde bijdrage over 10 jaar.
Eveneens in theorie zou een aandpraak op een dergelijk

crediet weer kunnen worden afgekocht, door een

uit-
kering ineens, een aanvullende bijdrage, te verzoeken.

In theorie echter en niet meer dan dat, want, hoe alge-

meen de artikelen 71 en 72 in dezelver eerste lid ook zijn

gesteld, geschapen voor de financiering van deze prijs-

stijging zijn zij niet, in de eerste plaats niet, omdat het
meer te investeren kapitaal in verband met de door-

berekening in de verkoopprijs niet verloren is en in de ,

tweede plaats niet omdat de getroffene op dit punt voor
dezelfde moeilijkheden staat
als
de niet-getroffene, niet
alleen dit verschil, dat hij de winst over de verloren ge-

gane voorraden en daarmee hetgeen hij daarvan extra

had, kunnen reserveren met het oog op een riiogelijk duur-
dere vervanging heeft gederfd.

Maar vergoeding van gederfde winst ligt buiten’het

bestek van de Wet op de Materiële Oorlogssehaden, die
zich zuiver tot de schade aan goederen beperkt.

S.
Vaartuigen.

Tot de vaartuigen zijn in dit verband alleen te rekenen

de vaartuigen, dienende tot de uitoefening van een be-
roep of bedrijf. De zuivere, niet bedrijfsmatig geëxploi-
teerde, pleiziervaai’tuigen, die tot het huisraad behoren

en de vaartuigen, die als handelsvoorraad zijn aan te
merken, vallen er niet onder.

Wanneer de gedupeerde zulks verzoekt en hij aan de gestelde voorwaarden voldoet, wordt de bijdrage in de

oorlogsschade aan zijn vaartuig op de vervangingswaarde
gesteld.

Als vervangingswaarde wordt daarbij in geval van on-
herstelbare schade in aanmerking genomen de waarde,

die het verloren gegane vaartuig op 9 Mei 1940 had, ver-
meerderd met een toeslag, gelijk aan het product van
het aantal m
3
inhoud vân het verloren gegane of, wanneer
dit minder is, van het vervangende vaartuig en het ver-
schil tussen de gemiddelde bouwkosten per m
3
op het
tijdstip, dat de bouw een aanvang neemt en die per 9
Mei 1940 (art. 8, lid 2).

Is de schade daarentegen hors telbaar, dan geldt als ver-
vangingswaarde de bouwindex op het moment, dat met
liet herstel wordt begonnen’x liet bedrag van de herstel-
kosten op 9 Mei 1940 (art. 8, lid 3).

De vervangingswaarde kan niet hoger worden gesteld
dan het product van de bouw’index op het moment, dat
de bouw of het herstel een aanvang neemt en f 9.000, of,
zo de uitkomst daarvan lager isdan de waarde var het
verloren gegane of beschadigde vaartuig op 9 Mei 1940
vermeerderd met het product van de met één verminderde
bouwindex en 1 9.000. *

Om voor een bijdrage op basis van de vervangingswaarde
in aanmerking te komen, moet men aan een aantal voor-
waarden voldoen. De belangrijkste is, dat men voor de
vermogensheffing ineens, buiten het vaartuig en de aan-
spraak op een bijdrage terzake van de daaraan toegebrachte

oorlogsschade, geen groter zuiver vermogen mag hebben
dan f 20.000 (art. 8, lid 1).

Voorts heeft men alleen’ dan aanspraak op een bijdrage
volgens de vervangingswaarde, als men niet reeds ter-

zake van oorlogsschade aan een ander vaartuig of aan ge-

bouwd onroerend goed de vervangingswaarde vergoed
heeft gekregen, want in beginsel kan men, behoudens

het geval, dat men naast oorlogsschade aan een woonhuis
ook .00rlogsschade aan een bedrijfspand heeft, slechts

8 Maart 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

191

eenmaal een aanspraak op toekenning van een bijdrage

volgens de vervangingswaarde doen gelden (art. 8, lid 1).

‘Boven de bijdrage, berekend op de voet der vervan-
gingswaarde, worden geen credieten ter overbrugging

van het nog resterende verschil met de werkelijke bouw-

kosten verleend. Pp deze regel bestaat echter één uit-

zondering.
WTordt
men nl. van overheidswege verplicht
een duurder vaartuig te’bouwen of aan te schaffen, bijv.

omdat het verloren gegane vaartuig economisch verouderd

wag of omdat er reeds teveel van dat type in de vaart is,
dan kan de gedupeerde verlangen, dat hem ter finattciering
van de neerdere kostn, die daaruit voortvloeien, – een

crediet wordt verstrekt (art. 8, lid 7, letter c juncto art. 71,

lid 7, letter e).

Een gedeelte van dat crediet, dat ten dele met en ten

dele zonder faciliteiten op het stuk van rente en aflos-

sing zal worden verleend, zal na verloop van 10 jaar wor-
den kwijtgescholden.

Evenals bij beroeps- en bedrijfsuitrusting heeft de .ge-
dupeerde, die in plaats van een crediet aan te vragen
de benodigde gelden zelf verschaft, aanspraak op een
rentevergoeding, gelijk aan de ncirrnale rente van dat ge-
deelte van het door hem beschikbaar gestelde. bedrag,
waarover, ware het crediet, gêen rente verschuldigd zou
zijn geweest. –

De aanspraak op het crediet of de rentevergoeding met
in het vooruitzicht de toekenning ener uitgestelde bijdrage
kan worden afgekoèht. De afkoop is echter slechts een
mogelijkheid, geen recht: Over de grootte van de afkoop-
som (aanvullende bijdrage) is niets met zekerheid te zeg-
gen. 1-Toe zij moet worden bepaald, zal nog nader door
de Minister van Financiën worden aangegeven (art. 72,

lid 1)

Gedupeerde scheepseigenaars zullen niet steeds de toe-
kenning van éen bijdrage op basis van de vervangings-
waarde verzoeken. Hiervoor kunnen allerlei redenen zijn.
Zij kunnen hijv. van de bouw of aankoop van een ander
vaartuig afzien, of komen mét het gestelde maximum niet,

uit of ook hebben meer dan één vaartuig, waaraan oorlogs-
schade ‘is toegebracht!

In al deze en dergelijke gevallen heeft de gedupeerde
allereerst aanspraak op een geheel volgens -dezelfde be-
ginselen als bij, oorlogsschade aan beroeps- en bedrijfs-

uitusting te berekenen bijdrage, of, algemeen gesproken,
op een bijdrage’, gelijk aan de waarde, of de herstelkosten,
naar de op 9 Mei 1940 geldende factoren. Indien de op deze
voet berekende bijdrage minder dan f 3.000 bedraagt of ten
aanzien van rechtspersonen en ‘van natuurlijke personen,’
die in het belastingjaar 1943 in de vermogensbelasting
zijn aangeslagen of ovei dat belastingjaar f 300 of meer
aan inkomstenbelasting” verschuldigd zijn, minder dan
f 2.250 bedtaagt, wordt de bijdrage tot onderscheidenlijk
P3000 en £ 2.250 verhoogd, met dien verstande, dat zij
nimmer hoger kan \\’orden gesteld dan het bedrag der
werkelijke herstel- of herbouw’kosten, onderscheidenlijk
75 pCt daarvan (art. 9).. Deze bepaling geldt natuurlijk
alleen voor diegenen, die daadwerkelijk tot herstel of her-
bouw overgaan.

Het na eventuele toepassing van art. 9 nog overblijvende
verschil tussen de werkelijke herstel: •of herbouwkosten

n de bijdrage kan weer ‘worden overbrugd door toekenning
van een ten dele zonder de verplichting tot rentebetaling
en’ aflossing te verlenen crediet. Ten aanzien van een
dergelijk crediet, ‘de vervanging daarvan door een rente-
vergoeding, indien de “edupeerde zelf voor de nodige
gelden zorgt, het vooruitzicht op de toekenning van een
uitgestelde bijdrage over 10 jaar en de afkoop van de aân-
spraak op het crediet door een uitkering ineens, de aan-
vullende bijdrage, geldt hetge&n wij dienaangaande hebben

opgemerkt bij de behandeling van ,de tegemoetkoming

in de oorlogsschade aan beroeps- en bedrijfsuitrusting op
overeenkomstige wijze.
Er is slechts één verschil!
Zoals wij hebben gezien,-geeft de wet nauwkeurig aan,
hoe de afkoopsom berekend moet orden, als ér een recht

op afkoop bestaat. Welnu, bij de bepaling vah die afkoop-

som wordt geen rekening gehouden met een naar de grootte

van het belaste vermogen variërende toeslagcoëfficiënt
van 2j tot J, maar van 1 tot 0,4.

In een volgnd artikel zal worden Jiagegan, welke
tegemoetkomingen in cle vet zijn voorzien ten aanzien

van het huisraad en de niet tot een bedrijf behorende
roerende goederen, van rechtspersonen en niet-rechts-

5ersoonlijkheid hezittende verenigingen.

‘s-Gravenhage.

IIr
N.
II. WIARDA.

RUSSISCHE PETROLEUMZORGEN.

Het Midden-Oosten in ocurgang.

Nu ook het invloedrijke Amerikaanse weekblad ,,The Christian Science Monitor”, Boston, het nodig heeft ge-
oordeeld, zijh lezers in het nummei’ van 8 , December
1949 uitvoerig in te lichten omtrent de slechte gesteldheid
der Russische petroleumpositie, zouden wij gaarne de
lezers van ,,Economisch-Statistische Berichten” te dezer
zake van voorlichting w’illen dienen.
Hoe zouden wij daarmede ooit een beter begin kunnen
maken dan door er aan te herinneren, dat Amerika en
Engeland – maar vooral ook de Sowjet-Unie – grote
belangstelling blijven tonen voor de gang van zaken op
petroleumgebied in het Nabije Oosten?
1-Toe kan dat ook anders als men bedenkt, dat dé ge-
weldige betekenis der in dit gebied gelegen landen blijkt
uit de toenemende hoeveelheden petroleum,
Ni
,
elke
er
worden gewonnen, alsmede uit het feit, dat er kostbare
buisleidingen zijn en worden aangelegd voor het vervoer
van het in waarheid vloeibare goud! ‘In 1-laifa vindt,men
het eindpunt van de olieleidingen uit Mosoel (Irak),
terwijl het voorbestemd is ook de haven te zijn voor de
olie uit Koweit, de Bahrein-eilanden en Saoedisch-Arabië,
indien de nieuw geprojecteerde buizen gebouwd. zijn.
Zelfs een deel van de petroleum uit Zuid-Perzië (Basra)
zou langs deze weg Eurdpa bereiken. Indien men in ogn-

schouw neemt, dat de totale productie van het Nabije
O9sten ongeveer 25 millioen ton bedraagt (die van de
Sowjet-Unie 35), maar dat veertig procent van de wereld-
voorraden hier nog ongeëxploiteerd)iggen; dat de Ver.
Staten hier grote belanghebbenden zijn, omdat zij de
oliewinning beheersen van Koweit, de Bahrein-eilanden en
Saoedisch-Arahië, benevens 23J procent van de Mosoel-
olie, terwijl zij kopers zijn van Perzisch’e olie;’ en dat in
Perzië en Irak de Britse belangen overwegend zijn, dan
is het duidelijk, dat de Anglo-Amerikanen alle belang

hebben bij rust en samenwerking in dit gebied. Te meer,
daar Britse bases in Irak en Transjordanië de vooruitge-
schoven. defensie-stellingen ‘ormen voor de beheersing
van de Indische Oceaan, en voor het afweren ener Russi-
sche dreiging” (Algemeen 1-Tandelsbiad, 16 December
1948).
Men wil dus rust en samenwerking, alsmede het afweren
ener Russische dreiging!

**
*

De grote belangstelling der Amerikanen blijkt wel in
alle duidelijkheid uit de verschijning van allerlei geschriften,
welke hierop betrekking – hebben, waarbij wij slecht
s

willen herinneren aan het boek van Flerbert Feis (1947):

192

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

8
Maart
1950

Seen from E.A. Three International Episodes,
met als

opdruk op het titeiblad: ,,Behind ‘the scenes in America’s

desperate race to secure stockpiles of rubber and oil –

an authoritative and intimate picture of the batties in
which the fate of armies and nations was settied on paper
and behind closed doors”. (Herbert Feis was ,,Adviser

on International Economie Affairs in the State Depart-

rnent”). –

Maar wellicht nog duidelijker blijkt deze belangstelling

uit het feit, dat
men
in Juni
1948
een speciaal, rijk-geïllu-

streerd en uitnemend gedocumenteerd
2
nummer het

licht heeft doen zien van ,,Petroleum Times”.

Het is een in de Verenigde Staten van Noord-Amerika

en in Engeland verschijnend blad, dat gewijd is aan de
aardolie-industrie. In het door ons bedoeld, met extra-
zorg uitgegeven, nummer, getiteld ,,Review of Middle

East Oil”, bespreken de redacteur Dr C. T. Barber en enige

andere bij ‘uitstek deskundige personen de petroleum-

industrie in het Nabije Oosten uitvoerig en gedegen en

ze doen dit aan de hand van tal van belangwekkende en
overzichtelijke foto’s, grafieken en kaarten. Ook aan de

achterlijke sociale verhoudingén in deze gebieden blijkt
grote aandacht te zijn besteed. Een artikel van Christopher
FIolme, ,,The Middie East: A Depressed Area. A challenge

to the West”, eindigt zelfs, na te hebben gememoreerd,
dat de Sttcn uit het Nabije Oosten tot de Verenigde

Naties het verzoek hebben gericht om eveneens voor dit

deel. der wereld een Regionale Economische Commissie

in het leven te willen roepen, ioals dit ook voor Zuid-

Amerika, het Verre Oosten enz., is geschied:
,,It is true that the U.S.S.R. would expect, as an in-

terested Power to be represented on it.

But if the opportunily be vigorously seized by Britain

and America to usethe commission for setting in motion
a thorough-going plan of economie developrnent for the
Middle East, it could hardly he opposed by a Sovjet

delegate”.

Verder moge in dit verband met waardering melding

worden gemaakt van enkele in kleurendruk uitgevoerde

bijdragen in ,,Life” van 20 Juni
1949,
getiteld: ,,Aramco,
An Arabian-American Partnership Develops Desert Oil

and Places U.
S. Influence And Power In Middle East”,
met als ondertitels: ,,rt Is A Big, CohplexBusiness”;
,,Iligh Pay, Good ilousing Win Arab Friendship”; ,,The
Search For Oil Goes On”; ,,Ararnco Educates Its Labor”;
,,Life In Arahia 1-las Its Points” en ,,Politics 1-las A Part
In International Oïl”.
Inmiddels zijn ook ‘gegevens beschikbaaj’ gekomen

omtrent de Amerikaanse beleggingen in liet buitenland.
Het blijkt, dat er in 3 jaren tijds de geweldige som van
$ 1.650 mln aan nieuw kapitaal is geëxporteerd, waarvan
73 pCt voor olie. Men schat, dat Saoedi-Arabië, waar
Amerika zulk een grote invloed verworven heeft, met
ongeveer $
300
mln is bedacht: van
1945
tot
1948 liep

de productie er op van
35
tot
185
mln vaten.

**
*

Engeland moet veel bescheidener te werk gaan maar

1-lis i\Iajesty’s Stationery Office laat toch herhaaldelijk
goede boekjes verschijnen over
rçurkije
Perzië, Irak,
Palestina enz., en nu pas weer is een brochure uitgegeven
onder de titel ,,Britain and Middle East Development”,
die, al is zij dan niet rijk-opgemaakt, ‘ons een zeer duide-,

lijke kijk geeft op hetgeen Engeland, naast hettot ont-
wikkeling brengen van verschillende petroleumbedrijven,
heeft gedaan en nog doet op het stuk van irrigatie en verbetering der landbouwmethoden in de landen, die
onderdeel van het Nabije Oosten uitmaken.
Ook het laatstgenoemde geschrift geeft er blijk van,-

dat de vroegere onverschilligheid van de buitenlandse

maatschappijen voor het lot en het. welvaren van de

bewoners det streken, waar zij de een of andere indutrie

gevestigd hadden, heeft plaats gemaakt voor sociale
activiteit en voor een streven om deze zelfde bewoners
een hogere levensstandaard deelachtig te doen worden.

**
*

Russische actiç-‘iteit.

Veranderde inzichten splen hierbij ongetwijfeld edn
rol, maar veel belangrijker is—om met Dr 1

lenriette Boas
te spreken – de invloed, welle uitgaat van de zeer

krachtige campagne voor de bevrijding van de thans
besproken landen uit de greep van het’ Britse en het Ame-
rikaanse , ,ïmperialisme”, welke de So\vjet-Unie met

behulp van Radio Moskou voert.

Deze schrijfster weet ons verder te vertellen, dat de

verlening van steun voor het’ onaflnkelijkheidsstreven
der Aziatische en Arabische landen trouwens van het
begin af aan de politiek van de Sowjet-Unie is geweest.
In
1917
maakte de Bolsjewistische Regering reeds het

bestaan bekend van het Sykes-Pïcotverdrag (tot ver-
deling dezer gebieden in Engelse en Franse invloedssferen;

F.S.N.). Verder steunde Rusland de eis van Syrië en de

Libanon tot evacuatie van alle Franse, en Britse troepen, en het was het eerste land, dat na het zelfstandig worden
van de Libanon met dit land diplomatieke betrekkingen
aanknoopte. Ook eist Rusland de terugtrekking van alle

Britse troepen uit Egypte en ,,een onafhankelijk Palestina

voor de Palestijnen”. De Russische vertegenwoordiger
.bij de Verenigde Naties verzocht in November
1946,
dat
Engeland een opgave zou verstrekken van het aantal
troepen, dat het nog handhaafde in Egypte, de Soedan,
Irak, Transjordanië, Palestina en Voor-Indië, en ook,

dat het binnen twee maanden het mandaat over Pa-

lestina zou opgeven (Het Midden-Oosten in Overgang,
1947,
blz.
87/88).

De schrijfster vat enkele bladzijden verder haar he-
schouvingen aldus samen:

,,De Sowjet-Unie w’enst in de eerste plaats stahilisering
in het Nabije Oosten op dit ogenblik te voorkomen.
Verder streeft zij naar de verkrijging van een veilig-
heidszone tussen de Russische petroleumvelden in de omgeving van Bakoe en de buitenwereld en wenst zij
daar dus geen staten die Rusland vijandig gezind zijn.
hrl
aar
-in de derde plaats heeft Rusland, dat slechts
voor de helft in zijn behoefte aan petroleumproducten kan
voorzien, behoefte aan petroleum en richt het zijn aan-
dacht op de petroleum van Noord-Perzië en mogelijk op de duur ook op die van Zuid-Perzië en van Irak.
Tenslotte wenst het militaire bases in deze streken en
met name stem in het kapittel ten aanzien van het beheer

van Eyhië en andere Nooid-Afrikaanse staten (Tripolitanië
en Cyrenaïca)”.

Bescheiden kan men de Russen moeilijk noemen, als’
men er zich rekenschap van geeft wat deze programma-
punten zo al inhouden!

Kenneth Williams behandelt in ,,The Fortnightly”, –

Londen, het Palestijnse Vergelijk en merkt in dit verband
op, dat het’Marshall-plan voor het Europees herstelde aan-
voer van olie uit het Midden-Oosten in het geding brengt.
Rusland had begrepen, hoe onrust in het iIidden-

Oosten, die de oliestroom zou kunnen doen verminderen, zo niet geheel zou kunnen afsnijden, het best kon worden
bereikt door het bewerkstelligen van een Palestijns ver-
gelijk, gericht tegen de wensen van Arabië. Ware deze Russische hoop invervulling gegaan, dan
zou het huidige Europese streven naar herstel grotendeels
tot mslukking zijn gedoemd.
Daarom – zo is zijn conclusie – moet Europa, dat
voor zijn olievoorraden steeds meer afhankelijk zal zijn –

8 Maart 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

193

van het Midden-Oosten, de opkomst van deze gebieden
met de grootst mogelijke sympathie bezien en indien

daarom wordt gevraagd, de nodige bijstand verlenen

(,,Internationale Echo”, September 1949).

**
*

Of de zo krachtig gevoerde campagne voor de bevrijding

van de thans besproken landen uit de greep van het
‘Britse en het Amerikaanse ,,iinperialisme” Rusland vele

‘voordelen heeft opgeleverd, is aan gerechte twijfel onder-
hevig; David J. Dallin maakt daarôver in zijn in 1947

verschenen boek ,,Verschoven wereldmacht” enkele zeer

interessante opmerkingen (blz.. 120), maar wij moeten’

dit punt laten rüsten. Wel moge’in dit verband worden
gememoreerd, dat in een artikel in het ,’,Algemeen Handels-

blad” van 16 December ‘1948, waarin de Palestijnse

kwestie w’erd behandeld, openlijk werd gezegd, dat„de

Russische peneti’atiepoging in het Nabije Oosten
faalt” en dat de leidende personen in deze gebieden er

eenvoudig niet aan aenken zich de belangrijke credieten

te laten ontgaan, welke alleen van de petroleummaat-
schappijen te verwachten zijn, mits ‘deze .normaal kunnen

functioflnei’efl.
**
-*

Acute’ petroeumnood.

Blijkens een artilel’in het Engelse blad Tribune”

van 11 April 1947 spannen de Russen zich buitengewoon
in om hun olie-industrie weer op de been te helpen en de
Sowjet-Plan-Commissie heeft aangekondigd, dat de be-

grote cijfers voor het afgelopen jaar werden overschreden.
De totale productie steeg met 12 pCt over 1945 en be-droeg in totaal iets minder dan 23 millioen ton – onge-
veer een tiende vân de productie van de Verenigde Staten,

of, ongeveer de helft van de doorlopende productie van

Arabië, Iran en Irak.

Het begrotingscijfer voor 1947 is herzien en gesteld. op

27 millioen ton, dat is gelijk aan de tegenw’oordige pro-
ductie van Iran en Irak. Deze vergelijkingen tonen aan

hoe zwaar de Sowjet-jndustrie door de oorlog getroffen
werd en hoe moeilijk de taak van hët herstel is,
zelfs bij de bijzondere inspanning, die Regering en

arbeiders zich getroosten.
De Russen hebben verder ongeveer 2 millioen ton uit

Roemeense bronnen verkregen en nog een millioen ton
uit Oostenrijk en Galicië. Tegen het eind van 1947 zullen
de Russen derhalve een totaal van ongeveer 30 millioen

tofi per jaar bereikt hebben, waartegerrover hun behoefte,
zo laag mogelijk geschat, ongeveer GO millioen ton be-

draagt,
waarbij nog niet is inbegrepen de 000r militaire

doelèinden benodigde olie.
Is de situatie er sindsdien beter op geworden? Wij me-
nen van niet. Zo weet ,,Het Kompas” in het nummer
van 17 November 11. mede te delen, dat de opzet der vijfjaren-plannen ten aanzien der petroleumproductie

geenszins is verwezenlijkt: 1937 productie 3,4 millioen
ton; geraamd 46,8 millioen.
Voor 1950 heeft men de raming gesteld op….38,3

millioen ton. De productie over 1949 beliep ca 34 mln
ton, dus ongeveer de productie van tien jaar te

voreti. l)at ziet er derhalve niet al te gunstig uit en het
verklaart tevens waarom de Sowjet-Unie er zo veel belang

hij heeft, Roemenië, Oostenrijk en Galicië in haar greep

te houden: het Vredesverdrag met Oostenrijk laat maar

op zich wachten! ‘ / –
Doch de Oosteuropese landen zijn hij lange na niet bij
machte Rusland van zijn petroleumzorgen te bevrijden!

In dit licht moet men de beschouwingen beoordelen
van Edmund Stevens, tot vôor kort ,,Staff Correspondent”

van ,,The Cliristian Science ‘Monitor” te Moskou, welke
geheel gebaseerd, zijn op gegevens, die door de Russen
zelve zijn verstrekt. Gebrek aan benzine, dieselolie enz.,

is het grote gat in de Russische economie; worden er niet
spoedig nieuwe en rijke ‘vindplaatsen opgespoord, dan

kan een catastrofe niet uitblijven. Want de productie van

tractors; landbouwmachines, trucks en automobielen
neemt hand over hand toe..

Tot overmaat van ramp beginnen de bronnen in het

nog altijd rijke productiegebied van Bakoe zich de een

na de ande te begeven. Rusland zal wel meer olie in zijn

bodem bezitten, maar hoewel de exploratie reeds jaren

gaande is en er steeds grotere fondsen voor beschikbaar

worden gesteld, blijven de resultaten verre beneden de
verwachting.
Het nieuwe tweede Bakoe-veld”, dat in Bashkiria
in exploitatie is gebracht, stelt, wat zijn productie betreft,

jammerlijk teleur. Daarom moeten er in het eigenlijke

Bakoe-gebied steeds meer bronnen geboord worden en

graaft men bovendien steeds dieper en desondanks daalde
de produdtie in het vorige jaar met 6,3 procent.

Het veelbelovende Emba-district, dat in 1943 de kro-
ductie met 41 pCt wist te vergroten, in vergelijking met 1940, vei’toonde daarna een sterk dalende lijn.

Thans is de hoop gevestigd op de ontwikkeling van de
productie in het Lwow-gebied in het westelijk deel der
Ukraïne: hègrijpt men nu, vraagt de heer Stevens, waarom

Rusland geweigerd heeft dit gebied aan Polen terug te
geven, toen de oorlog een einde had genomen?

Zelfs het oliehoudende leigesteente van Estland, dat
vôÔr .de oorlog een productie leverde, waarmede de be-
hoefte van de 1 millioen zielen tellende bevolking kon
worden bevredigd, wordt thans tot de laatste druppel
,
;
uitgekhepen”.
Is het wonder, dat de Sowjet-Unie begerige blikken
werpt op de petroleumvelden buiten haar grenzen en
dat de intrekking van de voor Noord-Perzië verleende
concessies als een zeer bittere teleurstelling is gevoeld?
Vandaar de toenemende Russische belangstelling voor
het petroleumrijke Midden-Oosten, de totale opvordering
van de Roemeense productie en uitschakeling van de
Engelse en Amerikaanse belangen uit deze gebieden, de
grote hardnekkigheid, waarmede de Russen de olievelden
van Zistersdorf in Oostenrijk in hun machtsbereik houden,
hun zeer scherpe belangstelling voor de ontwikkeling van
de kunstmatige winning van benzine en tenslotte de sterke
vermindering van olieleveringen aan Oost-Duitsland.
Verschillende deskundigen zijn de mening toegedaan, dat Rusland’s petroleurnnood, .die nog wordt verscherpt
door de industriële ontwikkeling, een der voornaamste
relenen voor het Kremlin vormt,
om een oorlog op enigs-
zins grote schaal thans niet te willen riskeren.

Haarlem.

F. S. NOORDFIOFF.

LONDON LETTER.

British elections are a source of constant amazement to foreign observers who are accustomed either to pro-portionalrepresentation or to splinter parties or to both.
They give, however, asense of satisfactionto the contest-
ants and their supporters. But perhaps 1 should begin
hy describing the British system. England, Scotland,
Wales and Northern Ireland are divided into constituen-
cies – 625 of them. A candidate chooses a constituency –
more often in ‘fact the constituency chooses the candi-
date – and providing he (or she) can find ten supporters
and cao deposit £ 150, he can stand for Parliament. The
idea of the ten supporters is presumably to ensure ‘that
the candidate receives some votes – and some would-be
members must have been hard put to find supporters,
for one candidate received only 192 votes out of 35,000.
The principle behind the deposit is to discourage frivo-
bus nominations, for if the candidate fails to obtain one-

194

1

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

8 Maart 1950

eighth of the votes cast, the deposit is forfeit. Since 449

candidates out of 1,864 lost their deposits, the idea,

though sound theoreticallv is not so satisfactory in prac-

tice. Actually, of course, to receive one-eighth of the

votes cast when four candidates stand – there was at

least one case of five contestants – is a very severe, and en this occasion almost impossible, task. rrl
le
effect on
February 23 of the British system of a constituency

choosing its Member of Parliament was to have no less
than 625 separate hut closely connected batties raging

over the country. Votes cast in one constituency have

no effect on the result in another. Some people vote for a

Party – ,,my grandfather voted that way, my father

voted that way and so do T” sort of thing – others vote

for a Party’s future policy, and others consider its past.
These considerations weigh in Continental elections,

hut the new factor under our system is that the perso-

nality of the individual counts for so much. On more

than one occasion 1 was told to vete for Mr. So-and-so,
,,lie’s a good chap” or
.
,,he lives in our constituency”.
‘l’llere are suggestions that some successful candidates

owe their victory to wavy hair, or to charming ways,

• and certainly a goed speaker is at an advantage.

Now, one of the surprising results of this election is
that everyonb is happy. The Socialists find solace in

obtaining 13, 248, 957 votes, the highest number ever
recorded by candidates of one Party – the Party polled

11, 971, 464 votes in 1945 when it ohtained 389 seats.
The liberals, many of whose candidates lost deposits,

rejoice because they polled 2,634,482 votes — an obvious
improvement en the 2,282,197 ohtained in 1945. The
Conservatives – sometimes called Tories — are obviously
pleased that they increased their votes from 9,938,679

in 1945 to 12,459,403: They are eock-a-hoop that the
flUfllber of seats they hold is now 296 (in a Flouse of 625

seats) against 209 (in a Ilouse of 640 seats). The Côn-

servatives, without so much as a by-your-leave, inciude
the Liberal vete with theirs to form an Anti-Socialist

vete greater than the Socialist vote. Incidentally, we are going to hear a lot about this aspect in the future
and we shail not have to wait long. Even the Commu-

nists are happy though every one of their 100 candidates
was defeated. No less than 98 lost their deposits, the two
Communist M.P.’s in the old House feli by the wayside.
Theii’ total vete was littie over 90,000 (an average of 900
per candidate) out of a total of 28.7 millions. Yet they

are delighted, so they say, to have preached their creed

to thousands who had never heard it before. Surely never
before can so many candidates have been ignored hy

such a large proportion of the population. And this total
‘rejection of Cornmunisrn by the l3ritïsh people is one of
the significant features of the election. rghis country may

be ‘divided on the question of nationalisation er private
enterprise; on a planned or free economy; on bulk buying
er free markets. But en one question it has been united
– united as it has not been since Dunkirk – Moscow
is out. 1f the Kremlin thought that British foreign policy
in Europe was geing to he weaker after the alection, it
should know better now. Willie Gallacher, incidentally
popular witli all Parties in the Flouse, could collect only

9,301 votes (that is to say 10 per cent, of the total east
for this Party) against his previous 17,636. Phil Piratin
gathered a few more votes but in all enlarged censti-
tuency. And Harry Pollitt – oh yes, we call them by
their first nanies – secretary of the Codimunist’ Party,
scraped up 4,463 votes, only about one-quarter of the
15,761 he reaped in 1945 That trend should make Russia
re-consider
her
foreign policy.
Another feature of the Election, was the high percen-
tage of votes recorded. Voting is not compulsory here, and to reach 83 per cent. is-an untold achievement. No
Party now can afford to say Jf only my supporters
had turned up, the result would have been different”.

rphere have, of course, been narrow majorities; but they

tend to cancel out. In Spelthorne, the Conservative had

a majority of 31 votes over his Labour opponent. At
Blackley the Labour man got home by 42 votes.

These narrow majorities and thç rejection of former
Ministers will seem strange to these to whom propor-

tional representation is normal. As T have said the nar-

row majorities tend to cancel each other out, and of

course they make the winner, fearful of the next election
and possible defeat, very hard ivorkingin the cause of
,
his constituency. The British have found a way of oh-

taining the services of Ministers who have not been retur-

ned. A Party member who has a large majority retires
and the defeated Minister ivaiks in. However, what would

be the result if this countr’ adôpted proportional re-
presentation?

Actuaj Result

‘Result under P.1.

Labour
315


288
Conservative
297 270
Liheral
9_.
57
Others
4
9

This method would give the Liberals the effective
control of Parliarnent. In faöt it would repeat the ex-

perience of 1929, when Labour had 287 seats, the Censor-
vatives 260, the Liberals 57 and Independents 9. And

that was an unsatisfactory enoiigh Parliament in all

conscience. It must be admitted, however, that the pre-

sent small majority is net ideal, but it is prohably an
improvement on the 1929 Heuse.

Great arguments are raging over the part the Libe-

rals have played in this election. The Conservatives allege

that they have taken 2.6 million votes from the anti-
Labour bloc, and the Labour Party assert that Liberals

are closer to that Party than te their traditional enemies.

The facts are that had the Liberals stood down in all

constituencies, except the nine in which the’ were suc-
cessful, and assuming that the Liberals had not abstained from voting, and supposing that two thirds of the Liberal

vete went to the Tories, the latter would have taken 26

seats from the Labour Party, so that the Tories would
have had a majerity of 34, subject of course to the 9 Li-
bera,l votes and the 4 Independents. Thus, the Tories would
have had an overall majority of 21. 1f the Liberal vote

were split equally, there would be scarcely any change.
But had the Liberal vote been split so that tvo-thirds.
went to the Lahour Party, the latter would have had 78′
more seats than the Tories, and an overall inajority of
65. The Labour Party have, therefore, more reason for
grumbling and the Conservatives more reason for kee-ping the Liberal Party alive.

The result of the General Election will be no marked
change in foreign affairs. Mr. Churchill believes in Euro-

pean unity and so does Mr. Attlee. Throughout the last
five years both Prties have been largely in agreement
en fereign pelicy. At home a
nlore
moderate line w’ill
have to ho followed. The Tories w’ill have to be careful
not to precipitate an election on some minor issue. The
Labour Party, unable to appease the wilder members of the Party as was possible between 1945 and 1949,
will have to avoid going to the country on some funda-
mental issue, such as nationalisation, which the majo-
rity of voters has already condemned.. The Cabinet has
heen reconstrueted . so that the extremists and, meiden-
tall’, these who

have risen from the working classes have somew’hat less power. Usually the ,,theoretical”
Socialists are the moderates and they are mostly in the
shddle now. Obviously the Labour Party means to stay in as long as possible. That is the correct policy for the nation, because an early election might mean little dif-
ference in the results and ive do not want elections every
quarter-day. The two Partjes have got te get down to

t

14,

8 Maart 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

195

living together. Equalily in the sexes bas been matched

by equality in Parliamen tary representation.

Tondon, March /i, 1950.

HENRY RAKE.

EEN STEM UIT HET BEDRIJFSLEVEN.

lIET ONTWERP
,,IIUIJRWET”.

Met doorbreking van de bestaande contracten beoogt
dit ontwerp een huurverhoging van 15 pGt van de oude
huurprijs (Mei 1940) met uitsluiting van de opslagper-
centages krachtens de Fluurprijsuitvoeringsbeschikking

1948 en verschüldigd over het
enkele gebruik
van het ge-

huurde goed. Hetgeen betekent, dt eventuele kosten
van waterlevering – indien inde huurprijs begrepen –

eerst in mindering moeten worden gebracht. Voor deze

gevallen een algemeen gemiddelde kieend van 5 pCt
van de bruto-huur, w’at de werkelijkheid wel zal benade-
rent kan de algemene huurverhoging dan worden gesteld

op 141 pCt.
Voor mede-inwoning hebben de opstellers van het ont-werp zich een andere regeling voorgesteld dan die, welke
thans nog geldend is krachtens de Huurprijsuitvoerings-
beschikking..194S. Deze wenst men in te trekken, waardoor
de thans geldende normen qua aantal inwonenden en op-
slagpercentages zullen vervallen, terwijl nieuwe normen
en opslagpercentages zullen worden vastgesteld bij Alge-
mene Maatregel van Bestuur. Het schijnt, dat men te
dezen opzichte ingrijpende .wijzigingen wil aanbrengen,

blijkend uit het gepubliceerde maximale opslagpercentage
van 13 ôp de nieuwe huurprijs, overeenkomend met

15 pCt op de oude huurprijs, tegen maximaal 30 pCt
onder de regeling van de hiervoor genoemde Beschikking.
Deze aanmerkelijke wijzigipg van de bestaande regeling
vloeit voort uit de overweging van de Regering, dat
het niet nodig is om bij een algemene huurverhoging, zoals
wordt voorgesteld, nog een opslagpercentage toe te staan
voor die gevallen, waarbij van niet-intensieve mede-in-

woning sprake is.
Teneinde zich rekenschap te kunnen geven van de
financiële consequenties van het ontwerp zl het nood-
zakelijk zijn om o.a. te weten, wât de ontwerpers onder niet-intensieve mede-inwoning verstaan en hoe zij zich
de practische toepassing hebben gedacht. Als vaststaand
kan echter reeds thans vel worden aangenomen, dat de
verhuurders, indien reeds mede-inwoning in hun perceler
plaatsvindt, door de algemene huurverhoging weinig
zullen worden gebaat, terwijl diegenen onder hen, in wier
woningen nog geen mede-inwoning heeft plaatsgevonden,
daarvoor in de toekomst waarschijnlijk geen .compen-

satie zullen ontvangen.
Tegenover deze schamele financiële tegemoetkomingen
staan echter aperte nadelen. Reeds dadelijk wordt door
het ontw’erp ‘dS indruk gewekt (blz. 2 van de Memorie
van Toelichting), dat de voorgestelde huurverhoging zal
kunnen bijdragen tot het tegengaan van de verwaar-
lozing van het gebouwd onroerend goed en het inhalen
van de achterstand in het onderhoud. Teneinde deze
doelstelling te bevorderen werden inmiddels aan de ge-
meentebesturen verder strekkende bevoegdheden – uit-
drukkelijk aangekondigd als zijnde van tijdelijke aard –
toegekend clan die, krachtens art. 21 der Woniiigwet,

waardoor de verhuurder-eigenaar de keuze werd ont-
nomen om, hetzij de verlangde voorzieningen tot stand
te brengen, hetzij de bewoning te doen staken.
Bedoelde maatregel mag dakrom zo verontrustend

worden genoemd, omdat het aan de huiseigenaren toege-
dachte huurverliogingspercentage bij lange na niet vol-
doende is om een redelijk onderhoud te kunnen bewerk-
stelligen. De opstellers ian het ontwerp erkennen. nI.
zelf, dat hun berekening aan de krappe kant is. De Bond van l-luiseigenaren becijferde reeds in 1947, dat destijds

al een huurverhoging van 25 pCt noodzakelijk was als

compensatie voor de gestegen overheidslasten en de

sinds 1940 sterk gestegen kosten van onderhoudswerken,

welk percentage ook door -de Woningbouwverenigingen
nimmer is aangevochten en dat, tengevolge van de ont-

wikkeling sinds 1947, zeker aan de lage kant mag worden

geschat. Ongewijzigde aannerning van het ontwerp moet

derhalve inhouden, dat van een redelijk onderhoud van

het gebouwd onroerend goed, uit hoofde van de t ont-

vangen huurhdragen geen sprake kan zijn, laat staan,
dat er aan het inhalen van achterstallig onderhoud, ont-

staan vnl. als gevolg van de,tot heden gevoerde huur-
politiek, zou kunnen worden gedacht.

De verder strekkende bevoegdheden der gemeente-

besturen zullen dan ook geen practisch effect kunnen

sorteren, tenzij de voorgestelde l)ercentages, zowel voor
de-algemene huurverhoging als die op grond van mede-
inwoning, aanzienlijk worden verhoogd. Blijft men hier-

mede in gebreke en zouden de gemeentebesturen van hun

grotere bevoegdheden desalniettemin gebruik maken,
dan zal dit in tal van gevallen de financiële ondergang
\’an de betrokken huiseigenaren tengevolge hebben en

vele andereh zouden de permanente dreiging van een
zwaard van Damocles hebben te ondergaan, afhankelijk
als zij in belangrijke mate zouden worden van de inzich-
ten van de gemeentelijke diensten van Bouw- en Woning-
toezicht.
S

liet psychologich effect van dit samenstel van maat-
regelen op de huurders kan moeilijk anders dan als na-
delig voor de huiseigenaren worden genoemd. De indruk

wordt hierdoor nl. gevestigd, als zou de voortgaande ver-
waarlozing in de toekomst voortvloeien uit de onwil
van de eigenaren om de noodzakelijk geachte voorzie-
ningen aan te brengen, zodat een versterkte aanwas van
klachten bij de gemeentelijke diensten van Bouw- en
Woningtoezicht mag worden verwacht.
Om al deze redenen zal het noodzakelijk zijn om, wil
het gestelde doel inderdaad worden benaderd, het per-
centage der algemene huurverhoging tot tenminste 25
te verhogen, met de daaraan toe te voegen beperkende
bepaling, dat nimmer çen groter bedrag aan herstelkosten
zal mogen worden gevordrd dan dat, overeenkomenci
met het hoger ontvangen huurbedrag.
Een verlaging van de normen en percentages der
Huurprijsuitvoerïngsbeschikking 1948 dient. te worden
afgewezen, omdat hierbij wordt voorbijgegaan aan de
grote financiële risico’s welke de huiseigenaren bij mede-inwoning lopen, t.w.:
le. de grotere slijtage als gevolg van meer intensief

gebruik met als nadeel in de toekomst – hij het einde van
de ergste woningnood – noodzakelijke nieuwe inves-
teringen wegens totale uitwoning;
2e. declassering van de huurobjecten.
Terecht zijn de bedrijfspanden mede in de algemene
huurverhoging betrokken en in tegenstelling met hetgeen
hier en daar wordt bepleit, ni. om de bedrijfspanden buiten
de algemene huurverhoging te laten vallen, moet het
worden betreurd, dat niet reeds veel eerder voor deze
categorie tot huurverhoging is overgegaan. De motivering
voor het buiten de huurverhoging laten van de bedrijfs-
panden houdt geen steek. Men beroept zich hierbij hijv.
‘inet betrekking tot de winkelpanden op de omstan-
digheid, dat de onderhoudskosten daarvan gemeenlijk
de laatste jaren. ten laste van de huurders zijn gekomen.
Vergeet

daarbij echter in de eerste plaats, dat zulks slechts
betrekking had op het verleden; in de tweede plaats,
dat deze onderhoudskosten – voor zover het de opstal
zelf betreft – van geringe betekenis zijn en in de derde
plaats, dat de neringdoenden op die wijze – vnl. door
verbetering van hun inventaris en behuizing – een deel
van hun bedrijfswinsten konden wegwerken. Uit de publicaties van het Economisch Instituut voor de Middenstand blijkt nl., dat bijv. in de textielbranche

77
.’Ç

196

ÈCONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

S Maart 1950

de ,,kosten van huisvesting”

onderverdeeld in ,,huur

plus water” en ,,diverse kosten” (gas, 6lectra, brandstof,

schoonhouden, assurantie en onderhoud inventaris) – in

1939 en 1947/48 resp. uitmaakten (3 en 1,6) en (1 en 0,9)
pCt van de bruto-winst in die jaren, terwijl het ,,econo-

misch resultaat” resp. bedroeg 4,9 en 5,3 pCt van de

bruto-winst. Hieruit blijkt wel afdoende, dat redelijker-

wijs geen bezwaar kah bestaan om de bedrijfspanden in

de algemene huurverhoging te betrekken.
Het zou o.i.. zelfs geenszins onredelijk zijn om hiervoor

een hoger percentage te bepalen dan dat, geldend voor

woningen, terwijl voor meervoudig gebruik en verande-

ring ‘van bestemming – wat in gemeenten met grote

oorlogsverwoestingen in veel gevallen heeft geleid tot

winstmogelijkheden voor de hoofdhuurder ten koste van
grotere slijtage van de betreffende objecten (verandering

van pakhuizen in fabriekjes) – een opslagpercentage

analoog aan dat van de Huurprijsuitvoeringsbeschikking
1948 voor woningen, in rekening zou mogen worden ge-
bracht.

De premie van 20 pCt, welke de hoofdhuurder van een
woning krachtens het bepaalde bij art. 7 wordj toegedacht,
zal er• wellicht •toe kunnen bijdragen, dat de huurders

eerder zullen overgaan tot het aanvaarden van mede-
inwoning op vrijwillige basis; men handhave echter de

thans van kracht zijnde opslagperceritages.

In art. 9 wordt gemist een bepaling,’waardoor het me”
gelijk wordt gemaakt de steeds veelvuldiger optredend

moeilijkheden te ondervangen, welke zijn ontstaan door.
de noodzakelijke vervanging van centrale verwarmings-
ketels, geysers, ijskasten, markiezen e.d., waarvan de

vooroorlogse aanschaffingswaarden geacht konden worden

te zijn verdisconteerd in de destijds geldende hiren, doch
wat, hij de intussen zeer sterk gestegen prijzen, ook door

een huurverhoging van 25 pGt bij lange na niet het geval
is. Noodzakelijk zou het daarom zijn art. 9 aan te vullen
met een bepaling, dat, met inschakeling van de kanton-

rechter, de eigenaren bij vernieuwing de bevoegdheid

worde toegekend, de hogere aanschaffingskosten ,dan die
van Mei 1940, naar de gebruikelijke normen voor rente
en afschrijving, op de huurder te verhalen.

De redactie van art. 11 achten wij te ruim; met name
de mogelijkheid, welke hier wordt gegeven voor het aan-

tekenen van hoger beroep, lijkt ons bepaald.onwenselijk.

Immers, hiervan kunnen tal van procedures het gevolg
zijn, welke voortkomen uit verschil van inzicht ovei’ de
rechtmatigheid van het gevraagde opslagpercentage door
de eigenaar-verhuurder, terwijl de Memorie van Toe-
lichting zelf vermeldt, dat in het algemeen de huurprijzen
– waarop het opslagpercentage wordt toegepast – juist

zijn. 1-lierdoor krijgen onwillige huurders gelegenheid
tot obstructionele handelingen, hetgeen is te voorkomen
door de huurders eerst dan tot de request-procedure
toe te laten, indien de door de eigenaar gevraagde verho-
ging is betaald, met handhaving van de bevoegdheid van
de kantonrechter om, hangende de procedure, de ,,vergoe-
ding” vast te stellen. Hoger beroep, behoudens cassatie
in het belang der Wet, zou geheel kunnen vervallen, daar
de kantonrechter immers de bevoegdheid heeft zich door
deskundigen te laten voorlichten.

Deze deskundigen, wier voorlichting de kantonrechtef
kan inroepen) behoren o.i. niet te worden gerecruteerd
uit de ambtenaren van de voormalige prijzenbureaux,
zoals blijkbaar in de bedoeling ligt. De objectieve voor-

lichting, waarnaar wordt gestreefd, zal veel beter kunnen
worden benaderd door plaatselijk – dan vel regionaal –
te formeren commissies, samengesteld Uit vertegenwoor-
digers van, de belanghebbende groepen in ruime zin ge
nomen. Hiertoe bestaat te gereder aanleiding, omdat
op blz. 2 van de Memorie van Toelichting staat vermeld,
,,dat de hoofdhuren, dank zij de gevoerde stringente huur-
prijspolitiek, meestal op eenvoudige wijze zijn vast te

stellen en in het algemeen op het .geoorloofde niveau
liggen”..,

Ons eindoordeel samenvattend moet dit luiden, dat

slechts door ingrijpende ,wijziging van het percentage
der algemene huurverhoging en door handhaving van.

normen en percentages der Fluurprijsuitvoeringsbeschik-
king 1948 langs geleidelijke weg zal kunnen worden ge-

koii’ien tot een betere staat van ondei’houd van het gebouwd

onroerend goed, hetgeen de beperkte strekking van het
ontwerp heet te zijn.
Als een’ bijdrage tot een oplossing van het huurvraag-

stuk als zodanig, t.w. de vaststèlling van datgene, wat
de huiseigenaren door
Z.
Exc. Minister in ‘t Veld is toe-
gedacht, nI. ,,het volle pond, doch niet meér dan dat”,

kunnen wij het ontwerp niet anders zien dan als een eerste
stap, welke nog dooi andere zullen moeten worden ge-
volgd.

‘s-Gravenhage.

.

HERMSE.

INTERNATIONALE NbTITIES,

TIEN i%IILLIOEN DEIIOEFTI(‘di

GEZINNEN IN DE ‘VERENIGDE
STATEN.

In 1937 was één .dei’e van de Amerikaase gezinnen

onvoldoende gevoed, gekleed en behuisd. Meer dan 12 mln
gezinnen hadden

een inkomen van mindr dan $ 1.000
per jaar. In 1949 was het gemiddelde gezinsinkomen

S 3.200 per jaar, maar de meeste gezinnen waren, tenge-

volge van de hoge prijzen, waarschijnlijk niet veel beter
af dan gedurende de oorlog en nog altijd doet zich het

probleem van de hehoeftigé,gezinnen voor. Dit probleem

is het onderwerp van een onderzoek door een sub-com-
missie van de ,,Joint Congressional Committee on the

Economie Report”, omdat, zo zegt , ,The Economist” van 25
Februari jl., ,,such obstinate poverty affronts the Ame-

rican ideal of social justice” en omdat wordt gevreesd,
dat de lage inkomens van deze gezinnen de nationale
economische stabiliteit in gevaar brengen.

Een verslag, voorbereid ten behoeve,, van deze sub
commissie, toont aan, dat ca 10 mln gezinnen, één kwart
van het tot.al aantal, waar
1/5
van ‘s lands kinderen wordt
grootgebracht, in 1948 een inkomen genôten van minder

dan $ 2.000 en in behoeftige omstandigheden verkeerden.
Van deze gezinnen wonen er 6,3 mln in de steden. Ca
1,7 mln gezinnen op het platteland hadden een inkomen

van minder dan $ 1.000, hoewel hierbij moet worden be-
dacht, dat zij naar schatting een inkomen in natura ge-‘
‘nieten van meer dan- $ 500 per jaar.

Aantal gezinnen met lage inkomens in 1948
1)

(in duizenden)

Sexe en h’uids-
kleur van de

gezinshoofden

1
1
Totaal
minder
clan
$
1.000
$
1.000-
.
$
2000

8,2000-
.
$
3000
$
3.000
en
meer

Alle gezinnen

.
38.530 4.020
5.580
7.950
20.980
niet-agrarische

.
31.810
.
2.340 3.980
6.570

.
18.920
blanke mannen
.
26.460
1.320
2.630 5.360
17.150
niet blanke
mannen
2.020
280
550 580
610
3.330
740 800 630
1.160
agrarische
6.720
1.680 1.600 1.380 2.060

vrouwen

……….

blanke mannen
.
‘5,700
1.180
.
1.300 1.230 1.990
niet blanke
mannen

.

640
330
210
80′
20
vrouwen

……..
380
‘170
90′
70
50

‘) Excl. 8
mln
1
persoons-gezinnen.

De oorzaken van deze armoede lopen nogal uiteen.
In de steden was ouderdom op frappante wijze verbonden
met lage inkomens; 1,7 mln gezinshoofden in deze groep waren meer dan 65 .jaar oud. Een bijna even groot aantal
gezinnen was afhankelijk van de inkomsten van vrouwen,

terwijl een kern van 2,2 mln gezinnen gebrek leed, door-
dat het gezinshoofd slechts ongeschoolde of halfgeschoolde

i

8 Maart 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

-197

arbeid kon verrichten. Vborts vielen 800.000 negerge-

zinnen, wier kansen om een inkomen te verwerven

beperkt zijn door vooroordelen en gering. scholing,
onder de groep der lage inkomens. Niet-blanken ont-

vingen in 1949 in doorsnee slechts de helft van
het inkomen van een blanke, een aanzien lijke ver-

betering t.o.v. 1939, toen een blanke een driemaal

zo hoog inkomeii genoot. De armoede van de land-
bouwgezinnen is ten nauwste verbonden met de kleine

boerderijen, die het meest in de Zuidelijke Staten worden

aangetroffen.
Een studie betreffende de voeding en huisvesting van

de behoeftige ‘stadsgezinnen – 2 mln Mdden in 1946
nog geen stromend water – leidde tot de conclusie, dat

verhoging van de inkomens dezer gezinnen een welkom
afzetgebied voor landbouwoverschotten en te zijner
tijd werkgelegenheid voor bouwvakarbeiders zou kun-

nen betekenen. –

STRTJdEUURVERANDERINGEN IN INDIA’S TJITVOER.

Voor de oorlog vertoonde India’s buitenlandse handel

het typische beeld van die van een kolonie:. de uitvoer
bestond vnl. uit grondstoffen, terwijl die van half- en eind-
fabrikaten slechts een gering percentage van de totale
uitvoer uitmaakte; de invoer betrof verbruiksgoederen
en goederen voor de spoorwegen, het leger en de industrie.
De oorlogs- en na-oorlogsjaren alsmede de verdeling
van India, hebben, aldus de ,,Neue Zürcher Zeitung”
van 25 Februari jl., grote structuuiveranderingen in de
buitenlandse handel teweeg gebracht. De oorlog bracht
verlies van buitenlandse afzetgebieden met zich, terwijl
de na-oorlogse inflatie o.a. tot een verhoogd binjenlands
verbruik van grondstoffen, zoals plantaardige oliën,
leidde. Tenslotte had de afscheiding van Pakistan tot ge-
volg, dat India importeur van levensmiddelen werd en
India’s uitvoeroverschôt van producten, waarvan Pakistan
het leeuwendeel voortbracht, m.n. huiden en vellen, iuwe
wol, ruwe katoen en ruwe jute, bijna geheel of voor een

belangrijk deel verloren ging.
Hierdoor – is India’s uitvoer eenzijdiger geworden
Kwam in de jaren 1937/39 72,4 pCt van •de uitvoer voor

rekening van zeven producten; nu maakt de uitvoer van
slechts vijf producten 70,5 pCt van de totale uitvoer uit.
Deze eenzijdigheid brengt uiteraard gevaren met zich,
temeer, daar de concurrentie van India en Pakistan in

de juteproductie wel eens tot overproductie zou kunnen leiden. Voorts is het aandeél der half- en eindfabrikaten
in de totale uitvoer van 29,1 pCt in 1937/38 gestegen
tot meer dan 52 pCt in 1948/49. De totale uitvoer van India naar waarde is ca 2f maal
zo groot als in 1937/38 en 1938/39 vôôr de verdeling;
naar volume bereikte hij slechts
2/3
van het vooroorlogs

gemiddelde. Sedert 1948 doet zich in de uitvoer een dalende
tendentie voor, die haar oorzaak vindt in de snelle prijs-
stijging der indische producten. De gemiddelde prijsindex
van uitvoergoederen, basis 1938/39 = 100, beliep in
1948/49 394,8 tegen resp. 270,6 en 360,7 in 1946/47 en 1947/48. Om deze moeilijkheden te overwinnen besloot
de Regering van Indja de rupee te devalueren. Omtrent het resultaat der devaluatie zijn nog niet voldoende ge-
gevens bekend. Weliswaar bereikte de uitvoer in No-

voinher en December jl. recordhoogten, doch deze zijn ten
dele toe te schrijven aan ‘de inhaalvraag ,van kopers,

die hun aankopen tot na de devaluatie hebben uitgesteld. Het is echter de vraag, of devaluatie alleen voldoende
was. Immers, India is nu niet meer het land van de goed-
kope arbeidskrachten en is een dure producent geworden.
De lonen, in rupees gemeten, zijn in India voor dezelfde
arbeid ongeveer lfmaal zo hoog als in Engeland; de
productiviteit per arbeidsuur—basis 1939/40 = 100 –
ligt op 78 en de productiviteit per man is in India 22/100
van die in Engeland.

Men streeft er dan ook,zoveel mogelijk haar de kosten

van levensonderhoud, die in Bomhay in 1949 307 (basis
gem. 1934 = 100) heliepen, te drukken. Dit zou tot ver-
laging der arbeidskosten kunnen leiden. Daarmee zal

verhoging der arheidsproductiviteit en een rationeler

gebruik van het productie-apparaat gepaard moeten gaan.

Tenslotte zal India, daar de opnemingscapaciteit van

‘juten textielgoederen – de voornaarnste dollarbron –

van de Amerikaanse markt door de groeiende betekenis

van concurrerende materialen en methoden is beperkt,
ook andere producten op de markt moeten gaan brengen.
Slechts wanneer aan deze voorwaarden is voldaan zal
India zijn uitvoer op een zodanig peil kunnen houden,

dat de invoer van noodzakelijke industriële machines

e.d. mogelijk is.

BOEKAANKONDIGING.

Jawboeic Qoor Scheepoaart en Scheepsbouw 1949,
samen-
gesteld met medewerking van de Nederlandsche

Reeders Vereeniging en Hoofdinspectie voor de
Scheepvaart. Uitgave Mborman’s Periodieke Pers,
Den Haag, 360 ‘blz. Het Jaarboek voor Scheepvaart en Scheepsbouw 1949

– het twintigste in deze reeks – verstrekt in overzich-‘
telijke vorm een schat van gegevens op’ scheepvaart-
gebied, welke zowel voor schéepvaartkringen als voor de

geïnteresseerde leek belangwekkend zijn. Dit laatste geldt
zeer zeker voor de rubriek statistieken. Hierin treft men
o.a. aan een overzicht van de sterkte der Nederlandse

koopvaardijvloot van 1849 af, verdeeld over een vijftal
ontwikkelingsperioden van de scheepvaart. Voorts een
aantal gegevens betreffende de samenstelling van de vloot
onder Nederlandse vlag, ingedeeld naar verschillende
criteria, en een gespecificeerd overzicht van de inutaties
in de vloot gedurende 1948. Tenslotte verdient in deze
rubriek de statistiek betreffende de gedurende de tweede wereldoorlog geleden verliezen aan scheepsruimte en de
vervanging daarvan de aandacht.
De rest van het boek bevat een documentatie van de

voor scheepvaart en scheepsbouw van belang zijnde wetten
en voorschriftn, schepenlijsten, lijsten van rederijen en
scheepseigenaren, gegevens omtrent scheepsbouw-, repa-
ratie- ensloopwerven, terwijl een ruime plaats is ingeruimd voor de overheids- en particuliere hemoeiingen op scheep-
vaartgebied.

GELD- EN KAPITAALMARKT.

Do geld markt.

De geldmarkt bleef ook gedurende de afgelopen week
zeer krap. De in deze week vallende ultimo versterkte de
behoefte aan kasgeld nog. De voorschotten en beleningen
hij De Nederlandsche Bank stegen dan ook per 27 Februari
met f 18 mln tot het hoge bedrag van 1174 mln.
De banken, welke de beschikking kregen over de li-
quide middelen, gaven er de voorkeur aan schatkistpapier
bij dè Agent van het Ministerie van Financiën te kopen,
teneinde het volgend jaar omtrent deze tijd de bschik-
king te hebben over enig vervallend schatkistpapier.
De neiging bij de banken om aan de discotohandelaars
cailgeld te verstrekken, was daarom gering, en •de call-
geldrente handhaafde zich de gehele week op een niveau
van. 11 pCt. Tengevolge van het feit, dat de disconto-
handelaars moeilijk caligeld konden krijgen, waren zij
ook niet in staat in de markt veel aanbod van schat-
kistpapier, afkomstig van instellingen, die krap zaten,
op te nemen. De marktdisconto’s bleven hierdoor hoog,
al. 1/
4
pCt voor Maartpapiei, 1/ pCt voor Aprilpapier
en 11-
/16
pCt voor de overige termijnen.

198

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

8 Maart 1950′

13

Dc kaiitaa1naarkt.

Ook gedurehde cle afgelopen week waren de omzetten
op de aandelenmarkt niet groot,nl. f7,8 mln (vorige week

f 7,9 mln). Zoals uit onderstaand staatje blijkt, vertoon-
den de meeste fondsen enige koersdaling. Aanbod voor

buitenlandse rekening moet hiervan waarschijnlijk als

de oorzaak worden beschouwd.
In de golven van optimisme en pessimisme, welke

elkaar voor Indonesische fondsen afwisselen, gaf de ver-

slagweek wederom een dal te zien. Berichten omtrent
sociale eisen en nieuwe niet-officiële heffingen w’erdn

daardoor met een zwarte bril bezien.

Gedurende de afgelopen week werd bekend, dat tussen

Nederland en Frankrijk een ovei’enkomst.. is gesloten,

krachtens welke effectenarbitrage tussen beide landen
zal worden toegelaten. Franse fondsen uit Nederlands

h’ezit zullén daardoor, zodra de regeling effectief wordt,

kunnen wordeh geruild tegen Nederlandse fondsen uit

Frans bezit. Daar de onderlinge koersverhouding van

verschillende fondsen te Amsterdam niet dezelfde is als

van die fondsen te Parijs, zal hierdoor te Amsterdam

een extra vraag naar bepaalde aandelen kunnen ont-
staan, gepaard gaande met aanbod van zekere andere

fondsen (waarvan speciaal Koninklijke Olie wordt ge-

noemd).
Op de Staatsfondsenmarkt daalde de nieuwe
3
* pCt

lening niet verder in koers; de laatste notering van de

week was 99j pCt g.b.
Verwondei’ing baart zulks overigens niet. In verband
met het geheel vrijwillige karakter van’de inschrijving op

deze lening zullen er relatief slechts weinig houders zijn, die hun stukken thans reeds van de hand wensen te,doen.

Aand. indexcijers 24 Februari 1950

3 Maart 1950

Aandelen

A.K.U.
1791
180e

Philips

‘ 231-
230

Unilever


227
225*

II.A.L.
158k

.
157k

Amsterdam Rubber
146*
141

H.V.A.
153*
147*

Kon. Petroleum
2931
288k

Staalsobligaties

2* pCt W.S.

81
1
/
s

81

3-31 pCt 1947

98k

98
1
/
8

3 pCt Invest. certif.

991/

3 pCt Dollarlening

981/8

985/8


GRAFIEK.

Globaal oerloop pan het pei’centage pan enkele inkomens,
betaald aan inkomstenbelasting in Nederland door gehuw-
den niet twee hinderen
1) 21

60
50

1

S
s0000
‘.0

30

20

10

930

35

’45

.
Bron: C.B.S.
Voor de jaren 1931 t/ns 1940 mcl. G-emeentefondsbelasting,
Provinciale en Gemeentelijke opcenten. Het percentage van 1950 is berekend volgens’ de inkomsten-
belastingtabel, overeenkomstig het wetsontwerp tot verlaging van
nkomstenbelasting en loonbelasting, d.d. 20 September
1949.

STATISTIEKEN.

DE NEDERLANDSCI-IE
BANK.
(Voornaamste Oosten in duizenden guldens)

n’
.n
a.a
0

a
230)
.!’.
.
•0’0.•_
Q,
O23Cd’
,
23
0 00
o•-
cd

30

Dec. ’49
700.876
4.434.789
100.816 153.109
2.744.151
23 Jan. ’50
882.647 161.206
620.222
146.890
2.950.440
30

Jan.

’50
882.755
137.235 656.686 193.970
3.009.217
6 Febr. ’50
882.866
902.093
684.919
174.916
2.988.360
13 Febr. ’50
883.012
82.608
669.641
157.363
2.957.260
20

Feb,’. ’50
883.073 70.063 694.773
145.900
2.645.330
27 Fehr’SO
883.155
94.593
693.683
174.043
3.006.642
6 Hit

’50 883.305
68.309
732.228
156.914
2.990.803

Saldi in rekening courant

5,0
DO
20f00
DO

2

,9



O
232)
W
u
o


Jou
”o’
-00
,00)

os
cai.
Ca.0
C5’0

30 Dec. ’46
23

Jan. ’50
642.691
624.363
3.226
34.690
469.303
372.877
30

Jan.

’50
620.201
624.360
3.160
27.074 477.667
392.018
6 Febr.’50
570.881
642.304
1.949-
32.693
507.060
384.523
13 Febr. ‘5
528.253
692.602
1.947
29.638
518.512
357.454
20 Febr.’50
521.546
714.261
1.944
.27.960
487.837 393.783
27 Febr. ’50
443.735
714.233
1.922
20.270 517.827
404.088
6 Mrt

’50
414.472
770.039
1.916
30.508 539.516
381.477

STANI) VAN ‘S
RIJKS
KAS.

Vorderingen

23 Febr. 1950

15 Febr. 1950

Saldo van ‘s Rijks Schatkist bij De Nederl. Bank N.V.
t

480.720.255,35
t

547.427.092,57
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
bij

de

Bank

voor

Neder-
landsche

Gemeenten

. . .
,,

3.389.376,15
,,

10.589 107,72
Kasvorderingen

wegens

ere-
dietverstrekking

aan

het
buitenland

…………..
.-

Daggeldlening

tegen

onder- pand

………………


Saldo

der postrekeningen van

270.51 9.270,88
,,

430.320.843,36
Voorschotten opultimo Januari
1950

aan

de

gemeenten
wegens

aan

haar, uit

te

…….

keren belastingen


Vordering in rek, courant op:
V.S. Indonesië …………

…….

48.135.002,15
,,

48.135.002,15

Rijkscomptabelen

………

Suriname

…………..
29.688.751,03
,,

29.688.751,03
Ned. Antillen

…………


Het Algemeen Burgerlijk Pen-
sioenfonds

.. …………

….

liet

staatsbedrijf der

P.,

T.

…..
……..

enT.

………………

….


Andere staatsbedrijven en in-
……..

stellingen

……………..
431.836.806,75
,,431.211.518,64

Verplichtingen

Voorschot,

door De

Nederl.
Bank N.V., verstrekt
– –
Voorschot,

door

De

Neder-
.landsche

Bank

N.V.

in
rekening courant

verstrekt



Schuld aan de Bank voor Ne-
derlandsche Gemeenten

Schatkistbiljetten

In

omloop
t 2004.890.600,-
t 2001.590.600,-
Schatkistpromessen

bij

De
Nederlandsche

Bank N.V.
ingevolge overeenkomst
,,1600.000.000,-
Schatkistpromessen In offiloop
(rechtstreeks bij De Nederl.

van 26 Februari 1947

…….1600.000.000,-

Bank N.V.is geplaatst nihil) /5.895,8

mln, wo. garantie
Bretton

Woods /1.151 mln
.4744.800.000,-
4767.100.000,-
Daggeldieningen
–.
. –
Muntbiljetten in omloop ….
137.749.729,50
,,

138.051.475,50
Schuld

op

ultimti

Januari
1950

aan

de

gemeenten
wegens aap haar uit tekeren
belastingen

…………..
132.753.695,13
,,

132.753.995,13
Schuld

in

rek, courant

aan: V.S. Indonesië


Suriname

…………..

….

17.988.349,12
,,

18.288.339,05
Het Algemeen Burgerlijk Pen-
sioenfonds

…………..

….

40.540.049,81
,,

37.691.181,44

Ned.

Antillen

………..

………

Het staatsbedrijf

der

1′.,

T

…..

271.602.945,74
475.906.874,61
Andere

staatsbedrijven

. . .

…..



en T……………………

Schuld

aan diverse instellin-
gen in rekening met ‘s Rijks Schatkist

……………..
1587.109.776,33 ,,1586.906.776,36

Algemeen
162,4
160,1

Industrie
225,4
224,1

Scheepvaart
155,2 152,8

‘Banken



134,2
132,7

Indonesische aandelen
65,8
63,2

500
1

608
1

609
21

24

26
23

30

33

9

13

15

1

1

1

2549

2426

3

9

254

273

13

17

86

1

•1

2824 2801

160

160

79

79

3176′ 3036
3
.

2
365

396

13
76

135
1

.1

3621 3583

211

211
101

101


3933
3895

T1

8Maart 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

199

NATIONALE BANL( VAN BELGI1., (Voornaamste oosten in millioenen francs).

01.,
0

1)

‘0
‘0
0.0
5
0

15
0

.50

11.

_
O

..,
,..0
0
‘103
5)
15
,
0
4
0
50
10
99
5)
,505.,

16 Sept.

1948
28.136
11.042
427
9.986
303
414
19 Jan.

1950
30.181
7.932
1.591
10.175
240 657
26 Jan.

1950
29.745
8.050
1.741
10.493
210
648
2 Febr.

1950
29.746
8.192
2.201
11.078
277
614
9 Febr.

1950
29.754
8.134
2.058
10.991
260
589
16 Febr.

1950
29.754
8.251 2.091
10.251
296
587

Rekening
courant
saldi
0
5)

5
.’5

Z
o
1

1fl
1
n
0

Pq

16 Set.

1948
657
91.729
81.568
22

.1.
2.425
6.251
19 Jan.

1950
915
95.628
86.466
643
1.338 4.799
26 Jan.

1950
915
94.547
.

402
1

1.274
4.699
2 Febr.

1950
915
95.680
87.442
443
1

1.228
4.561
9 Febr.

1950
915
95.173
87.057
195
1.245
4.335
16 Febr.

1950
915
94.558 86,317
305
1 255
4.371

NATIONALE BANK VAN ZWITSERLAND.
(Voornaamste posten in millioenen francs).

1

.il

Data
19

00
.-
0

31 Dec.

1946
7 Febr. 1950
15 Febr. 1950 23 Febr. 1950

4.9
1
19,9
6.244,8 6.233,9
6.223,2

158,0 267,6 263,5
263,2

238,7
93,4 91,5
89,9

5,7
39,7 41,7
41,7

4.090,7 4.170,4
4.107,9
4.142,7
1.163,7 2.098,0 2.142,4
2.099,4

GECOMBINEERDE MAANDSTAAT VAN DE DRIE NEDER-
LA.NDSE GROTE BANKEN EN VAN lIET NEDER-
LANDSE BEDRIJF VAN DE NEDERLANDSCHE
IIANDEL.MAATSCIIAPPIJ.

BENZINE-RLEINIIANDELSP13IJZEN, INCL. BELASTINGEN,
IN EEN AANTAL LANDEN VOOR EN
NA
DE DEVALUATIE
1

/

Landen
00

Prijzen

01)

1
per
Sept.
Jan.
1949
1950

België

……….
12,34
B. frs
liter
6,05
6,05
Frankrijk
..21,96
F. frs
liter
.
46,801
Ver. Koninkrijk
30,52
£
Imp.gall.
2/0k
2/3
1
Nederland

. . .
30,26
guldens
liter

i
0,255 0,285
Denemarken

.
30,54
Kronen
liter
0,74
0,80
Kronen
liter
0,96
.1,07
30,53
Kronen
liter
0,80
0,875
Kronen
liter
0,69
0,72
Zuid-Afrika


….
30,52
Z.A.
£
Imp. gali.
1/11
2/2k
Rupiak
Imp. gail.
2.0.6
2.3.6.
Ceylon

………..
‘30,32
.
Rupiah
Imp. gaIl.
2,15
2,35

IJsland

………30,50
Noorwegen

……

Honkong
30,56
$
H.K.
Am. gali.
1,79
2,15

Zweden

………30,50

30,46
E.
£
Imp. gall.
0,154 0,159

1
lndia

………..30,32

Nieuw-Zeeland
30,52
N.Z.
£
Imp.
gall.
2/8 2/8

.

Lira
liter

.
110
110

Egypte

………

Portugal
13,04
Escudos
liter
4,60 4,60
Italië

………..7,91

West-Duitsland
20,66
D. marken
liter
0,40 0,40
Irak
……

. …… .30,52
Fils
Imp. gall.
100 100
1)
Bron:
,,Petroleum Press Service”.

+
Vacatures

9

Bij Research-Instelling wordt gevraagd

SOCIOG RAAF

Taak: Sociaal-Economische onderzoekingen en samen-
stelling desbetreffende publicaties.

Uitvoerige sollicitatie-brieven onder no. 4r323,
Bed.
Advies
,&
Advert. Bur. ,,Die Haghe”, Plein rr, Den Haag.

‘II

(In millioenen guldens)

Activa:
Kas, kassiers en daggeldieningen
Ned. schatkistpapier
………

Ander overheidspapier
……
Wissels

………………..
Bankiers in binnen- en buitenland
Proloog.en voorsch.tegen effecten

Nederl. Nederl.
.
Banken Banken
en Ned.
Handel-Mij.

31
31
31
31
Dec.
Jan.
Dec.
Jan.
1949
1950
1949 1950

91
49
127
63
2213 2237 2790
2825

2304
2286
2917
2888

53
52
145
134
11 14
16
21
113
97
133 120
36 37
46
48

BesehiMpare
*wicgI1z

Student in de
rechten, 25 jaar,

ZOEKT OPLEIDING

voor een gespecia1seerde zelfst. functie op indu

str. of
maatsch. gebied, waar ook in Nederland. Beschikt over 3
vrije dagen per week.
Br. lett. SWZ. aan Nijgh&van Ditmar, Adv. Bureau, Rotterdam.
all

Debiteuren

…………….
.
500
Effecten en synclicaten

19
Deelnemingen (incl.voorschotten)

19

538

Gebouwen

……………..7
Diverse rekeningen
……….

.
..
Belegde bestemmingsreserven.
.

Passiva:
Crediteuren

…………….
\Vissels

…………………
Deposito’s op termijn
……..
Kassiers en genomen daggeldi.
Diverse rekeningen
……….
Bestemmingsreserven

Aandelenkapitaal
Reserve

Aangeb.: pracht Citroën, va

s te
prijs f 2450.-. Te zien bij H.
Groenewegen, Emmastraat 26,
itozenburg, h. Maassluis, Tel. 7.

AANGEBODEN:
Bell en Howeli 16 oom geluids-
projector Filmosound 179, als
nieuw. Electr. Techn. Bur.
Sanders, Goor. Tel. 671.
t

TE KOOP

1 Fiat 500,

als Nw. Garage Stam,
Alblasserdam.

Tel.
277. na 8.30 uur 336.

* Adverteer in dit blad *

/

Fa. A. 0. Beuth van

Wickevoort Crommelin

Amsterdam-Z. Tel. 25410

Corns v. d. Lindenstraat 22
Verzekeringadviseurs.

LOD. S. BEUTH

specialist Gezins- en Oude’

dagsverzofging.

Adviezen inzake:

Pensioen-voorzieningen vor
Staf en Personeel.

Orga’nisatie Bedrijfs- en Onder-
nemingspensioenfondsen.

Aahvullingen normalisatie van
bestaande regelingen.

DE E.-S.B. VOOR

PERSONEELS

ANNONCES

KONINKUJKE JAVA-CHINA-PAKETVAART WHEN N.V.-

(ROYAL INTEROCEAN LINES)

Rechtstreekse diensten tussen:

Zuid-Amerika – Afrika – Malaklca – Indonesii – Verre Oosten

Indonesië – Malakka – China

Indonesië – Japan
Malakka – Indonesië – Australië

AMSTERDAM
,,Het Scheepvaarthuis’
Telefoon 64411

+

Vacaturc

De Coöperatieve
Vereniging

,,CENTRAAL BEHEER” G.A.,
Singel 126-130 te

Amsterdam’C,-, vraagt voor spoedige indiensttreding

BEDRIJFSKADERTRAINËR

Candidaten moeten bereid zijn zich psychotechnisch

te laten keuren,

Schriftelijke sollicitaties met uitvoerige inlichtingen

Omtrent leeftijd, tegenwoordige werkkring en vroegere

betrekkingen onder bijvoeging van copie.getuigschriften
en cijferlijsten te richten aan de afdelingPersoneelszaken.

Bij

HET STAATSBDRIJF DER PT.T

bestaat gelegenheid tot plaatsing van

bedrijf seconomisch

en administratief geschoolde
deskundigen.

Brieven met volledige inlichtingen aân de Hoofdafdeling
Financiële Diensten der PTT, BureelL, Hortenaerkadefl
te ‘s Gravenhage.

Economisch – Statistische
Berichten

Adres voor Nederland: Pieter de’ Hoochstraat
5,
Rotterdam (W.).
Telefoon Redactie en Administratie 38040. Giro 8408.
Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam.

Redactie-adres voor België: Seminarie voor Gespecialiseerde Eko-
nomie, ‘4, Universiteit traat, Gent.
Abonnementen: Pieter de Hoochstraat
,
Rotterdam (TV.).
Bankiers: Banque de Commerce, Brussel.

Abonnementsprijs, franco per post, voor Nederland f 26,— per jaar;
voor België/Luxemburg f 28,- per jaar, te voldoen door storting van de
tegenwaarde in Belgische francs bij de Banque de Commerce te Brussel
of op haar Belgische postgirorekening no 260.34.

Uniegebieden en Overzeese Rijhsdelen (per zeepost) f 26
1
—, overige
landen f 28,— per jaar.

Abonnementen kunnen ingaan met elk numme en slechts worden
beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.

Aangetekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor Westzee-dijk, Rotterdam (W.).

ADVERTENTIES.
Alle correspondentie betreffende ‘advertenties te richten aan ,de
Firma H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 6). Advertentie-tarief f 0,40 per mm. Contract-tarieven
opaanvraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f o,6o per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt zich het recht
voor om advertenties zonder opgaaf van redenen te weigeren.

De Algémene Kunstzijde Unie N.V.

te Arnhem

roept sollicitanten op naar de vacature van

SECRETARIS

op één van haar Hoofdafdelingen.

Gegadigden moeten een economische of een
ju-

ridische opleiding genoten hebben ‘en een behoor-
lijke talenkennis bezitten.
Leeftijd omstreeks 30 jaar.

Sollicitanten met commerciële aanleg en vlotte
omgangsvormen genieten de voorkeur.

Sollicitaties, voorzien van pasfoto, worden in-

gewacht aan het adres Velperweg 78, Arnhem.

Losse nummers 75 cents, resp. 12 13. lfrancs.

Auteur