/
Restaurant
CHALET SUISSE
*
Vous y choisirez
votre plot préféré
parmi ses cent
spécialités
Rotterdam, Kievitslaan 31, tél 1252 48.
Amsterdam, Leidseplein lOa, tél 62105
Schéveningue, Boulevard, tél 55 84 00
La Haye, Noordeinde 123, tél 113680
R. MEES & ZOONEN
Bankiers en assurantiemakelaars
RÔTTERDAM
Alle assurantiën
Beleggingen
en
vermogensbeheer
F. A.VO!GT & Co.
N.
OPGERICHT 1857
CARGADOORS
BEVRACHTERS
AGENTEN VAN
HANSA LIJN
–
BREMEN
OY FINNLINES LTD.— HELSINKÎ
ROTTERDAM
AMSTE RDAM
VAN VOLLENHOVENSTRAAT33
ROKIN
109-111
TELEFOON 115900 TELEFOON 242735
TELEGRAMADRES-VOCOSHIP
TELEGRAMADRES-VOCOSHIP.(
TELEX 21286 TELEX 12285
E CON OM! S CH-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van de
Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Telefoon redactie: (010) S 29 39. Administratie: (010)
3 80 40. Giro 8408.
Privé-adres redacteur-secretaris:
Drs. A. de Wit, Sleedoorn-
laan 17, Rôtterda,n-12, tel. (010) 18 36 32.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam, Banque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.
Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwijnaardse Steen-
weg 347, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotierdam-6.
Abonnementsprjjs:
Iranco
per post, voor Nederland en de
Overzeese Rjjksdelen (per zeepost) .1 29,—, overige landen
f
31,— per jaar
(België
en Luxemburg B.fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.
Losse exemplaren van dit nummer 75 ct.
Advertenties:
Alle correspondentie
betreffende
advertenties
te richten aan de N. V. Koninklijke Nederl. Boekdrukkerj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam, tel. (010)
6 93 00, toestel 1
of
3. Advertentie-tarief!.
0,36 per mm. Contract-tarieven op aan-vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
1.
0,72 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
E
AN REDACTIE: Ch. Glaaz; H.W. Lamber.; J.
Tinberge\
Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Adjunct Redacteur-Secretaris: M. Hart.
AN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E.
Murteua
aiv;
3.
van Tichelen; R. Vaadeputte; A.
4ff
.K.C.SLIJK
Schledamsevest 44d – Rotterdam-1 Tel. 010
-119111
(2 lijnen)
i_4keIaars in onroerende goederen.
Vertrouwensopdrachten.
J
‘
dmInistratles voor Veren1glngen,
van Eigenaren (&ptementenwct),
î
bIJ aan- en verkoop
van appartementen (horizontalé 11
•
verkoop). Specialisten sedert 1951.
ç
.1
r
* TAXATIES bij ‘aan- en verkoop,.
• ..
voor
.successieaangiften, enz.
*
HYPOTHEKEN
GRATIS
op aanvraag be
1
schikbaar:
“M.A.B n.v.-Nieuws” – ons maandblad, waarin
regelmatig aantrekkelijke aanbiedingen volledig
omschreven worden opgenomen.
1210
E.-S.B.
19-12-1962
In memoriam
L. M. Koyck
In mei 1945 kwam Leendert Marinus Koyck aan op
het in die tijd in een woning aan de Niéuwe Binnenweg
gevestigde Nederlandsch Economisch Instituut. Ook hij
wenste weer aan het werk te gaan. De gelegenheid daartoe
werd ruimschoots geboden door de vragen die de ge-
meente Rotterdam aan het N.E.I. had gesteld betreffende
de volgorde waarin de werkzaamheden voor de weder-
opbouw van de verwoeste stad dienden te geschieden.
Met behulp van een aan de budgetstatistieken ontieende
rangorde van de consumentenbehoeften werd een schema
opgesteld dat als basis voor een advies zou kunnen dienen.
Het was door dit onderzoek dat Leen Koycks belangstel-
ling voor de theorie van het consumentengedrag werd
gewekt, een belangstelling die later haar weerslag zou
vinden in verschillende publikaties en interne rapporten
handelende over of samenhangende met dit onderdeel
van de economische theorie.
Het strookte echter niet .met zijn van nature brede
belangstelling zichuitsluitend op dit deel te concentreren.
Het macro-economische complement van de consumptie,
de investeringen, vormden van meet af aan een onderwerp
dat hem fascineerde. Dit gold wel in het bijz6nder, voor
de dynamische aspecten van het investeringsgedrag, tot
uitdrukking komend in de reactiepatronen in de tijd
ontstaan als gevolg van veranderingen in de data. Dat
E.-S.B. 19-12-1962
/
hij daarbij niet wenste te blijven staan bij het poneren van
theorieën zonder meer sproot eenvoudig voort uit de hem
eigen kritische zin waarmee hij meer nog dan die van
anderen zijn eigen theoretische ontboezemingen bezag.
Aan het poneren van een nieuwe theorie zag
hij
onher-
– –
rpeljk verbonden de noodzaak tot het ontwerpen van
een toetsingsmethode die zou dienen vast te stellen in
hoeverre de theorie als een
werkelijk
nieuwe bijdrage
tot de economische wetenschap zou kunnen, worden
leschouwd.
Een eerste indicatie over de richting die hij met zijn
studies van reactiepatronen dacht in te slaan is ie vinden
in het commentaar dat hij in ,,Metroeconomica”
1)
van
1953 publiceerde op Tinbergens meting van lange termijn
elasticiteiten in de internationale handel. De hierin kort
geïntroduceerde ingenieuze techniek tot het meten van
lange termijn elasticiteiten werd op magistrale wijze uit-
gebouwd tot een economische studie
2)
van het tijds-
patroon van economische reacties, toegepast op het ._
investeringsgedrag waardp hij op 23 september 1954
cum laude promoveerde. Prof. Dr. J. Tinbergen was zijn
promotor.
–
Long-term foreign trade elasticities. A note.
An econometric study on thë time shape of economic
reactions. North Holland Publishing Compaiiy 1954.
1211
Alhoewel vdérdien reeds lector aan de Nederlandsche
Economische Hoogeschool, was het goed dat hij door
het voltooien van deze studie op de dag van zijn promotie
hoogleraar wérd. Op eigen wens had zijn tijdspatroon
het formeel erkennen •van zijn bijzondere capaciteiten al
te lang verhinderd. Bovendien gaf zijn benoeming hem de
gelegenheid tijdelijk terug te keren tot een oude liefde:
,,De empirische betekenis van de theorie van het consu-
mentengedrag”, in zijn inaugurele rede welke hij op 20
januari 1955 uitsprak en die in enkele maanden uitgroeide
tot een belangrijke bijdrage in de bundel ,,Verbruik en
sparen, in theorie en praktijk” uitgegeven ter gelegenheid
van het 75-jarig bestaan van de Rijkspostspaarbank
Reeds voordien had hij ook als één van de leiders van de
,,studiegrop Koyck” aandeel in het economisch onder-
zoek van het P.T.T.;bedrijf.
Er volgde een periode waarin hij ondanks de gestaag
voortgaande uitbouw van
zijn
hoogleraarstaak, voort-
komend uit het feit dat zijn didactische en wetenschappe-
ljl’e kwaliteiten zowel als zijn warme menselijkheid hem
tot de hoogleraar bij uitnemendheid stempelden, toch tijd
vond deel te hebben aan de
omvangrijke
werkzaamheden
f
van het N.E.I. en te werken aan een verdere verdieping
van het inzicht in het economisch gebeuren. De urgentie-
bepaling van investeringen ondervond van zijn zijde
belangstelling mede binnen het raam van zijn werkzaam-
heden als adviseur van de Rijkswaterstaat en het Instituut
voor Cultuurtechniek en Waterhuishouding te Wagenin-
gen. Beide sectoren, het verkeer en de landbouw, hadden
vanouds zijn intensieve belangstelling. Steeds weer ook
trok hem de moderne .groeitheorie en de veranderingen
op lange termijn in de structuurcoëfficiënten van de ge-
dragsrelaties van consumenten en producenten. Ook
tijdens zijn dubbel gasthoogleraarschap in MeadvilÏe
(Alleghany College) en Eugene (University of Oregon)
zag hij kans zijn gedachten over dit onderwerp verder te
vervolmaken en uit te bouwen. In een select internationaal
gezelschap van economisten, uitgenodigd door de Inter-
national Economic Association, werd hij in staat gesteld
veel van zijn gedachten over dit onderdeel van de moderne
economie concreet te formuleren in een voortreffelijke
theoretische studie over ,,Economic growth, marginal
productivity of capital and the rate of interest”. De ver
dediging van en de discussies over deze studie vonden
plaats in de abdij van Royaumont bij Parijs in april van
dit jaar.
Wellicht heeft hij hierbij te veel van zichzelf gevergd.
Vrienden die tijdelijk in Amerika verbleven schreef hij
vanuit Royaumont: ,,Ik zou al m’n
nieuwe
franks willen
geven als jullie hier waren en we gewoon plezier in het
leven konden hebben zonder economie”. Het studeren
in een abdij lag hém niet doch werd draaglijk geacht
vanwege de voortreffelijke wijnkelder ,,zoals in een kloos-
ter betaamt”.
En dit was de mens Leen Koyck. De mens die intens
van het leven gnoot en van het samenzijn met zijn vele
– goede vrienden, daarbij steunend op zijn sterk en hecht
gezin dat ook zozeer door hem weer werd gesteund. De
mens die men in een afschuwelijke tweestrijd bracht door
hem een ministerschap aan te bieden doch die nimmer
aarzelde.als zijn steun werd gevraagd in het sociale vlak.
Toen op de grauwe ochtend van vrijdag 14 december
bekend begon te worden dat het grote hart van deze mens
stilstond leek het alsof geen enkele medewerker van het
Nederlandsch Economisch Instituut Ooit weer normaal
aan het werk zou kunnen gaan.
Moge zijn vrouw steun vinden in de ontzaglijke dank
die wij hem verschuldigd zijn en in de verslagenheid die
heerst over de mogelijkheden om hem te vervangen.
Wij zijn haar dankbaar voor de lange dagen die ze hem
aan ons afstond en voor de kracht en de rust die zij en
haar kinderen hem hebben geschonken om zoveel te
kunnen doen.
L. H. KLAASSEN.
/
Blz.
Blz.
In memoriam L. M. Koyck,
door Prof. Dr. L. H.
De tenuitvoerlegging van de nieuwe In- en uitvoer-
Klaassen ……………………………
1211
wet, door Drs. P. S. T. Abljj …………….
1221
De conjuncturele vooruitzichten voor 1963,
door
Drs. F. J. M. Meyer zu Schiochtern ………
1213
Israël en de
E.E.G.,
door Dr. R. R. Levy …….’.
1222
:
Woningen voor geringe draagkracht,
door Prof.
B o e k b e s p r e k i n g
Dr. Ir. H. G. van Beusekm …………….
1216
Revue passeert de revue,
bespr. door G. J.
Aeyelts Averink ……………………
124
Tax reform in the Umted States,
door Prof. C.
–
Loweli Harriss ………………………
1218
Geld- en kapitaalmarkt, door Dr. C. D. Jongman
1225
Met dit nummer is de 47e jaargang afgesloten
1212
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
E.-S.B. 19-12-1962
1
De conjuncturele vooruitzichten
voor 1963
Naar een wereldconjunctuur?
Alvorens een beschrijving te geven van de conjuncturele
ontwikkeling in de verschillende landen, loont het de
moeite om te zien of de onderlinge afhankelijkheid van
de verschillende gebieden veranderingen heeft ondergaan.
Er is al meer gesproken over het andere uiterlijk dat de
jaren zestig hebben tegenover de jaren vijftig. De voor-
naamste veranderingen zouden zijn:
– de herstelperiode van continentaal Europa is be-
eind igd;
de krachtiger Europese en wellicht Atlantische samen-
werking;
– de ruimere plaats welke de problemen rond de ont-
wikkelingslanden in de wereld zullen krijgen.
In dit betoog zullen vooral de eerste punten van belang
zijn. De landen welke thans tot de gemeenschappelijke
markt behoren zijn in de jaren vijftig weinig beïnvloed
egeweest door de economische gebeurtenissen in andere
landen. Hun eigen krachtige groei was oorzaak van deze
,,imniuniteit”. Zo hadden de gebeurtenissen in de Verenig-
de Staten weinig directe invloed door het geringe aandeel
dat de handel met dit land had in de totale internationale
handel van de Gemeenschap. Het indirecte effect, dat
grotendeels liep over de grondstoffenlanden, werd afge-
zwakt. De krachtige groei van de landen van de huidige
Gemeenschap compenseerde immers voor een groot deel
de schommelingen op de Amerikaanse markt. Deze rol
zal echter in de jaren zestig aan belang inboeten, indien
de groei en de daarmee verbonden invoer van grondstoffen
langzamer zal verlopen. Het gevolg is, dat de invoer van
de ontwikkelingslanden, welke voor zo’n groot deel
bepaald wordt do6r hun uitvoermogelijkheden, sterker
onderhevig zal worden aan de conjuncturele schommelin-
gen van hun voornaamste afzetmarkt. Dit zal weer de
uitvoer van de Gemeenschap beïnvloeden en daardoor
de economische bedrijvigheid, welke op haar beurt weer
de invoer van grondstoffen bepaalt. De mogelijkheid van
een dergelijke kettingreactie lijkt in de nu voor ons liggende
jaren groter te worden, of anders gezegd: de mogelijkheid
van een wereldconjunctuur neemt toe.
Ook’ het tsede punt – de krachtiger Europese en
wellicht Atlantische samenwerking – wijst in deze rich-
ting. Bij een toetreden van het Verenigd Koninkrijk tot
de Europese Gemeenschap zal het onderlinge ruilverkeer
toenemen. De Engelse internationale handel is echter veel
meer gericht op de grondstoffenlanden dan die van de
continentale Europese landen. Het is dan ook begrijpelijk
dat met het binnenhalen van het Verenigd Koninkrijk ook
een grotere gevoeligheid voor het economisch gebeuren
in de rest van de wereld zal worden geïmporteerd. Een
toetreden van Engeland tot de Gemeenschap zou ook van
invloed zijn op de houding var Amerika ten opzichte van
de Gemeenschap. President J. F. Kennedy heeft – reeds
vooruitlopend op deze ontwikkeling – zijn bevoegdheden
laten verruimen. In de eerste plaats dient hier gedacht te
worden aan de ,,Trade Expansion Act”. Er zijn dus
redenen om de conjunctuur in de Verenigde Staten met
grotere nauwgezetheid te volgen.
De Verenigde Staten.
In nog geen twee maanden heeft een merkwaardige
zwenking plaats gevonden in de opvattingen over het
toekomstig verloop van de Amerikaanse economie. Begin
oktober publiceerde ,,Business Week” de uitslag van een
onderzoek bij 35 adviseurs van grote Amerikaanse onder-
nemingen naar hun verwachtingen voor 1963. Van hen
voorzag
75
pCt. een recessie in 1963. In het november-
nummer gaf ,,Fortune” de resultaten van een nieuw onder-
zoek, waarbij deze pessimistische kijk omgeslagen was in
een gematigd optimisme. Wat is de reden van deze omslag
en vindt deze nieuwe houding steun bij de nieuwsté ge-
gevens?
TABEL 1.
Kerngegevens voor de Amerikaanse economie
(voor seizoenen gecorrigeerd)
(1961
100)
19611
1962
le kwartaal 2e kwartaal 3e kwartaal
106,4
107,1
105,1
105,3
101,2
101,7 ,2
104,1
104,8
107,2
107,2
110,9
108,0
,8
106,2 107,7
juli
aug.
sept.
okt.
108,6
108,9
109,1
108,8
33,40
33,29 33,68
33,26
32,83 33,38
122 127
106
125
113,7 109,3 108,9 117,8
107,9 107,3 1107,8 1110,0
Bron:
,,Survey of Current Business”, november 1962.
Het eerste deel van tabel 1 geeft geen bemoedigend
beeld. Het derde kwartaal geeft bijna geen stijging meer
te
–
zien, voornamelijk door de daling van de bruto-
investeringen. Bij de opstelling per maand vertoont één
belangrijke indicator een kleine daling, ni. de industriële
produktie. Dit is echter niet te verwonderen aangezien
in de voorgaande maanden de verkopen van de industrie
steeds boven die van de nieuwe orders hebben gelegen
1).
Dit kan natuurlijk niet blijven duren. Het voorlopig
cijfer voor de werkloosheid laat een stijging zien voor de
maand november.
Er zijn daarentegen ook enkele bemoedigende ont-
wikkelingen te noteren, waaraan de bovenvermelde opti-
mistischer stemming is toe te schrijven:
– de stijging van de – winkelverkopen -van duurzame
1)
In de Amerikaanse statistiek zijn deze twee reeksen ver-
gelijkbaar gemaakt, hetgeen wil zeggen dat iedere aflevering
eerst opgevoerd is als order voor hetzelfde bedrag.
bruto nat, produkt
In prijzen 1954:
bruto nat, produkt
…..
prijsontwikkeling
…..
Consumptieve uitgaven,
waarvan aan duur-
zame goederen
……
bruto-investeringen
…..
overheidsuitgaven
…..
industriële produktie
…..
verkopen van
industrie (mrd. S)
netto nieuwe orders
van industrie (mrd. S)
huizen, waarvan de bouw
begonnen is(x 1.000)
…
winkelverkoop duurzame
goederen
…………..
totale verkoop
……….
100
105
100
104
100
100
100
103
100
106
100
109
100
105
juni
108,0
100 32,9
32,4
119
loo
107,5
100 104,7
E.-S.B. 19-12-1962
–
1213
/
–
S,
goederen. Vooial de vraag naar au’to’s is gestegen. Wacht-
lijsten moesten worden opgesteld. Gezien het axioma, dat
een ged autojaar geen recessiejaar kan zijn wordt aan
deze ontwikkeling veel waarde gehecht.
de verhouding voorraden :verkopen van eind-
produkten heeft het laagste peil van zeven jaar bereikt.
Een kleine stijging van de vraag kan hierdoor sterk acce-
lererend werken –
– het voorlopige cijfer voor de winsten van bedrijven
geeft voor het derde kwartaal een stijging te zien.
Grafiek 1. Winst in procenten van de totale produktie van
bedrijven
25
,
20
daling zal plaatsvinden van de economische bedrijvigheid.
De vice-voorzitter van de Gemeenschap, Marjolin, heeft
er wel op gewezen dat het noodzakelijk is, dat de regerin-
gen er zorg voor gaan dragen over economisch-politieke
maatregelen te beschikken om bij een eventuele terugval
handelend te kunnen optreden.
Een probleem waar vrijwel al de landen mee worstelen,
is de stijging van de arbeidskosten. De lonen
stijgen
sneller
dan de produktie (grafiek 2). Meermalen is op de gevaren
van deze ontwikkeling gewezen, o.a. door Per Jacobsson,
directeur van het Internationale Monetaire Fonds. Door
–
dat deze kostenstijgingen niet kunnen worden doorgegeven
door middel van
prijsverhogingen
neemt de rentabiliteit
af en wordt de zelffinanciering bemoeilijkt. Hierbij kan
nog gevoegd worden dat veel landen een vrij slecht ont-
wikkelde kapitaalmarkt bezitten en dat, o.a. in Frank-
rijk, een zeker verzet bestaat om geld van buiten in het
bedrijf op te nemen. De investeringen zullen hierdoôr
ongunstig worden beïnvloed.
TABEL 2.
–
Kerngegevens voor West-Duitsland en Frankrjik ”
–
(procentuele stijgingen)
1948
1952
1
956
1960
Bron: ,,Survey of Current Business” van november 1962.
1961
1962
1963
West-Duitsland:
bruto nationaal produkt
9,9
.
7,4
5,5
idem iii constante prijzen
5,3
3,1
2,7
prijsontwikkeling …………….4,4
.
4,2
2,7
bruto-investeringen …………..9,9
.
0,1
9,3
3,5
consumptieve uitgaven
………..
8,3
6,0
uitgaven val de overheid
13,6
10,8
9,0
Frankrijk:
bruto nationaal produkt
8,1
10.3
9,2
idem in constante prijzen
4,4 6,4 6,0
3,5
3,7 3,0
in Constante prijzen: prijsontwikkeling
…………….
8,0
5,8
.6,2
bruto-investeringen
. –
……….
consumptieve uitgaven
5,5 5,8
6,0
Wat het laatste punt betreft, dè winstmarges vertoonden
reeds vele jaren een daling. Twee redenen zijn hiervoor aan
te voeren:
– er vond een daling plaats van de bezetting van het
produktie-apparaat;
– vooral in de laatste jaren hebben de loonkostenstijgin-
gen de rentabiliteit aangetast, omdat deze niet afgewenteld
konden worden op de koper langs een piijsverhoging ten
gevolge van o.a. een groeiende buitenlandse concurrentie.
Deze daling van de rentabiliteit en ook het gebrek aan
financieringsmiddelen heeft de investeringsbereidheid doen
afnemen. Het is dus begrijpelijk dat deze factor ‘nauw-
lettend wordt gevolgd. Toch zijn de winststijgingen veel
te gering gebleven om een onikeer in de investerings-
bereidheid te bewerkstelligen. Ook de stijging van de ver-
‘koop van duurzame goederen overtuigt niet, aangezien
deze voor een deel ten koste ging van de verkopen van
niet duurzame goederen.
De eindconclusie is dan ook, dat de verwachtingen
voor 1963 niet al te hoog gespannen moeten zijn. Een
krachtige opleving na de recente stagnatie is niet te ver
–
wachten, omdat de laatste maanden het beschikbaar
inkomen weinig meer gestegen is, de investeringsbereidheid
geen plotselinge wijziging zal ondergaan, de bouwmarkt
flauw gestemd is en de overheid weinig ruimte heeft om
haar bestedingen op te voeren aangezien er naar schatting
een begrotingstekort zal zijn van $ 8 mrd.
t
Een enkele opmerking dient nog te worden gemaakt
over een mogelijke belastingverlaging begin van het
volgende jaar. Het gigantische bedrag van $ 10 mrd. werd
reeds genoemd. Dit bedrag staat nog niet vast. Een uit-
gebreide bespreking is dus nog niet goed mogelijk. Wel
t
kan worden gesteld dat de ingreep zeer krachtig zal moeten
zijn wil deze effect sorteren, omdat vele industrieën nog
lang niet op volle capaciteit werken.
De Europese
Economische Gemeenschap.
Over het algemeen wordt niet aangenomen dat er een
‘1214
1.
/
a) Ontleend aan ramingen, opgesteld door de betrokken landen.
Uit tabel 2 blijkt dat
West-Duitsland
dit sterk zal onder-
vinden in 1963. Nominaal zullen de investeringen nog toe-
nemen, maar ten gevolge van de algemene
prijsstijging
van
2,7 pCt. zullen de investeringen in constante prijzen vrij-
wel gelijk ‘zijn aan het gemiddelde van 1962, hetgeen
gedurende
1963 een daling betekent. De mogelijkheid van
de overheid om haar uitgaven sterk te vergroten zijn be-
perkter dan voorgaande jaren. Sinds kort kent West-
Duitsland ook tekorten op de begroting. De Duitse eco-
nomie zal derhalve in 1963 zeer weinig expanderen.
Voor
Frankrijk
zijn de vooruitzichten gunstiger. Het
heeft een stimulans gekregen van de grote immigratie uit
Algerië, waarvan de invloed ook in 1963 merkbaar zal
zijn. Ook de diensttijd is verkort. Zodoende zal de beroeps-
bevolking althans voor Franse begrippen snel gaan stijgen.
Was namelijk de stijging van 1950 tot 1960 in totaal
slechts 1 pCt., van 1962 tot 1963 wordt een stijging van
2 pCt. verwacht. De ramingen, welke voor Frankrijk zijn
opgesteld, vertonen nog vrij grote stijgingen voor 1963.
In het verleden werden de ramingen vaak overtroffen.
Of deze groei gerealiseerd zal worden, wordt in belangrijke
mate bepaald door de financieringsmogelijkheden van
nieuwe investeringen.
Italië
kent nog steeds een hoog groeitempo, dat ook in
1963 gehandhaafd zal blijven. Ook hier liggen moeilijk-
heden rond het financieren van de investeringen. Men wil
daarom een expansieve krèdietpolitiek gaan voeren. De
Schatkist heeft hier alle mogelijkheid toe, omdat zij in het
E.-S.B. 19-12-1962
Grafiek 2.
—–verdiende
uurlonen
produktiviteit
Verenigd
1
120
130
Kollinkrijk
l
1
1
t
all ë
120_
140
lig
W.Duitsland
/
130
130
..
..-‘
.
België
)
–
/
—
f
1
-110
11_0
,
t_t
—
130
130
1 k
Nederi nd
1
11
111
1V
1
1111111
1
11
1
11
1
1111110
1
1111110
1
1111110
1
11
11110
1959
1960
1961
1962 1959
1960
1961
1962
09,
=
100)
Bron:
,Economic Review’ van november 1962.
–
landen sterker zal toenemen dan de uitvoer naar deze
verleden tegoeden heeft gekregen bij de Banco d’italia
landen. De indruk bestaat namelijk dat de prijzen voor
De economische expansie had namelijk zo’n grote vlucht
‘zijn
verschillende Engelse produkten relatief hoog
in ver-
–
genomen in Italië, dat de overheidsuitgaven onder de
houding tot die van het continent. Toch kan worden aan-
inkomsten kwamen te liggen. Dr. Carli zal daarom wel
genomen dat in 1963 de Engelse economie een
– z
het
ij
de enige gouverneur van een nationale bank zijn in de
zeer bescheiden
–
groei zal vertonen.
wereld die zijn
s
regering aanmoedigt budgettekorten te
Grondstoffenlanden.
maken
2).
Deze landen hebben in 1959 en 1960 een ernstige ver-
De
Benelux-landen
zullen samen ook in 1963 een matige
slechtering van hun handelsbalans te zien gegeven. In
groei kennen. Zij zullen vooral onder invloed staan van
1961 en 1962 hebben zij getracht het evenwicht te herstellen
de langzame groei in West-Duitsland.
door hun invoer te beperken. Nu deze balans weer enigs-
zins hersteld is en zij de vruchten van hn inspanning
Het Verenigd Koninkrijk,
willen gaan plukken zullen hun uitvoerkansen sterk dalen
Reeds jaren vertoont de Britse economie een stagnatie.
door de minder sterke expansie van de wereldeconomie,
Van half 1961 af is de werkloosheid dan ook gestegen,
zodat
zij
anderniaal
de
nodige
voorzichtigheid zullen
zodat aan het einde van 1962 de voorgaande toppen van
moeten betrachten wat betreft hun invoer.
1952 en 1958 zijn bereikt. Er worden thans pogingen in
het werk gesteld om de economie te stimuleren. Ook hier
Conclusies.
.
wordt getracht de investeringen aan te moedigen, vooral In de aanvang is gewezen op de mogelijkheid van een
door
de
kredietmogelijklieden
te
verruimen.
Minister
grotere onderlinge economische afhankelijkheid van de
Maudling heeft een omvangrijk programma opgesteld dat verschillende gebieden in de wereld. Voor 1963 lijkt dez
tot een belangrijke kredietvergroting kan leiden; tevens
wederzijdse
beïnvloeding
belangrijker
te
worden.
De
heeft hij de consumptieve vraag willen activeren. Het ge-
Amerikaanse economie zal van beslissende betekenis zijn
vaar bestaat dat deze positieve factoren te niet zullen
voor het labiele evenwicht van de handelsbalans van de
worden gedaan door de geringe expansie van de weteld-
grondstoffenlanden. Bij een teruglopen van de uitvoer
economie, welke een ongunstige invloed op de uitvoer zal
van deze gebieden naar de Verenigde Staten zou het vodr
hebben. Hierbij kan het probleem van het al of niet toe-
hen onmogelijk worden hun inkopen in Europa belang-
treden van het Verenigd Koninkrijk tot de Gemeenschap
rijk te vergroten. Deze inkopen betreffen voornamelijk
worden gevoegd. Bij een toetreden van Engeland is het
investeringsgoederen. Gezien de matige stijging welke de
niet denkbeeldig dat de invoer uit de huidige E.E.G.-
investeringen in Europa zullen vertonen, zou deze toe-
neming van de vraag van groot belang kunnen zijn voor
2)
,,The Economist” van 17 november 1962.
-.
de investeringsgoederenindustrie.
.
E.-S.B.
19-12-1962
1215
Woningen voor geringe draagkracht
Het is reeds enkele maanden geleden, dat ik te dezer
plaatse de aandacht vestigde op dé moeilijkheid, die ont-
staat doordat
bij
de geleidèlijke afneming van het aantal
woningzoekende gezinnen de gemiddelde financiële draag-
kracht van de overblijvenden regelmatig daalt
1).
Ik wees
daarbij op de mijns inzien onjuiste
wijze,
waarop men de
laatst overblijvenden van woningen wil voorzien.
Ervan uitgaande, dat de ,,woningwetbouw” bedoeld is
voor de minder draagkrachtige bevolkingsgroepen, wordt
de regering regelmatig aangespoord tot vergroting van het
contingent woningwetbouw ten koste van de particuliere
bouw. De regering zelf echter is gedwongen, een voort-
durende druk op de bouwkosten uit te oefenen, om de
huren op een redelijk peil te houden.
Deze druk echter heeft tot gevolg dat, zoals de algemene
klacht luidt, het woonpeil ernstig achterblijft
bij
de alge-
mene maatschappelijke ontwikkeling en de stijgende wel-
vaart. Op de vraag, of het inderdaad mogelijk is, op deze
wijze in de woningbehoefte ook van de minder-draag-
krachtigen te voorzien, moet het antwoord luiden: tot nu
toe is dit wel min of meer gelukt, echter ten koste van de
kwaliteit, dus van het woonpeil, doch wij zijn op het ogen-
blik aan het einde. Het gaat bepaald niet langer.
Het is niet voor tegenspraak vatbaar, dat de huur van
een
nieuwe
woningwetwoning, die yolgens het Volkshuis-
vestingsverslag over 1961 in de grotere gemeenten ge-
niiddeld ruim f. 17 per week bedroeg, voor een groot deel
van de tegenwoordige woningzoekenden
te hoog is. Af-
gezien van de mogelijkheid van verlaging van de bouw-
kosten door toepassing van geïndustrialiseerde bouwwijzen
zijn er slechts twee mogelijkheden: verlaging van de kwali-
teit van de woningen of verhoging van de subsidie. Het
eerste is zonder meer onaanvaardbaar. Wat het tweede
betreft heeft dezer dagen het Tweede Kamerlid Mr. Aantjes
gepleit voor vermindering van het aantal woningwet-
woningen en verdeling van het huidige subsidiebedrag over
een veel kleiner aantal woningen, waardoor de subsidie
per woning hoger en dus de huur lager kan worden.
Wij achten dit een gevaarlijk expriment, omdat het
de zaak nog verder scheef zou trekken dan zij nu reeds is.
De overheid mag niet gedogen, dat een deel van het volk
onvoldoende gehuisvest is. Er is echter geen enkele ver-
plichting voor de overheid om ieder woningbehoevend
gezin een
nieuwe
woning te verschaffen. Het zou trouwens
1)
Zie: ,,Wonen naar draagkracht” in ,,E.-S.B.” van 6 juni
1962.
(vervolg van blz. 1215)
Een krachtiger ingrijpen van de overheid teiieinde de
economie te stimuleren zal voor veel landen wenselijk zijn.
Vooral de ontwikkeling van de investeringen zal nauw-
lettend dienen te worden gadegeslagen. Gedacht kan ook
worden aan een verruiming van de hulp aan de ontwikke-
lingslanden. Deze hulp zou zich voor een deel ,,terug-
betalen” door de stimulans, welke hiervan zal uitgaan op
•
de Amerikaanse en Europese economie.
Bij
een juist ge-
bruik van economisch-politieke middelen zou eind 1963
een verbetering van de economische toestand kunnen
optreden.
Voorburg.
F. J. M. MEYER ZU SCHLOCHTERN.
Inaansluiting op zijn artikel, gepubliceerd in
,,E.-S.B.” van
6
juni 1962, gaat Prof. Van Beusekom in het onderstaande nader in op het actuele, brandende
vraagstuk: hoe helpen wij de gezinnen met beperkte
draagkracht aan een goede woning.
dwaas zijn om naast de enorme voorraad naar huidige
opvattingen goedkope woningen, die ons land telt, kunst-
matig nog meer goedkope woningen te creëren ten koste
van het woonpeil of van onredelijk hoge subsidies.
Nu mag men hiertegen niet aanvoeren, dat ik de ge-
zinnen met beperkte draagkracht naar oude, minderwaar-
dige woningen zou willen verwijzen. Dat is niet waar. Er
zijn in ons land tienduizenden
goedkope
woningen, die
binnen de draagkracht van deze groep vallen en in kwali-
teit in geen enkel opzicht’ achterstaan
bij
wat wij thans
bouwen. Mr. F. Andriessen heeft er in ,,Volkshuisvesting”
van maart 1961 op gewezen, dat van
1945
tot 1957 on-
geveer 325.000 woningwetwoningen zijn gebouwd. ,,Dit
zijn goedkope kwalitatief goede woningen,
bij
uitstek ge-
schikt voor de bevrediging van de behoeften van de lagere
inkomensgroepen”. Deze woningen
zijn
echter veelal on-
juist bezet.
Deze woningen zijn zeker niet verouderd, doch voldoen
volledig aan de hedendaagse eisen.
Zij
doen echter een
veel lagere huur dan denieuwe woningwetwoningen –
laten wij zeggen f. 11 per week – omdat zij gebouwd zijn
in een periode met een lager bo.uwkostenpeil. In vele van
deze woningen zijn gezinnen gevestigd, voor wie, toen zij
de woning betrokken, f. 11 een redelijke huur was, doch
wier inkomen thans zodanig is gestegen, dat zij gemakke-
lijk een aanmerkelijk hogere huur zouden kunnen betalen.
De oplossing ligt hier dus voort de hand. Men bewege
deze gezinnen om de
nieuwe
woningwetwoningen te be-
trekken, opdat de door hen bewoonde goedkopere wo-
ning vrijkomt voor een gezin met geringere draagkracht.
Op deze
wijze
zouden de volle 40.000 woningwetwoningen,
die in 1963 in aanbouw zullen worden genomen, langs de
weg van opschuiving ten goede kunnen komen aan ge-
zinnen met geringe draagkracht. En die zijn het juist, die
wij moeten helpen.
Naar aanleiding van het vorige artikel zijn door ver-
schillende lezers opmerkingen gemaakt. Onder de indruk
van de omvang van dit verschijnsel wordt gevraagd:
,,Waarom gebeurt dit dan niet? Deze personen
zijn
toch
immers
huurder?
Waarom kan men hen de huur. niet op-
zeggen onder gelijktijdige beschikbaarstelling van een
nieuwe
woningietwoning? Eventueel zou een
bijdrage
in
de verhuiskosten kunnen worden gegeven. Of is misschien
de Huurwet een beletsel? Dan zou deze gewijzigd moeten
worden”.
Inderdaad een hele reeks vragen. Ik moet vooropstellen,
dat hetgeen ik bepleit heb
wel gebeurt,
echter op een totaal
onvoldoende schaal. Iedere woningbouwvereniging, die
haar taak verstaat – en hetzelfde geldt voor een gemeente-
lijke woningdienst – zal
bij
het gereedkomen van een
complex nieuwe woningen proberen, daarheen gezinnen
te trekken, die een goedkopere woning vrij maken. In
een aantal gevallen gelukt dit ook. Er
zijn
de laatste
maanden wel publikaties over dergelijke experimenten
verschenen, waarbij bijv. bleek, dat het gereedkomen van
40 nieuwe woningen tot opschuiving van wel 100 gezinnen
1216
E.-S.B. 19-12-1962
had geleid. Dit alles geschiedt op basis van vrijwilligheid.
Het blijkt echter
moeilijk
te zijn, een huurder die f. 11
verwoont, te bewegen naar een nieuwe woning te verhuizen
die in geen enkel opzicht beter is dan zijn tegenwoordige
woning, doch alleen maar enkele guldens per week duur-
der, doordat zij in een latere periode is gebouwd. Zover
gaat de liefde tot de een goedkope woning zoekende naaste
gewoonlijk niet. Moet men dan dwang toepassen? De ver-
eniging kan natuurlijk de huur opzeggen onder aanbieding
van een nieuwe woning. Maar dan stuit
zij
op de Huur-
wet. Deze bepaalt, dat de verhuurder de ontruiming slechts
kan vorderen, indien de huurder het genot kan verkrijgen
van een s5ortgeljjk mede de huurprjjs in aanmerking ge-
nomen
hem passend onroerend goed. De
praktijk
is nu,
dat een vordering tot ontruiming alleen wordt toegewezen,
wanneer aan de bewoner een gelijkwaardige woning wordt
aangeboden van nagenoeg dezelfde huur.
Hiermede is iedere poging tot het toepassen van dwang
bij voorbaat vruchteloos geworden. Er is hier trouwens
nog een ander bezwaar. Een woningbouwvereniging is een
corporatie met een sociale doelstelling. Daarmee valt be-
zwaarlijk te rijmen, dat een dergelijke corporatie een ont-
ruiniingsprocedure
bij
de rechter aanhangig zou maken
tegen enkele tientallen huurders, waarschijnlijk
leden van
de vereniging,
die jaren lang keurig hun huur hebben be-
taald en hun woning voorbeeldig hebben bewoond. Dat
kan een vereniging ter wille van haar goede naam bepaald
niet doen. Bovendien zou zij daarmede ook nog het risico
lopen, dat een verloren proces een weerslag zou hebben
op het laatste beetje vrijwilligheid en de indruk zou vestigen:
,,zij kunnen ons toch niets maken”.
De gemeente Naarden heeft dezer dagen een verordening
vastgesteld, die beoogt het verhuizen naar duurdere wo-
ningen te stimuleren. Indien de huur van de nieuwe woning
ten minste f. 10 per maand hoger is dan die van de oude,
kan een tegemoetkoming van ten hoogste f. 100 worden
verleend in de verhuiskosten en bovendien een bijdrage
van 24 maal het huurverschil tot een maximum van f. 1.000.
Afgewacht zal moeten worden, of dit het vrijwillig verhuizen
zal aanmoedigen.
Maar nu de andere kant van de zaak. Bij verschillende
onderzoekingen, die de laatste tijd in enkele gemeenten
zijn ingesteld, is aan de dag getreden, dat een bepaald per-
centage van de bewoners van woningwetwoningen met zijn
woning niet tevreden
is. Men vindt de woning te krap,
men zou één of twee kamers meer wensen of een grotere
kamer om
zijn
televisietoestel beter te kunneh opstellen:
Men wenst een twede woonvertrek of centrale verwarming.
Kortom, er leven bij een groep bewoners van woningwet-
woningen allerlei wensen en zij zijn ook bereid
daarvoor
te betalen.
Dit alles is een gevolg van het feit, dat de woningwet-
woningen door de overheidsnormen en de curveprijzen
aan de sobere kant worden gehouden. Flexibiliteit of mar-
ges
zijn
niet aanwezig. Het zijn woningen van het matige
minimum. De huren moeten immers tot een zo laag mo-
gelijk peil worden neergedrukt, omdat men nog uit de fictie –
leeft, dat men daarmede de gezinnen van geringe draag-
kracht helpt. –
Het is vôlkomen begrijpelijk, dat een bewoner van een
woning van f. 11 per week er weinig voor voelt naar een
woning van f. 17 te verhuizen, wanneer deze niet in be-
paalde opzichten meer aantrekkelijk is. Maar er zijn tal
van huurders,
die
er wel voor voelen
naar
een grotere en
ruimere en meer geriefbiedende ‘woning
te verhuizen, ook
wanneer deze
meer dan f. 17
huur doet. Dit is
bij
ver-
schillende onderzoekingen gebleken.
Zo
blijkt
uit de gegevens in het ruilorgaan 1959 van de
Algemene Woningbouwvereniging te Amsterdam, ,,dat
de door de bewoners gewenste differentiatie van huren
groter is dan die in de huren van de aangeboden woningen.
Daarbij wil de meerderheid een hogere huur betalen, de
minderheid een lagere huur”
2)•
Reeds eerder was
bij
het
onderzoek naar woonactiviteiten in normaal bezette wo-
ningen gebleken, dat in Amsterdam 58 pCt. en in Rotter-
dam 61 pCt. van de geënquêteerden
een kamer meer
wenste en dat onderscheidenlijk 43 pCt. en 52 pCt. bereid
was, daarvoor een hogere huur te betalen
3).
Maar nu tenslotte de grote moeilijkheden. Dergelijke
woningen
zijn
niet
in voldoende mate
beschikbaar.
In de
woningwetsector mogen zij niet worden gebouwd en door
de beperking van de particuliere sector mag ook van deze
zijde geen voldoend aanbod worden verwacht. Hierop zit
feitelijk
de zaak vast.
Vrijwillig
verhuizen de bewoners van
goedkope woningen niet naar een duurdere, wanneer zij
tn aanzien van grootte, indeling en uitrusting van de
nieuwe woning geen eisen kunnen stellen. De enige moge-
lijkheid is een zodanig aanbod vân nieuwe woningen in
alle grootten en prijzen, dat men vanzelf tot verhuizing
wordt aangemoedigd. Is dat aanbod er, dan kan een finan-
ciële tegemoetkoming als in Naarden enkelen over het
dode punt heen helpen.’
Hoofdzaak is echter, dat de betreffende personen door
de stand van de woningmarkt worden aangemoedigd, hun
woning voor een neer aantrekkelijke te verlaten. Een
juistere verdeling van de woningmarkt krijgen
wij
eerst,
wanneer de vrije woningmarkt op economische basis een
ruim aanbod in alle klassen verzekert.
Op het ogenblik gaat het echter om het actuele, branden-
de vraagstuk: hoe helpen wij de gezinnen met beperkte
draagkracht aan een goede woning.
Deze woningen zijn er
in voldoende mate. Zij worden echter door personen met
hogere inkomens bezet gehouden.
Hetverslag 1961 van de Directeur Generaal van de Volks-
huisvesting, dat eveneens op deze moeilijkheid wijst, geeft
weinig hoop en constateert slechts, dat ,,de mobiliteit in
de woningvoorziening veelal nog te gering is voor een
adaequate oplossing op korte termijn”. Elders spreekt het
verslag van de ,,langere en indirecte weg via de bouw van
betere woningen, waardoor ten gevolge van de opschuiving
de goedkope woningen vrij komen”. Dit tegenover de
kortere weg van nieuwbouw met zeer hoge subsidies.
Men dient echter niet te vergeten, dat deze kort re weg
onherroepelijk vastloopt. Men kan nu eenmaal niet voor
elk gezin, ook met de geringste draagkracht, een nieuwe
woning, hoe sober ook, leveren. En het zou bovendien
volkomen onjuist zijn om dit te doen,
nu er voldoende
goedkope woningen
zijn,
zelfs meer dan voldoende, die
wij echter door ons tekort aan daadkracht niet aan hen, die
op staatskosten voor een koopje wonen, kunnen en durven
ontnemen.
Hier
moet
iets gebeuren. Laten
wij
daarom iedere poging
in deze richting, op hoe kleine schaal ook, steunen En
laten wij ons intussen bezinnen op pogingen op een grotere
schaal.
‘s-Gravenhage.
Prof. Dr. Ir. H. 0. VAN BEUSEKOM.
Dr. D. de Jonge: ,,Moderne woonidealen en woonwensen”,
blz. 78..
,,Tijdschrift Volkshuisvesting en Stedebouw”, januari 1957.
E-S.B. 19-12-1962
1217
Tax reform in the United States
– In October, 1962, after almost 18 months of legislative
consideration and Treasury urging, the United States
Congress passed a new tax law. It provides a small, tax
credit, around 7 per cent suhject to many limitations, for
new investment in machinery and equipment. Moreover,
in July the Treasury drastically liberalized the provisions
for computing depreciation; the new rules should go very
far to remove complaints of business that deductions
allôwed for this type of expense have been inadequate.
Changes in the taxation ofincome from certain sources
outside the country, tighter restri&ions on travel and
entertainment expenses, and a variety of other changes
were made. On the whole, however, a large paf t of the
program advanced by President Kennedy in 1961 was not
in the law.
The-total of modernization made to date is small in
relation to what the American econorny ought to have.
President Kennedy has pledged to press for tax reduction
on a broad scale, and presumably in substantial arnounts,
in
1963.
He has not yet revealed his proposals. Uncerain-
ties, international and otherwise, are too great for anyone,
probably even the Treasury, to know today what it will
be trying tô gef Congress to enact next March. Congres-
sional response and Congressional initiative will also
depend to an unknowable degree upon events which have
yet to occur. Under our system of balance of power in
legislation, the President must ordinarily make many
compromises to get any tax changes approved by Congress.
The need for tax reform.
Beyond any question, the need for tax reform seems to
me imperative.
1.
Wartime rates remain.
Personal income tax rates are
those enacted during World War II. The effective progres-
sion of rates is steep, in part because brackets were com-
pressed as a war measure; higher rates were made to
appiy at lower levels and to rise more rapidly. Infiation
has in effect increased the real burden of progressive rates.
Infiation has also cut the real value of the personal exemp-
tion. The only important relief, as compared with the tax
as it existed in the era 17 years ago (before most of the
infiation appeared), has been ,,income splitting” for married
couples which reduces the steepness of progresion.
The èorporation rate is
mnore than
3 times that of the
1930’s and one fourth above
the World War II level. The
wartime estate and gift tax rates remain. Most of the War
and Ko}ean excises are still with us. And last but by no
means lest, employment, ie., payroll, taxes impose burdens
which, per dollar of wage or salary, are several times
heavier for the typical employer and worker than up to
1949. These
employment
taxes alone will add over $ 2
billion to the total tax bill next year. –
Distorting effects
of
high rates.
It is not only the fact
that total tax
burdens
are high which creates need for
action. Very high rates
of tax give rise to a variety of
undesirable effects – distortions in the allocation of capital,
labor, and all productive resources – which would be less
of a problem if the same total tax bill were collected from
levies with more uniform rates.
Inequalities.
Something else adds to the need for tax
refoim. This, is the existence of many special provisions.
Some are perhaps justifiably called ,,loopholes”. Others,
produce heavier burdens in certain cases than seem war-
ranted. The desire for fairness in taxation could be served
more fully.
/
Unsatisfac’tory
performance
of
the economny.
Finally,
there is the sad but iriescapable fact that our economy is
performing less well than we hould like. Unemployment
is too high. National income is significantly below what
is reasonably possible. 1f tax changes can lead to higher
employment and real income, and to more rapid growth,
then this possibility in itself adds to the case for tax reform.
Today, this is the case.
Five problems to
be expected
in considering tax reform.
Unfortunately, troublesone problems must be faced and
solved befcire there can be a new tax law. I shail discuss
five. –
1.
Budgetary
deficits.
As the country enters 1963, there
will be not only unemployment and sluggish business, not
only taxes heavier than during World War II. There will
also be a substantial deficit in Federal finances. The deficit
in the budget in its broadest sense may be over $ 7,000
million (annual rate). This must influence next year’s tax
legislation. Year after year the budget has been in deficit,
with few exceptions.
Economists would generally agree that tax reduction
which would enlarge the budget deficit could also stimulate
business and raise employment in the short run. (The
magnitude of the effects would depend upon monetary
policy). Insidé and outside of Congress, however, there
will be not only disquiet, but even deep concern, about
any tax reduction which will add to a deficit already large
and apparently chronic.
A recent Tax Foundation study of Federal spending
shows total outlays to have risen from $ 43,000 million
(1. M.)
–
Kabels met papier- en met plasticisolatie voor hoogspanning, laagspanning
en telecommunicatie. Kabelgarnituren, koperdraad en koperkabel, staaldraad en bandstaal
N.V. NEDERLANDSCHE KABELFABRIEKEN
•
DELFT
1218
,
E,-S.B. 19-12-1962
in 1950 to $ 115,000 million in 1963
1).
Almost $ 36,000
million of the increase, that much
per year,
has been for –
purposes
other than
defense. Note how this
increase
of
$ 36,000 million in spending compares with the
total
of
about $ 28,000 million spent per year on producers’
durable equipnient. Government expenditures seem to
have gotten out of control. And they are likely to go up
stil! more.
Will not deficits become even larger if taxes are reduced?
Such questioning may have substantial influence in the
year ahead.
A tax cut can be expected to stimulate the economy as
the weeks and months pass. Eventually, it will have. less
net effect on the deficit than appears initially because some
of the larger national income will be used to pay larger
taxes. What about the Jonger run, however? A revenue
system which yields less than would our present system
must mean deficits even in years of boom, unless spending
trends are changed. Moreover, when business is less than
the best, the deficits would be large – or huge.
Perhaps
•
we exaggerate the dangers of such â powerful
bias toward deficits. Perhaps not. In any case, however,
the concerns will rightly commandattention. Some mem-
bers of Congress may agree with the highly influential
Senator Byrd that decisions to cut spending should precede
deciions to cut taxes. The stronger this view, the less
probable that we shall get tax reduction on any large
scale. Action will certainly be slower.
2.
Short-run slimulation vs. long-run growth.
1f the
economy were flourihing without infiation, this second
point would be of negligible importance. Unfortunately,
however, business cannot be called exuberant. Recognizing
this fact, and agreeing that tax reduction can give a ,,shot
in the arm”, a stimulating boost to the economy, is there
noi convincing reason for tax reduction?
Assuming that this line of argument is accepted, one
must then ask, ,,What type of tax reduction?”. Some
patterns of reduction will have more short-run stimulating
power than will others. Per dollar of revenue loss, and
under today’s conditions, tax cuts which increase the
spendable income of the great masses of consumers will
probably be môst effective in helping business quickly.
Yet those changes which can be reconimerfded ‘ for
business in the short-run are not necessarily best for the
years ahead. And for the future we must. consider the
forces of growth. Americans have been told time and again
that their economy is not growing rapidly enough to
satisfy the needs – and the desires .- which seem certain
td develop in the future. The President believes that
governmental policies, including those of taxation, should
encourage long-run economic growth. –
The policies which favor such growth are not necessarily
the same as those which would do most to raise income
in the near. future. Raising the rate of lông-run growth
requires, 1 think, relatively more saving and investment –
and less emphasis on boosting consumption – than one
might recommend for, say, the next 9 to 12 months. To
help the economy grow more rapidly, we ought to seek
consciously for more entrepreneurship, more freedom and
incentive and easier access to capital, especially risk capital,
”
for business.
Tax reform can – play a part. ,,Growth-oriented” tax
1)
Tax Foundation,
Growth
of
Federal Domestic Spending
TProgranis,
1947-1963 (New
York,
1962).
changes would emphasize the reduction of taxes on extra
effort, on business, and on the incomes and estates which
would convert a relatively high proportion of the..tax
reduction into savings.
The vast majority of Americans, year in and year Out,
use on the average about 93 per cent of their income for
consumption buying. One can hardlÇ’ say that this is
,,underconsumption”, that it represents inadequate willing-
ness to provide demand out of income received. The
remaining 7 per cent, along with business saving, will not
flnance a rate of growth as high a many of us believe
desirable. Tax reductions concentrated on the mass of
consumers will probably add, on the average, about 7
cents per dollar to funds for investment. Businesses and
upperbracket individuals save moie per dollar of income.
In short, an economist might logically favor one pattern
of tax change for 1963 and one signiflcantly different for
the longer run. To me it seems that the ,,average man”
needs no great tutelage to understand the issues involved.
The leaders of Congress must be familiar with the problenis.
Nevertheless, the difficulties of working out any precise
program, or combination, are not easily overconie. The
practical problems of administering such clianges cannot
be understood by anyone, who is not close to the actual
operations of government and business. But no systern
involving every worker and employee in the country can
change quickly or frequently without much loss of effective-
ness.
3.
Dealing vith existing inequalities, inciuding ,,loop-
ho/es”.
Every tax change involves something
specific,
a
‘..
particular
feature. of someone’s tax. Each possibility will
affect some people, and some businesses, more than others.
The Federal tax system has become highly dicriminatory.
There are rates which apply unequally. The personal
income tax rates go from 20 to
91
per cent, a huge range
by any standards; there is another inequality, for the
highest rate on capital gains on assets owned over 6 months
is 25 per cent. Rates on transfers at death go from 3 to
77 per cent, a range of 25
times.
Corporation earnings are
taxed at 30 per cent to over 52 per cent. There áre also
many discriminations, some large and some small, in the
prescription of
what
is taxed.
When people are treated unequally, their interests differ.
To the extent that a group is favored, its members will try
to hold on to advantages. To the extent that the members of
a group are burdened more than are other taxpayers, those
hurt can be expected to try to get Congress to grant reliéf.
The consequences for tax legislation are nunerous. For
one thing, some groups have little or no desire to support
any changes which have a chance of adopticin. Most of
the rest of us are-likely to use whatever ti-mé and energy
we can muster to press for one or another emphasis. Many
of these proposals will be mutually exclusive.
Given the limits on total revenue reduction which is
possible, the detailed tax changes which men will work
for will involve much more loss of revenue than can be
sustained. The working out of compromises must be time
consuming. It is aggravated by the complexity of innumer-
able features. The meaning and the significance, especially
the dollar magnitudes of the resuits of many details of
the law are uncertain, even to experts. And no one can be
expert oh many features of our undelievably complex tax
law. The members of Congress face an exceedingly difficult
task in getting agreement when so many coiplicated
issues are involved.
E.-S.B. 19-12-1962
1219
4. A ,,balanced” program.
One big unknown in the 1963
outlook is this: Will the Treasury propose a ,,balanced”
program, i.e., one in which some, though iiot all, changes
that
reduce
revenue are matched by others which would
involve tax increases? Not all of the undesirable features
of the present tax system involve the absolute over-taxation
of some groups. Uiider-taxation (relative) of some families
and some businesses is also a fact. Will not statesmanlike
tax reform inciude some increases as well as reductions?
The reductions which those who are overtaxed can expect
will depend somewhat upon elimination of the under-
taxation of persons now favored.
Past statements of responsible officials of the Kennedy
Administration, as well as of Congress, leave no doubt
of their desire for both types of tax reform. (Even among
the members of the President’s party, however, there is no
consensus on details). Every proposal to raise someone’s
tax, however, will create opposition. And each element of
opposition inevitably slows action. There is a lack of
symmetry. Few groups seem inclined to fight for higher
taxes on others. 1f the Treasury leads in seeking to remove
favoritisms, it will probably find itself without much
sipport, even from taxpayers who might benefit.
5 Lack
of
agreement on programs.
As 1963 approaches
bringing some hope for tax reform, one looks around for
reasonably complete, weil-documented programs having
the support of sizable .groups. The search may not be in
vain, but it will not turn up much which qualifies.
The job of tax reform on a broad scale is inevitably
difficult. To try to get a large group to agree on a general
program of tax reform will produce endless frustrations.
The difficulty, of course, is not to get a group to agree
on one or a few things of common interest. Though such
agreement may be helpful, it is not enough. The great
hope of 1963 is for action on something more than details.
We hope for major progress on the long journey of true
modernization. –
One of the greatest needs is probably a new approach
to the taxation of business. It is business which is the basic
organization for creating most income. Does taxing
business help it to operate more efficiently and more
effectively? No. Nevertheless, the United States continues
to tax business very heavily. Lightening such taxes will
require business leadership. Up to the present time there
has been little concerted action, hardly even a sustained
effort to get the business community to devise and support
a program of well thought out tax reform.
The Treasury and the Congress will find a public whose
views on tax reform are more marked for their diversity
than for their agreement. And the lack of strong public
backing for specific, concrete changes will constitute a
source of diffitulty and delay.
Prospects.
The outlook for tax reform in 1963, therefore, is dis-
couraging. On the basis of conditions as they stand now,
a iew law seems probable. It will reduce taxes – on in-
dividuals and probably on corporations. This will be to
the good. The sense of discouragement comes from the
apprehension that reform will fall short of the best which
the public could reasonably expect to obtain.
What might be best seems impossible. Therè would be
two different elements. (1) The first would be a temporary
reduction on individuals to go into effect just as soon as
possible. The size is debatable. The least should probably
be twice as much as the rise in payroll taxes which will
automatically go into effect January 1, 1963. The purpose
would be to boost purchasing power for a few months.
(2) During these months, Congress and the public would
have an opportunity to choose carefully from the alter-
natives open for the.Ionger run. Not everything desirable
could be enacted in 1963, if only because of the complex-
ities. Cèrtainly not all of the desirable rate reduction could
go into effect in 1963. Much of what is decided in the near
future should probably go into effect only gradually.
Nevertheless, major decisions for the long run do need
to be made as SOOfi
as possible. Only with clearer outlines
of the eventual goals can the best modifications of details
be made from year to year.
C. LOWELL }{ARRIS5.
Professor of Economics New York City.
–
Coluinbia University.
wwnun
‘
met een aandee1
‘Vereenigd. Bezit van 1894’
– hebt U 200 ijzers in het vuur
Elk aandeel ‘Vereenigd Bezit van 1894’ maakt U
mede-eigenaar van een grote, deskundig samengestelde
aandelenportefeuille, die een aantrekkelijk rendement
oplevert. S-p-r-e-i-d-i-ri-g ovei ca. 200 fondsen beperkt
het risico.
Alle banken en commissionairs kunnen U inlichten.
*
N.V.VEREENIGD
BEZIT
VAN
1894
De voordelen van aandelenbezit met beperking van risico
W E
S T E R S I N
G E L 84,
ROTTERDAM
&
1220
–
.
E.-S.B. 19-12-1962
De tenüitvoerlegging
van de nieuwe In- en uitvoerwet
In ,,E.-S.B.” van 26 september 1962 werd een korte
schets gegeven van de nieuwe In- en uitvoerwet. Inmiddels
is
bij
K.B.
van 1 november 1962 bepaald, dat zij met in-
gang van 1 januari 1963 in werking zal treden en ver-
schenen er op 14 november de volgende uitvoeringsrege-
lingén in de Staatscourant:
In- en uitvoerbeschikking landbouwgoederen 1963
In- en uitvoerbeschikking industriële goederen 1963
Jnvoerbeschikking landen 1963
Uitvoerbeschikking strategische goederen 1963.
Het betreft hier ministeriële beschikkingen op de voet
van art. 7 der In- en uitvoerwet, d.w.z. voorlopige rege-
lingen die nog gevolgd moeten worden door bij A.M.v.B.
vast te stellen definitieve. Aangenomen mag worden, dat
de wens om de nieuwe wetgeving met ingang van 1januari
1963 in werking te doen treden en de onmogelijkheid om
de vereiste A.M.v.B.’s tijdig hun beslag te doen krijgen,
hebben geleid tot deze gebruikmaking van de door art. 7
der wet geboden mogelijkheid ener spoedprocedure. Het
lijkt dan echter ook geoorloofd ervan uit te gaan, dat de
definitieve in- en uitvoerbesluiten t.z.t. geen principiële of
belangrijke afwijkingen van de thans gepubliceerde be-
.schikkingen te zien zullen geven en dat het daarom ver-
antwoord is aan de hand van de laatste na te gaan, welke
uitwerking aan de wet is en zal worden gegeven.
Dit doende valt dan allereerst te constateren, dat de
volgende methode is toegepast. De invoer van goederen
van oorsprong uit een groep van landen of gebieden (de
Oosteuropese landen, China c.a., Japan en Hongkong)
alsmede van goederen van onbekende oorsprong is en
bloc onder vergunning gesteld. Daarmede wordt een be-
staande toestand gehandhaafd. Hetzelfde is
niet geschied
voor de uitvoer, naar genoemde landen en gebieden, zulks
– behalve wat betreft Japan en Hongkong – in afwijking
van de huidige situatie. De uitvoer van goederen welke
van militaire betekenis worden geacht, in de wandeling
,,strategische goederen” genoemd, blijft – ongeacht het
land van bestemming – vergunningplichtig. Deze maat-
regel berust op de door Nederland in internationaal ver-
band aangegane verplichting om de – directe of indirecte
– uitvoer van deze goederen naar de communistische
landen zoveel mogelijk tegen te gaan. Tenslotte zijn dan,
bij een tweetal beschikkingen resp. voor de industriële en
de landbouwsector, de in- en/of uitvoer van reeksen van
goederen – ongeacht de oorsprong en herkomst resp. het
land van bestemming – zonder vergunning verboden.
Ook dit betekent een bestendiging van de bestaande toe-
stand, waarbij echter wel valt op te merken dat het aantal
goederen waarop deze maatregelen betrekking hebben, is
verminderd.
Al met al leidt het vorenstaande tot de conclusie, dat de
enige spectaculaire wijziging t.o.v. de huidige situatie ge-
legen is in het vrijlaten van de uitvoer naar de landen van
het Sino-Sowjetblok. Aangezien er echter ook onder de
bestaande wetgeving reeds met behulp van het systeem van
algemene vergunningen naar gestreefd erd, een zo groot
mogelijk aantal grensovergangen vrij van gewone ver-
gunning te maken, viel ook nauwelijks meer te verwachten.
Een novum vormt de introductie in de industriesector
van het zgn. registratieformulier, dat in de landbouw-
sector reeds in gebruik was. Het gaat hier om een door of
namens de im- of exporteur ingevuld formulier dat
bij
de
in- of uitvoer moet worden ingediend doch niet vooraf
van overheidswege geviseerd behoeft te zijn. Het voor-
naamste ermede beoogde doel is een snellere en gedetail-
leerdere kennisneming van de in- of uitvoer van bepaalde
goederen dan de normale handelsstatistieken mogelijk
maken. In de landbouwsector vervult het formulier boven-
dien een functie in het heffingensysteem.
Wat deze heffingen aangaat valt allereerst op te merken
dat in de industriesector geen gebruik is gemaakt van de
door de In- en uitvoerwet geboden gelegenheid, de be-
trokken minister bevoegd te verklaren ter zake van de in-
of uitvoer heffingen vast te stellen. Vooralsnog blijft in
deze sector op dit punt de toestand dus ongewijzigd.
Hetzelfde geldt – zij het in omgekeerde zin – voor de
landbouwsector: het in die sector reeds bestaande hef-
fingenstelsel blijft ook voortaan mogelijk doordat de
Minister van Landbouw en Visserij de bevoegiheid krijgt
heffingen vast Le stellen ter zake van de invoer en de uit-
voer van bepaaldelijk aangewezen goederen. Als bijzonder-
heid valt hierbij op, dat heffingen, voortvloeiende uit
E.E.G.-regelingen, met de normale ,,nationale” heffingen
worden gelijk gesteld.
De algemene coördinerende taak, welke de Minister van
Economische Zaken in de In- en uitvoerwet is toebedeeld,
komt tot uitdrukking in het feit, dat alle beschikkingen
diens ondertekening dragen, hetzij als enige (In- en uit-
voerbeschikking industriële goederen 1963) hetzij als eerste
boven die van de Minister van Landbouw en Visserij (In-
en uitvoerbeschikking landbouwgoederen 1963 en Invoer-
beschikking landen 1963) of van de Minister van Buiten-
landse Zaken (Uitvoerbeschikking strategische goederen
1963). De uitvoering is opgedragen aan de Minister van
Economische Zaken alléén wat betreft de beschikkingen
inzake industriële goederen en strategische goederen, aan
de Minister van Landbouw en Visserij alléén wat betreft
de beschikking inzake landbouwgoederen en aan beide
genoemden, doch ieder voor een deel, wat betreft de In-
voerbeschikking landen. Dit laatste vindt zijn verklaring
in het feit dat door de landenbeschikking alle goederen
van oorsprong uit bepaalde landen of gebieden getroffen
worden en dat zich daaronder uiteraard zowel industriële
als landbouwgoederen bevinden. Deze omstandigheid
maakte het noodzakelijk, aan te geven welke goederen als
landbouwgoederen en welke als industriële goederen zijn
te beschouwen. Dit is ‘dan ook geschied
bij
art. 1 der
landenbeschikking, zij het ook in een verre van een-
voudige omschrijving van het begrip landbouwgoederen.
Bij verschillende beschikkingen zijn lijsten gevoegd
van de goederen, waarop de verboden van toepassingzijn
dan wel ten aanzien waarvan heffingen kunnen worden
vastgesteld. Vergelijking van de omvang dier
lijsten
be-
vestigt weer eens, hoeveel moeilijker dan in de industrie-
sector de verhoudingen nog steeds in de landbouwsector
E.-S.B. 19-12-1962
.
1221
liggen – een verschijnsel overigens dat zich iiiet alleen
in Nederland voordoet. Een ander punt waarop nog eens
de aandacht valt, zijn de lengte en het ingewikkelde karakter
van de lijst der zgn. strategische goederen; deze is evenwel
– in internationaal verband vastgesteld en op de samen-
stelling ervan kan Nederland daardoor natuurlijk slechts
weinig invloed uitoefenen.
Wellicht zal men, het vorenstaande overziende, de indruk
krijgen dat de wijze waarop de materie voortaan geregeld
zal zijn wat ingewikkelder en onoverzichtelijker is dan
onder de bestaande wetgeving. Voor zover dat inderdaad
het geval is bedenke men echter, dat dit dan de prijs is die
betaald moest worden in de eerste plaats voor de overgang
naar een ander stelsel (waarbij alles vrij zal zijn wat niet
uitdrukkelijk verboden is), in de tweede plaats voor de
samenbrenging van de gehele materie in één wet (met uit-
schakeling van de bepalingen inzake in- en uitvoer in de
Landbouwwet) entenslotte voor de grotere rechtszekerheid
welke door de beroepsrnogelijkheid wordt geboden.
Tenslotte nog de opmerking, dat met de hier besproken
beschikkingen de te treffen maatregelen nog niet volledig
,,hun beslag kregen. Zo valt bijv. nog een overdracht van
bevoegdheden door de Minister van Landbouw en Visserij
aan de produktschappen te verwachtenen zullen in elk
geval de modellen van de vergunningen en de registratie-
formulieren nog moeten worden vastgesteld en gepubliceerd.
Belangrijk kunnen verder nog de eventueel te verlenen vrij-
stellingen van de verboden zijn. in hoofdtrekken geven
ROTTERDAMSCHE BANK
DOCUMENTAIRE
ACCREDITI EVEN
INCASSERINGEN
OP BINNEN- EN
BUITENLAND
MEER DAN 335 VESTIGINGEN IN NEDERLAND
(1. M.)
echter de beschikkingen tezamen wel reeds een beeld’van
het door de regering met betrekking tot de in- en uitvoer
te volgen beleid.
‘s-Gravenhage.
Drs. P. S. J. ABLÏJ.
Israël en de E.E.G.
Met het besluit van Raad van Ministers van de Euro-
pese Economische Gemeenschap om in onderhandelingen
met Israël over een verbinding met de E.E.G. te treden,
werd de grondslag gelegd voor een samenwerking van
Israël met de economische gemeenschap van de in de
E.E.G. samengesloten landen van Westeuropa en de daar-
mede geassocieerde gebieden.
Aan dit besluit zijn langdurige onderhandelingen voor-
afgegaan, die van Israëlische zijde én door de vertegen-
woordiging in Brussel (de gezant de heer A. E. Najar en
zijn economische expert de heer R. Nirgad) én door minis-
ters, w.o. vooral de Minister van Financiën, de heer L.
Eschkol, werden gevoerd. Een delegatie van de fracties
van .hefEuiopese parlement bestudeerde in Israël de eco-
nomische situatie en de daaraan verbonden problemen ter
plaatse. Hun blijkbaar vrij positief verslag maakte deel uit
van het materiaal dat de grondslag vormde voor het onder-
zoek ingesteld door de Commissie van de E.E.G. (voor-
zitter Prof. W. Hailstein) en dat werd samengevat in het
voor de Raad van Ministers bestemde dossier. Het gevolg
wa.een in april 1962 genomen besluit van de Raad van
Ministers van de E.E.G. om een gemeenschappelijke corn-
missi& met Israëlische deskundigen te vormen met het
doel, middelen en wegen te vinden ter oplossing van de
vragen die zich t.o.v. Israël voordoen in verband met
de tariefpolitiek en de landbouwpolitiek van de E.E.G.
Nadât de permanente vertegenwoordigers van de zes
E.E.G.-landen later hun verslag aan de Raad van Ministers
hadden uitgebracht, kon deze over het verzoek van Israël
het besluit van eind september 1962 nemen.
De Israëlische onderhandelaars hadden van begin af
aan er op gewezen dat Israël slechts er’ belang bij heeft
om haar handelsverbinding met de Westeuropese landen
te handhaven en zo mogelijk uit te breiden. Op welke
manier en op grond van welke bepalingen van het Verdrag
van Rome dit zou geschieden, was voor hun niet van be-
slissende betekenis. Lidmaatschap in de E.E.G. kwam niet
in aanmerking omdat volgens artikel 237 van het Verdrag
van Rome slechts Europese staten als leden kunnen worden
opgenomen. De zgn. ,,associatie” volgens artikel 238 ver-
eist eenstemmigheid van de Raad. Slechts in de associatie
van de overzeese gebiedsdelen van België, Frankrijk, Italië
en Nederland is in de artikelen 131 en volgende voorzien.
Buiten deze gebieden werd tot nu toe slechts Griekenland
geassocieerd.
Ten opzichte van Israël hebben politieke en economische
overwegingen er toe geleid, van deze nauwe verbinding
van geassocièerde af te zien, hoewel enkele van de E.E.G.-
leden er toe bereid geweest zouden zijn. Niet zonder in-
vloed zal de inachtneming van de houding der Arabische
landen met hun anti-Israëlische boycot-politiek zijn ge-
weest. De E.E.G.-ministers zijn hier tenslotte blijkbaar
over heen gestapt. Sommigen hebben eèn afwachtende
houding ni. tot de toetreding van Groot-Brittannië tot de
E.E.G. bepleit. Een belangrijk punt
bij
de beraadslagingen
was het feit dat Israël de eerste niet-Europeese staat zou’
zijn, waarmede een overeenkomst zou ‘worden gesloten.
Derhalve moest bijzonder zorgvuldig worden overwogen
welke gevolgen voor komende belanghebbenden hieruit
zouden kunnen iioortkomen. Ook het feit dat én de E.E.G.-
1222
.
E.-S.B. 19-12-1962
landen én Israël leden van de’ ,,G.A.T.T.” zijn, zal zekere
problemen opleveren.
• Uiteindelijk zijn dus de ministers der zes landen overeen-
gekomen om volgens artikel 111 van het Verdrag van Rome
in onderhandelingen over het toekomstige handeisverkeer
tussen de E.E.G. en Israël te treden. De grote betekenis
die de landen van de E.E.G. in het kader van de buiten-
landse handel van Israël hebben, blijkt uit de volgende, aan
de officiële statistiek
1),
ontieende cijfers. De zes landen
leden van de E.E.G. leverden in 1961 30,3 pCt. (1960: 29,0
pCt.) van de
totale invoer
van $586.348.000 in 1961. T.o.v.
de int’oer uit Europa beliep dit in 1961 54,5 pCt. (1960:
54,5 pCt.).
Het aandeel van de afzonderlijke E.E.G.-landen beliep
als volgt (in $ 1.000):
1960
1
1961
71.934
84.808
25.425
46.803
23.459
23.8
3
West-Duitsland
………………………..
13.654 13.925
Frankrijk
…………………………..
Nederland
…………………………….
11.383
11.249
Italië
………………………………..
België
………………………………..
‘Luxemburg
…………………………..
105
432 145.960 181.030
Totale invoer van Israël
………………
1
502.678
1
586.348
De belangrijkste artikelôn, die Israël uit de verschillende
landen van de E.E.G. invoert zijn:
uit West-Duitsland: ruwe diamant, ijzer en staal, koper,
machines (vooral voor de textiel- en metaalindustrie), werk-
tuigen, chemicaliën, automobielen, schepen;
uit Frankrijk: huiden, ijzer, machines (vooral voor de
‘ievensmiddelenindustrie), nylongarens, schepen
uit Nederland:vetzuren, ruwe rubber, ruwe diamant,
kunstzijden garëns, chemicaliën;
uit Italië: ijzeren staal, koper en brons, machines (vooral
voor de textielindustrie);
uit België: wol, ruw diamant, ijzer, zink.
Opmerkelijk is het feit dat de voorlopige cijfers voor
1962 reeds een achteruitgang van het aandeel van de landen
van de E.E.G. in de Israëlische invoer aântonen. Het
aandeel van de landen van de E.E.G. in de totale Israëli-
tische invoer daalde van 34,0 pCt. in de maanden januari-
april 1961 tot 24,6 pCt. in het overeenkomstige tijdvak
van 1962, dat is van 57,7 pCt. tot
45,5
pCt. van de Israëli-
sche invoer uit Europa.
,De Israëlische
uitvoer
naar de zes landen van de E.E.G.
beliep in 1961 27,9 pCt. (1960: 29,8 pCt.) van de totale
uitvoer van $ 245.280.000 in 1961, dat is 45,4 pCt. (1960:
45,8 pCt.) van de uitvoer naar Europa (1961: $ 152.065.000;
1960: $ 137.874.000). Ook
bij
de Israëlische uitvoer in
het lopende jaar 1962 valt een achteruitgang van het aan-
deel van de landen van de E.E.G. te constateren. Hun aan-
deel in de
totale Israëlische liii voer
beliep in de maanden
januari-mei 1962 28,4 pCt. tegenover 31,5 pCt. in de eerste
vijf maanden van 1961. Het E.E.G.-aandeel in de uitvoer
.1)
,,Israël’s Foreign Trade (1961), Central Bureau of Statis-
tics, Special Series No 132, Jerusalem 1962.
naar Europa beliep 41,3 pCt. tegenover 44,1 pCt. in de
eerste
vijf
maanden van 1961.
De Israëlische uitvoer was als volgt verdeeld (in –
$1.000):
1960
–
1961
21.107
24.800
13.364 15.047
12.414
12.843
West-Duitsland
……………………….
10.578
12.067
België
………………………………..
Nederland
…………………………….
4.479
4.677
Italië
………………………………..
Frankrijk
…………………………..
Luxemburg
…………………………..
0
3
61.942
69.437
Totale uitvoer van Israël
………………
1
216.605
1
245.280
De belangrijkste Israëlische uitvoergoederen waren:
naar West-Duitsland: eieren ($ 1,3 mln.), sinaasappelen
($ 5,2 mln.), grapefruit, vruchtensappen, soja-olie, textiel-
goederen, geslepen diamant ($ 2,8 mln.);
naar België: sinaasappelen, geslepen diamant ($ 11,5
,I
mln.);
naar Nederland: sinaasappelen ($ 2,7 mln.), soja-olie,
kunstmest, geslepen diamant ($
4,5
mln.);
naar Frankrijk: sinaasappelen, grapefruit, olienoten,
preparaten voor zaad- en plantendesinfectie, geslepen dia-
mant ($ 1,3 mln.);
naar Italië: eieren ($ 7,2 mln.), soja-olie, broom, kunst:
mest.
Indien Groot-Brittannië tot de E.E.G. zou toetreden,
zou de afhankelijkheid van de buitenlandse handel van
Israël van deze ecotiomische groep nog duidelijker naar
voren komen. De cijfers t.o.v. Groot-Brittannië t6nen het
volgende beeld (in $ 1.000):
1960
1961
Invoer uit Groot-Brittannië
……………..
59.344
80.090
Uitvoer naar Groot-Brittannië
……………
36.079
35.756
De belangrijkste goederen die Israël uit Groot-Brittannië
heeft ingevoerd, waren: thee, ruwe rubber, woolen tops,
smeerolie, chemicaliën, ruwe diamant, staal, motoren
-(vooral ook voor vliegmachines), machines (vooral voor de. –
textielindustrie), kabels, onderdelen voor radiotoestellen, – –
automobielen en onderdelen, onderdelen van vliegmachinës,
boeken.
Naar Groot-Brittannië werden vooral uitgevoerd: eieren
($ 1,3 mln.), sinaasappelen ($ 13,8 mln.!), grapefruit
(5
2,1 mln.), bewerkte diamant ($ 4 mln.), textielgoederen
en.kleding. /
Israëls handel met het, volgens art. 238 van het Verdrag
van Rome geassocieerde, Griekenland beliep in 1961 bij
de invoer $ 1.955.000 (1960: $ 1.074.000) en
bij
de uitvöer
$ 5.142.000 (1960: $ 3.249.000). Ingevoerd werden uit
Griekenland vooral tabak en katoen. Uitgevoerd werden
naar dit land vooral autobanden, cement, pharmaceutica,
kartonnen dozen, triplex.
De handel met de, volgens art. 131 geassocieerd over-
zes&gebieden was tot nu toe vrij onbelangrijk, doch zal in
verbatd met de toenemende Israëlische activiteit in Afrika
in de t’oekofr,st een uitbreiding plaats hebben.
(t. M.)
N.V.
.0.
SLAVENBURGS
BANK.
0
E.-S.B. 1942-1962
–
l
– 1223
au
Algemeen valt te constateren dat het aantal artikelen,
dat naar de landen van de E.E.G. wordt uitgevoerd, in
verhouding tot de geleverde hoeveelheden, vrij groot is.
Van Israëlische
zijde
werd een
lijst
van niet minder dan
150 ,,items” ingediend, waarover tariefonderhandelingen
wenselijk zou
zijn.
Er is echter gebleken dat een beperking
op een kleiner aantal artikelen, dat voor Israëlische uit-
voer van
bijzondere
betekenis is, noodzakelijk zal: zijn.
E
n
De toenadering van Israël tot de E.E.G. werd ingeleid
door het devaluatiebesluit van 9 februari 1962, verbonden
met een omvattend plan ter liberalisatie van de Israëlische
volkshuishouding. In de eerste jaren van et bestaan van
de jonge staat is het protectionisme noodzakelijk geweest,
omdat de ontwikkeling van de produktiekrachten van het
land bespoedigd moest worden (waarbij het vakverbond,
de ,,Histadroeth”, als ondernemer een belangrijke rol vera
vulde), voorts omdat de immigrantenstroom, bestaande uit
de meest uiteenlopende groepen van mensen, opgenomen
en geïntegreerd moest worden en tenslotte ook omdat door
de geographische positie van het land veiligheidsoverwe-
gingen van grote invloed moesten zijn.
Intussen is de agrarische en industriële produktie be-
langrijk gestegen en ondanks immigratie en hoger levens-
peil is het waarborgen en de uitbreiding van de uitvoer én
op agrarische én op industrieel gebied een dringende ver
–
eiste. Met ca. 30 pCt. van de totale uitvoer van Israël
naar het gebied van de E.E.G., was dit land genoodzaakt
voorbereidingen te treffen om het gevaar, voortkomende
uit de tariefpolitiek van de ,,Common Market”, te kunnen
voorkomen. Israël was dus een van de eerste landen die
een missie
bij
de E.E.G. te Brussel hebben ingesteld.
Het was duidelijk dat vérgaande veranderingen in de
economie van Israël moesten plaats hebben én tengevolge
van de oprichting van de tolmuren van de E.E.G. én ook
voor het geval dat de komende onderhandelingen uit-
eindelijk tot verlaging of opheffing van bepaalde invoer-
(1. M.)
N.V. CORN’S. SWARTTOUW’s
STUWA0009S MAATSCHAPPIJ
ROTTERDAM
AMSTERDANI-ANTWERPEN-GENT
MOMBASA-DAR ES SALAAM-TANGA-MTWARA
rechten van de E.E.G. zouden leiden. Want als tegen-
prestatie voor de beoogde opening van de markt van de
E.E.G. moest Israël van haar kant er mede beginnen de
beperkingen voor de invoer uit het buitenland op te heffen.
In zijn programmatische verklaring van 9 februari 1962
heeft de Israëlische Minister van Financiën, de heer L.
Eschkol, dan ook – behalve de vaststelling van een koers
van drie Israëlische ponden voor één dollar – de op-
heffing van het stelsel van meervoudige wisselkoersen en
exportpremies, alsmede de geleidelijke opheffing van de
heffingen op invoergoederen, van beschermende invoer-
rechten en van de administratieve invoerbeperkingen aan-
gekondigd. Deze maatregelen zijn ondertussen reeds voor’
een groot gedeelte verwezenlijkt. De Israëlische regering
heeft bewezen dat de liberalisatie niet slechts een declaratie
was, maar de grondslag voor de handelspolitiek van dit
land zal vormen.
Zonder twijfel zal de liberalisatie van de buitenlandse
handel vérgaande gevolgen voor de Israëlische volkshuis-
houding, vooral ook voor de industrie, hebben. De volle
omvang ervan is evenwel eerst te overzien wanneer de
onderhandelingen met de E.E.G. zijn beëindigd en over-
eenkomsten voor de afzonderlijke artikelen gesloten zullen
zijn. Reeds nu is echter
duidelijk
dat grotere efficiency,
goedkopere produktie, redelijke prijsvorming en accep
tabele levet termijnen, vereist zullen worden. Een te vlugge
poging tot aanpassing aan de eisen van de E.E.G. en van
de wereldmarkt zal echter tot vrij ongunstige gevolgen,
vooral ook in de vorm van sluiting van industriële be-
drijven enz., leiden. Daarom zal het noodzakelijk zijn,
een ruime overgangstijd met tal van jaren in te schakelen,
teneinde de nog jonge Israëlische industrie in staat te
stellen, de bedrijven en de calculatie aan de nieuwe situatie
aan te passen.
De onderhandelingen tussen Israël en de E.E.G. zullen
ingewikkeld en moeilijk zijn, aangezien voor elke afzonder-
lijke goederengroep de belangen van de verschillende leden
van de E.E.G. alsmede van Israël in overeenstemming
moeten worden gebracht. Het is te hopen dat er binnen
redelijke tijd een totale regeling zal worden gevonden voor
de handelsrelaties tussen Israël en de E.E.G., die de ver
–
dere ontwikkeling van de volkshuishouding van deze jonge
staat, die van de goederenruil met zijn buurlanden is be-
roofd, zal bevorderen en ook voor de Europese landen
de verbinding met deze,
zij
het ook kleine, markt zal ver
–
zekeren.
Holon (Israël).
Dr. R. R. LEvY.
REVUE PASSEERT DE REVUE
(Tweede rapport n.a.v. het lezerskringonderzoek van de
Geïllustreerde Pers)
Reeds eerder hebben
wij
met waardering geschreven
over het grote lezerskringonderzoek, dat de Geïllustreerde
Pers N.V. heeft opgezet, en dat in 1961 door Attwood
Statistics werd uitgevoerd
1).
Wij hadden kunnen weten,
dat de Geïllustreerde Pers niet bij Margriet alleen leeft –
hoe formidabel het aantal lezers van dit blad ook is. Het
duidelijkste bewijs hiervan levert het tweede rapport n.a.v.
1)
Zie de besprekingen ,,Voorlichting door doorlichting”
(,;E.-S.B.” van
11juli 1962)
en ,,Van eigen huis en haard”
(,,E.-S.B.” van 31 oktober
1962).
1224
E.-S.B. 19-12-1962
dit onderzoek, dat betrekking heeft op het
weekblad Revue.
In de voorgaande besprekingen hebben
wij het accent gelegd op de methodiek van
het onderzoek en de Nederlandse verbruiks-
gewoonten van al dan niet duurzame con-
sumptiegoederen, welke als projecties uit• _________
deze steekproef konden worden afgeleid. Deze
zelfde gegevens zijn ook weer te vinden in de
vier Revue-deelrapporten, die sindsdien fijn
uitgekomen. Zij behoeven geen nadere toe-
lichting.
Nu wij echter een inzicht hebben verkregen met be-
trekking tot de lezerskringen van zowel Margriet als Revue,
is het interessant de bladen zelf eens aan bod te laten komen,
en deze te vergelijken. Het meest opvallende verschil tussen
beide ,,audiences” vloeit voort uit het karakter van de
twee bfaden: Margriet is meer een ,,leesblad” (voor dames),
Revue daarentegen meer een ,,kijkblad” (voor allen). Dit
komt op verschillende plaatsen in deze rapporten tot uiting,
zoals
bij
de verdeling van de lezers naar sexe (de man/
vrouw verhouding onder de lezers ligt bij Markriet op ca.
315
en
bij
Revue op 18), en bij de indeling naar wijze van
verkrijging van het blad (het percentage lezers ,,via abonne-
ment” is ongeveer 60
bij
Margriet en
45
bij Revue). Het
meest sprekend is in dit opzichtevenwel het aantal lezers
per exemplaar, welk aantal voor Margriet op 4,7 en voor
Revue op maar liefst 6,6 wordt geschat. Dit onderscheid
moet in feite gecorrigeerd worden voor de invloed die
uitgaat van de totale oplage – de. Margrietoplage is bijna
het drievoudige van de Revue-oplage – maar is niettemin
tekenend.
De mammoet-lezerskring van Margriet heeft mede tot
gevolg, dat het Margrietgezin nauwelijks
afwijkt
van de
Nederlandse standaard. Voor Revue is deze afwijking ech-
ter groter: de ,,onkerkelijkheid” en de ,,jeugdigheid” der
lezers is hier geprononceerder dan gemiddeld in ons land.
Ook maatschappelijk gëzien is er onderscheid. Revue wordt
relatief meer gelezen in de minder welgestelde lagen van –
de bevolking, met name in gezinnen waarvan het hoofd
in loondienst werkzaam is.
Wanneer wij de verbruiksgewoonten van de Revue-
lezers beschouwen blijken dergelijke kwalificaties echter
nauwelijks relevant. Ook voor Revue constateren we een
(1. M.)
grote unifrmiteit, m.a.w. een
vrijwel
gelijke penetratie op
alle deelmarkten van lezers.
Onze opvattingen over deze rapporten blijven on-
veranderd, dus gunstig. De ,,audience-research” in -Neder
–
land en de studie over het bezit van duurzame gebruiks-
goederen zijn met deze onderzoekingen ongetwijfeld ver-
rijkt. Voor de ,,concurrentie” geldt dit waarschijnlijk (op
korte termijn althans) veel minder. Maar over dit laatste
behoeft de Revue- noch de ,,E.-S.B.”-lezer zich gelukkig
zorgen te maken. –
Rotterdam.
G. J. AEYELTS AVERINK.
Geidmarkt.
September en oktober zijn maanden, die doorgaans met
spaiiningen op de binnenlandse geldmarkt gepaard gaan.
In deze periode zou men niet verwachten, dat de banken
uitbreiding geven aan haar uitzettingen op de buitenlandse
open en besloten geldmarkten: Toch blijkt uit de statistiek
van de representatieve handelsbanken, dat sedert juli
deze instellingen weer meer termijndeposito’s – deze
vorm speelt
bij
de uitzettingen op de open markt een
grote rol – in het buitenland zijn gaan aanhouden. Sinds
eind juli heeft de stijging f. 233 mln, bedragen. De rente-
verhoudingen tussen ons land en het buitenland, waarbij
men ook aan de Eurodollarmarkt moet denken, enerzijds
en de ontwikkeling van het termijndisagio anderzijds
bepalen grotendeels de bewegingen in de uitzettingen.
T.a.v. het termijndisagio is in het lopende jaar de inter-
ventiepolitiek van de Federal Reserve Bank of New York
van belang, door welke politiek als het ware een prijs-
bodem in de valutatermijnmarkt is gelegd.
Wat betekent
open &’
bewaring
van efficten –
bij de Kas-Associatie
Bewaring in brand- en
inbraakvrije kluizen. Des-
kundige behandeling der
stukken. Verzilvering van
coupons en dividenden.
Lichting van nieuwe cou-
pon- en dividendbladen.
Nazien van uittotingen en
aflosbaarstellingen. Voort-
durende administratie.
Aan-
en verkopen via uw corn-
snissionair.
KAS-ASSOCIATIE
.spuistraat
172
amsterdam
Voor vacerende functies
en beschikbare krachten
op hoog niveau zijn de
advertentiekolommen van
,,Economisch-Statistische
Berichten” het a&ngewezen
medium:
le)
Omdat Uw annonce onder
de aandacht komt van stafper-‘
soneel in de grote bedrijven
2e) Omdat Uw annonce wordt
gelezen door diegenen, die de
zakelijk belangrijke beslissingen
nemen, of daarbij van grote
invloed zijn.
E.-S.B. 19-12-1962
1225
ADMINISTRATEUR
die belast zal worden met de leiding van de administratie
.n de ruimste zin. Tôt zijn taak zal om. behoren het uit-
brengen van bedrijfsanalytische rapporten en het adviseren
van de directie in finantieel-economisch opzicht.
Gezocht wordt iemand van tenminste 35 jaar, die naast toe-
reikende administratief-economische vorming, ook een goede
bedrijfservaring bezit.
I
Eigenhandig geschreven sollicitaties met recente pasfoto gelieve
mn te richten, onder letters BES., aan het
GEMEENSCHAPPELIJK INSTITUUT
VOOR TOEGEPASTE PSYCHOLOGIE
WILHELMINAPARK 25
. TILBURG
De langere buitenlandse kredietverlening der banken
laat in september en oktober juist een tegengesteld ver-
loop zien. Nadat in eerstgenoemde maand een beperkte
daling met f. 22 mln, was opgetreden, verminderde in
oktober deze kredietverlening met f. 105 mln. Iver:
gelijking tot ultimo 1961 is de stand dezer krelieten
nauwelijks veranderd.
De contractie van bankpapir in de laatste weken duurt
voort. Men behoeft over nièt zoveel fantasie te beschikken
om te weten, dat de jaar-ultimostijging voor de deur staat.
Omdat geen schatkistpapier vervalt en tegen het einde van
het jaar nogal wat belastingbetalingen plegen te geschieden
zal van hulp van de staat niet veel mogen worden verwacht.
De banken zullen op eigen kracht zijn aangewezen, tenzij
De Nederlandsche Bank besluit een handje te gaan helpen
wanneer de spanning in het eerste deel van de komende
kasreserveperiode, die 24 december begint, te groot wordt.
Kapitaalmarkt.
De beleggingen der handel sbanken op de kapitaal-
markt beginnen enige aarzelin te tonen. Na een ge-
regelde maandelijkse stijging ‘ indt, na het einde juli be-
reikte hoogtepunt met t’. 753 in In., daarna elke maand een
lichteafbrokkeling plaats, waa rdoor sedert de genoemde
top werd bereikt de omvang ‘ an de kapitaalmarktbeleg-
gingen met f. 36 mln, achter-
uit is gelopen. Hierin kan
men een aanwijzing zien, dat
het beleggingsbeleid der ban-
ken niet alleen door de ont-
wikkeling van
bij
haar ge-
deponeerde spaargelden af
–
hangt want deze nemen nog
steds toe, doch ook van de
algemene 1 iquiditeitspositie,
die in het najaar moeilijker
ligt dan in het algemeen in
andere delen des jaars.
In 1961 heeft de Bank voor
Nederlandsche Gemeenten
d.m.v obligatieleningen netto
f. .99 mln, aangetrokken en
langs de weg van het plaatsen
van ondershandse leningen
het driédubbele, ni. f. 323
mln. In 1962 liggen de ver-
houdingen anders. Tot 1
oktobec werd ondershands
f: 164 mln, opgenomen en
door plaatsing van obligaties
f.153 mln. DeBank heeft nu
echter een vierde emissie van
f. 100 mln. aangekondigd,
zodat wanneer wij de op-
brèngst hiervan bijtellen wij
op f. 252 mln, komen. Hoe-
wel met nog komende aflos-
singen geen rekening kan
worden gehouden, mag in
elk geval worden aange-
nomen, dat de ondershandse
lening iets van haar aantrek-
kelijkheid heeft verloren. El-
ders op deze markt hoort
men enzelfde geluid. Naar
de oorzaak van de vertraging in de na-oorlogse opmars der
leningen op schuldbekentenis moet men gissen.
lndexcijfers aandelen.’
27 dec.
H.
&
L.
7 dec.
14 dec.
(1953
=
100)
1961
‘
1962
1962
1962
Algemeen
……………….
410
‘
431-295
349
343
Intern. concerns
………….
566
594
–
384
469
459
Industrie
………………
366
396
–
292
325 322
Scheepvaart
…………….
184
186-126
132
133
Banken
…………………
253
270-221
251
254
Handel enz .
…………….
160
Iii – 1U
151
150
Bron:
ANP-CBS., Prjscourant.
Aandelenkoersen.
Kon. Petroleum
………….
f. 126,70
1′. 150,80
f. 152,40
Philips G.B
………………
f. 246,10 f. 148,70
f. 138,20 Unilever
……………….
f. 189,70
f. 139,50 f. 137,30
Robeco
…………………
f. 252,50
f. 208
f. 207
–
Hoogovens, n.r.c .
………..
776 576
5564
A.K.0
…………. ………
4O4’/
405
4045
Kon. Zout-Ketjen. n.r.c
…….
1.070 766
7324
Zwanenberg-Organon
……..
1.024
901
888
Interunie
……………….
f.228
t. 188
t. 186,50
Amsterd. Bank
…………..
396
383
3865
New York.
Dow Jones Industrials
……..
731
652 648
Rentestand.
Langl. staatsobl. a)
……….
4,12 4,25
4,27
Aand.: internationalen a)
2,83 b)
.
3,23
lokalen a)
…………
3,55
.
3,81
Disconto driemaands schatkist-
papier
……………….
1/
4
1’/
1’18
Bron:
Veertiendaas beursoverzicht
Amsterdamsche Bank.’
19 december,
C. D. JONGMAN.
in het Zuidn van het land
zoekt een
BELANGRUKE INDUSTRIËLE ONDERNEMING
1226
.
— E.-S.B. 19-12-1962
ri
Instelling
van
onderlinge
VERENIGINGEN
voor
Onderlin
VERZEKERING EN DIENSTVERLENING
9
ten behoeve van het bedrijfsleven
kosten
PENSIOEN-RISICO
collectieve ouderdoms
wedu
wen
wezen
en
invaliditeits-
verzekering
dragen
BRAND-RISICO
brand
en bedrijfsschadeverze
kering van industriele en andere
betekent
objecten
MOLEST-RISICO
verzekering tegen oorlogsscha
de stormschade en andere risi
VERVOER-RISICO
besparen
transportverzekering
van
goe
derenzendingen in
binnen
en
buitenland
1
WET-RISICO
bedrijfs w a verzekering, motor
rijtuigverzekering,
ongevallen
verzekering voor inzittenden van
automobielen
VERENIGING
VOOR CENTRALE
ELEKTRONISCHE
1
ADMINISTRATIE
(CSEA)
loon
voorraad
debiteurenad-
ministratie facturering enz met
behulp van elektronische appa-
ratuur.
Geniet de voordelen van aansluiting bij deze
verenigingen
BOS EN LOrÇ’lMERPLANTSOEN 1 AMSTERDAM-W. TEL.134971 – POSTBUS 8400
E.-S.B. 19-12-1962
1227
HOLLANDSCHE SOCIETEIT
VAN LEVENSVERZEKERINGEN N.V.
Hoofdkantoor Nederland.:
Herengracht 475, Amsterdam-C. tel.
221322
Head Office Canada:
1
1130•Bay Street, Toronto 5
1meer dan anderhalve
eeuW levensverzekering
drukwerk binnen
‘t uurgereed
Formulieren, prijslijsten, briefpapier,
folders enz. drukt u ineigen bedrijf
in iedere gewenste kleur en hoeveelheid.
Geen opslagruimte en geen verspilling bij
wijzigingen. Voor snel drukwerk een
A B DICK
kantoordrukmachine.
Zeer eenvoudige bediening. Volledige instructie.
Vrijblijvend
Vrijblijvend
informatie.
demonstratie
A.B•DlCK.HOLLAND N.V,
OUDENOÖRO 1111117- UTRECHT TEL. 030-22441. POSTBUS 184
VEREENIGDE ACCOUNTANTSKANTOREN
Bij ons kantoor te Amsterdam, J. J. Viottastraat 48,
telefoon (020) 734671, vaceert de functie van een
ACCOUNTANT-MEDEWERKER
–
in de leeftijd van 35 tot 40 jaar.
Gegadigden kunnen zich voor nadere informaties
rechtstreeks wenden tot bovengenoemd adres.
Uitgebreide magazijn-
en voorraadadministratie
onder andere:
*
Controlelijsten
*
Voorraad mutatiestaten per artikel
met
cumulering van aantallen, bedragen,
prijsverschilten, etc.
*
Inventarislijsten,
alle soorten tellingen
*
Lijst van niet gemuteerde artikelen
onder
vermelding per artikel van datum laatste
mutatie (inkoopbeleid)
*
Signalering
van minimum- en maximumvoor-
raden
–
* Bestellijst
van die artikelen die volgens de
inventarislijst beneden de minimumvoorraad
komen
*
Lijst van nog te ontvangen facturen, omdat veelal de ontvangstbon ‘voor de
juiste aantallen voorraad onder artikel stan-
daard prijsberekening mee verwerkt dient
te worden.
*
Inkoopboek
*
Interne cumulatieve huu rberekening
naar kostensoort en kostenplaats van b.v.
machines, gereedschap, etc.
*
Gecumuleerde verdeelstaten
van kosten-
soort en kostenplaats zichtbaar naar aan-
tallen en bedragen
*
Beleidsgegevenlijst
bestemd voor de directie
•met direct afleesbare investeringen, – voorra-
den en/of andere kosten met subtotaal per
artikelg roepen, totaal per kostenplaats alsme-
de totaal-generaal .van alle kostenplaatsen.
*
Vele andere mogelijkheden
SNELLE AFLEVERING waardoor deze gegevens ook
inderdaad BELEIDSGEGEVENS zijn.
N.V. Instituut
,00r
Electronische Administratie
Glashaven IOA, Tel. (010) 125751 -127843
POSTBUS 1288 – ROTTERDAM
Het Landhouw- Economisch Instituut
vraagt voor de afdeling Streekonderzoek:
EEN ERVAREN ACADEMISCH GEVORMDE
SOCIAAL-ECONOOM
Ruirhe kennis van de land- en tuinbouw is vereist. Deze
medewerker zal ten behoeve van het agrarisch sociaal-
economisch onderzoek in Haarlem worden gestationeerd.
EEN ACADEMISCH GEVORMDE SOCIAAL-
ECONOOM
Kennis van de landbouw is vereist. Na een inwerkperiode
van ongeveer vier maanden op het kantoor in Den Haag
zal deze medewerker ten behoeve van het streekonderzoek
in Noordbrabant te Tilburg worden gestationeerd.
EEN ACADEMISCH GEVORMDE SOCIAAL-
ECONOOM
–
Kennis van de landbouw strekt tot aanbeveling. Stand-
plaats: Den Haag.
EEN MIDDELBAAR-SOCIOLOGISCHE MEDE-
WERKER
Cand. Soc.geogr. of sociologie, diploma Sociale Academie
of onderwijzersakte met diploma derde leerkring.
Kennis van de plattelandssamenleving strekt tot aanbe-
veling. – Standplaats: Den Haag.
Voor de funktis vermeld onder de no’s 1 t/m 3
.
bedraagt
het maandsalaris f. 779,50—f. 1452,50. + 4 % huurcom-
pensatie.
Het maandsalaris voor de onder 4 vermelde funktie bedraagt
f. 526,— – f.
959,50 +
4 % huurcompensatie.
Brieven met volledige inlichtingen met yermelding van het
huidige salaris en de funktie, waarnaar ‘ordt gesolliciteerd,
naar Conradkade 175, Den Haag.
1228
E.-S.B. 19-12-1962
BOSTITCH i/2CRL is een
hand-hechtapparaat met
een groot doordringings-
vermogen voor bloc-
hechting tot 12 mm.
BOSTITCH Bostomatic, het electrische
hechtapparaat met micro-switch. Speciaal
geschikt voor kantoren, waar grote hoe-
veelheden circulaires, folders enz. voor
b.v. direct
mail campagnes gehecht moe-ten worden.
Voor het hechten van blècs, brochures en tijdschriften
voor kleine of voor grote oplagen
heeft BOSTITCH de meest geschikte hechtmachine
BOSTITCH No. 7 de bedrijfszekere elec-
trische draadhechtmachifle voor grote
hoeveelheden hechtwerk tot 22 mm
dikte. In een oogwenk om te zetten van
vlak- tot zadelhechting.
BOSTITCH 8-8 Zadelhechtmachine voor
kantoorgebruik, waarmede met gemak
brochures van ruim 100 pagina’s nauw-
keurig in de rug gehecht kunnen worden.
BOSTITCH EHFS is een uitermate prac-
tische machine voor vlak- en zadel-
hechting. Ideale machine voor b.v.
huisdrukkerijen. Werkt met voorge.
vormde hechtnieten, maximale hecht-
dikte ca. 10 mm.
BOSTITCH, INC., U.S.A.
Geautoriseerd Vertegenwoordiger
DEKKER-VERPAKKING N.V.
W. Fenengastraat 21, Amsterdam
‘1’el. 59765 (4 lijnen)
hechten beter—hechten sneller
weIIig gedeponeerd
E.-S.B. 19-12-1962
1229
• . KWANTITEIT
of
KWALITEIT?
Wanneer het U vooral om
de kwantiteit van de reacties
op door Uw onderneming
geplaatste personeelsannonces
gaat, dan menen wij er goed
aan .te doen U tevoren te
moeten afraden deze annonces
in ,E.-S.B.” te plaatsen. Hon-
derden reacties voorspellen
wij U beslist niet.
*
Wilt U echter een indruk heb-
ben van de kwaliteit van de
binnenkomende reacties, dan
zal het Uinteresseren dat tal-
rijke grote onderneiiingen re-
gelmatig ,,E.-S.B.” inschakelen
als medium voor het oproepén
van functionarissen op hoog
niveau. De ervaring leert deze
•
.. bedrijven nâmelijk dat een
– oproep in ,,E.-S.B.” geplaatst,
een prima selectie van het
aantal reacties betekent, het-
geen een niet onbelangrijke
aanwijzing is wat betreft het
– ,,aanbod”.
–
*
Zoekt U het in de kwaliteit
van de reacties op Uw per-
soneelannonces, dan geven
wij U ernstig in overweging
om ,,E.-S.B.” als medium in
te schakelen..
Advertentie-afdeling
Postbus
42 – Schiedam
1230
DE N.V. HELMONDSCHE TEXTIEL MAATSCHAPPIJ –
verkoop-organisatie van
DE WIT’S TEXTIEL NIJVERHEID N.V. te Helmond
overweegt haar staf uit te breiden met een specialist die de Directie kan adviseren
op het gebied van
verkoopanalyse
en
marktonderzoek
De taak van deze functionaris zal bestaan in:
het systematisch analyseren en interpreteren van eigen en externe verkoop-
gegevens;
, het ontwerpen en voorstellen van procedures voor commerciële berichtgeving;
het onderhouden van contacten met instellingen die op dit gebied werkzaam zijn;
het bnaderend vaststellen van marktpotentïeel en voorstellen van verkoopquota.
Voor deze functie wordt gezocht naar iemand die zich op grond van studie (economie
of H.Tex.S., economische richting) en ervaring, die niet noodzakelijk op het gebied
van textielprodukten hoeft te zijn opgedaan, binnen redelijke tijd in deze functie kan
inwerken. Leeftijd + 30 jaar.
Zij die menen dver de nodige kwaliteiten voor het vervullen van deze funëtie te be-
schikken, worden uitgenodigd schriftelijk te solliciteren met vermelding van alle
voor een voorlopige beoordeling benodigde gegevens.
Sollicitaties te richten aan de Directie van de N.V. Helmondsche Textiel Maatschappij,
Postbus 12 te Helmond.
Grote metaalverwerkende industrie in het westen des lands
vraagt op korte termijn voor haar hoofdadministratie een
Bedrijf s
wordt aan een mdewerker met belang-
stelling voor administratieve vraagstukken
Leeftijd
30 tot 35 jaar, Drs. Economie en/of gevor-
derde accountantsstudie
Uitstekende perspectieven worden in uitzicht gesteld
Contacten zullen vertrouwelijk worden behandeld
Brieven onder nr. E.-S.B. 51-1, Postbus 42, Schiedarn
E.-S.B. 19-12-1962
t
S.
,,Mijne Heren..,
/r
7′
mdt is een Cluster PaV
Cluster Pak, de veelvoud-verpakking
voor 2 tot 10 flessen of blikken, heeft
zijn intrede gedaan in Europa. In de
V.S. is Cluster Pak sinds 10 jaar een
begrip. Bij alle brouwerijen, bij de
grote frisdrankenindustriëen en bij de conservenfabrieken. Ook hier
te lande is thans menige staf-bespreking aan Cluster Pak gewijd.
_________________ Want Cluster Pak is een veelvoud-verpakking
jT
met zeer vele voordelen. Cluster Pak’s kunnen
volautomatisch worden aangebracht, met snel-
heden van 40 tot 200 verpakkingen per minuut.
Elk Cluster Pak fungeert, dank zij het brede
voorfront, als showkaart op de verkoop-punten.
______________________
Veelvoud-verpakking leidt tot veelvoud-verkoop.
Uitvoerige dokumentatie voor
uw
direktie-bespreking wordt u gaarne verstrekt door
MEAD-BRAMSON N.V., GROTE KOPPEL 14-16, AMERSFOORT. Tel 03490-21114
E.-S.B, 19-12-1962
1231
HOTEL
RESTAURAt’T
‘
,,Het
Witte 7Paard”
Groenezoom 245
Rotterdam-Zuid -Tel. 192020
SPECIALE KERSTMENU’S vanaf f 17,50
Tafelreservering gewenst
GEMEENTE BREDA
Bij de dienst van OPENBARE WERKEN, afd. stads-
ontwikkeling, wordt gevraagd:
HOOFD
VAN
DE SOCIOGRAFISCHE SUB-AFDELING
Deze functionaris is belast met het sociaal-wetenschappelijk
onderzoek ten behoeve van alle gemeentelijke instellingen,
alsmede met het onderzoek ten behoeve van enige inter-
communale lichamen.
Voor deze functie wordt gevraagd een academisch ge-
vormde kracht met ruime ervaring op het gebied van het
sociaal-wetenschappelijk onderzoek.
Geboden wordt een zeer gevarieerde en zelfstandige werk-
kring.
Het salaris bedraagt f 921,— tot f 1.170,— per maand,
exclusief aow.- en huurcompensatie. Aanstelling boven het
minimum is niet uitgesloten. Sollicitaties binnen veertien
dagen na verschijnen van dit blad aan de directeur van
openbare werken, Wilhelminapark 27, Breda.
EERSTE NEDERLANDSCHE
1 [‘1 t 1 1
1
IIçj
BUREAU VOOR COLLECTIEVE CONTRACTEN
JOHAN DE W ITTLAAN 50 S.GRAVENHAGE
POSTADRES: POSTBUS 5 TEL. (070) 514351
~ ~~
L
~
ME
-0
~
HET
LANDBOUW-ECONOMISCH INSTITUUT
vraagt:
HOOFD
voor de afdeling Algemeen Economisch Onderzoek.
Deze afdeling bestaat uit ± 20 personen waaronder 9
academici.
Het werkterrein bestaat uit economisch onderzoek over
ontwikkelingstendensen in de landbouw, onderzoek naar
vraag- en aanbodelasticiteiten, programmeringsvraagstuk-
ken, input-outputanalyses etc.
Gezocht wordt een economist die door zijn persoon en
ervaring in het economisch onderzoek het vermogen bezit
het werk van deze afdeling te leiden en te stimuleren.
Kennis van de landbouw is niet strikt noodzakelijk.
Salariëring volgens Rijksschaal 151. Het te bereiken maxi-
mum in deze schaal bedraagt thans f 21.870;— per jaar
(excl. 4 pCt. vakantietoeslag).
Brieven met volledige inlichtingen naar Conradkade 175,
Den Haag.
TIS
E
lent Glow
d estroyer
een papier
verbrandi ngsoven
voor het volledig
vernietigen von:
*
vertr. en geheime papieren
*
aCten
*
documenten
*
tekenngen
*
systeemkaarten
*
boeken
*
polissen
*
foto’s enz. enz.
–
•’/!
i\
VRAAGT UITGEBREIDE FOLDER
importeur
voor
de
Benelux
1232
E.-S.B. 19-12-1962
Met haar nieuwe ponsbandlezer»EL 1000 heeft Electro-
logica een uiterst snel en betrouwbaar invoerorgaan
voor haar elektronische reken- en administratiemachine
ontwikkeld. Een voorbèeld van zijn nut: Een grote ge-
meente in ons land legt voor iedere hotelgast • HET
urvri
Mi
ikAkAO
r
flAtM /AM AAMVC’iKAT M
VERTREK .’ HET LAND’ VAN HERKOMST in 10 sym-
bolen’in ponsband vast. De EL 1000 lees;in één seconde
de ponsingen voor 80 hotelgasten.
De X 1, die in één seconde 15000 optellingen kan :uit_
voeren, telt het aantal gasten en overnachtingen. Zij
rangschikt deze naar. landen van herkomst en hotel
klassèn. AIle telresultaten drukt zij in ‘een staat af.
N.V. ELECÏROLOGICA
Stadhouderspiantsoen 214
~=MMM
Een simpel vborbeeld, maar
……
OOK U KUNT VOOR EEN GOEDE BEDRIJFS-
VOERING NIET Zc5NDER STATISTIEKEN (ook al
hebt u zelf geen X 1).PONSBANDEN’- DIE WEINIG
KOSTEN – WORDEN IN STEEDS MEER ADMINI-
STRATIES TOEGEPAST.,
‘De EL 1000Ieest in een seconde 1000 symbolen in,
‘5-, 7- of 8-gats ponsband en brengt de op’ volle
IoStbUS
zul
–
38 68
sneineia – z.m/sec. – iopenue uanu binnen
‘s-Gravenhage
6
,
,
,
tot stiIstand.
‘
S
tel. 070 514641
‘•
‘
–
‘
E.-S.B. 19-12-1962
.
–
,
–
‘
‘
,
S”
–
1233
Abonneert U op
DE ECONOIIIST
Maandblad onder redactie
van..
Prof. P. Hennipman,
Prof. A. M. de Jong,
Prof. F. J. de Jong,
Prof/P. B. Kreukniet;
• Prof. H. W. Lambers,
Prof. J. Tinbergen,
Prof. G. M. Verrijn Stuart,
Prof. J.Zijlstra.
*
Abonnementsprijs
f
22,50;
fr. p. post
f
23,60; voor stu
denten
f
19,—; fr. per post
f
20,10.
*
– Abonnementen worden aan-
genomen door de boekhandel
,en door uitgevers
DE ERVEN F. BOHN
TE HAARLEM
S
IHIIIIIIHIIHIIDIIIIDHIDIIOIIIIDIIIIDIIIJIDIIJDIIIIO
1234
S
CALTEX PETROLEUM MAATSCHAPPIJ
(NEDERLAND) N.V.
te ‘s-Gravenhage heeft gelegenhid tot plaatsing
van een N.I.v.A.- of V.A.G.A.-accountant in de
functie van’
S
HOOFD
S
INTERNE ÂCCOUNTANTSDIENST
– Naast de verantwoord1ijkheid voor de controle-
activiteiten van zijn afdeling houdt hij zich tevens
bezig met het ontwerpen en verbeteren van admirji-
stratieve methodieken bij de eigen N.V. en haar
dochterondernemingen. Hierbij werkt hij ten niiuw-
ste samen met de functionarissen die verantwoor-
delijk zijn voor het gebruik van de moderne
elektronische administratie-machines. Daarom is het
noodzakelijk dat sollicitanten interesse hebben vor
–
en bij voorkeur enige ervaring hebben
op
het ge-
bied van de administratieve organisatie. Leeftijd
•
omstreeks 35 jaar.
Eigenhandig (niet met balipoint) geschrevenbrieven met
inlichtingen over leeftijd, opleiding en praktijk en
vergezeld van een receite pasfoto vôôr 7 januari a.s.
aan de Nederlandsche Stichting voor Psychotechniek,,
Wittevrouwenkade 6, Utrecht, onder nummer
•
E.S.B. 52898.
DE TWENTSCHE BANK
N.V.
Gecombineerde Maandstaat op 30 november 1962
–
Kas, Kassiers en Dag
Kapitaal ………
/
60.500.000,-
geldleningen
.
./
86.263.424,52
Reserve
……..
…
46.500.000,-
Nederlands Deposito’s
op
Termijn,,
139.892.022,-
Schatkistpapier
.
389.500.000,-
Crediteuren
.
.
.
.
.
.
.
..
825.361.239,46
Ander
Overheidspapier,,
155.618.622.58
Geaccepteerde Wissels ,,
364.366,70
Wissels
………..
17.710.848,99
Door Derden
–
–
Bankiers in Binnen- en Geaccepteed
. .
,,
76.361,44
Buitenland……210.233.54765
Overlopende
Saldi en
Effecten, Syndicaten en
Andere Rekeningen,,
62.175.156,36
Waarden…….11.094.926.15
–
Prolongaties en Voor-
schotten tegen
Effecten,,
68.149.841,66
Debiteuren
.
.
.
.
.
.
…
724.916.661,06
Deelnemingen
(mci.
–
Voorschotten).
.,,
6.881.273,35
Gebouwen……. …
.5.000.000,-
–
f1.735.369.145,96
–
f1.735.369.145,96
E.-S.B. 19-12-1962
een voorbeeld van geslaagde industrialisatie
Industrieel Friesland is dichterbij dan u denkt. De
lijk naar Frieslandte komen en contact op te ne-
ontsluiting ‘van de gehele provincie door middel
men met de Industrialisatie-raad, onder welks
van moderne land- en waterwegen is voltooid, ter-
auspiciën de elf industriekerrien tot toenemende
wijl binnen enkele jaren de verbinding met het
bloei komen.
Westen en het centrum van het land nog belang-
Het is inderdaad verrassend te zien hoe snel de
rijk korter zal worden, dank zij de Ijsselmeer-
industriële bedrijvigheid in deze voorheen agrari.
polders.
sche provincie toeneemt.
In industrieel denken en economisch handelen is
Friesland op de hoogte van de tijd. Men kan zich
De ondernemer die vooruit kijkt, kijkt naar
daarvan niet beter overtuigen, dan door persoon-
Friesland
rijn de 11 kernen: Bergum – Dokkum – Drachten – Harlingen – Heerenveen – Koot-
iiie (gem. Achtkarspeten) – Leeuwarden – Lemmer – Oosterwolde – Sneek – Woivega.
riesland kunt u bouwen
tingen: de Industrialisatie-raad der Friese Kernen, Sophialaan 1, Leeuwarden, tel. (05100) 28144-28145.
E.-S.B. 19-12-1962
1235
Sluit uw vezekering bij de
ri
Algemeene Friesche, Levensverzekering-Maatschappij
VEREENIGING VAN LEVENSVERZEKERING EN LIJFRENTE
– 4
,,De Groot-Noordhollandsche van 1845″
Algemeene Frièsche Brandverzekering-Maatschappij N.V.
im
LEEUWARDEN, BURMANIAHUIS
AMSTERDAM, VAN BRIENENHUIS
ROTTERDAM – DEN HAAG – UTRECHT – GRONINGEN – HENGELO • HAARLEM
(
1”
MAANDSTAAT (IN GULDENS) PER 30 NOVEMBER 1962
vorig jaar
30nov. 1962
–
vorig
Jaar
30nov. 1962
DEBET
CREDIT
Kas, kassiers en daggeidleningen f 216.721.049
f
154.129.151
Kapitaal
f 90.010.000
t
90.010.000
Nederlands schatkistpapier
f 511.952.6581
f
518.031.976
Reservefonds
f 59.000.000
t 75.000.000
Ander overheidspapier
f 28.9,35.471
f
65.833.066
Leningen Mij voor Middëilang
Crediet (en 3 pCt. Deposito-
Wissels
f 30.706.022
f
50.290584
obiig. per 1962′)
f 129.396.000
f
142.033.000
Bankiers in binnen- en buitenland
( 330.930.508
f
330.173.518
-Depositos op termijn
.
f 502.789.603
f
507.674.706
Effecten en syndicaten
f 9.281.681
f
122.959.434
‘ Crediteuren
f1.723.559.218
f1.766.721.435
Prolongatiën en voorschotten
‘
Geaccepteerde wissels
f 31.616.153
‘t
30.012.474
tegen effecten
.f 123.851.808
f
132.377.432
Door derden geaccepteerd
f
293.324
f
398.456
Debiteuren
‘
.
t 1.267.306.989
fl.31 1.281.523
•0
–
Overlopende saldi en andere
Deelnemingen (i’ncl. voorschotten)
f 38.913.511
f
46.181.210
rekeningen
f 107.935.400
f
119.407.824
Gebouwen
f
1
f
1
f2.644.599.698
f2.731.257.895
(2.644.599.698
f2.731.257.895
‘)
afgelost per 15 november 1962
–
AMSTERDAMSCHE
.
BANK
1236
E.-S.B. 19-12-1962
/
•.f
1
ri
7
4