t
Uitgebreide magazijn-
en voorraadadministratjé
WWIIIIIII1R
onder andere:
*
Controlelijsten
*
Voorraad mutatiestaten per artikel met
cumulering van aantallen, bedragen,
prijsverschillen, etc.
* Inventarislijsten, alle soorten tellingen
*
Lijst van niet gemuteerde artikelen
onder
vermelding per artikel van datum laatste
mutatie (inkoopbeleid)
*
Signalering
van minimum- en maximumvoor-
raden
* Bestellijst van die artikelen die volgens de
inventarislijst beneden de minimumvoorraad
komen
* Lijst van nog te ontvangen facturen,
omdat veelal de ontvangstbon al voor de
juiste aantallen voorraad onder artikel stan-
daard prijsberekening al mee verwerkt dient
te worden. * Inkoopboek
*
Interne cumulatieve huurberekening
naar kostensoort en kostenplaats van b.v.
machines, gereedschap, etc.
*
Gecumuleerde verdeelstaten
van kosten-
soort en kostenplaats zichtbaar naar aan-
tallen en bedragen
*
Beleidsgegevenlijst
bestemd voor de directie
met direct afleesbare investeringen, voorra
den en/of andere kosten met subtotaal per
artikelg roepen, totaal per kostenpiaats alsme-
1
de totaal-generaal van lle losten’p!aatsen.
* Vele andere mogelijkheden
SNELLE AFLEVERING waardoor deze gegevens ook
inderdaad BELEIDSGEGEVENS zijn.
N.V. Instituut voor
Electronische Administratie
GIshaven 10A, Tel. (010) 125751 -12784i
POSTBUS 1288 – ROTTERDAM
Blijf bij
lees E.-S.B.!
Bij het Instituut voor Cultuurtechniek en Waterhuishouding
is plaats voor een
MIDDELBAAR MEDEWERKER
t IT.
bij het onderzoek van de verschillende economische aspecten
die zich voordoen bij de voorbereiding en beoordeling van
cultuurtechnische projecten, in het algemeen bij plattelands-
ontwikkeling.
Het is noodzakelijk dat de kandidaat de capaciteiten heeft
om van het meer eenvoudige werk te komen tot vrij
zÇ-
standig onderzoek, i.c. tot het niveau van een middelb’aaf
econoom of planoloog. De voorkeur wordt gegeven aan
hen die bekend zijn met het beschikbare statistische mate-
riaal.
Tegemoetkoming in de verhuiskosten is mogelijk,
Sollicitaties te richten aan het Instituut, postbus 35 tç
Wageningen.
R. MEES & ZOONEN
Bankiers en assurantiernakejaars
ROTTERDAM
Advezen
en bemiddeling
inzake
–
levensverzekeringen
en pensioencontracten
1
ECONOMISCH.
“STTISTISCHE BERICHTEN’
–
‘to
,u
4:1 Ftn
Uitgave van de
Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdwn-6.
Telefoon redactie: (010) 5 29 39. Administratie: (010)
3 80 40. Giro 8408.
Privé-adres redacteur-secretaris:
Drs. A. de’ Wit,–Sleedoorn-
laan 17, Rotterdam-12, tel. (010) 18 36 32.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam, Ban que de Com-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.
Redactie-adres voor België: Dr. J. Geluck, Zwijnaardse Steen-
weg 347, Gent. Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Abonnementsprijs:
Iranco per post, voor Nederland en de
Overzeese Rjjksdelen (per zeepost)
f
29,— overige landen
f
31,— per jaar (België en Luxemburg B.fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.
Losse exemplaren van dit nummer 75 ct.
Advertenties:
Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de N. V. Koninklijke Nederl. Boekdrukkerj
H. A. M. Roelants, Lange Hoven 141, Schiedam, tel. (010)
6 93 00, toestel 1 of 3.
Advertentie-tarief
f. 0,36 per min. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f. 0,72 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
nd.
AN RxDACTIE: Ch. Glasz;
L
M. Koyck; H.W.
Lambe
Tinbergen. Redacteur-Secretaris: A. de
Wi
Adjunct Redacteur-Secretaris: M. Hart.
AN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collia;
3.
E. Meitcns
ars; J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J. VlericL
1122
.
v
E.-S.B. 21-11-1962
S
•’.
Tot beter
begrip
In zijn artikel
,,Niet begrepen?”
1
)
stelt Dr. Hessel dat
de regering en een deel van de pers klaarblijkelijk de
kern van het S.-E.R.-advies over ‘het systeem van de
loonvorming niet hebben weten te ontdekken. Wij me-
nen, tot een beter begrip van die kern, enkele opmer-
kingen te moeten maken. In de eerste plaats is het stuk
van de S.-E.R. een
advies
aan de regering. Het is een
belangrijk advies, zowel door zijn inhoud als door de
wijze waarop het tenslotte tot stand is gekomep. Maar
het blijft een advies, en behoeft daarom door de regering
niet, en zeker niet integraal, te worden opgevolgd.
Wij zien de kern van het advies hierin dat in eerste
instantie een grotere verantwoordelijkheid voor de loon-
ontwikkeling in handen van het georganiseerde be-
drijfsleven dient te worden gelegd. Een belangrijke taak
wordt aan de centrale organisaties van werknemers en
werkgevers toegekend en er wordt een grote invloed,
in eerste instantie aan de privaatrechtelijke Organisatie
van deze centrales, namelijk de Stichting van den Ar-
beid, gegeven. Maar dit alles neemt niet weg, dat de
loonpolitiek e.en zo essentieel deel van de gehele econo-
mische en sociale politiek is, dat de centrale regering
hier een laatste woord moet hebben. Een belangrijk deel
van de S.-E.R. is dan ook opgekomen voor de
eigen
ver-
antwoordelijkheid van de regering. Deze was, naar de
mening van die leden, aanvankelijk niet duidelijk en
principieel genoeg naar voren gekomen.
Het komt ons voor, zulks in tegenstelling tot Dr. Hes-
sel, dat de regering dit zeer goed begrepen heeft. Alleen
heeft zij blijkbaar de bevoegdheden, die de S.-E.R. haar
wil laten, ondoelmatig geoordeeld om haar centrale
verantwoordelijkheid te kunnen dragen. Wij kunnen daar
wel begrip voot opbrengen. Volgens het advies van de
S.-E.R. zou de regering, wanneer zij, ondanks tot het
bedrijfsleven gerichte waarschuwingen, een loonontwik-
keling waarneemt, die naar haar mening een gevaar
vormt voor de verwezenlijking van de fundamentele
doelstellingen van het algemene economische beleid,
bevoegd zijn een ,,loonpauze” af te kondigen. Deze
,,pauze” zou, onder bepaalde voorwaarden, later’ even-
tueel in een loonstop over kunnen gaan.
1)
In ,,E.-S.B.” van 14 november ji.
De regering zou op deze wijze alleen zeer grof ge-
schut in stelling kunnen brengen, dat bovendien niet
selectief gericht kan worden. Een enkel groot contract,
dat gevaarlijke clausules bevat, zou op die manier de
normale voortgang van tientallen ongevaarlijke contrac-
ten kunnen blokkeren. Wij ‘hebben er begrip voor dat
de regering meer genuanceerder middelen tot haar be-
schikking wil hebben om haar eigen verantwoordelijk-
heid doelmatig te kunnen dragen. De toepassing daarvan
behoeft geenszins tot een gedetailleerde kritiek op alle
bepalingen van ‘alle contracten te leiden. Het is met
name al een essentieel verschil of het College van Rijks-
bemiddelaars een contract moet goedkeuren dan wel
of dit College zich niet tegen een contract verzet.
Gezien de duidelijk uitgesproken wens van het groot-
ste deel van het georganiseerde bedrijfsleven om zelf
de verantwoordelijkheid te dragen, zou het politiek on-
verstandig van de regering zijn om langs een
acht
er
d
eur
te trachten de. oude, thans nog geldende, situatie te wil-
len handhaven. Dat de regering zich bevoegdheden
voorbehoudt, die zij nodig meent te ‘hebben om ‘haar
eigen verantwoordelijkheid in het algemeen belang te
kunnen dragen, wil nog geenszins zeggen, dat zij deze
bevoegdheden zoveel mogelijk en tegen de wil van be-
langhebbenden zal toepassen.
De vrijheid van het bedrijfsleven zijn eigen zaken te
regelen is een groot goed. Die vrijheid vindt evenwel
haar grens indien op duidelijke wijze het algemeen be-
lang in gevaar komt. In dat geval heeft de regering een
eigen verantwoordelijkheid. Deze verantwoordelijkheid
eist meer genuanceerder middelen dan een loonpauze.
Maar deze middelen dienen alleen toegepast te worden
als het georganiseerde bedrijfsleven kennelijk haar eigen
verantwoordelijkheid
als deel van het geheel,
niet dragen
kan. Kan het bedrijfsleven deze verantwoordelijkheid wel
aan, dan dient de regering zich van ingrijpen te onthou-
den. Men moet het hebben van bevoegdheden goed on-
derscheiden. van het gebruik daarvan. Als bijdrage tot
beter begripvan de kern van het S.-E.R.-advies leek het
mij juist deze opmerkingen te maken.
Amsterdam.
W. J. VAN DE WOESTIJNE.
Blz.
Blz.
Tot beter begrip,
door Prof Dr. W. J. van de
Premiespaarregelingen voor werknemers,
door
Woest jj,ie …………………………..1123
Drs. C. P. d’Haans…………………..1132
Landbouwvraagstukken rond de Britse toetreding
tot de E.E.G., door Drs. J. Th. Adolfse. …… 1124
Toch financiering van aanvullende pensioenen in
omslag!, door Ir. J. C. Kaars Sjjpestejjn …..1126
Wat bedoelt het bedrijfsleven met investerings-
garanties?, door Mr. E. Bloembergen ……..1128
B o e k b e s p r e k i n g:
Jhr. Drs. G. van Benthem van den Bergh: De
associatie van Afrikaanse Staten met de
Europese Economische Gemeenschap,
bespr.
door Drs. A. Th. Alkema……………..1134
Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. C. D. Jongman. 1135
Recente publikaties ……………………
1136
E.-S.B.
21-1 1-1962
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
1123
Landbouwvraagstukken
rond de Britse toetreding tot de E.EG.
De jongste conferentie van Ministers van de E.E.G. en
Groot-Brittannië – de tweede na de hervatting van de
• onderhandelingen over de Britse toetreding – heeft niet
– veel positiefsopgeleverd. De bereidheid, die vôér het zomer-
reces aan beide zijden tot het doen van concessies bestond,
schijnt voorlopig verdwenen te zijn. Men kan gissen
naar de oorzaken hiervan. Zeker is in ieder geval wel
dat de partijen gedurende de onderhandelingspauze de ge-
legenheid hebben gekregen nieuwe stellingen in te nemen.
Voor Groot-Brittannië hébben een aantal gebeurtenissen
in de afgelopen maanden een belangrijke rol gespeeld.
Allereerst is er de te Londen in september ji. gehouden
• conferentie van Commonwealth-Ministei s. Tegen alle ver-
wachtingen in is de Britse regering uit deze conferentie poli-
– tiek sterker tevoorschijn gekomen. Behoudens tussentijdse
consultaties, is zij thans gemachtigd toe te treden zonder
voordien een nieuwe conferentie
bijeen
te roepen.
Een tweede winstunt voor de Britse regering is het
besluit van het congres van de conservatieve partij; om
de Europese politiek van de regering te steunen. Dit is
temeei van belang, omdat de conservatieve partij ook wordt
geacht de boerenbelangen te behartigen.
Tenslotte kan worden geconstateerd, dat – hoewel de
Labour-oppositie nog steeds zeer kritisch staat tegenover
de Europese richting van de regeringspolitiek – er duide-
lijke tekenen
zijn
die erop wijzen, dat Labour, met de ver-
– kiezingen in het verschiet, begint in te zien, dat een nega-
tivistische politiek ten opzichte van de toetreding, haar
meer kwaad dan goed zal doen
Voor een beoordeling van de houding der Engelsen ge-
durende deze nieuwe onderhandelingsfase zijn boven-
staande politieke factoren van eminente betekenis. Zij ge-
ven niet alleen een verklaring voor de straffere houding
van de Engelsen met betrekking tot de gehele Common-
wealth-problematiek, doch ook voor het feit, dat zij thans,
meer dan gedurende de eerste onderhandelingsfase, op-
komen voor de belangen van de eigen industriële en vooral
agrarische kringen. Dit verklaart niet hoe het komt, dat
bij het begin van de tweede ondeihandelingsperiode de
Engelse landbouw eensklaps de ,,hard core” is geworden.
Deze economische sector immers levert, althans gemeten
naar het aandeel van de agrarische bevolking in de totale
beroepsbevolking, ni. 4,5 pCt., geen substantiële bijdrage
tot de vorming van het nationaal inkomen
De vraagstukken met betrekking tot de Engelse land-
bouw zullen
wij
hieronder puntsgewijs behandelen.
1. De ,,deficiency payments”. Dit houdt een toeslag-
systeem in, welke voor een aantal belangrijke landbouw-
produkten gegeven wordt, teneinde het verschil tussen de
garantieprijs voor de boeren en de gemiddelde (wereld)-
marktprijs te overbrugen. De Engelsen wensen dit ga-
rantiesysteem gedurende de overgangsperiode te hand-
haven. De E.E.G.-Ministers aanvaarden dit niet, doch zijn
1124
wel bereid mede te gaan, ofwel met een systeem van tijde-
lijke producentensubsidies (ter voorkoming van een em-
stige inkomensdaling), dan wel met tijdelijke consumenten-
subsidies (ter voorkoming van een prijzenhausse).
De vasthoudendheid van de Engelsen op bovenitaand
punt is weinig economisch, doch sterk politiek bepaald.
De achtergrohd hiervan is, dat de huidige regering zich
reeds lang geleden heeft verbonden de garanties, zoâls die
zijn neergelegd in de Landbouwwet van 1957, niet te wij-
zigen véér oktober 1964. Blijkens een op 25 juni van dit
jaar door de Commissie Boscary-Monservin van het Euro-
pees Parlement uitgebracht interim-rapport, zal de invloed
van het gemeenschappelijk landbouwbeleid in de E.E.G.
op het algemene niveau van de Engelse garanties voor-
namelijk bepaald worden door de gemeenschappelijke
prjspolitiek en de onderlinge prijsverhouding van de pro-
dukten. Dit is een problematiek die zowel geldt voor
Groot-Brittannië als voor de lid-staten. Zij is derhalve
slechts vatbaar voor onderhandelingen binnen het kader
van de gemeenschap.
Berekeningen hebben,
blijkens
het rapport, voorts aan-
getoond dat een overgang van het systeem van ,,deficiency
payments” naar het E.E.G.-stelsèl van heffingen en richt-
prijzen de kosten van levensonderhoud in Groot-Brittannië
slechts in beperkte mate zal doen stijgen.
Groot-Brittannië heeft voor een aantal produkten
(varkensvlees, eieren en een 20-tal tuinbouwprodukten) een
overgangsperiode
gevraagd van 74 jaar, vanaf het moment
van toetreding. Ook hiertegen hebben de zes Ministers
zich gekant. Het gevaar is immers groot, dat de gehele
overgangsperiode voor de landbouw, die vanaf 1 augustus
1962 op 74 jaar is gefixeerd, door aansluiting van diverse
landen met evenzovele uitzonderingsposities zodanig wordt
uitgerekt, dat het gehele landbouwbeleid wel eens zou
kunnen mislukken. Bovendien hebben de Britten nog niet
künnen aantonen; dat de Engelse landbouwbedrijven in de
bovengenoemde sectoren in een slechtere positie verkeren
dan de continentale bedrijven. Dit zou een argument voor
een uitzonderingspositie kunnen zijn. Zolang dat evenwel
niet blijkt, komt ons het besluit om de Engelsen op dit
punt niet tegemoet te treden alleszins redelijk v6or.
Ten aanzien van de hoogte van de
richtprjjzen
hebben
de Engelsen voorgesteld, dat deze voor de eerste jâren
worden vastgesteld op het niveau vn de consumenten-
prijzen. De E.E.G. verlangt daarentegen een fixering op
het niveau van de laagste richtprijzen in de gemeenschap.
Voor granen zou dit buy, betekenen een richtprjs van ca.
£ 32 per ton in plaats van ca. £ 20 per ton. Niet voor alle
produkten betekent een fixatie op de laagste, in de gemeen-
schap geldende, richtprjs echter een prijsstijging.
Het valt op dat de tegenargumenten van Engeland
wederom sterk politiek en psychologisch bepaald zijn:
verlies aan vertrouwen
bij
de landbouworganisaties, nood-
zakelijke parlementsdebatten enz. In Engelse pro-EEG.-
kringen ziet men evenwel de pôsitieve kanten van het voor-
stel van de Zes, zoals bijv. ,,The Economist” (3 november
ji.): ,,in terms of the purely material interests of the British
E.-SB. 21-11-1962
elk aandeel
‘Vereenigd
Bezit van
1894′
vormt in••
feite een
deskundig
samengestelde
aandelen-
portefeuille –
.Dit is mogelijk, omdat ‘Ver-
eenigd Bezit’ een beleggingsmaat-
schappij is, die de gezamenlijke
inbreng van haar aandeelhouders belegt
in ca. 200
zorgvuldig
ge-
selecteerde fondsen. Zodoende
wordt een belang verkregen bij
tal van
bedrijfstakken
in bin-
nen- en buitenland. Elk aandeel
‘Vereenigd Bezit van 1 894’
verschaft U een aantrekkelijk
rendement met beperking van
risico.
Alle banken en commissionairs
kunnen U inlichten.
N.V.VEREENIGD
BEzIT VAN 1894.
De voordelen van aandelenbezit met
beperking van risico.
WESTERSINGEL 54. ROTTERDAM
•5
PLfr
farmer, one can see the possibilities in the Six’s proposals.
The Common Market’s economists claim, .probably
correctly, that under their scheme the British farmer would
do as well as at present”.
4. Ter afronding van de behandeling van de vraagstukken
rond de ,,hard core’ in de Britse onderhandelingen, zijn
daar tenslotte een aantal Engelse desiderata met betrek-
king tot de tuinbouw. Onzes inziens gaat het echter hier
om vraagstukken (kwaliteitsnormen, tarifaire afbraak,
liberalisatie enz.) die niet in verhouding staan tot de
wereldwijde vraagstukken die samenhangen met de Britse
toetreding. Dit zou men met enige reserve misschien kunnen
beweren van de gehele bovengeschetste problematiek, omdat
immers een evaluatie ervan geen ernstige repercussies voor
de toekomstige positie van de Engelse landbouw doet ver-
moeden. Het oud-vaderlandse gezegde van de hemd en
de rok géeft misschien een antwoord op de vraag waarom
de Engelse onderhandelaars hieraan toch een zo groot be-
lang hechten.
Een bespreking van de landbouwvraagstukken rond
Engelands toetreding kan moeilijk los staan van het pro-
bleem van de Commonwealth-landbouw, meer in het bij-
zonder van het vraagstuk van de vergelijkbare afzetten
(,,comparable outlets”), die de Engelsen voor een aantal
blanke gemenebest-landen in de E.E.G. willen veilig stellen.
De geringe betekenis van de eigen landbouw in Groot-
Brittannië voor de nationale economie vindt haar oor-
sprong in de grote landbouwcrisis van de jaren zeventig,
toen het land besloot zijn eigen landbouwproduktie groten-
deels op te geven ten gunste van een aantal dominions.
Men kan stellen, dat met de afzetgaranties en voorkeurs-
rechten die ca. 1870 aan een aantal grote landbouw-
producenten in de wereld werden gegeven, de kiem werd
gelegd voor de ,,Commonwealth of Nations”, die in 1932
werd opgericht.
Uit het ,,Report on Overseas Trade (1961)” blijkt, dat
thans de totale waarde van de voedselimporten (1960) in
Engeland rond 1,06 mrd. bedraagt. Hiervan wordt 44
pCt. uit de Commonwealth betrokken. Hoewel dit percen-
tage afneemt, is het duidelijk, dat het vraagstuk van de
vergelijkbare afzetten van meer substantiële omvang is,
dan dat samenhangende met de eigen landbouw. De ex-
porten voorzien grotendeels de Engelse markt met voedings-
stoffen. Het verlies van deze markt zou voor de economieën
van een aantal Commonwealth-landen rampzalig zijn.
Daarbij komt nog, dat een aantal E.E.G.-producenten bij
een volledige afsluiting van de vergrote Euromarkt voor
deze exporten, indirect daarvan de weerslag zullen onder-
vinden. Immers, de Commonwealth-produktie zal een uit-
weg zoeken op de markten van derde-landen die eveneens
markten van een aantalE,E.G.-producenten zijn.
Of de E.E.G. bereid is een oplossing te zoeken voor het
bovengeschetsté vraagstuk is vrijwel identiek met de vraag
of zij bereid is een wereldwijde verantwoordelijkheid te
gaan dragen voor de gezonde ontwikkeling van de wereld-
landbouwmarkten.
Het is thans reeds duidelijk, dat bepaalde afzetgaranties
niet voor alle landbouwprodukten.uit de gematigde zone
kunnen worden gegeven. Met name niet voor produkten,
waarvoor de Gemeenschap thans reeds bijna zeifvoor-
zienend is bijv. zachte tarwe en zuivelprodukten (exclusief
(1. M.)
E.-S.B. 21-11-1962
1125
boter). Anders ligt het met produkten waarvoor thans nog
geen zelfvoorzieningsgraad van 100 pCt. is bereikt, bijv.
harde tarwe, voedergranen, boter en rundvlees.
Het landbouwbeleid in de E.E.G. zal er bij vodrtduring
op gericht moeten zijn dat een overschotpositie, zoals deze
nu in de Verenigde Staten bestaat, wordt vermeden. Een
dergelijke situatie wordt in de E.E.G. in de hand gewerkt
door een politiek van hoge prijzen, die produktiestimu-
lerend zal werken. Vandaar dat de Europese Commissie
zich met hand en tand verzet tegen de druk, die met name
van Duitse landbouwzijde wordt uitgeoefend om het Euro-
pese prijspeil straks te brengen op het hoge Duitse niveau.
Het komt ons voor, dat bepaalde importtoezeggingen
aan de blanke Commonwealth-landen de Europese Com-
missie, in het licht van de te voeren prijspolitiek, misschien
niet onwelkom zou zijn, omdat daarmee een tegendruk
wordt verkregen tegen de tendentie, die erop neerkomt de
Europese prijzen hoger vast te stellen dan economisch
wenselijk is.
Tijdens de onderhandelingen
1)
zijn aan de Britten reeds
toezeggingen gedaan om te komen tot mondiale landbouw-
regelingen. Hoe deze regelingen druit zullen zien valt moei-
lijk te voorspellen. Voor een behoorlijk arrangement lijkt
het ons wenselijk dat op korte termijn wordt begonnen
met een produktsgewijze analyse, welke de ruimte kan
1)
Staatssecretaris Dr. Van Houten deelde onlangs op een
persconferentie mede dat de E.E.G.-landen bij hun onder-handelingen met Groot-Brittannië de datum van 1 januari
1964
als streefdatum voor toetreding van dit land beschou-
wen..
aangeven waarbinnen o.m. bepaalde overeenkomsten
tussen de E.E.G. en de blanke Cornmonwealth-landen
kunnen worden gesloten. Bovendien is het nodig dat wordt
nagegaan, welke invloed uitgegaan is van thans reeds be-
staande overeenkomsten op de prijsontwikkeling, het ban-
delsverkeer en de produktie van de tetreffende goederen.
Deze studie zal waardevolle inlichtingen kunnen verschaffen
omtrent de
wijze
waarop een oplossing van het landbouw-
vraagstuk via wereldwijde regelingen kan worden gevonden.
Reeds vroeger schreven wij, dat Groot-Brittannië met
het besluit om toe te treden tot de gemeenschappen het
geloof in zijn eigén imperium verloren heeft en dat de
Europese richting van zijn buitenlandse politiek definitief
genoemd kan worden. Deze constatering leidt gemakkelijk
tot de conclusie dat de Britse toetreding kan worden ge-
realiseerd zonder enige concessie ‘van de zijde van de ge-
meenschap.
Wij
achten deze houding echter
bijzonder
ge-
vaarlijk, omdat bij de desiderata die de Engelsen naar
voren hebben gebracht de belangen van een aantal landen
zijn gemoeid. Ervan uitgaande, dat op het gebied van de
landbouw concessies zullen moeten worden gedaan en dat
er sprake is van Seen noodzakelijke keuze, zijn wij van
mening dat een toegeven aan zekere Commonwealth-
belangen de voorkeur verdient boven concessies aan de
Engelse boeren. Het laatste achten wij minder gewenst en
noodzakelijk. Een tegemoetkoming aan de Gemenebest-
producenten zal namelijk minder ongunstig uitwerken op
het Europese landbouwbeleid. Gewezen wordt hier op het
reeds gememoreerde prjseffect en het effeçt van de afzet
op derde markten. Voorts zullen de importen uit derde-
landen een tegenwicht kunnen vormen tegen het streven
naar autarkie en protectionisme, dat in bepaalde landbouw-
kringen in Europa bestaat.
‘s.Gravenhage.
Drs. J. Th. ADOLFSE.
r
Toch financiering, van aanvullende pensioenen in omslag!
Voor een pensioenverzekering waarbij normaal een
nominaal pensioen in guldens in uitzicht wordt gesteld,
is de eis van het op constante waarde blijven van de munt
de allesbeheersende factor. De vraag is of deze verzekering
ook inderdaad aan het gestelde doel zal beantwoorden.
Sinds de oorlog hebben wij echter ervaren, dat het prijs-
peil ondanks de grote welvaart waarin wij leefden met
circa 3 â 4 pCt. per jaar is gestegen. De lonen zijn in die-
zelfde jaren, dank zij de welvaart, met gemiddeld 7 pCt.
per jaar gestegen.
Het is te verwachten, vooral nu de Amerikaanse regering
streeft naar een grotere economische samenwerking van
alle Westerse landen, welke samenwerking zij door ver-
laging der douanetarieven en niet door verlaging van de
waarde van de dollar wil stimuleren, dat de lonen in Europa
nog verder zullen stijgn. Dit laatste als gevolg van de wet
der communicerende vaten. Maar ook als de welvaart eens
door een depressie zal worden afgewisseld moet men er
mede rekenen, dat de regeringen niet zullen talmen door
(infiatoire) maatregelen de gevolgen van zulk een depressie
1126
voor de bevolking op te vangen, waarmede de permanente
inflatie opnieuw wordt gevoed
1).
Onder deze omstandig-
zal men, of men het aangenaam vindt of niet, met een
langzaam voortschrijdende waardevermindering van de
munt en bovendien met een reële stijging der lonen moeten
rekenen. Ook indien er geen inflatie zou zijn voorgekomen
in de laatste tien jaren, zou door verhoging der welvaart
de pensioenverzekering toch in moeilijkheden zijn geraakt.
Hoe werkt mi het oude stelsel, dat voor pensioenregelin-
gen wordt toegepast? Gedurende 40 of 45 jaar wordt
premie betaald. Velen zullen als gepensioneerden 20 jaar
daarna nog een pensioen moeten ontvangen De pensioenen
voor deze langstlevenden worden daarbij mede door de
premies der korter levenden betaald. Dit risico wordt reeds
nu collectief opgevangen. Een man die in 1962 als 20-jarige.
zijn eerste premie betaalt zal mogelijk 45 + 20 jaar later,
dat is in 2027, zijn laatste pensioen ontvangen. Over deze
i) Zie het artikel: ,,Een fiscaal testament van Minister Zijl-
stra” in het ,,Algemeen Handelsblad” van
24 oktober
1962.
E.-S.B. 21-11-1962
termijn van 60 of 65 jaar zal dus de waarde van zijn pen-
sioen niet mogen veranderen. Wie kan echter heden iets
zeggen over een loon in guldens in het jaar 2020? Even
weinig als de man, die in 1895 premie betaalde over een
loon van
f.
8 â f. 10 iets bevroeden kon over de hoogte
van het pensioen, dat
hij
nu in 1962 nodig zou hebben
om als 82-jarige te kunnen leven.
Men zou natuurlijk in plaats van een vaste premie een
procentuele premie van, het loon kunnen invoeren. Dit
maakt de zaak iets beter, maar het ,,back-service”-pro-
bleem, dat onvermijdelijk bij het kapitaaldekkingstelsel aan
de orde is, wordt hiermede zeker niet opgelost. Vooral
wordt hiermede de ontwaarding van het pensioen na de
pensioneringsdatum niet opgevangen, tenzij men ook voor
deze groep opnieuw aanvullende stortingen doet voor wat
(bij het oude stelsel) aan de wiskundige reserve tekort komt.
Prof. Abram Mey berekende dat een hoogleraar die met
70 pCt. van zijn laatste salaris met pensioen gaat en 90 jaar
zou worden, in plaats van 70 pCt. met nog slechts 27 pCt.
van het vigerende salaris moet zien rond te komen
2).
Nu is in 1957 het ,,back-service”-tekort voor de toen
verzekerden in de meeste pensioenfondsen voor een goed
deel opgevangen door de A.O.W. die een gedeelte van het
benodigde pensioen in omslag voor haar rekening nam.
In 1962 is het sindsdien ontstane tekort wederom opge-
vangen door de A.O.W. met 15 pCt. te verhogen, maar dit
kan zo niet doorgaan. Beleggingswinsten bieden ook geen
uitzicht bij het opvangen van inflatie via beleggingen. Voor
–
standers van waardevaste beleggingen, bijv. in aandelen,
zullen na de koersdalingen van het laatste jaar ook gerede
twijfél aan hun theorie hebben moeten krijgen. Hoewel
men ook hier feitelijk in termijnen van 60 jaar moet denken.
Om bèhoorlijk gedifferentieerde pensioenen te kunnen
blijven ‘betalen zonder staatshulp, zal men ook hier in Ne-
derland voor de pensioenverzekering der werkenden, hoog
en laag, andere wegen moeten inslaan. Dit kan alleen door
ook voor de aanvullende verzekeringen het omslagstelsel
te aanvaarden, evenals dit in andere Westerse landen, o.a
Frankrijk, Duitsland en Zweden, reeds bestaat. Het feit
dat heden de duur van het gemiddelde dienstverband steeds
korter wordt, waardoor het risico van de hoogte en de
waardevastheid der pensioenen steeds meer naar de laatste
werkgever wordt verschoven, dwingt ons een systeem te
zoeken, waarbij ook de vroegere werkgevers in de kosten
der pensioenen blijven ingeschakeld. Dit vraagstuk is al-
leen door een collectieve regeling op te lossen. Men be-
2)
Zie Maandschrift Economie van juni
1962.
hoeft daarbij in het geheel niet het stelsel der A.O.W.,
waarbij bij invoering de pensioenen meteen in volle hoogte
aan de ouderen betaald werden, te volgen. Het is zeer wel
mogelijk ook hierbij de pensioenrechten naar het aantal
en de hoogte der betaalde premiën op te bouwen. Men
behoeft geen eenheidsworst in uitzicht te stellen, daar men
ook hier een pensioenrecht in verhouding tot het ver-
diende loon of de betaalde premie kan opbouwen.
Is omslag nu duurder? In geen geval! De kostenvan het
pensioen zijn naar beide systemen – kapitaalgedekt of
omslag – macro-economisch gezien, even hoog, nl. gelijk
aan de pensioenen die worden uitbetaald. Men dient echter
ook in het oog te houden, dat omslag op zichzelf bij loon-
stijging bepaalde voordelen oplevert.
Bij
omslag immers
worden de kostn der pensioenen in een bepaald jaar in
guldens naar de muntwaarde van datzelfde jaar opgebracht.
Bij het kapitaalgedekte pensioen heeft men
bij
onze ,,cree-
ping infiation” de premies met guldens van hogere koop-
waarde betaald. De heer H. Korte Jr. drukt het als volgt
uit: ,,men betaalt kwartjes en vangt dubbeltjes”. Het om-
slagstelsel kan dus ontegenzeglijk economisch goedkoper
en aanbevelenswaardiger
zijn.
Het veel gehoorde argument
dat men bij vooruitbetaalde premies volgens het kapitaal-
dekkingstelsel rentewinst maakt, gaat niet op daar men
deze rente in feite zelf betaalt.
•Moeten wij nu in onze ondernemingen voortgaan met
vooi’ onze tijd niet meer passende financiële stelsels op
,,do it yourself”-basis en naast onze eigen ondernemingen
in feite kleine levensverzekeringmaatschapijen gaan
,,runnen”? Ik geloof dat de leiders van onze ondernemingen
genoeg realiteitsbesef zullen hebben om deze vraag met
,,neen” te beantwoorden. Ons antwoord moet zijn dat,
indien de bestaande levensverzekeringmaatschappijen ons
niet collectief een verantwoord omslagstelsel voor waarde-
vaste pensioenverzekeringen kunnen bieden, de betrok-
kenen zelf collectief een oplossing voor dit probleem
moeten zoeken of wel onderbrengen bij het G.A.K.
3).
,,Steek niet als vogel Struis
Uw
hoofd in het zand,
Gedurende
60
jaar
blijft
geen loonpeil in stand.
Neemt dus collectief
Uw
lot in eigen hand”
4),
Krommenie.
Ir. J. C. KAARS SIJPESTEIJN.
Het artikel: ,,lncorporatie van omslag in de bestaande
ondernemingspensioenfondsen” in ,,E.-S.B.” van
80
augustus
1962 zou
hierbij eventueel als leidraad kunnen dienen.
Het omslagstelsel is niet alleen een patentgeneesmiddel
tegen pensioenontwaarding door inflatie. Ook indien het prijs-
peil constant blijft, zal door stijging van het reële loonpeil het
oude stelsel in moeilijkheden kunnen komen.
(1. M.)
Kabels met papier- en met plasticisolatie voor hoogspanning, laagspanning
en telecommunicatie. Kabelgarrtituren, koperd raad en koperkabel, staald raad en bandstaal
N.V. NEDERLANDSCHE KABEIFABRIEKEN
•
DELFT
4′
.4
E.-S.B. 21-11-1962
1127
Wat. bedoelt hèt bedrijfsleven met
investeriiçigsgaranties?
Inleiding.
Wie de laatste jaren de discussies in de pers zowel als
binnenskamers over het vraagstuk van de hulpverlening
aan onderontwikkelde gebieden heeft gevolgd of mee-
gemaakt, zal het duidelijk zijn geworden dat een goed
inzicht in de behoefte van het bedrijfsleven
bij
de gespreks-
pactners van dit
bedrijfsleven
nogal eens ontbreekt. Daarbij
• moet worden toegegeven dat ook het
bedrijfsleven
zelf de
nodige moeite heeft gehad om het eigen standpunt helder
te formuleren, alsmede om de, telkens weer oplevende
begripsverwarring de kop in te drukken.
Het lijkt mij daarom goed om aan de hand van een con-
crete situatie, die gebaseerd is op diverse praktijkgevallen
– maar die zich in deze vorm nog niet heeft voorgedaan,
doch zich wel zo zou knnnen voordoen, na te gaan welke
verzekeringen resp. garanties gewenst zijn, ja zelfs vereist
•zullen zijn, om de algemeen wenselijk geachte particuliere
investeringsstroom te bevorderen, teneinde het verschil in
• welvaart tussen de industrielanden en de ontwikkelings-
gebieden te verkleinen. Deze investeringsstroom drukt geen
activiteit van ,,het” bedrijfsleven uit, maar is de resultante
Man acties van individuele bedrijven, hier nu eens, ter vër-
mijding van vaagheid, môt name genoemd. In de gesprek-
ken met ,,het” bedrijfsleven verliest de andere zijde dit
• belangrijke aspect wel eens uit het oog.
Het zal uit dit praktijkgeval hopelijk duidelijk worden
dat bij een project geheel verschillende belangen betrokken
zijn die verschillend gedekt moeten worden, 66k in de tijd
gezien. Mede ter verlevendiging van dit artikel heb ik met
bestaande maatschappijnamen gewerkt zonder daarbij
uiteraard tot uitdrukking te willen brengen dat in een det-
• gelijk geval deze maatschappijen daadwerkelijk zouden
optreden of dat
zij
betèr zouden zijn dan andere. Zou het
geval actueel worden, dan zou de gang van zaken echter
volgens de
beschrijving
hieronder kunnen verlopen. De
lezer wordt verzocht eventuele gevoelens van wrevel over
,,reclame’ te onderdrukken door zich te concentreren
op de algemene consequenties die uit de concreet beschreven
situatie kunnen worden getrokken.
Een beperking van de casuspositie is gelegen in het indus-
triële karakter. Er kunnen uiteraard vele andere situaties
worden beschreven, waarin dezelfde en nog andere belan.
gen in een geheel andere onderlinge verhouding bescher-
ming behoeven. Misschien leidt deze beschouwing tot het
uitlokken van dergelijke behoeftebeschrijvingen. Voor
hèt verkrjgèn van een beter evenwicht tussen praktijk en
theorie zou dit bevorderlijk zijn.
Tenslotte heb ik, ter verhoging van het realisme van het
,,geval”, een k1einemoralistische beschouwing toegevoegd,
die het algemene probleem van huipverlenen aan ondef-
ontwikkelde gebieden en investeringen aldaar van een
zekere aankleve van romantiek kan ontdoen. /
Casuspositie.
Algemeen.
11
Het onderontwikkelde gebied heft een overwegend
agrarische structuur. Het is gelegen in West-Afrika langs
een rivier. De haven aan de mond ervan wordt aangelopen
1128
door de Holland-West Afrikaljn. Het gebied vertoont eën
(relatieve) stabiliteit. Er is een ontwikkelde inheemse
bovenlaag, die open heeft gestaan voor westerse invloeden.
De landbouw wordt gedeeltelijk door plantages en gedeel-
telijk als bevolkingslandbouw bedreven. Er is een niet
onaanzienlijke invoer van kunstmest, meest in de vorm
van zgn. gemengde meststoffen
1).
Demografisch gezien is
er een zekere trek naar de havenstad, waardoor aan de
kust werkloosheid heerst. Er is, mede daardoor, een
streven naar industrialisatie, terwijl uit internationale
hulpfondsen gelden op voordelige voorwaarden zijn ver-
kregen om de haven uit te breiden en te verbeteren.
Bjjzondere omstandigheden.
De voornaamste kunstmestimporteur in dit land,
Albatros Superfosfaatfabrieken N.V., bespeurt dat pro-
motors, constructiebureaus e.d.
bij
de regeringsbureaus
plannen trachten ingang te doen vinden om een lokale
kunstmestindustrie op te zetten. Verleidelijke aanbiedingen
met de lokkende aspecten als grote chemische complexen,
export naar andere landen, basisindustrie voor hogere
landbouwproduktie, worden (soms) met summiere moti-
veringen voorgelegd, dikwijls met het uitsluitende doel
om afzet voor eigen know how en kapitaalgoederen te
vinden.
Albatros overtuigde de regering van dit Westafrikaanse
land er echter van dat de industriële ontwikkeling hand in
hand moet gaan met de lokale afzetmogelijkheden omdat
een kunstmestfabriek in de eerste plaats op een regionaal
verzorgingsgebied moet kunnen steunen. Het gelukte om
op basis van de jaarlijkse import van 50.000 ton gemengde
meststoffen een plan goedgekeurd te krijgen voor een
fabriek van gekorrelde mengmeststoffen met een capaciteit
van 80.000 ton. Deze fabriek zal bescherming in de vorm
van invoerrechten verkrijgen. Met de lokale importeurs
en enkele grote afnemers wordt een ,,joint venture” op-
gezet, waarbij Albatros, ,,first refusal” voor de leverantie
van grondstoffen (superfosfaat, diammoniumfosfaat, kalk-
ammonsalpeter, zwavelzure ammoniak en chloorkali)
voor de mengmestfabricage bedingt
Deze fabriek moet, mede in verband met plannen om
in een later stadium tôt fabricage van grondstoffen (bijv.
ammoniak en fosforzure rneststoffen) over te gaan, reeds
aanstonds in het havengebied worden gevestigd met goede
rail-, weg- en rivierverbindingen. Een voordeel is dat er
in de havenplaats verschillende kleine wêrkplaatsen zijn,
alsmede voldoende woon- en recreatiefaciliteiten. Ook is
de havenplaats door de lucht via een binnenlandse lijn en
de K.L.M. met regelmatige dienstregeling te bereiken.
Er is een behoorlijke Nederlandse consulaire vertegeq-
woordiging, die goed ingevoerd is in hoofdstedelijke
kringen, waardobr betrouwbare informatie kan worden
verkregen over vennootschapsrecht, fiscale, aspecten en
andere omstandigheden, die
bij
een industriële vestiging
van belang worden, maar die er nog niet waren toen
1)
Dit zijn gekorrelde kunstrneststoffen, die de drie hoofd-
bestanddelen: stikstof, fosfor en kali, bevatten in een verhouding
die aangepast is aan de cultures en de bodemtoestand.
E.-S.B. 21-11-1962
•
Aangezien Albatros een deel van de te leveren half-
fabrikaten zelf weer uit ingevoerde grondstoffei& vervaar-
digt, zodat de toegevoegde waarde. globaal gezien tussen
-.
–
de 20 en 30 pCt. ligt, is het een groot bezwaar dat bij
de exportkredietverzekering slechts tot 85 pCt. gedekt kan
worden, zodat eigenlijk de leveranties van anderen aan
Albatros (grondstoffen bijv.) slechts gedekt zijn! Boven-
dien is de huidige levering van mengmeststoffen minder
kwetsbaar. Het gaat hier niet om een bulkartikel, maar
om een merkartikel, dat geheel is aangepast aan de lokale
behoeften, waarvan de verkoop door een eigen deskundige
voorlichting wordt gesteund.
Na uitvoerig beraad en afweging van voor en tegen
besluit men evenwel tot vestiging van een dochtermaat-
schappij over te gaan. De te verlenen douanebescherming
wettigt de verwachting dat een behoorlijk rendement zal
worden verkregen, waardoor na afschrjving en reservering
een dividend van 10-20 pCt. regelmatig verzekerd lijkt.
–
-;
Een monopoliepositie is evenwel niet toegezegd, maar er
zijn na vestiging van een Albatros ,,joint venture” ter
plaatse voorlopig weinig mogelijkheden meer voor con-
currerende vestigingen,
zodat met
binnenlandse
con-
currentie de eerste jaren niet gerekend behoeft te worden.
Aangezien de produktie van kunstmest in de E.E.G. door
-:
overcapaciteit,
E.E.G.-concurrentieregime,
prjsbeheer-
singspolitiek van de Nederlandse regering enz. zeer margi-
naal geworden- is, ligt een verlegging van de industriële
‘
activiteit naar het buitenland voor de hand, temeer daar
anders in Nederland nieuwe mengmestcapaciteiten zouden
moeten worden opgebouwd.
–
De commissarissen kunnen zich met het project ver
–
enigen. Inmiddels is, na een aanvankelijk zeer globale
begroting, een gedetailleerder plan opgesteld, waardoor
een nauwkeuriger winstverwachting berekend kan worden.
Met de lokale partners is tezamen een afzetprognose
ontworpen. Zij hebben gezorgd voor de vennootschappe-
-‘
lijke aspecten, alsmede voor een financieringsopzet. Men
zal, als lening, f.
5
mln, van de Nationale Ontwikkelings-
bank krijgen, terwijl Albatros en lokale belanghebbenden
ieder voor f. 2,5 mln. âandelen zullen nemen. De Chair-
man -of the Board wordt een inheemse en de directeur een
Nederlander. Uit Nederland
–
zullen, bij
–
gelijke prijzen,
zoals reeds gemeld, de halffabrikaten worden aangevoerd,
terwijl een algemeen dienstverleningscontract voor een
permanente technische basis zorgt.
Al deze voorbereidingen hebben ongeveer een jaar
gekost. In deze
tijd
zijn’voor studies, reizen enz. aanzien-
lijke uitgaven gedaan, die ten laste van de nieuwe maat-
schappij zullen worden gebracht.
Bij
de oprichting wordt
een gedeelte van het aandelenkapitaal gestort; de lening
is pas na volstorting beschikbaar. De bouwtijd bedraagt
2 jaar. De eerste winstuitkeringen kunnen na nog eens
2 jaar verwacht worden, dus 5 jaar nadat met het plannen
maken begonnen is. Er- wordt
namelijk
aangenomen dat,
het eerste produktiejaar nog geen winst oplevert, maar
dat in het tweede produktiejaar reeds een overschot ont-
staat dat echter eerst 4 tot 6 maanden na afloop van dit
tweede produktiejaar aan aandeelhouders ter beschikking
wordt gesteld. Dit is overigens een optimistische verwach-
ting, maar hierin ligt het
economische ondernemersrisko,
dat uiteraard door de aandeelhouder, zonder garanties,
wordt -gedragen.
Uit het bovenstaande zal reeds duidelijk geworden zijn
dat op het moment waarop Albatros over de oprichtings-
overeenkomst definitieve overeenstemming heeft bereikt,
alleen nog via lokale agenten werd geïmporteerd. Het
Afrika-Instituut heeft bovendien een gedetailleerde docu-
mentatie beschikbaar. Ook dç Nederlandse banken be-
schikken
als
regel over een uitvoerig documentatiesysteem,
in het
bijzonder
ook over de economische toestand en de
vooruitzichten.
Procedure totstandkoming.
Nadat de exportafdelfng gewezen heeft op de gevaren
die de Albatros-afzet door eigen vestiging van een plaatse-
lijke industrie bedreigen, gaat de directie ter plaatse pools-
hoogte nemen, waarbij zij uiteraard ook contact zoekt
met reeds langer gevestigde Nederlandse en andere Euro-
pese bedrijven. De beslissing is niet eenvoudig. Weliswaar
is het betrokken gebied duidelijk minder onaantrekkelijk
dan vele andere landen, maar de investering is omvangrijk
en zal voor geruime tijd beslag leggen op een deel van de
technische staf. Bovendien is de mogelijkheid niet uit-
gesloten dat door te snelle expansie deviezenmoeiijkheden
zullen ontstaan, zodat leveranties van grondstoffen op
krediet moeten plaatsvinden, ook al in verband met de
concurrerende aanbiedingen van elders, waarbij .soms. een
krediet van enkele jaren wordt aangeboden. Anderzijds
realiseert de directie zich eveneens ten volle dat, indien
men niet tot oprichting van een lokale industrie over-
gaat, andere concurrenten dit wellicht zullen doen, waar-
door het gevaar dreigt, dat de bestaande export vanuit
Nederland eveneens zal wegvallen.
STICHTING- HEF NEDERLANDSCH
ECONOMISCH INSTITUUT
opgericht 1929
–
–
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6, tel. (010)565 20
0
,
9
Het Nederlandsch Economisch Instituut verricht
research met het doel te komen tot in de praktijk uit-
voerbare oplossingen voor vraagstukken op het gebied
van:
Europese Integratie
ruimtelijke ordening atzet
en prijs
investeringsplanning
vestigingsplaats
verkeer en vervoer
rentabiliteit en kostprijs
geineentefinanclën
structuur van be1nLjfstakkcn ontwlk.keuagsprojecten
conjuiictuur
industrialisatle
loon- en salarlskeleld
arbeldsrnarktverhoudlngeu
cificiency
consumptlegewoonten
Deze en
soortgelijke onderzoekingen worden ver-
richt door een omvangrijke
en ervaren wetenschap-
pelijke staf welke, waar gewenst, samenwerkt met
specialisten uit andere vakgebieden.
Opdrachten worden aanvaard van het bedrijfsleven,
‘overheid en instellingen, zowel in binnen- als
buitenland.
–
E.-S.B. 21-11-1962
–
1129
er een verplichting is ontstaan oni, verdeeld over een periode
van zegge’ 2 jaar, f. 2,5 mln, te transfereren, tegen afgifte
van aandelen in de lokale ,,joint venture”, naar het West-
afrikaanse land. Deze verplichting voor dit belang behoort
te kunnen worden gedekt door een investeringsgarantie
tegen
politieke en
investeringsrisico’s:
de garantie behoort
eveneens de eventuele .winsttransfers, die na nog eens 3 â 4
jaar zullen beginnen, te omvatten.
Kostenbegroting van het project.
Wij hebben al gezien dat de benodigde fondsen f. 10 mln.
bedragen. Dit bedrag is vastgesteld aan de hand van een
begroting die hieronder globaal wor4t weergegeven. De
posten zijn verdeeld naar uitgaven ter plaatse en uitgaven
vobr importen. Bij de laatste categorie zijn tevens de
leveranciers aangegeven, waarbij een voorkeur voor Neder-
landse bedrijven bestaat vanwege de samenwerking die
de Nederlandse moedermaatschappij daarmede reeds
heeft, maar de deelneming van lokale belanghebbenden
vereist het aanvragen van buitenlandse offertes teneinde
te profiteren van de internationale concurrentie.
• De betrokken Nederlandse leveranciers van kapitaal-
goederen hebbën dus moeten concurreren tegen hun
buitenlandse concurrenten, die aanvankelijk gunstiger
betalingsvoorwaarden aanboden dan voor de Nederlandse
bedrijven
mogelijk
was op grond van de bestaande voor-
schriften voor kredietverzekering. Eetst nadat de betrok-
ken Nederlandse bedrijven de desbetreffende instanties
hadden aangetoond, dat hun buitenlandse concurrenten
over een langere periode financiering hadden aangeboden,
werd toestemming door de overheid verleend om op gelijke
voorwaarden aan te bieden. Als gevolg van de ontstane
vertraging zou de opdracht voor de Nederlandse bedrijven
toch nog verloren zijn gegaan, ware het niet dat dit door
de band met Albatros tenslotte nog juist kon worden
voorkomen.
– In het onderhavige geval bestaan reeds ter plaatse goed
ingevoerde en redelijk betrouwbare aannemingsfirma’s.
Het is dus niet nodig een buitenlands
bedrijf
in de arm
te nemen om de civiele werkzaamheden te laten verrichten.
Anders zou de situatie nog aanmerkelijk gecompliceerder
worden. De begroting ziet er als volgt uit:
Ter plaatse
Te impor-
•
Kostencategorieën
te besteden
teren
Leveran-
(bedragen
(bedragen
ciers
–
in gids.)
in gids.)
Aanschaf c.q. huur terrein
p.m.
–
Egaliseren van terrein
50.000
Hekken, straten, hemelwater-
200.000
Terreinverlichting
50.000
J:.00dsen
–
Bouwkundige werken
800.000
–
Staaiconstructie
400.000
200.000
Gebouw voor de produktie-
installatie
–
Bouwkundige werken
250.000
Staalconstructies
200.000
Werkspoor
100.000
Apparatuur voor de produktie-
installatie
1.100.000
Werkspoor
afvoer
……………………
–
Meet- en regelinstrumenten
70.000
Diverse leve-
ranciers
–
Diversen
…………….
Transportbanden
500.000-
Nemag
Opzakinstailatie
–
Diversen
……………..
100.000
–
–
Staalconstructies en appa-
ratuur
400.000
Werkspoor
Bates Cepro
–
Civiel werk
…………..
Laad- en losinstallatie
–
1 havenkraan met loskaar
350.000
Conrad
–
Steiger met oeververdedi-
Stork
ging en meergelegenheid
900.000
–
.Aansluiting spoorweg
. . –
100.000.
1130
– Ter plaatse Te impor-
Kostencategorie6rs
te besteden
teren
Leveran-
(bedragen
(bedragen
ciers
in gids.)
in gids.)
Rivierwatervoorziening
……
75.000
75.000
1. Terreinkabels, aansluiting op
het elektriciteitsnet, transfor-
matoren, verlichting en kracht-
voorziening in loodsen en.fa-
brieken
……………….
200.000
200.000
Holland west-Afrika-
lijn
300.000
Diverse leve-
ranciers
300.000
Albatros
100000
Albatros
4.145.000
Benodigd
………………
110.000.000
Daarenboven zal nog een belangrijk rekening-courant-
krediet nodig zijn voor de financiering van voorradeiî
(seizoenafzet!) en debiteuren, dat echter ter plaatse kan
worden verkregen (ca. f.
5
mln.).
Positie leveranciers.
De aard van het object is in zoverre gunstig dat veel
geld in gebouwen moet worden gestoken, doch slechts
weinig machines en apparaten behoeven te worden aan-
gevoerd. Deze verhouding wijzigt zich, wanneer men ook
de halffabrikaten ter plaatse -zou willen gaan fabriceren.
Bij het plaatsen van bestellingen weet men van de grote
leveranciers krediet te
verkrijgen
voor een periode van zes
jaren na levering. Men houdt er echter rekening mede,
in verband met de uitbouw van de markt teneinde snel op
maximale produktie te komen, om anderzijds belangrijke
kredieten aan inheemse landbouwers te verstrekken, zodat
het raadzaam wordt geacht
bij
de financiering van het be-
drijf de leverancierskredieten niet in mindering van de
benodigde fondsen te brengen. –
Spoedig na de oprichting worden de definitieve bestel-
lingen geplaatst nadat tevoren reeds constructiecapaciteit
bij de leveranciers gereserveerd is. Ten dele moeten de
eerste termijnen bij de bestellingen worden voldaan,
ten dele wordt dus op leverancierskrediet gekocht. Voor de
betrokken leverancier, bijv. . Werkspoor, betekent dit
echter dat deze een debiteur in het buitenland heeft, welis-
waar gesteund door een Nederlandse moedermaatschappij,
maar die is uiteraard niet garant voor de betalingsverplich-
ting. Voor Werkspoor staan nu twee wegen open om het
leverancjerskrediet, dat werd verleend, te verzorgen.
In de eerste plaats kan het krediet uit eigen middelen
worden verstrekt. In de tweede plaats kan het worden
ondergebracht, hetzij
bij
een eigen bankrelatie, hetzij bij
de Export Financieringsmaatschappij.
In deze beide gevallen zal Werkspoor ertoe overgaan
een verzekering te sluiten
bij
de Nederlandse. Krediet-
verzekering Maatschappij. (In het geval van onderbrenging
bij een bankrelatie ofbïj de E.F.M. is deze verzekering
zelfs een
noodzakelijke voorwaarde). Door deze verzekering
wordt gewaarborgd dgt bij nahtigheid van de debiteur
.E.-S.B. 21-11-1962
Motorschoppen
m. Kantoren, werkplaatsen, labora-
torium, inventaris
………
Montage
…………………
Invoerrechten
……………-
vrachten, verzekeringen
…….
Onvoorzien
………………
Onterp- en bouwdirectiekosten
Rente gedurende constructie
Opleiding personeel
100.000
600.000
100.000
300.000
500.000
100.000
150.000 1Diverse leve-
ranciers
200.000 Hough (ver.
Staten)
4.925.000
4.145.000
Totaal
in het land
…………
Totaal importen
………….
9.070.000
Totaal
fabriek
……………
Oprichtingskosten, aanloopkos-
ten werkkapitaal enz.
……
.930.000
resp. in geval van onmogelijk worden van het
overmaken der verschuldigde bedragen, de
bank (geval 2) of Werkspoor (geval 1) hun
geld terugkrijgen. T.a.v. de wijze waarop de
bank het krediet verstrekt, zijn verschillende
varianten mogelijk. In het algemeen zal de
kredietverzekeringspolis, waardoor politieke
en insolventierisico’s worden gedekt, aan de
bank worden gecedeerd, terwijl de bank ook
de wissels, door Werkspoor op de buiten- –
landse afnemer getrokken, overneemt.
De scheepsvrachten, de reiskosten (K.L.M.), alsmede de
ontwerp- en bouwdirectiekosten, voorts ook de opleidings-
kosten van het personeel, moeten uiteraard betaald worden
wanneer zij worden gemaakt. Teneinde echter de nieuwe
maatschappij niet te zwaar te belasten, staat Albatros toe
dat voor zover de kosten door haar zijn gemaakt deze
over een periode van enige jaren worden afbetaald. Deze
dienstverlening, een functie die in andere situaties van
overwegend belang kan zijn, dient natuurlijk evenzeer
onder de investeringsgarantie of een andere vorm van
verzekering te kunnen worden gebracht.
De noodzaak tot dekking van investeringsrisico’s: positie
investerend
bedrijf.
Wanneer de fabriek in bedrijf gaat, heeft de Nederlandse
aandeelhouder zich reeds drie jaar kosten en moeite
getroost (ook om het verloren afzetgebied elders te ver-
vangen), maar er moeten nog zeker twee jaar verlopen
voordat de eerste af betalingen op de dienstverleningen en,
hopelijk, dividenden binnenkomen. Ondertussen zijn
diverse Nederlandse leveranciers betaald. De K.L.M. heeft
verdiend aan het personenvervoer, de Holland-West-
Afrikalijn aan het vrachtvervoer. Allen hebben het moge-
lijk gemaakt- dat, zoals dat dan in micro-economische
terminologie heet, ,,het bedrijfsleven in de onderontwik-
kelde gebieden heeft geïnvesteerd”, maar zonneklaar is
aangetoond dat voor het bedrijf dat de beslissing nam,
risico en verantwoordelijkheid blijven bestaan.
Het is hier niet de plaats om nader in te gaan op de
soort van dekking welke in de, naar ik hoop, duidelijk
aangetoonde behSefte zou kunnen voorzien. Het rapport
van de werkgeversverbonden, het zgn. blauwe bcekje,
gaat hierop uitvoerig in. Wel is wellicht zonder meer
komen vast te staan dat er een arsenaal van middelen zal
moeten zijn om de ingewikkelde gang van zaken bij een
zo belangrijke maatregel als een vestiging overzee, tot een
goed eind te brengen.
Er is echter meer. Het is duidelijk dat deze gehele moei-
zame gang door een aantal bedrijven, vooral de middel-
grote en kleinere, niet zal worden ondernomen indien
niet reeds van te voren vaststaat dat de noodzakelijke
dekkingen aanwezig zijn. Het is dus de taak van het be-
drijfsleven zonder ophouden
bij
de overheid de noodzaak
hiervan duidelijk te maken, opdat de individuele bedrijven
het klimaat verschaft wordt, waarin zij een investerings-
activiteit kunnen ontplooien. Deze activiteit is niet steeds
geïnspireerd, zoals de theorie zo graag wil, op winstver-
wachting in engere zin, maar ook vaak gebaseerd op
defensieve overwegingen, dus winstbehoud, waarbij het
des te pijnlijker is wanneer buitenlandse concurrenten het
gemakkelijk wordt gemaakt de grote risico’s te dekken.
Moraal.
De belangrijkste gevolgtrekking, buiten het concrete
geval hierboven geschetst, is dat de landböuw in dit onder-
ontwikkelde gebied, althans de eerste jaren, met een
wellicht niet onaanzienlijke prijsverhoging voor de kunst-
mest rekening zal moeten houden. – Er wordt dan ook
reeds gestudeerd op exporttoeslagen op tropische land-
bouwprodukten. De regering van dit Westafrikaanse land
is echter van mening dat het invoerprijspeil van kunstmest
door de sterke internationale concurrentie zo laag lag dat
redelijkerwijs van de lokale industrie niet
–
gevergd kan
worden dat
zij
tegen deze prijzen zou kunnen concurreren.
Deze opvatting is juist. Bij de overproduktie in de che-
mische industrie worden veel afzetgebieden bediend tegen
prijzen die onder de integrale kostprijs liggen. Het is nog
te vroeg om de verwachting uit te spreken dat door E.E.G.-
of andere maatregelen een naar elkaar toegroeien van
binnenlands- en exportprijspeil zal te constateren zijn.
De betrokken regering meent verder dat de ontwikke-
ling van de landbouw op den duur een belangrijke natio-
nale kunstmestindustrie zal rechtvaardigen, een industrie,
die, naar zij hoopt, in de toekomst het uitgangspunt zal
kunnen vormen voor een verdere industrialisatie, met
name in de chemische sector. Zij is bovendien voornemens
het gebruik van kunstmest te subsidiëren, maar politiek
gezien is het eenvoudiger om subsidies voor een nationaal
produkt toe te kennen.
Met vooruitziende llik onderkent deze regering voorts
het ontstaan van een systeem van landbouwsteun en
ordeningsmaatregelen. Zij besluit daartoe, reeds tijdig
enige veelbelovende jonge ambtenaren voor een theoretisch-
economische scholing naar Europa te zenden, teneinde
zich volledig vertrouwd te maken met het reglementeren
van het bedrijfsleven. Gelukkig is aan de zijde van de
industrielanden de noodzaak tot hulpverlening bij de
opbouw van een behoorlijk en deskundig bestuursapparaat
tijdig onderkend, zodat aan de trainees van overzee een
gedegen opleiding kan worden verschaft door daartoe uit
liet ontwikkelingsfonds gefinancierde instituten. Dank zij
de inmiddels gegroeide samenwerking tussen overheid,
bedrijfsleven en onderwijs., kan de jonge ambtenaren
worden duidelijk gemaakt dat voor praktische overwegingen
een belangrijke plaats moet worden ingeruimd bij het
behandelen van deze vraagstukken. Desalniettemin dreigt
al spoedig een overgang naar een systeem van bilaterale
handelsakkoorden, waarbij de invoer van halifabrikaten
maar ternauwernood uit Nederland kan worden gewaar-
borgd. Gelukkig doemen, in de verdeje toekomst, associatie-
perspectieven met de E.E.G. op, waardoor de kansen op
vrijere import weer toenemen.
Utrecht.
E. BLOEMBERGEN.
P.S. Met erkentelijkheid gewaag ik van de steun van de
heren Damme, Dijkhuis, Klant en Noordwal.
N V Internationale Beleggings Unie Interunte Postbus 617 Den Haag
E.-S.B. 2 1-11-1962
–
1131
Premiespaarregelingen voor werknemers
Na in een tweetal artikelen
1)
de fiscale faciliteiten
krachtens de ,,Wet houdende voorzieningen met betrek-
king – tot premiespaarregelingen en winstdelingsspaar-
regelingen voor werknemers” in het algemeen en daarna
voor de winstdelingsspaarregelingen in het
bijzonder
be-
keken te hebben, zullen wij nu enige aandacht besteden
aan de premiespaarregelingen. Zoals reeds betoogd
bij
de
winstdelingsspaarregelingen ontvangen de werknemers,
krachtens een in hetbedrijf bestaande winstdelingsregeling
jaa’rlijks, indien de winst dit tenminste toelaat, een be-
paalde uitkering uit de winst. Zij kunnen, indien deze con-
tant uitbetaald wordt, direct hierover beschikken, maar
moeten dan wel de hierover verschuldigcle belasting en
sociale lastn betalen. Willen en kunnen zij deelnemen
aan een winstdelingsspaarregeling dan is die uitkering tot
een maximaal bedrag van f. 390 per jaar vrij van genoemde
lasten.
Bij de premiespaarregelingen ligt dit anders. Hierbij
wordt
wekelijks
of maandelijks een bepaald bedrag van
het loon of salaris door de werkgever ingehouden en be
stemd voor bepaalde spaarvormen. Dit kan zijn een ge-
blokkeerde spaarrekening, de aankoop van een onroerend
göed, hypotheekaflossing, bepaalde verzekeringen, effecten
en huwelijksuitzet
2)
De regeling mag ook toestaan, dat de
werknemer rechtstreeks – dus niet via inhouding op het
loon – periodieke betalingen verricht voor de hierboven
genoemde bestedingsdoeleinden.
De werkgever verstrekt op het gespaarde bedrag een
bepaalde premie. Dit premiebedrag wordt normaliter bij
het loon of salaris, geteld en over het totale inkomen is
belasting en sociale lasten verschuldigd. Door gebruik
te maken van de fiscale faciliteiten kan dit nu tot het
reeds eerder genoemde maximum bedrag van f. 390 per
‘jaar worden voorkomen.
– ‘Duidelijkheidshalve zouden wij nog willen vermelden,
dat deze vrijstelling van fiscale en sociale lasten slechts
geldt voor de door de werkgever te betalen spaarpremie
en niet voor het spaargeld, dat de werknemer van zijn
loon of salaris laat inhouden. Bij de winstdelingsspaar-
regeling is tussentijdse beëindiging van de deelneming niet
mogelijk. Indien men aan deze regeling deelneemt, is men
verplicht dit voor vijf jaren te doen Bij de premiespaar-
regeling kent men deze bepaling niet. Beëindiging van de
deelneming is bij deze regeling te allen tijde moeilijk.
Vereisten.
Een premiespaarregeling als is bedoeld in artikel 6, vierde
en
vijfde
lid, van het ,,Besluit op de Loonbelasting 1940″;
artikel 26b, vierde en
vijfde
lid, van het ,,Besluit op de
Inkomstenbelasting 1941″ en artikel 6, vierde en vijfde
lid, van de ,,Coördinatiewet Sociale Verzekering” moet
schriftelijk zijn vastgelegd en mede voldoen aan het ge-
stelde in de arLikelen 2 tot en met 19 van het ,,Besluit
premiespaarregelingen en winstdelingsspaarregelingen”.
,,Fiscale faciliteiten voor de bezitsvorming” in ,,E.-S.B”
van
7
november 1962 en ,,Winstdelingsspaarregelingen voor
werknemers” in ,,E.-S.B.” van 14 november 1962.
Hieronder valt ook de verbetering van een in eigendom
toebehorend gebouw.
Daarnaast moet voor deze regeling de goedkeuring ver
–
kregen worden van het College van Rijksbemiddelaars,
aangezien een spaarregeling de secundaire arbeidsvoor
–
waarden van het
bedrijf
betreft waarvoor volgens het
Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 toestem-
ming nodig is. Hierbij wordt door het College de Stichting
van den Arbeid geraadpleegd., Gezien het streven van de
regering de bezitsvorming 6nder de grote massa der werk-
nemers te bevorderen, zal het College, wat dergelijke rege-
lingen met een bezitsvormend karakter betreft, een ruim
standpunt innemen.’ –
Aanwijzing als Spaarregeling.
• Mocht de premiespaarregeling voldoen aan de eisen die
gesteld worden in de wet en het besluit premiespaar-
regelingen en winstdelingsspaarregelingen, dan kan zij
zonder meer worden ingevoerd. In artikel 29 van genoemd
besluit worden als premiespaarregelingen aangewezen:
de ,,Premiespaarregeling Rijksambtenaren” (Stb. 1960,
48);
regelingen die door een provincie, gemeente, water- –
schap, veenschap of veenpolder dan wel door een inge-
volge de Wet geneenschappeljke regelingen (Stb. K. 120)
ingesteld orgaân
zijn
getroffen voor hun werknemers,
mits die regelingen niet op andere wijze afwijken van de
artikelen 2 tot en met 19 van de ,,Premiespaarregeling
Rijksambtenaren”;
regelingen die niet op andere wijze
afwijken
van de
artikelen 7, 9, 11 en 13 dan dat
zij
bepaalde door de werk-
nemer niet met ingehouden spaargelden ten lase van de
spaarrekening gedane periodieke betalingen, gelijkstellen
/ met zodanige betalingen.
–
In deze gevallen kan de door de werkgever v&strekte
spaarpremie vrij van belasting en sociale lasten aan de
werknemer worden uitgekeerd. Mocht de regeling niet aan
de gestelde normen voldoen, dan zal een âanwijzing ver-
kregen moeten worden van de Ministers van Financiën
en van Sociale Zaken en Volksgezondheid. Verzoeken om
aanwijzing moeten in drievoud vergezeld van 3 exemplaren
van de regeling gericht worden aan de Minister van
‘Financiën te ‘s-Gravenhage.
De Ministers van Financiën en van Sociale Zaken en
Volksgezondheid zijn bevoegd als premiespaarregeling of
winstdelingsspaarregeling aan te wijzen die regelingen,
welke naar hun oordeel slechts op ondergeschikte puuiten
afwijken van de gestelde wettelijke normen.
Bij de aanwijzing kunnen zij voorwaarden’ stellen:
a) ter verzekering van een juiste heffing van belastingen
en sociale verzekeringspremies;
– b) ter vergemakkeljking van de controle op de naleving
van de regeling en de daaromtrent geldende wettelijke
bepalingen.
Welke
afwijkingen
van de normen toelaatbaar worden
geacht zal de praktijk moeten
uitwijzen.
Bij de behandeling
van dit aspect is wel naar voren gekomen, dat de Ministers
• bereid zijn een spaarregeling aan te wijzen, die bepaalt,
dat onder bepaalde voorwaarden studiekosten voor premie
1132
E-S.B. 21-11-1962
in aanmerking komen. Ook ‘wel indien de regeling be-
paalt, dat spaarpremies toegekend worden over spaar-
gelden van jeugdige employés die sparen in het kader van
de Jeugdspaarwet.
Naast de spaarregelingen, die volledig aan de in de wet
en het besluit premiespaarregelingen en winstdelings-
spaarregelingen voldoen en die, waarop een definitieve
aanwijzing van de Ministers van Financiën en Sociale
Zaken en Volksgezondheid verkregen wordt, zijn er nog
spaarregelingen waarop een
tijdelijke aanwijzing
wordt ver-
strekt. Genoemde Ministers zijn bevoegd voor een reeds
bestaande spaarregeling, die
aanzienlijke
afwijkingen ver-
toont met de wedelijke normen, bij wijze van overgang
tijdelijk toestemming tot toepassing van de vrijstelling te
verlenen. Aan deze aanwijzing verbinden de Ministers dan
echter wel de voorwaarde, dat de aanvrager de regeling
binnen maximaal vijf jaren aan de wettelijke voorwaarden
aanpast.
Uitsluiting van spaarregelingen.
• Naast de hierboven aangegeven mogelijkheden een
ministeriële aanwijzing te verkrijgen voor, regelingen die
van de wettelijke normen afwijken, bestaan er ook gevallen,
die wel aan de voorwaarden voldoen, doch niet in aan-
merking komen voor vrijstelling van fiscale en sociale’
lasten. In de eerste plaats is dit het geval, indien de werk-
gever in zijn bedrijf twee of meer spaarregelingen in de
zin van artikel 6, vierde lid, van het ,,Besluit op de Loon-
belasting .1940″; artikel 26b, vierde lid, van het ,,Besluit
op de,Inkomstenbelasting 1941″ en van artikel 6, vierde
lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering heeft inge-
voerd. De niet door de Ministers van Financiën en van
Sociale Zaken en Volksgezondheid aangewezen regelingen
komen dus niet voor deze fiscale faciliteiten in aanmerking.
In de tweede plaats zijn als spaarregeling uitgesloten die
regelingen, waaraan de deelneming uitsluitend of nagenoeg
uitsluitend is opengesteld voor of waarvan op grond van
hun inhoud moet worden verwacht, dat daarvan uitsluitend
of nagenoeg uitsluitend zal worden gebruik gemaakt door
werknemers, wier jaarloon meer bedraagt dan het bedrag
vtn de loongrens ingevolge artikel 1, letter c, jo, artikel la
van de Ziektewet (Stb. 1913, 204), laatsteljk gewijzigd bij
de wet van 31 juli 1961, Stb. 262), tenzij de werkgever
uitsluitend of nagenoeg uitsluitend zodanige werknemers
in dienst heeft en de deelneming voor al zijn werknemers is
opengesteld.
In de derde plaats zijn de reeds eerder genoemde Ministers
bevoegd een regeling als premiespaarregeling of winst-
delingsspaarregeling uit te sluiten indien de regeling bij
herhaling niet is nageleefd of indien de met de uitvoering
van de regeling verband houdende administratie van de
werkgever .of de spaar,bank onvoldoerde mogelijkheid
biedt tot controle op de naleving van de regeling en van de
daaromtrent geldende wettelijke bepalingen.
Premie.
De premie mag al naar gelang de spaartermijn maximaal
50, 100 of 200 pCt. bedragen. Als hiervoor vereiste ter-
mijnen gelden resp. ten minste 4,7 en 10 volle kalenderjaren.
Het is niet nodig voor alle werknemers dezelfde premie
vast te stellen. De premie voor de werknemers in de lagere
irikomensklassen mag bijv. hoger zijn dan die voor personen
in de hogere inkomensklassen. Als voorbeeld zouden wij
hier de Premiespaarregeling Rijksambtenaren willen ver-
melden, waarbij
zij,
die een pensioengrondsiag hebben van
f. 7.200 of minder een spaarpremie op het door hen ge-
spaarde bedrag ontvangen van 25 pCt. Voor degenen wier
pensioengrondsiag meer dan f. 7.200 is, bedraagt de
premie 15 pCt. De hoogte van de premie kan de werkgever
zelf vastellen. De premie mag, al naar gelang de spaar-
termijn, nooit meer dan resp. 50, 100 of 200 pCt. be-
dragen Naarmate de spaarpremie hoger wordt, worden
de eisen ten aanzien van de blokkeringstermijn zwaarder.
De spaarpremie mag eventueel op de spaarrekening
worden bijgeschreven. De werknemer mag hierover slechts
de beschikking krijgen na het verstrijken van de vereiste
blokkeringstermijn.
Toekenning van de premie.
De premie, zoals boven reeds ‘werd vermeld, zal worden
toegekend na 4, 7 of 10 volle kalenderjaren. Tussentijdse
toekenning der volle premie is mogelijk bij:
overlijden van de werknemer;
emigratie van de werknemer;
aanwending voor een der bezitsvormen, die in het
Besluit vermeld staan. Deze hebben wij uitvoerig in ons
artikel ,,Fiscale faciliteiten voor de bezitsvorming”
1)
behandeld. In onderstaande tabel zijn zij in het kort
weergegeven.
Overzicht premiespaarregelingen
Spaarvormen
max. pr
.
max. pr
.
max. pr
.
50 pCI.
100 pCt.
200 pCt.
Spaarrekening
na tenminste na tenminste na tenminste
4 jaar
7 jaar
10 jaar
Onroerende goederen terstond
terstond
terstond
–
verwerving
–
betalingen ter verwerving van
lidmaatschappen van aan co-
de spaarpremie moet ge-
operatieve verenigingen toebe-
heel
met het spaargeld
horende gebouwen
worden medebesteed
–
hypotheekaflossing
–
verbetering van een gebouw
Verzekering:
–
als object
terstond
geen
geen
premie
premie
na tenminste na tenminste na tenminste
0 jaar
Eifecten
na tenminste na tenminste na tenminste
4 jaar
7 jaar
10 jaar
Huwelijksuitgaven
terstond
geen
geen
premie
premie
nepaalde studiekosten
dit kan.alleen na aanwijzing door de
Ministers
van
Financiën
en
van
,
•
Sociale Zaken en
Volksgezondheid
Onder ,,jaren’ te verstaan volle kalenderjaren.
(1. M.)
0
N-V SLAVENBURGS ‘BANK 0
E.S.B. 21-11-1962
•
1133
Ook gedeeltelijke toekenning der premie is mogelijk.
Artikel 6 van hét Besluit bepaalt
namelijk,
dat bij be-
eindiging van de dienstbetrekking voordat het in de spaar-
regeling voor toekenning van een spaarpremie bepaalde
aantal kalenderjaren is vervuld, voor elk kalenderjaar
gedurende hetwelk de ingehouden spaargelden op de
spaarrekening hebben gestaan, een evenredig deel van die
spaarpremie mag worden toegekend. Hiervoor gelden
alleen de volle kalenderjaren. Het jaar waarin het spaar-
bedrag is gevormd, evenals het laatst gevormde tegoed
dat geen geheel kalenderjaar heeft uitgestaan, telt voor de
toekenning van de premie niet mee.
De werkgever is vrij bovenstaand artikel in
zijn
reglement
,op te nemen.
Hij
mag ook wel minder doch niet meer
opnemen dan hier is gesteld. In het laatste geval, waarbij
dus meer opgenomen wordt, zal de werkgever de Minister
van Financiën om aanwijzing van zijn reglement moeten
verzoeken.
Opschuif- en bloksysteem.
Tot slot zouden wij nog het verschil tussen het gebruikte
opschuif- en bloksysteem willen behandelen. Een spaar-
regeling kan volgens een van deze twee systemen worden
opgezét. Het betreft hier alleen de bedragen die op een
spaarrekening gestort worden. Belegging in effecten wordt
volgens artikel 23 van het Besluit hiermede gelijkgesteld.
Bij het opschuifsysteem wordt elk jaar waarin een
tegoed op de spaarrekening is gevormd, voor de premie-
toekenning op zichzelf beschouwd. De premie over dit
tegoed wordt toegekend na verloop van de voorgeschreven
blokkeringstermijn. De blokkeringstermijn betreft, zoals
reeds eerder gezegd, volle kalenderjaren, d.w.z. het jaar-
bedrag wordt bepaald naar de stand van zaken op 31
december van een jaar en de blokkeringstermijn gaat pas
op -1januari daaraanvolgend in. Indien de werknemer aan
een spaarregeling met een spaartermijn van bijv. 4 jaar
deelneemt, waarbij hij dus recht heeft op een premie van
50 pCt., dan ontvangt hij eerst in januari 1967 premie
over zijn in 1962 gevormd spaarbedrag, in januari 1968
over zijn in 1963 gevormd spaarbedrag enz. Dit systeem
is buy, gevolgd bij de Premiespaarregeling Rijks-
ambtenaren. Een spaarregeling, die aan de gestelde nor-
men voldoet, kan volgens dit systeem zonder meer worden
ingevoerd.
Het bloksysteem, ook wel periode-sparen genoemd, komt
op het volgende neer. De werknemer spaart een vast aan-
tal jaren een bepaald bedrag per jaar. Stel dat deze termijn
10 jaren bedraagt. In het elfde jaar ontvangt hij dan een
premie over het totaal in deze periode gespaarde bedrag.
Dit bedrag heeft dus gemiddeld
vijf
jaren uitgestaan. Dit
systeem is gevolgd
bij
de Jeugdspaarwet.
Voor een spaarregeling volgens het
bloksysteem
zal een
aanwijzing moeten worden aangevraagd. Een punt van
belang hierbij is, dat de gemiddelde spaartermijn ongeveer
gelijk is aan de termijnen die
bij
een spaarregeling volgens
het opschuifsysteem vereist worden. Volgens het opschuif-
systeem wordt een spaartermijn gesteld van 4 volle kalende-
jaren
bij
een max. premie van 50 pCt. In het bloksysteem
moet
bij
deze premie ook een gemiddelde spaartermijn
van 4 jaar gelden, d.w.z. in dit geval heeft men na ongeveer
8 jaar pas recht op de premie, die dan ineens uitgekeerd
wordt.
In een volgend artikel zullen wij de premiespaarregeling
met een reglèment uit de praktijk illustreren.
‘s-Gravenhage.
Drs. C. P. d’HAANS. –
1134
Jhr. Drs. G. van Benthem van den Bergh: De associatie van
Afrikaanse Staten met de Europese Economische Ge-
meenschap,
A. W. Sijthoff, Leiden 1962, 141 blz., f9,75.
Dit boek, het derde in een reeks publikaties van het
Europa-Instituut van de Rijksuniversiteit te Leiden over
,,Europese Integratie”, geeft een alleszins leesbaar en
ongetwijfeld voor velen interessant overzicht van de pro-
blemen rond de associatie van de Afrikaanse staten met
de E.E.G. Ik zou dan ook bepaald de in de Europese
integratieproblematiek geïnteresseerde , ,E.-S.B.”-lezers (dat
zullen dan wel zo ongeveer alle lezers zijn) willen aanraden:
,,Lees dit boek nu eerst even”.
In
redelijk
kort bestek (134 blz._plus wat bijlagen en
een los ingevoegd overzichtje van de laatste ontwikkelingen
– mei/juli 1962) wordt uiteengezet wat de verhouding
tussen Frankrijk en zijn overzeese gebiedsdelen van 1945
tot de afsluiting van het E.E.G.-verdrag was, hoe deze
speciale verhouding Frankrijk noopte de associatie van-de
betrokken gebiedsdelen een voorwaarde tot Frankrijks
toetreding te maken en hoe in het Verdrag en in de afzon-
derlijke toepassingsovereenkomst de associatie (van alle
overzeese gebiedsdelen van de E.E.G.-landen) voor de
eerste
vijf
jaar werd geregeld, hoe de verhouding tussen
Frankrijk en Franstalig Afrika zich nadien ontwikkelde
en wat thans de problemen
zijn
die worden gesteld enerzijds
door de noodzaak met de gassocieerde staten vôér 31 de-
cember van dit jaar een nieuwe overeenkomst af te slüiten
en anderzijds door de verwachte toetreding van het Ver
–
enigd Koninkrijk tot de E.E.G.
Voor een goed begrip van deze problemen wordt een
wat bredere achtergrond van de huidige ontwikkeling in
Afrika geschetst, waarbij o.a. het panafricanisme en de
huidige groeperingen van Afrikaanse staten (m.n. Casa-
blanca-, Brazzaville- en Monrovia-groep) aan de orde
komen en zowel op de gevolgen van het onafhankelijk
worden van de voormalige overzeese gebiedsdelen als op
hun economische problemen wordt ingegaan. Tot slot
worden dan de, bij eerste afsluiting van het boek, jongste
ontwikkelingen geschetst.
Het geheel is een mengeling van iolitieke en economische
vraagstukken van historische zowel als actuele beschrijving,
dat, zonder op de vele aspecten nu zo bijzonder diep in te
gaan, uitstekend duidelijk maakt waar het thans om gaat
en hoe de huidige problematiek is ontstaan. De suggesties
van de schrijver omtrent de meest wenselijke koers zijn goed
Nederlands: op den duur wereldwijde oplossingen voor de
problemen van de producenten van tropische produkten,
tariefpreferenties voor deze produkten op zijn hoogst
tijdelijk en de nadruk bij de associatie op economische
hulp die tot diversificatie van de produktie en daardoor
zowel tot groter economische zelfstandigheid als tot groter
welvaart in Afrika (en dus tot betere markten voor ons)
moet leiden. Suggesties die overigens op het belang van de
geassocieerde staten zelf zijn gebaseerd. Hoewel de schrijver
het niet met zoveel woorden zegt, volgt uit zijn betoog mi.
dat de voornaamste obstakels voor een gezonde ontwik-
keling de Franse houding, in concreto, de door Frankrijk
bilateraal afgesloten ,,accords de coöperation” zowel als
het wantrouwen van de Engelstalige Afrikaanse staten
tegen de Europese bedoelingen zijn, waarbij dat wantrou-
wen voor een groot deel juist gevoed wordt door de nauwe
binding van vele staten aan Frankrijk.
E.-S.B. 21-11-1262
Als Jhr. Van Benthem van den Bergh met nadruk op
sommige ongunstige gevolgen voor de Franstalige staten
van hun ,,bevoordeling” door Frankrijk wijst, en afbraak
van de tariefpreferenties plus opbouw van een veelzijdiger
economie aanprjst als de beste weg naar werkelijke zelf-
standigheid, dan volgt daaruit min of meer vanzelf, dat,
naast steun van een vergrote E.E.G. voor een zo groot
mogelijk deèl van Afrika, een losser maken van de speciale
banden tussen Frankrijk en bepaalde staten de juiste weg
naar een acceptabeler situatie is. Het is echter zeer de vraag
of men dat in Frankrijk voorlopig zal kunnen en willen
inzien.
Enkele losse opmerkingen nog. De haast waarmee het
boek is samengesteld blijkt zowel uit nogal wat drukfoutjes
als uit een enkele vergissing, zoals op blz. 16 waar, sprekend
over 1946, de ,,voormalige” protectoraten ten tonele worden
gevoerd, waarna op blz. 20 blijkt dat de schrijver best weet
dat de protectoraatsverhoudingen pas veel later dan 1946
werden beëindigd. Op blz. 82 wordt, ter staving van het
feit dat de Afrikaanse naties als zodanig eigenlijk nog pas
gevormd moeten worden, Renans bekende definitie van
een natie geciteerd. Hier zou Mamadou Dia’s elegante
oplossing, juist op basis van Renans formulering, aardig
van pas gekomen zijn. Dia verlegt het criterium voor het
bewustzijn van nationale eenheid namelijk heel handig van
(voornamelijk) het besef van een gezamenlijk verleden
(Renan) naar – uitsluitend – het besef van eën gezamen-
lijke toekomst en komt, op het voetspoor van Perroux,
tot de definitie: ,,La nation est une vocation”
1)
.
–
Cambridge, Mass.
A. Th. A.LKEMA.
1)
Mamadou Dia: ,,Nations Africaines et solidarité Mon-
diale”, Presses Universitaires de France, 1960.
Geldmarkt.
Bij het begin van de oktober/novemberkasreserveperiode
lag het saldo der banken
bij
De Nederlandsche Bank nog
onder het verplichte niveau, terwijl de Centrale Bank f. 68
mln, aan rekening-courantvoorschotten had uitstaan. Ook
al zouden deze laatste niet aan de handelsbanken zijn ver-
strekt, doch aan de Bank voor Nederlandsche Gemeenten,
dan nog zou het saldo der banken op een krappe geld-
markt wijzen. De kwartaaluitkering aan de gemeenten
heeft dit beeld veranderd. Niet alleen vloeide de markt de
middelen toe, nodig om de ultimo-uitzetting van de bank-
papiercirculatie te financieren, tevens kon de reserve der
banken boven het verplichte tegoed klimmen. In de week
waarin zich de maandwisseling voltrok, bewoog de bank-
biljettenstroom zich weldra in de richting der banken,
doch de Staat eiste wederom zijn tol, waardoor de te-
goeden der banken tot ongeveer de omvang van het ver-
plichte saldo, te ramen op f. 400 mln. â f. 450 mln., daalden.
In de 12 november eindigende periode zette de daling der
bankbiljettencirculatie zich voort, waarvan de banken pro-
fiteerden ofschoon een deel der haar toestromende mid-
delen naar de rijksoverheid moest worden doorgegeven.
De huidige situatie op de geidmarkt wordt derhalve ge-
kenmerkt door het heen en weer bewegen van omvangrijke
geidbedragen zonder dat er een fundamentele wijziging in
de situatie optreedt. De invloed van de betalingsbalans op
de markt is de laatste weken uitermate beperkt.
Het aantal en het bedrag der door handelsbanken en
financieringsmaatschappijen verstrekte persoonlijke lenin-
gen breidt zich gestadig uit. Eind 1959 stonden bijna
17,000 leningen met een totaal bedrag van f. 12 mln, uit.
Ultimo 1960 was het aantal tot 30.000 en het bedrag tot
f. 23 mln, gegroeid, eind 1961 telde het C.B.S. 38.000
leningen, waarop bijna f. 30 mln. uitstond. De stijging is
opmerkelijk, het uitstaande bedrag is vergeleken met andere
leningsvormen, ook die in de consumptieve sfeer, nog be-
perkt.
Kapitaalmarkt.
De nieuwe regeling van de verhouding van de Staat tot
de Nationale Investeringsbank, die thans
bij
de Tweede
Kamer is ingediend, bevat na de mededelingen die hier-
omtrent reeds zijn gedaan nauwelijks nog nieuws. Wel is
het de moeite waard hier te vermelden, dat in de Memorie
van Toelichting wordt verteld, dat
bij
de kredietverlening
ten behoeve van uitbreiding en vestiging van ondernemin-
gen,, de huidige hoofdtaak van de Herstelbank, het middel-
lange krediet een grote rol speelt, De Herstelbank, thans
de Nationale Investeringsbank, heeft dus een bijdrage ge-
leverd tot de aanpassing van het aanbod aan de gewijzigde
behoeften op de kapitaalmarkt en heeft daarmede pioniers-
werkzaamheden verricht.
De vermindering van de winstmarge in het bedrijfsleven
blijft een onderwerp van gedachtenwisseling, al komen
daarbij nauwelijks meer nieuwe facetten naar voren. Uit
de Memorie van Antwoord betreffende de algemene finan-
ciële beschouwingen is af te leiden,, dat vergeleken bij
schattingen in het vorige jaar op grond van de nieuwste
gegevens het niet-looninkomen, waaronder de winsten in
het bedrijfsleven het hoofdbestanddeel vormen, lager wor-
den geraamd. Die lagere raming is zelfs cumulatief, nl,
voor 1960 f. 60 mln., voor 1961 f. 950 mln, en voor 1962
f. 1.060 mln, minder dan oorspronkelijk was berekend.
Nochtans stellen de statistici het absolute cijfèr voor 1962
nog boven dat van 1961. De verlaging, die voor 1961 ten
opzichte van 1960 gold, zou dus weer in haar tegendeel
zijn verkeerd.
Indexcijfers aandelen
27 dec.
H. & L.
9 nov.
16 nov,
(1953 = 100)
1961
1962
1962
1962
Algemeen
……………….
410
431 —295
320
331
Intern, concerns
566
594— 384
423
443
Industrie
……………….
366
396-292
306
313
Scheepvaart
…………….
184
186— 126
136
136
Banken
…………………
253
270 – 221
233
238
Handel enz . ………….. . .
160
171 – 129
137
140
Bron:
A.N.P.-C.B.S., Prijscourant.
–
Aandelenkoersn.
Kon. Petroleum
………….
f. 126,70
f. 143,60 f. 145,80
Philips G.B
………………
f. 246,10
f. 132,90 f. 140,50
Unilever
……………….
f. 189,70
f. 127,40 f. 134,20
Robeco
…………………
f. 252,50
f. 194
f. 200
Hoogovens, n.r.c . …………
776
495
535
A.K.0
………………….
404’/
343
352
Kon. Zout-Ketjen, n.r.c
…….
1.070
699
720
Zwanenberg-Organon
……..
1.024
7721
825
Interunie
……………….
f.228
1′. 174
1′. 179
Amsterd. Bank
……………
396
3641
4
375
New York.
Dow Jones Indûstrials
……..
731
616
631
Rentestand.
Langl. staatsobl. a)
………,
4,12
4,33
4,32
Aand.: internationalen a)
2,83 b)
.
3.39
lokalen a)
3,55
.
4,06
Disconto driemaands schatkist-
papier
……………….
1’/
1314
111
‘
a)
Bron:
Veertiendaags beursoverzicht Amsterdamsche
Bank.
b) 19 december.
C. D. JONGMAN.
E.-S.B. 21-11-1962
1135
RECENTE PUBLIKATIES
Wallace C. Peterson: Income, Employment and Économic
Growth. An inlermediate text in aggregate analysis.
W.W. Norton & Comp. Inc., New York 1962, 550
blz., $
6,95.
De auteur, hoogleraar aan de Universiteit van Nebraska,
beoogt met dit handboek een uiteenzetting te geven van de
fundamentele begrippen en theorieën van de moderne in-
komens- en werkgelegènheidsanalyse. De drie delen van
dit werk zijn getiteld: ,,The National Income”, ,,The
Theory of Income and Employment” en ,,TheTheory of
Economic Growth”.
Het laatstgenoemde deel, waarin een aantal recente ont-
wikkelingen op het terrein van de economische groei wor-
den behandeld, doet dit werk mede van relatief ,,oudere”
handboeken onderscheiden. O.m. worden zowel de ,,Har-
rod-analyse” als de ,,Domar-analyse” van de economische
groei uiteengezet.
Andere ,,nieuwe” elementen zijn recente macro-econo-
mische theorieën over de inkodiensverdeling (eei’i Keyne-
siaans model, Kaldor, Weintraub) •en de relatief omvang-
rijke behandeling van de overheidssector.
John Michael Montias: Central planning in Poland.
New
Haven and London, Yale University Press 1962, 410
blz., $
7,50.
Voor een meer exacte, doch daarmede zeer uitgebreide,
titel van zijn werk ermeldt de auteur in zijn voorwoord
de volgende formulering: ,,Theoretical and Practical
Problems in the Application of Central Economic Planning
to Peoples’ Poland with Special Reference tb Industry,
1945-1961″. Belangwekkend is dat Montias in de jaren
1956-1961
veelvuldig Polen bezocht en daarbij direct con-
tact had met Poolse economisten en andere Poolse autori-
teiten. Voor zijn boek verkreeg hij vooral medewerking van
de Poolse plancommissie.
Na een uitvoerige inleiding tot theorie en praktijk van
een centrale planning, volgt een overzicht van de feitelijke
na-oorlogse ontwikkeling van de Poolse volkshuishouding,
waarbij het zesjarenplan uitgebreid. aan de orde komt.
Hierna volgen zes hoofdstukken over organen en methoden
van planning, het financiële systeem en over prijsvraag-
stukken. Voorts worden afzonderlijke hoofdstukken gewijd
aan resp. de hervormingen tijdens het Gomulkaregime
(sinds 1956) en de theoretische disçussies van de Poolse
economisten, die de achtergrond vormen van deze her-
vormingen.
De tien hoofdstukken zijn als volgt getiteld: Planning
in Theory and Practice – The Political Background, Eco-
nomie Growth, and Infiation – Current Planning
1:
The
Distribution of Producer Goods Current Planning II:
Employment, Wages and Synthetic Balances – Long-
Term Planning and Investment Calculations – The Social-
ized Enterprisc in the Centrally Planned Economy – The
Origins and Development of the Price System -The Pricing
of Producer Goods – The Polish Model: 1956-60 – Coun-
terreforms.
Werner von Knorre: Zehn Jahre Rat für gegenseitige Wirt
–
schaftshilfe (COMECON) des Sowjetblocks. Entwick- ‘
lung und Ergebnisse der Tâtigkeit 1949-1959.
Holzner
1
Verlag, Würzburg 1961, 86blz., DM 10,80.
In de Westerse publiciteit wordt slechts weinig aandacht
besteed aan de COMECON. Vermoedelijk weten dan ook
slechts enkele personen dat met deze naam de communis-
tische Organisatie van internationale economische samen-
werking wordt aangeduid. Het
lijkt
overigens dat door
deze Organisatie in het mondiale krachtenveld een rol van
enige importantie wordt vervuld.
De auteur komt met zijn beknope uiteenzetting tege-
moet aan hen, die belangstelling hebben voor een zakelijke
behandeling van dit communistische verschijnsel. Aan de
orde komen o.a. de politieke achtergronden, de juridische
grondslagen, de organen, de coördinatie van de econo-
mische plannen, het krediet- en betalingsverkeer, de indus-
triële en agrarische integratie en de samenwerking op de
gebieden van buitenlandse handel, verkeer, elektriciteits-
verzorging en technische vooruitgang.
UITG.-MIJ. C.
MISSET
N.V.
te DOETINCHEM
zoekt voor de advertentie-exploitatie van haar
32 vakbladen een
kracht met commerciële/organisatorische
belangstelling en ervaring
om ria een ruime inwerkperiode de functie van chef
advertentie-exploitatie te vervullen.
Maximum-leeftijd 40 jaar.
ITIS
E
lent Glow
d estroyer
een papier
verbrandingsoven
voor het volledig
vernietigen van:
* vertr. en geheime papieren
*
acten
*
documenten
–
*
tekeningen
*
systeemkaarten
*
boeken
*
polissen
*
foto’s enz. enz.
iJ
VRAAGT UITGEBREIDE FOLDER
importeur
voor
de
Benelux
1136
E.-S.B. 21-11-1962
–
S
/
S
Abonneert U op
DE ECONONIST
Maandblad onder redactie
van
Prof. P. Hennipman,
Prof. A. M. de Jong,
Prof. F. J. de Jong,
Prof.
P. B.
Kreukniet,
Prof. Ii. W. Lambers,
Prof. J. Tinbergen,
Prof. G. M. Verrijn Stuart
Prof. J. Zijlstra.
Voor ons hoofdkantoor zoeken wij een functionaris,
die wij met een heel eigen taak willen belasten.
Wij hebben nI. beh6efte aan een 30-40 jarige
E’CONOOM
(econ. drS.)
die in Staat is om voorlichting te geven over actuele
economische vraagstukken, zowel aan bedrijfsleiding
als aan onze clientèle. Voorlichting over de stormachtige
ontwikkeling bij het midden- en kleinbedrijf, waarbij hij
zal moeten steunen op documentatiemateriaal en
research-werk. In deze research ten slotte, zal hij mede-
werking von anderen ondervinden.
*
Abonnementsprijs
f
22,50;
fr. p. post
f
23,60; voor stu-
denten
f
19,—; fr. per post
1 20,10.
*
Abonnementen worden aan-
genomen door de boekhandel
en door uitgevers
DE ERVEN F. BOHN
TE HAARLEM
Om elk misverstand te voorkomen: wij gaan scherp selectief te werk. De mede-
weiker die wij zoeken, moet zich op papier vlot in ‘t Nederlands kunnen uitdrukken
en derhalve beschikken over een uitstekende taalbeheersing. Hij moet een goed
rapport kunnen samenstellen en een makkelijk leesbaar artikel kuhnen schrijven.
Wanneer hij van dit werk een succes weet te maken,
kunnen we hem binnen een paar jaar de ook financieel
attractieve positie aanbieden van
CHEF
van de afdeling
voorlichting en documentatie
-‘
Wanneer u geïnteresseerd bent en wanneer u in de praktijk reeds hebt bewezen dat
u over kwaliteiten in deze richting beschikt, willen wij graag met u praten. Schrijft
ons dan vertrouwelijk en richt uw brief aan de afdeling Personeelszaken van de
NEDERLANDSCHE MIDDENSTANDSBANK N.V.
Herengracht 580 te Amsterdan
JONG ECONOOM
leest U dikwijls in E.-S;B., wat bewijst dat dit blad er steeds voor
zorgt dat de juiste mensen worden aangetrokken. Schakel bij vacatures
in leidende functies dus steeds E.-S.B. in: in praktisch elk groot bedrijf
wordt het veelvuldig gelezen.
Advertentie-opdrachten te richten aan
ADVERTENTIE-AFDELING E.-S.B.,-POSTBUS 42, SCHIEDAM, TELEFOON (010) 69300
E.-S.B. 21-11-1962
1137
–
–
–
1
-Voor het hechten van blocs, brochures en tijdschriften
• voor keine of voor grote oplagen
h
geschiktelechtmachine
BOSTITCH ½CRL is een
hand-hechtapparaat met
een groot doordringings-
vermogen voor bloc-
hechting tot 12 mm.
–
.
BOSTITCH Bostomatic, het electrische
.
hechtapparaatmetmiCrO-SWitCh.SPeciaal
.
‘ .
1
geschikt voor kantoren, waar grote hoe-
.
veélheden circulaires, folders enz. voor
‘
:
l
b.v.
direct mail campagnês gehecht moe-
–
ten worden.
.
19
w – ,
•
..
:
BOSTITCH No. 7 de bedrijfszekere elec-
BOSTITCH
B-8
Zadelhechtmachine voor
BOSTITCH EHFS is een uitermate prac.
trische draadhechtmachifle voor grote
kantoorgebruik,. waarmede met gemak
tische machine voor vlak- en zadel-
hoeveelheden. hechtwerk tot 22 mm
brochures van ruim .100 pagina’s nauw-
hechting. Ideale machine voor b.v.
dikte. In een oogwenk om te zetten van
keurig in de rug gehecht kunnen worden.
huisdrukkeriien. Werkt met voorge-
vlak- tot zadelhechting.
.
vormde hechtnieten, maximale hecht-
dikte ca. 10 mm.
BOSTITCH, INC.,. U.S.A
Geautoriseerd Vertegenwoordiger
DEKKER-VERPAKKING N.V.
W. Fenengastraat 21, Amsterdam
Tel. 59765 (4 lijnen)
hechten beter—hech$en sneller
–
•
wettig gedeponeerd
1138
–
• • –
E.-S.B. 21-11-1962
EERSTE NEDERLANDSCHE
drukwerk binnen
‘t uur gereed
Formulieren, prijslijsten, briefpapier,
folders enz. drukt u in eigen bedrijf
in iedere gewenste kleur en hoeveelheid.
Geen opslagruimte en geen verspilling bij
wijzigingen. Voor snel drukwerk
een
A –
B -DICK kantoordrukniachine.
Zeer eenvoudige bediening. Volledige instructie.
Vrijblijvend
Vrijblijveïd informatie.
demonstratie
A.’B•DICK.HOLLAND N.V,
OUDENOÖRD
1111117.
UTRECHT TEL. 030.22441. POSTBUS 184
BUREAU VOOR COLLECTIEVE CONTRACTEN
JOHAN ‘DEWITTLAAN 50 S.GRAVENHAGE
POSTADRES: POSTBUS 5 TEL. (070) 514351
GEMEENTE BREDA
Bij de sociografische dienst van de gemeente Breda kan ge-
plaatst worden
een medewerker
van academisch of daarmee gelijk te stellen niveau. Ruime
ervaring in het stedebouwkundig onderzoek is vereist. Hij
dient de dagelijkse leiding van het onderzoek op zich te
kunnen nemen en moet de sociograaf bij ontstentenis kunnen
vervangen.
Salaris afhankelijk van bekwaamheid; maximum salaris
f. 1.070,— per maand, exclusief a.o.w.- en huurcompensatie.
Sollicitaties binnen 14 dagen na het verschijnen, van .dit
blad te zenden aan de directeur van openbare werken,
Wilhelminapark 27, Breda.
NAAMLOZE VENNOOTSCHAP
KOUDIjS’ VOEDERFABRIEKEN B.K. (BARNEVELDSE KIP)
•
gevestigd te ‘s-l1ertogenbosch
UITGI.FÏE’ van
nominaal. f 3.000.000
9
–
pct. in aandelen enfof
niet-royeerbare certificaten van aandelen converteerbare obligaties,
in stukken groot nominaal f 500,, aan’ toonder.’
Ondergetekende bericht, dat zij de inschrijving op. bovengenoemde obligaties, uitsluitend
voor houders van claimbewijzen, openstelt op.
DONDERDAG 29 NOVEMBER 1962,
vandes voormiddags.9 uurtot des namiddags 4 uur,
bij haar kantoren te Amsterdam, Rotterdam, -‘s-‘Gravenhage en ‘s-Hertogenbosch,
tot de koers van 100 pct.,
op de voorwaarden van het prospectus d.d. 19 november 1962.
Prospectussen’ en inschrijvingsbiljetten zijn verkrijgbaar bij de kantoren van inschrijving.
NEDERLANDSCHE HANDEL-MAATSCHAPPIJ, M.V.
Amsterdam, 19 november1962.
E.-S.B. 21-11-1962
1139
RA
CENTAL
(‘
BEHEER
Instelling
van
onderlinge
VERENIGINGEN
voor
Onderling
VERZEKERING EN DIENSTVERLENING
ten behoeve van het bedrijfsleven:
kosten
PENSIOEN-RISICO:
1
collectieve ouderdoms, wedu
wen-, wezen-
en
invaliditeits-
verzekering
ragen
BRAND-RISICO:
brand- en bedrijfsschadeverze-
betekent
•
kering van industriële en andere
objecten
MOLEST-RISICO:
‘
kosten
verzekering tegen oorlogssch
de, stormschade en andere risi-
:
besparen
VERVOER-RISICO.
transportverzekering van goe.
r
derenzendingen in. binnen- en
•
••
.
buitenland.
.
,.
.
WET-RISICO:
bedrijfs-w.a.-verzekering,môtor
–
rijtuigverzekering,
ongevallen-
verzekering voor inzittendenvan
L
automobielen
VERENIGING
.
VOOR CENTRALE
ELEKTRONISCHE
ADMINISTRATIE
loon-, voorraad-, debiteurenad-
ministratie, facturering enz. met
behulp van elektronische appa-
ratuur.
Geniet de voordelen van aansluiting bij deze
verenigingen.
33
20 2M
•
BOS EN LOMMERPLANTSOEN 1AMSTERDAM-W. TEL. 13471 -POSTBUS 8400
1140
E.-S.B. 21-11-1962