Economisch – Statist isc
‘h
Berichtën
Onevenwichtige nationale groei
•
*
–
Drs. R. Iwema
De conjunctuur in de Verenigde Staten
‘1
• C.
Vermey
De wereldscheepsbouw
*
A.J.
Bruggink
Werkclassificatie in de metaalindustrie
(II)
*•
J.
Middelburg
•
*
/
Enige aspecten van de druivencultuur
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
41e JAARGANG
No. 2046
WOENSDAG 5 SEPTEMBER 1956
/
SVERZEI(E,,
4
ÇLV(NSY RZ( KERING’,
1
8
ANK sC’
PENSIOEN-VERZEKERING
I L
11
H.BRONSJr
MAKELAAR IN ASSURANTIËN
/
TELEFOON 1119 80*
MAURITSWEG 23
ROTFERDAM
Stu4cert ôcIirL1tetk
vanuit LEIDEN!
Gebaseerd op een bijna 35-jarige onderwijservaring
vormen onze cursussen perfecte opleidingen, onder
persoonlijke supervisie van deskündige en bevoegde
docenten; hun namen en kwaliteiten vermelden de
verschillende prospectussen.
M.O. Economie
Accountant
Personeelschef
Belastingconsulent
Bedrijfsleider
Verkoopleider
Mod. Economie
M.O. Handelswetensch.
v. d. ondernemer
M.O. Staatsinrichting
Arbeidsanalist
Sociologie
Schrijft ons, welke opleiding u interesseert; wij zenden
u dan het dienovereenkomstige, uitvoerige prospectus.
SChO
QnderwiJsÎns;eIIingen
J. DE W!TTSTRAAT 396— 398, LELDEN
1
J
R.Mees& Zoon en
Assurantie-makelaars
Rotterdam
Amsterdam
.
‘s-Gravenbage
Delft
–
Schiedam. Vlaardingen
A Iblasserdam
verlenen gaarne hun
c
ede diensten, o. m.
ij
het
kiezen van beleggingen
sluiten van auto-, w.a.,
fraude-
en
berovings.
verzekeringen
ECONOMISCH-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland: Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam- W.
Telefoon redactie: K 1800-52939. Administratie: K 1800-
38040. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Banque de Corn-
merce, 6, Place Royale, Brussel, postcheque-rekening 260.34.
Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwjjnaardse Steen-
weg 357, Gent.
Abonnementen:
•Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam- W.
Abonnementsprijs:
franco per Post, voor Nederland en de
Overzeese Rijksdelen (per zeepost)
f.
29,—, overige landen
f
31,— per jaar. Abonnementen kunnen ingaan met elk
nummer en slechts worden beëindigd per ultirno van het
kalenderjaar.
Losse nummers 75 ct.
Speciale nummers f. 2.
Aangetekende stukken
in Nederland aan het Bijkantoor
Westzeedijk, Rotterdam- W.
Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerjj
H.A.M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 1
of
3).
Advertentie-tarief
f.
0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f
0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
COMMISSIE VAN REDACTIE: C. van den Berg; Ch. Glasz; L. M. Koyck:
H. W. Lambers; J. Tinbergen: F. de Vries. Redacteur-Secretaris: A. de Wit:
Adjunct Redacteur-Secretaris: J. H. Zoon.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIE: F. Collin;
J. E. Mertens de Wilmars: J. van Tichelen: R. Vandep:,ue; A. Vlerick.
5september 1956
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
783
Onevenwichtige nationale groei
De Nederlandse bevolking groeit snel en ononder-
broken: in het jaar 1800 telde ons land 2,1 mln, zielen;
honderdvijftig jaar later 10,2 mln.; in 1980 zullen er
volgens de jongste ramingen – vrijwel alle vroegere
prognoses zijn door de werkelijkheid overtroffen! –
tussen de 13 en 14,1 mln, zijn, en er is geen reden om aan
te nemen, dat na laatstgenoemd jaar de bevolkingsgroei
een einde zal nemen. Naast de meer algemene vraagstuk-
ken op economisch en planologisch terrein, die deze, sterke
bevolkingsaanwas met zich brengt, doen zich bijzondere
problemen voor, welke verband houden met de grote
concentratie onzer bevolking in het westen des lands,
met name in de Randstad Holland.
Deze problemen, alsmede de voor de oplossing daar
van vereiste maatregelen, vormen het onderwerp van
een boeiend geschrift
1),
dat is samengesteld door de
Rijksdienst voor het Nationale Plan in samenwerking
met het Centraal Planbureau. Mt behulp van enkele
fascinerende cartogrammen en een aantal cijfers wordt
duidelijk gemaakt hoe sterk de concentratie reeds is.
Om enkele der cijfers te noemen: het aandeel van het
westen – de prôvincies Noord- en Zuid-Holland en
Utrecht – dat 21 pCt. van het landoppervlak beslaat, in
de totale bevolking is van 39 pCt. in 1849 gestegen tot
48 pCt. in 1955; van de rond 5,2 mln. mensen die in het
westen wonen, bevinden er zich ca. 4 mln, in de Randstad
Holland, welke laatste een bevolkingsdichtheid heeft van
2391 per km
2
,
tegen het westen 755, Nederland als ge-
heel 329 en Nederland exclusief het westen 220.
De bevolkingsconcentratie – die haar grondoorzaak
vindt in de gunstige ierkeersligging van het westen –
heeft de tendentie zich te versterken. De grote omvang
der in het gebiëd aanwezige bevolking is er de oorzaak
van, dat, ondanks een betrekkelijk laag geboortecijfer,
de absolute groei der bevolking aanzienlijk is; bovendien
oefent een dergelijk gebied juist door de concentratie een
grote zuigkracht uit op economische, sociale en culturele
activiteiten. De samenstellers der brochure voorzien dan
ook dat, indien er geen maatregelen worden genomen, de
bevolking van het westen in 1980 – afhankelijk van de
emigratie – tot 6,7 â 7,2 mln, en die van de Randstad
Hollandtot5 â 5,5 mln. zal zijn gestegen.
Uitvoerig en overtuigend worden de problemen, die
uit de bevolkingsconcentratie voor het westen voort-
vloeien, beschreven. Het gevaar van voortijdige uit-
1)
,,Het Westen…, en overig Nederland; ontwikkeling van de gebieden buiten het Westen’. Staatsdrukkerij- en Uitgeverijbedrijf, ‘s-Gravenhage 1956, 35 blz.,
f. 1,50.
putting der specifieke kwaliteiten van het westen gebiedt,
dat de beperkte ruimte niet wordt aangewend voor activi-
teiten, die even goed elders kunnen plaatsvinden. De
agrarische belangen worden bedreigd doordat tot 1980
een oppervlakte landbouwgrond ter grootte van de
Noordoostpolder voor andere doeleinden zal moeten
worden gebruikt. Voorts maakt een samenballing der
bevolking haar kwestbaar in tijden van oorlog, terwijl
ten slotte allerlei problemen rijzen op het gebied van
recreatie, woningbouw, wegenaanleg, waterhuishouding,
bestuur enz. Ook voor de rest van ons land heeft de con-
centratie in het westen nadelen. Er wordt o.a. op gewezen
dat de zuigkracht van het wêsten haar weerslag heeft op de
bestaansmogelij kheden elders. In verschillende gebieden
bestaat een achterstand in agrarische en industriële
ontwikkeling, in volkshuisvesting en openbare voor
–
zieningen en in culttirele mogelijkheden. Deze achterstand
wordt bij voortgaande concentratie in het westen ver
–
groot.
Het is, zo wordt betoogd, zowel in het belang van het
westen als in dat van overig Nederland – alhoewel wij
ons niet aan de indruk kunnen onttrekken dat het
zwaartepunt toch eigenlijk ligt op de ontlasting van het
westen! – nodig, dat maatregelen voor het bereiken
van een evenwichtiger nationale groei worden genomen.
De samenstellers van het, rapport denken in eerste aanleg
aan het scheppen van bestaansmogelijkheid buiten het
westen voor de rond 0,5 mln, mensen,- die tot 1980 het
vestigingsoverschot in het westen zouden vormen Gelukt
dit, dan kan worden getracht een vestigingsove’rschot
in dit gebied uit het westen te bewerkstelligen. Ter be
reiking van deze doeleinden verdienen positieve maat-
regelen, i.c. stimulering der activiteiten buiten het westen,
de voorkeür boven prohibitieve maatregelen in de
Randstad Holland.
Tot zover enkele grepen uit dit belangwekkende ge-
schrift, dat zijn lezers ongetwijfeld tot de ‘overtuiging
zal brengen, dat beleidsmaatregelen ter oplossing van
het daarin behandelde speciale bevolkingsvraagstuk
nodig zullen zijn. Maatregelen ter spreiding van de be-
volking over ons land, als in de brochure bepleit, zullen
bovendien het meer algemene probleem onzer bevolkings-
aanwas wat meer naar de toekomst verschuiven. De in
de eerste alinea gegeven cijfers doen echter de vraag
rijzen of op de duur de kwestie of de bevolkingsgroei
al dan niet tot beleidsmaatregelen – anders dan emigratie
– aanleiding mag geven niet onder ogen zal moeten
worden gezien.
‘
Z.
INHOUD
Blz.
Blz.
Onevenwichtige nationale groei,
door Drs. J. H.
Zoon
……………………………….
783
De conjunctuur in de Verenigde Staten,
door Drs.
R. Iwema
……………………………
785
De wereldscheepsbouw,
door C. Vermey
…….
787
Werkclassificatie in de metaalindustrie (II),
door
A. J.
Bruggink
……………………….
790
Enige aspecten van de druivencultuur,
door’ J.
Middelburg
…………………………..
791
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
Ingezonden stuk:
Semi-lang bankkrediet,
door Drs.
J. C.
Bottema,
met een naschrift van W. N. de Blaey
…….
793
Aantekening:
Vluchtelingenbedrijven in West-Duitsland
….
794
Boekbespreking:
Vennootschappen, Verenigingen en Stichtingen,
bespr. door Mr. F. J. Brevet
………….
796
Geld- en kapitaalmarkt,
door.Drs. J. C. Brezet
…
797
Statistieken:
Emissies in juli 1956
………………….
798
784
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
5september 1956
DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK
k
Drs. R. IWEMA, De conjunctuur in de Verenigde Staten.
In zijn artikel in ,,E.-S.B.” van
5
oktober 1955 heeft
schr. voor de Verenigde Staten een conjunctuurprognose
gegeven voor het fiscale jaar 1956. Deze prognose luidde,
dat het reële bruto-nationaal produkt, na nog een geringe
stijging vertoond te hebben, zich tot medio
1956
ongeveer
op het verkregen peil zou weten te handhaven. In ver-
band met de voortdurend stijgende produktiecapaciteit
van de Amerikaanse volkshuishouing betekende dit dat
de Verenigde Staten het jaar 1956 zouden aanvargen
met een zeer lichte recessie gepaard gaande met een
geleidelijk toenemende werkloosheid. Alvorens een
prognose voor het fiscale jaar
1957
op te stellen heeft
schr. eerst deze verwachtingen aan de feitelijke ont-
wikkeling getoetst. Geconcludeerd kan worden, dat het
verloop van nationaal produkt en werkgelegenheid de
door schr. uitgesproken verwachtingen niet heeft ge-
loochenstraft en dat de gebleken conformiteit tussen.
prognose en realiteit niet van toevallige aard is geweest.
Voor het fiscale jaar
1957
als geheel komt schr. – na
een analyse der belangrijkste conjunctuurcomponenten
– tot de conclusie, dat het bruto-nationaal produkt,
gemeten in dollars van constante koopkracht, ongeveer
op hetzelfde peil zal liggen als in het afgelopen jaar,
resp. enkele miljarden dollars daarboven. Ook in het
laatste gval zal de produktiestijging echter ten achter
blijven bij de door toeneming van beroepsbevolking en
arbeidsproduktiviteit veroorzaakte groei van de produk-
tiecapaciteit der Amerikaanse
:
volkshuishouding. De
werkloosheid zal dan ook in het lopende fiscale jaar
gemiddeld een fractie hoger liggen dan in het vorige.
C. VERMEY, De wereldscheepsbouw.
Op 1juli jl. waren er in de vrije wereld 1.534 schepen,
metende 7,2 mln. b.r.t., in aanbouw. Het aandeel der
tankschepen in deze tonnage beliep slechts 39,1 pCt.
Engeland neemt onder de scheepsbouwende landen de
eerste plaats in, Nederland de vijfde. Liberia, Noorwegen
en Panama zijn de grootste büitenlandse opdrachtgevers.
Sedert het einde van de oorlog werden er 4.758 schepen
met een inhoud van 32,6 mln. b.r.t. en een draagver-
mogen van 45,7 mln, ton opgeleverd, waarvan ca. 46
pCt. bestaat uit tankschepen en resp. 44 en 10 pCt. uit
vracht- en passagiersschepen. De wereidkoopvaardij-
vloot is thans 48,6 mln, ton groter dan v66r de oorlog.
Schr. behandelt voorts enkele belangrijke tendenties in
de wereldscheepsbouw. Hij gaat o.a. in op de vraag in
hoeverre de aanzienlijke uitbreiding der wereldtankvloot
tot een teveel aan tonnage zal leiden, vooral nu er sprake
is van plannen om een pijpleiding van de Middellandse
Zee naar de industriecentra van West-Europa aan te
leggen. Ten slotte vestigt hij de aandacht op de daling
van het percentage der buitenlandse opdrachten bij
Engelse werven.
A. J. BRUGGINK, Werkclassficatie in de metaalindus-
trie (II).
Sedert het einde van de eerste wereldoorlog worden de
beroepen der werknemers in de metaalindustrie ingedeeld
in drie vakgroepen, t.w.: geschoolde, geoefende en on-
gesclolde vakken. De invoering van deze groepen heeft
gedurende een aantal jaren goed voldaan. Met het voort-
schrijden der specialisatie werd de vaklijst echter steeds
minder hanteerbaar. Schr. behandelt de procedure die
moet wQrden gevolgd indien de individuele onderneming
wil overgaan van de indeling der werknemers in vak-
groepen naar die der verrichte functies in werkklassen
volgens de functielijst. Hieruit blijkt, dat de invoering
van werkclassificatie met de nodige waarborgen is om-
kleed. Aan de hand van een voorbeeld licht schr. ver-•
volgens toe hoe jeugdige werknemers worden ingedeeld.
Tot slot wijst hij erop, dat, o.a. door gebruik te maken
van films, die bepaalde werkzaamheden laten zien, welke
door de hierbij aanwezige deskundigen per kenmerk
worden geschat en gezamenlijk besproken, wordt be-
reikt, dat verschillende deskundigen zich eenzelfde
schattingsniveau eigen maken. Aldus wordt voorkomen,
dat een functie in de ene onderneming anders wordt
gewaardeerd dan in de andere.
J. MIDDELBURG, Enige aspecten van de druivencultuur.
In dit artikel schetst schr. in het kort de ontwikkelings-
gang van de Nederlandse druivencultuur. Deze cultuur
bevindt zich al ongeveer een decennium in een depressie.
De verminderde kwaliteit en de hoge produktiekosten
zijn hier, met de scherpe concurrentie van landen als
Bulgarije en Italië en de in verhouding hoge prijzen van
andere Nederlandse tuinbouwprodukten (tomaten, bloe-
men), de oorzaak van. In verband met deze situatie stelt
de regionale veilingorganisatie, Bond-Westland, samen
met de landelijke organisatie, Centraal Bureau van
Tuinbouwveilingen, pogingen in het werk zowel door
kwaliteitsverbetering als door propageren van de con-
sumptie de afzet te vergroten.
– SOMMAIRE –
Drs. R. IWEMA, La conjoncture aux Etats-Unis.
Dans son article dans notre édition du 5 octobre 1955
l’auteur avait donné une prognose de la conjoncture aux
Etats-Unis pour l’année fiscale 1956. Ii compare main-
tenant les prévisions émises dans ledit article avec le
développement effectif. Ensuite il élabore une prognose
pour la conjoncture pour l’année fiscale 1957;
C. VERMEY, La construction navale mondiale.
L’auteur fournit tout d’abord une vue d’ensemble du
nombre de navires sur chantier dans les divers pays
constructeurs de navires. Ensuite il insiste sur la question
quel point la flotte mondiale de bateaux-citernes est
menacée par un excédent de tonnage et sur le fait que le
pourcentage des commandes de l’étranger dans les
chantiers anglais est en baisse.
A. J. BRUGGINK, Classij’ication du travail dans l’industrie
inetallurgique (II).
Dans cet article l’auteur traite du procédé suivi quand
une entreprise individuelle va appliquer la classification
du travail. Ii expose ensuite de quelle façon ii est évité
qu’une fonction dans une entreprise soit appréciée
autrement que dans une autre entreprise.
J. MIDDELBURG, Quelques aspects •de Ja culture des
raisins.
Ici l’auteur donne un bref exposé du développement de
la culture néerlandaise de raisins. Dans cette culture
règne la dépression depuis environ dix ans déjâ. On fait
des efforts pour augmenter la vente.
5 september 1956 –
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
785
De conjunctuur in de Verenigde Staten
In dit artikel zal worden getracht een conjunctuur-
prognose voor het fiscale jaar
1957,
lopend van medio
1956 tot medio 1957, op te stellen. Alvorens daartoe over
te gaan willen we – als basis voor de nieuwe prognose –
eerst een terugblik werpen op het thans verstreken fiscale
jaar 1956. Deze terugblik zal ons tevens de gelegenheid
geven de destijds door ons uitgesproken verwachtingen
1)
voor dat jaar aan de feitelijke ontwikkeling te toetsen.
Daar de aan onze vroegere uiteenzettingen ten grondslag
liggende opvatting over het conjunctuurmechanisme ook
bij de nieuwe prognose de basis van onze beschouwingen
zal vormen, menen wij de lezer een dergelijke verant-
woording schuldig te zijn.
Diagnose.
De prognose luidde dat, daar van de voor het con-
junctuurverloop strategische factoren”, waaronder wij
– in volgorde van belangrijkheid – verstonden de
overheidsbestedingen, de ten dele daarmede samen-
hangende voorraadinvesteringen van het bedrijfsleven
en de belastingpolitiek van de federale Regering, noch
een stimulans tot een aanmerkelijke uitzetting, noch een
prikkel tot een betekenende inkrimping van de totale
vraag naar goederen en diensten kon worden verwacht,
het reële bruto-nationaal produkt, na nog een geringe
stijging vertoond te hebben, zich tot medio 1956 onge-
veer op het verkregen peil zou weten te handhaven. In
verband met de voortdurend stijgende produktiecapa-
citeit van de Amerikaanse volkshuishouding, betekende
dit dat de Verenigde Staten het jaar 1956 zouden aan-
vangen met een zeer lichte recessie gepaard gaande met
een geleidelijk toenemende werkloosheid.
Bezien we nu de feitelijke ontwikkeling. Terwijl het
reële bruto-nationaal produkt van het tweede op het
derde kwartaal van 1955 nog toenam met 2,1 pCt., steeg
het van het derde op het vierde kwartaal van dat jaar nog
slechts 1,0 pCt., waarna het zich sindsdien ongeveer
stabiliseerde – in feite vond in de eerste helft van
1956
een zeer kleine da’ling plaats. Als gevolg hiervan nam de
bezettingsgraad van het Amerikaanse ,,produktie
;
appa-
raat” in de ruimste zin, in de loop van de eefste helft
FIGUUR 1.
Bruto-nationaal produkt in pCt. van zijn maximaal moge-
lijke waarde
RZ
85
x z
a,5s3
,jss
) Zie ,,De conjunctuur in de Verenigde Staten’ door Drs. R. Iwema in
van 5 oktober 1955.
van 1956 geleidelijk af. Dit wordt geïllustreerd in figuur 1,
waarin het verloop van de procentuele verhouding tussen
werkelijk en -. bij volledige benutting van het arbeids-
potentieel – maximaal mogelijk bruto-nationaal pro-
dukt in beeld is gebracht.
De industriële produktie, welke een sterkere schomme-
ling pleegt te vertonen dan het totale bruto-nationaal
produkt, had in de eerste helft van 1956 een licht dalende
tendentie. In figuur 2 is hët verloop van de Algemëne
industriële produktie-index van de Federal Reserve
Board (basis 1947-’49 = 100) weergegeven.
FIGUUR 2.
Algemene industriële produktie-index van de Federal
Reserve Board
(1947-1949=100)
“S
V0
’35
/30
/20
De werkloosheid ten slotte steeg van het vierde kwar-
taal van 1955 op het eerste kwartaal van 1956 van
3,5
pCt.
der beroepsbevolking tot 4,3 pCt., hetgeen meer is dan
met de normale seizoenstijging overeenkomt; in het
tweede kwartaal van 1956 liep zij seizoenmatig terugtot
4,0 pCt. De toenemende wrk1oosheid werd echter ge-
deeltelijk gecamoufleerd door een werktijdverkorting.
De lengte van de gemiddelde werkweek in de industrie
daalde van het vierde kwartaal van 1955 op het eerste
kwartaal van 1956 meer dan seizoenmatig van 41,2 uren
tot 40,5 uren, terwijl zij in het tweede kwartaal van dit
jaar, contrair aan het seizoen, verder terugliep tôt 40,1
uren.
Kunnen wij – schoorvoetend de schijn van zeifge-
noegzaamheid op ons ladend – uit het bovenstaande con-
cluderen, dat het verloop van nationaal produkt en werk-
gelegenheid de door ons uitgesproken verwachtingen niet
heeft geloochenstraft, thans rijst de vraag of deze ont-
wikkeling ook aan de in de prognose aangegeven oorzaken
moet worden toegeschreven, dan wel dat de gebleken
conformiteit tussen prôgnose en realiteit van toevallige
aard is geweest. Lag de situatie dus zo, dat, aangezien van
de eerdergenoemde strategische factoren” geen prikkel
tot een verdere uitbreiding van de totale vraag naar
goederen en diensten is uitgegaan, de hausse geen lang
leven beschoren kon zijn, of moet de stabiliteit van de
totale nationale produktie slechts worden gezien als
de resultante van een door incidentele oorzaken ontstane
terugslag in een bepaalde seçtor, tezamen met een overi-
gens expanderende economie? De laatste opvatting doet
IndustriIe produk tie- indices van de
Figuur 3
Federal Reserve Boord
(basis 1947-1949 = 100)
mijnbou-
mairemealindustrie
rwerkendemendustrje
cardewerkindustrie
industrie
popierindustrie
grafischeindustrie
–
chemischeindustrie
petroleumindustrie
b
textielindustrie
kledmgindustrie
rubberindustrie
–
‘oedings-en geriotniddeIenindustrie
10C
3
FMAM33ASONDI3FMAM33ASONO3FMAM33AS0N0i3FMAM33
k— 1953
>k-1954——,e——-1955 —sk—l956-J
13<
12<
17<
‘6<
15<
I3C
12C
11<
l0<
14C
I3C
12C
15C
140
30
120
110
loo
90
110
loo
9°
120
110
786
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
.5
september 1956
thans veel opgeld, waarbij dan met name de automobiel-
industrie als het zwarte schaap in de kudde wordt aange-
wezen.
We kunnen dit probleem van twee zijden benaderen,
en wel in de eerste plaats door te onderzoeken hoe het
feitelijk verloop van de ,,strategische” grootheden in de
beschouwde periode is geweest en in de tweede plaats
door ons af te vragen of het inderdaad uitsluitend, of
vrijwel uitsluitend, de automobielindustrie is geweest,
waarin aan de expansie een eind is gekomen.
Wat de eerste vraagstelling betreft, de reële overheids-
bestedingen vertoonden van het derde op het vierde kwar
–
taal van 1955 nog een geringe stijging, bleven in het eerste
kwartaal van 1956 echter constant en daalden iets in het
tweede kwartaal. De voorraadvorming liep, gemeten in
dollars van constante koopkracht, na een aanmerkelijke
stijgjng van het derde op het vierde kwartaal van 1955,
in het eerste kwartaal van 1956 weer ongeveer tot het oude
– overigens nog steeds bovennormale – peil terug,
waarop zij zich in het tweede kwartaal bijna, doch niet
150
geheel, handhaafde. Daar ook geen belastingverlaging
140
heeft plaatsgehad, kunnen we stellen dat van de ,,strate-‘
130
gische factoren” in de beschouwde periode inderdaad
120
geen conjunctuurstimulerende invloed meer is uitgegaan.
110
Ten behoeve van de tweede probleemstelling is hier-
naast in figuur 3 het verloop van de produktie in alle
industrietakken afzonderlijk weergegeven. –
160
Uit de figuur blijkt, dat behalve in de verwerkende
150
metaalindustrie, waaronder de automobielindustrie res-
140
sorteert, ook in de mijnbouw, de primaire metaalnijver-
130
heid, de hout-, de meubel-, de papier-, de grafische,
120
de textiel-, de kleding-, de leder- en de rubberindustrie
de expansie voorlopig tot een eind kwam, respectievelijk
in een lichte teruggang verkeerde. Men bedenke voorts
dat de teruglopende produktie in de metaalverwerkende
nijverheid niet uitsluitend op rekening van de automo-
150
bielindustrie moet worden geschreven, doch dat ook de
industrie van landbouwwerktuigen en tractoren en die
130
• van radio- en televisietoestellen en huishoudelijke appa-
120
raten met moeilijkheden te kampen hadden.
Prognose.
De conjunctuurprognose voor het fiscale jaar
1957,
180
in hoofdzaak neerkomend op een raming van de totale
170
vraag naar goederen en diensten in dat jaar, zal weer in
‘°
de eerste plaats gebaseerd moeten worden op het vermoe-
150
deljke verloop van de bestedingen van de Overheid en
de voorraadvorming van het bedrijfsleven. De overheids-
uitgaven, welke, na tot medio
1954
gedaald te zijn, sind-
dien ongeveer stabiel bleven, zullen in het lopende fiscale
jaar – onder het huidige bewind voor de eerste maal –
120
een lichte stijging gaan vertonen, en wel over de gehele
110
linie. In de defensiesector zullen de uitgaven voor nieuwe
100
wapens, in het bijzonder voor geleide projectielen, een
opwartse druk tegen het budget uitoefenen. De Overheid
streeft er echter naar, door een vermindering van het aan-
120
tal manschappen, de stijging van de totale defensie-uit-
110
gaven zoveel mogelijk te beperken. In de civiele sector
00
zijn het vooral de nieuwe steunmaatregelen ten behoeve
van de landbouw, het zgn. ,,soil bank”-systeem, waarbij
de boeren een uitkering krijgen voor het niet bebouwen
van de grond, en het ambitieuze ,,highway program”,
150
een grootscheeps plan tot wegenaanleg, die de overheids-
140
uitgayen zullen opschroeven. Deze uitgavenstijging zal
130
echter in het lopende fiscale jaar nog slechts van beperkte
120
betekenis blijven daar bij de invoering van het ,,soil
110
bank”-systeem het agrarische produktiejaar reeds te ver
100
was voortgeschreden om de maatregel reeds geheel ef-
90
te doen zijn, terwijl het ,,highway program” in dit
jaar uiteraard nog grotendeels in het stadium van voor-
bereiding zal verkeren. Dit alles betrof de bestedingen
door de federale Overheid; de uitgaven van de Staten en
de plaatselijke Overheden voor openbaar nut zullen hun
5september1956
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
787
geleidelijke
stijging
ongetwijfeld ook in het lopende fiscale
jaar voortzetten. Alles tezamen genomen valt voor fiscaal
1957 een matige stijging van de totale overheidsuitgaven,
ten belope van enkele miljarden dollars, te verwachten.
Op zichzelf zal hiervan ongetwijfeld een nieuwe stimulans
voor het economisch leven uitgaan. De additionele over
–
heidsuitgaven scheppen nieuw inkomen, dat, indien ge-
consumeerd of geïnvesteerd, op zijn beurt additioneel in
komen zal creëren, en zo vervolgens.
Bezien we thans de tweede conjunctuurcomponent, de
voorraadinvestering van het bedrijfsleven. Aan een raming
van de toekomstige voorraadmutaties dient een beoor-
deling van de huidige voorraadspositie van het bedrijfs-
leven – gekenmerkt door de verhouding tussen de voor-
raden en de omzet – vooraf te gaan. Deze verhouding,
die medio 1955 nog zeer laag was, bereikte medio 1956,
na de aanzienlijke voorraadaccumulatie van het afgelopen
jaar, een peil dat, voor het bedrijfsleven als geheel gei-
men, ongeveer normaal te achten is. Weliswaar kon bij
een aantal bedrijfstakken, waaronder de automobielin-
dustrie wel het meest sprekende voorbeeld is, van een
overbevoorrading worden gesproken, doch hier staan
weer andere bedrijfstakken tegenover, de machine-
industrie bijv., wier voorraden in verhouding tot hun
omzet nog betrekkelijk gering waren. Valt, in verband met
het voorgaande, een voortzetting van de voorraadaccumu-
latie op een schaal, zoals in het afgelopen jaar is geschied,
voor het lopende fiscale jaar niet meer te verwachten, een
met de normale groei van het economisch leven correspon-
derende voorraadvorming is, ook al uit hoofde van de,
ten gevolge van de voortdurende loonsverhogingen stij-
gende tendentie van het prijsniveau, alleszins waarschijn-
lijk.
Dit betekent echter, dat de voorraadinvesteringen van
het bedrijfsleven enkele miljarden dollars lager zullen
liggen dan in het afgelopen jaar, waardoor de bescheiden
impuls welke de Overheid, met de lichte toeneming harer
uitgaven, aan de conjunctuur zal geven, voor het grootste
gedeelte weer teniet zal worden gedaan.
De derde strategische factor ten slotte, de belasting-
politiek van de federale Overheid, zal iji het lopende fis-
cale jaar waarschijnlijk even immobiel blijven als in het
afgelopen jaar. De aanvankelijke geruchten over een ver-
laging der inkomstenbelasting zijn, in het licht van de
weer toenemende overheidsuitgaven, reeds spoedig ver-
stomd.
De voorgaande analyse der belangrijkste conjunctuur-
componenten leidt tot de conclusie dat een daling van
het bruto-nationaal produkt voor het lopende fiscale jaar
onwaarschijnlijk moet worden geacht, temeer daar, blij-
kens recente enquêtes door verschillende insfanties onder
ondernemers gehouden, ook de investeringen in kapitaals-
uitrustingen voorlopig geen stagnatie zullen vertonen.
Anderzijds wordt door de voorgaande analyse een
aanmerkelijke stijging van het bruto-nationaal produkt
evenmin aannemelijk gemaakt. Veeleer zal het, gemeten
in dollars van constante koopkracht, ongeveer op het-
zelfde
1
peil liggen als in het afgélopen jaar, resp. enkele
miljarden dollars daarboven. Ook in het laatste geval zal
de produktiestijging echter ten achter blijven bij de door
toeneming van beroepsbevolking en arbeidsproduktiviteit
veroorzaakte groei van de produktiecapaciteit der
Amerikaanse volkshuishouding. De werkloosheid zal
dan ook in het lopende fiscale jaar gemiddeld een fractie
hoger liggen dan in het vorige.
Tot dusver gaven we een prognose voor het lopende
fiscale jaar als geheel. Het is zeer wel denkbaar, dat in het
eerste kwartaal de voorraadliquidaties van enige overbe-
voorrade bedrijfstakken, tezamen met de door de staking
in de staalindustrie veroorzaakte voorraaddrainage in
enkele andere bedrijfstakken, de totale voorraadvorming
per saldo zeer gering, ja mogelijk zelfs negatief doen zijn.
Als gevolg hiervan zou het bruto-nationaal produkt in dit
kwartaal een inzinking kunnen vertonen. Anderzijds zal
tegen het einde van het jaar, als het bovengenoemde
,,highway program” van de federale Overheid langzamer-
hand van het stadium van voorbereiding in het stadium
van uitvoering zal geraken en de nieuwe landbouwsteun-
maatregelen ten volle effectief worden, het bruto-nationaal
produkt waarschijnlijk iets sterker oplopen.
N.E.I., 25
augustus
1956.
R. 1WEMA.
De wereldscheepsbouw
Gedurende het eerste halfjaar 1956 werd bij de grote
werven in de verschillende scheepsbouwlanden wederom
een aanzienlijk aantal bouwopdrachten geplaatst. De
orderportefeuilles zijn dan ook behoorlijk gevuld en het
merendeel der werven is tot 1960 van voldoende werk
voorzien. Waren het in vorige jaren vooral tankschepen,
welke in groten getale werden besteld, sedert verleden jaar
gaan reders, dank zij de gunstige stemming op de alge-
mene vrachtenmarkt en de grote vraag naar scheepsruimte
voor het vervoer van kolen en erts, eveneens tot uitbrei-
ding hunner vloot van schepen voor de algemene vracht-
vaart over.
Blijkens de door Lloyd’s Register gepubliceerde ge-
gevens waren op 1 juli jE. in de verschillende landen,
– excl. communistisch China, de Sowjet Republiek en
de satellietlanden die geen bijzonderheden publiceren –
in totaal 1.534 schepen, metende 7.223.004 b.r.t. in aan-
bouw, een vermeerdering van 213.825 b.r.t. vergeleken
met ultimo april jI. Bedroeg het aandeel der tankschepen
in de totale in aanbouw zijnde tonnage in september 1954
niet minder dan
58,5
pCt., op 1 juli ji. was dit gedaald
tot 39,1 pCt., waarmede het laagste punt sedert juni 1951
werd bereikt. Vermoedelijk zal overigens het aandeel der
tankschepen in de nabije toekomst, gezien het aantal
tankschepen, deels zowel geschikt voor de erts- als de
tankvaart, dat de laatste maanden besteld werd, wederom
een
stijging
te zien gevei.
In Engeland waren op 1 juli jI. 334 schepen met een
inhoud van 2.028.132 b.r.t., een vermindering van 232.817
b.r.t. vergeleken met het eerste kwartaal van 1956, en in
de overige landen 1.200 schepen, metende 5.194.872 b.r.t.,
een vermeerdering van 446.642 b.r.t. vergeleken met 30
april jl., in aanbouw. Bij laatstgenoemde groep neemt
Japan met l.lf6.490 b.r.t. (+ 114.781 b.r.t.) de eerste
plaats in, gevolgd door Duitsland met 806.679 b.r.t.
(+ 35.814 b.r.t.), Italië met 651.889 b.r.t. (+ 146.330
b.r.t.) en Nederland
met 593.560 b.r.t. (+ 106.302 b.r.t.).
Vooral indien men de zeer aanzienlijke schade, welke
in het bijzonder in Japan en Duitsland door oorlogsge-
weld werd geleden, en de beperkingen, welke de scheeps-
bouw in die landen gedurçnde de eerste jaren na de oorlog
door de geallieerden werden opgelegd, in aanmerking
–
788
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
5
september 1956
neemt, is de vlucht welke de scheepsbouw in Japan en
West-Duitsland heeft genomen wel zeer opvallend!
Liberia neemt in de rij der buitenlandse opdrachtgevers
met 693.824 b.r.t. wederom de eerste plaats in, gevolgd
door Noorwegen met
515.286
b.r.t. en Panama met
508.610 b.r.t. Van de totale tonnenmaat voor buitenlandse
opdrachtgevers in de verschillende landen in aanbouw,
nI. 2.938.718 b.r.t., namen de Engelse werven op 1juli jl.
slechts 464.905 b.r.t. voor haar rekening! Bij al deze cij-
fers is geen rekening gehouden met de in bestelling zijnde
tonnage met welker bouw nog geen begin werd gemaakt.
Ter gelegenheid van de op 31juli jl. gehouden half-
jaarlijkse vergadering van het American Bureau of
Shipping wees de president erop, dat in 1955 in de ver-
schillende landen tezamen in totaal
566
schepen, metende
4.342.000 b.r.t. en met een totaal draagvermogen van
6.230.000 ton werden opgeleverd. Bij deze
cijfers
is uit-
sluitend rekening gehouden met schepen van 1.000 b.r.t.
en groter. Vergeleken met 1954 toen een recordproduktie
werd bereikt, is dit een vermindering van ruim 10 pCt.
Alles wijst er echtèr op, dat de produktie dit jaar ten-
minste die van 1954 zal evenaren en, indien de voor-
tekenen niet bedriegen, het niveau van circa
5
mln. b.r.t.
zal bereiken, waarmede dan een nieuw hoogtepunt na
de oorlog zou zijn bereikt. Met uitzondering slechts van
1955 is de scheepsbouwproduktie gedurende elk der tien
jaren sedert het einde van de oorlog gestegen. In totaal
werden niet minder dan 4.758 schepen met een inhoud
van 32.577.000. b.r.t. en met een draagvermogen van
45.672.000 ton opgeleverd! Rond 46 pCt. dezer tonne-
maat besond uit schepen voor de tankvaart, 44 pCt.
uit vracht- en 10 pCt. uit passagierschepen.
De wereld-
koop vaardijvloot telt thans 15.148 schepen,, metende
92.944.000. b.r.t. en met een totaal draagvermogen van
129.975.000 ton, vergeleken met 13.004 schepen met een
inhoud van 59 mln. b.r.t. en een draagvermogen van
81.359.500 ton voor de oorlog; m.a.w. het draagvermogen
is thans 48.615.500 ton groter dan voor de oorlog.
De
potentiële vervoerscapaciteit is door de groter snelheid
van het moderne schip in feite groter dan uit een simpele
vergelijking der cijfers blijkt.
Van de verleden jaar gereed gekomen schepen waren er
172 met een draagvermogen van 2.225.000 ton, bestemd
voor de tankvaart.Voorts werden 377 schepen, met een
draagvermogen van 1.980.000 ton, bestemd voor de
vrachtvaart, opgeleverd, terwijl 17 passagiersschepen,
metende 137.000 b.r.t. in dienst werden gesteld. Rond
50
pCt. der verleden.jaar gereedgekomen schepen bestond
uit tankers, ca. 45 pCt. uit vrachtschepen terwijl het aan-
deel der passagierschepen slechts ca. 3 pCt. bedroeg.
Engeland nam, gerekend naar de bruto-inhoud, met
27 pCt. (1954 : 28 pCt.) van de’totale, verleden jaar opge-
leverde tonnage, de eerste plaats in, gevolgd door Duits-
land met 17 pCt. en Japan met 10 pCt. De thansin de
verschillende landen in aanbouw, resp. bestelling zijnde
tonnage heeft eeninhoud van ruim 19,7 mln. b.r.t. Ook
dit is een nieuw hoogtepunt in vredestijd!
Opvallend is het aantal tankschepen 6n schepen, spe-
ciaal bestemd voor het vervoer van erts, dat met name
gedurende de laatste maanden werd besteld. Verscheidene
dezer schepen hebben een draagvermogen van meer dan
40.000 ton. In het afgelopen halfjaar kwamen de ,,Ore
Regent” en de ,,Ore Prince” gebouwd door de werf te
Kure, Japan gereed. Beide schepen, bestemd voor de erts-
vaart en met een draagvérmogen van 44.675 ton, werden
aan de Universe .Tankships Inc., geliëerd met de National
Bulk Carriers, opgeleverd. Voor rekening dezer opdracht-
geefster zijn op dezelfde werf nog twee tankschepen met
een draagvermogen van 83.000 ton in aanbouw. Voorts
leverde, eveneens in het eerste semester, de te Nagasaki
gevestigde .werf van het Mitsubushi-concern de super-
tanker ,,Wafra” met een draagvermogen van 45.830 ton
en bestemd voor de Tidewater 011 Co., op, terwijl in
Italië, Duitsland, Nederland – o.a. de door de Neder-
landsche Dok- & Scheepsbouw Mij. gebouwde tanker
,,Western Gulf” van 36.880 ton draagvermogen, de door
Wilton Feyenoord gebouwde tanker ,,Caltex Rotterdam”
van 32.000 ton draagvermogen en de door Van der Giessen
gebouwde tanker ,,Esso Nederland” van 26.445 ton
draagvermogen – Frankrijk en Engeland verscheidene
tankers en ertsschepen, variërend van ca. 19.000 tot 47.220
ton, gereed kwamen.
De vraag in hoeverre de aanzienlijke uitbreiding, welke
aan de wereldtankvloot wordt gegeven, tot een teveel
aan tonnage zal leiden, blijft de gemoederen bezig
houden, vooral nu sprake is van plannen om een pijp-
leiding van de Middellandse Zee (Marseille) naar de
belangrijke industriecentra in West-Europa aan te leggen.
De te Londen gevestigde firma John. 1. Jacobs & Co.-
Ltd., heeft recentelijk aan dit aspect aandacht geschon-
ken. Er van uitgaand dat verleden jaar door de Westeuro-
pese landen in totaal rond 40 mln, ton uit het Midden-
Oosten werden aangevoerd en dat de pijpleiding eventueel
eind 1960 in gebruik kan worden.genornen, zou de totale
aanvoer in laatstgenoemd jaar, rekening houdend met
een jaarlijkse stijging van het verbruik met 12 pCt. circa-
64 mln. ton bedragen. V’erscheping ener dergelijke hoe-
veelheid met tankschepen naar de gebruikelijke continen-
tale havens impliceert een tonnage gelijk aan rond
550
tankschepen van het- T-2 type.. Aannemend dat ca. 30
mln, ton naar de Franse Middellandse Zeehaven ver-
scheept zouden worden, teneinde vandaar noordwaarts
via de pijpleiding te worden gedirigeerd en dat de overige
34 mln, ton evenals tot dusver p&r tankschip naar de
continentale havens zouden worden getransporteerd, zou
de benodigde tanktonnage, uitgedrukt in schepen van
het T-2 type, tot circa 490 eenheden beperkt kunnen
worden hetgeen een vermindering van zestig T-2 tankers,
resp. 11 pCt. zou betekenen. Daar het totale draagver
–
mogen der wereldtankvloot per ultimo 1960 echter, naar
mag worden aangenomen, gelijk zal zijn aan circa 3.400
schepen van het T-2 type, zou de besparing aan scheeps-
ruimte in feite minder dan 2 pCt. bedragen! Dit zijn uiter-
aard globale ramingen maar zij gever nochtans een in-
druk van het effect ener pijpleiding als bovenbedoeld op
de behoefte aan tankruimte. Het is duidelijk dat de aanleg
van een dergelijke leiding niet tot een tastbaar surplus aan
tanktonnage zal leiden.
Bijzondere aandacht verdient de grote bedrijvigheid in
Japans scheepsbouw. Evenals in het eerste, werd ook in
het tweede kwartaal van dit jaar een grotere tonnenmaat
te water gelaten – en een begin- gemaakt met de bouw
van een groter tonnage – dan in enig ander land. Het is
dan ook geenszins onmogelijk dat Engeland, wat de te
water gelaten tonnage betreft, dit jaar voor het eerst
sedert het eind van de oorlog door Japan van de eerste
plaats zal worden verdrongen en dat, als logisch ge-
volg der dit jaar te water gelaten tonnage, door Japan
in 1957 een groter tonnage dan door Engeland zal
worden opgeleverd. Typerend is in dit verband dat
in het tijdvak van 1 april-30 juni
1956
door het Japanse
Ministerie van Vervoer contracten-vdor de bouw van 31
schepen met een totaal draagvermogen yan 1.015.360 ton
5september 1956
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
789
Nieuwe opdrachten
Twaalf maandelijkse periode
Voor Engelse rekening
Voor buitenlandse rekening
Totaal
eindigend
aantal schepen
In 1.000 b.r.t.
pCt. van het
aantal schepen
In 1.000 b.r.t.
1
Ct. van het
aantal schepen
In 1.000 b.r.t.
totaal
totaal
31-mei 1954
171
273
60,2
31-mei 1955
271
766
86,8
31-mei 1956
326
–
2.132
84,5
– totale bouwkosten ca. $172 mln. – voor buitenlandse
rekening werdengoedgekeurd.
Noorwegen is nog steeds één der belangrijkste opdracht-
gevers op scheepsbouwgebied. Gedurende de eerste
zes maanden van dit jaar verleende de Noorse Regering
vergunning voor de bouw op buitenlandse werven van
93 vracht- en 16 tankschepen met een totaal draagver-
mogen van circa 1.120.000 ton. In tegenstelling echter tot
de eerste jaren na de oorlog toen Noorse reders hun bui-
tenlandse opdrachten ti.issen Engelse en Zweedse werven
verdeelden, viel het accent dit jaar, afgezien van Zweden,
op de Duitse werven die dan ook een groter aantal Noorse
bouwopdrachten boekten dan haar Engelse concurrenten.
Ofschoon ook de Engelse werven op goed gevulde
order-portefeuilles die haar tot 1960 voldoende werk
verschaffen, kunnen bogen, trekt de daling van het per
–
centage der buitenlandse opdrachten nochtans de aan-
dacht. Nadat Engelands scheepsbouw in 1951 wat het
totale aantal bouwopdrachten betreft een hoogtepunt
bereikte, onderging het aantal bestellingen gedurende
de daarop volgende jaren een gevoelige vermindering.
In 1954 was de bij Engelse werven in aanbouw, resp.
bestelling zijnde tonnage van 7 tot 4 mln. b.r.t. gedaald!
Gedurende de daarop volgende twaalf maanden konden
de werven, dank zij de gunstiger stemming op de algemene
en de tankvrachtenmarkt, deze achterstand goeddeels
inhalen: 371 schepen, metende 2.560.000 b.r.t. werden
bij Engelse werven, voornamelijk echter door Engelse
opdrachtgevers, bdsteld en hiermede werd het hoogteL
punt van 1951 vrijwel geëvenaard. Blijkens door de
Shipbuilding Conference recentelijk gepubliceerde ge-
gevens, boekten Engelse werven in het tweede kwartaal
van dit jaar opdrachten voor de bouw van 69 schepen,
metende 436.000 b.r.t. In totaal waren op 1 juli ji. 797
schepen met een inhoud van 5.242.000 b.r.t. en geschatte
bouwkosten van £ 675 mln. in Engeland in aanbouw,
resp. bestelling. Het aandeel der opdrachten voor buiten-
landse rekening vertegenwoordigt echter slechts 21 pCt.
van het totaal! Bovenstaande tabel, ontleend aan gegevens
der Shipbuilding Conference, geeft een duidelijk beeld
van de daling der buitenlandse opdrachten in het tijdvak
1juni 1954-1 juni 1956.
Legt men zijn oor te luisteren in de kringen van Enge-
land’s scheepsbouw, dan krijgt men niet de indruk dat
men zich hierover zorgen maakt, resp. dat aan de diepere
achtergrond van het dalend aantal buitenlandse op-
drachten voldoende aandacht wordt besteed. Integendeel,
men hoort grif de mening verkondigen dat het zoveel
groter aandeel der Engelse bestellingeii eigenlijk ,,a bles-
sing in disguise” is! Tijdig plaatsen van opdrachten door
de Engelse rederijen, aldus een vaak gehoord argument,
stelt haar immers in staat van de gunstige stemming op
de vrachtenmarkt te profiteren en wanneer de binnen-
landse opdrachten te zijner tijd zijn uitgevoerd zal men er
41
180
39,8
212
453
24
117
13,2
295
883
38
391
15,5
364
2.523
gen’iakkeljker in slagen buitenlandse bestellingen ‘te boe-
ken daar de werven elders dan waarschijnlijk nog volledig
zijn bezet en langere levertijden zullen vragen. Men be-
hoeft, aldus de redenering, dan ook minder het gevaar te
duchten, dare concurrenten bereid worden gevonden
vaste prijzen te noteren. Voor zover men al klachten heeft,
gelden deze voornamelijk de trage levering van scheeps-
bouwstaal. Aan de steeds weder terugkerende nieuwe loon-
eisen, het streven naar kôrtere werktijden, geringere pro-
duktie, de beruchte ,,demarcation rules” schenkt men
slechts terloops aandacht. De gevolgen hiervan komen
immers krachtens de ,,cost plus” clausule in de bouw-
contracten voor rekening der opdrachtgevers! Men heeft
voorlopig meer dan voldoende werk dat een alleszins
redelijke winstmarge laat en. . . . ,,we still build the best
ships in the world so why worry ?”. Volledigheidshalve
moet wel melding worden gemaakt van een recente be-
schouwing onder het waarschuwend opschrift ,,Western
Germany’s rising competition with British exports”,
waarin uitvoerig wordt stil gestaan bij een rapport van
de Engineering Advisory Council onder voorzitterschap
van de President van de Board of Trade en gewezen wordt
op Engelands dalend aandeel in de wereldhandel van
industriële produkten.
De buitenlandse opdrachtgever laat bij het passeren
der Engelse werven andere overwegingen gelden. De wei-
nig bevredigende situatie op het arbeidsfront animeert
nu eenmaal niet tot het plaatsen van opdrachten bij
Engelse werven zolang hij elders even goed en als regel
beter terecht kan. Het behoeft geen betoog dat ook Enge-
lands scheepsbouw zijn deel in de stroom van buitenland-
se opdrachten zou hebben gekregen, indien niet met
bovengenoemde factoren rekening moest worden ge-
houden. Het zijn vooral de Japanse en Duitse werven
welke een aanzienlijk deel dezer opdrachten hebben
gesecureerd, terwijl Zweden zoals gewoonlijk het grootste
percentage der Noorse bestellingen welke in het afgelopen
halfjaar geplaatst werden, kreeg toegewezen. De voor
Noorse rekening in totaal in aanbouw, resp. bestelling
zijnde tonnage vertegenwoordigde op 1 juli jl. ruim 5,2
mln. ton, draagvermogen. Hiervan leveren Zweden 1,8
mln. ton, Noorse werven 1,3 mln, ton, Duitsland 900.000
ton en Engeland slechts 500.000 ton gevolgd door Neder-
land met 300.000 ton. De Noorse koopvaardijvloot telt
op het ogenblik 2.442 schepen, met een inhoud van
7.540.147 b.r.t. waarin begrepen 444 tankschepen, me-
tende 4.169.395 b.r.t.
Intussen blijkt uit bovenstaand beknopt overzicht dui-
delijk dat de internationale sçheepsbouw allerminst reden
tot klagen heeft. Goedgevulde orderportefeuilles, die ge-
durende de eerstvolgende jaren een volledige werfbezetting
verzekeren, wettigen de verwachting dat 1956 wederom
alleszins bevredigende bedrijfsresultaten zal opleveren.
Rotterdam.
C. VERMEY.
790
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
5 September
1956
Werkclassificatie in de metaalindustrie
(II
I
)
Inleiding.
Sedert het einde van de eerste wereldoorlog worden de
vakken (beroepen) van de werknemers in de metaalindus-
trie ingedeeld in drie vakgroepen
Ardkel 4 van de c.a.o. in de metaalindustrie zegt:
,,Elk vak dat in de metaalindustrie voorkomt,
is
ingedeeld
bij één der drie volgende vakgroepen:
Vakgroep 1. Geschoolde vakken, die een lange leer-
en oefentijd vereisen.
Vakgroep .2. Geoefende vakken, met een opleiding,
hoofdzakelijk bestaande in oefening, ter verkrjging van
routine.
Vakgroep 3. Ongeschoolde vakken, waarvoor geen
opleiding noodzakelijk
is”.
Artikel
5
van de c.a.o. sluit hierôp aan met: ,,De in
art. 4. bedoelde indeling
is
voor alle vakken vastgesteld
bij ee m
n vaklijst, die als bijlage aan deze overeenkost is
toegevoegd en geacht wordt daarvan deel uit te maken”.
In bedoelde bijlage staan ca.
550
vakken (beroepen) met
de betreffende vakgroep vermeld.
De invoering van deze drie vakgroepen destijds was
een verbetering en deze indeling heeft gedurende een aan-
tal jaren goed voldaan. Toen echter de specialisatie zich
meer eh meer doorzette werd deze vaklijst steeds minder
goed hanteeibaar.
Zo
staat bijv. achter het vak ,,monteur”
vakgroep 1 vermeld. Wat wordt hier echter met monteur
bedoeld?
Is
iedereen die iets monteert (bijv. schroefjes)
een monteur? Een andere moeilijkheid
is,
dat in geval van
onenigheid over de indeling in de juiste vakgroep er geen
voldoende objectieve maatstaf
is
om een gemotiveerde
uitspraak te doen.
Tenslotte willen wij nog opmerken dat bij de indeling
in vakgroepen alleen maar gelet wordt op de duur van de
opleiding. Het
is
echter
o.i.
minder juist om ook niet met
andere factoren (bijv. inconveniënten welke met het werk
samenhangen) rekening te houden.
Overgang van vakl(/st naar functieljst.
Nadat het functieboek gereed was gekomen en de bij de
zes werkklassen behorende lonen tussen. werkgevers- en
werknemersorganjsaties waren overeengekomen en door
het College van Rijksbemiddelaars waren goedgekeurd,
moest de procedure voor de invoering van de werkclassi-
ficatie in de individuele onderneming worden vastgesteld.
Hiervoor had men o.a. de keuze uit de volgende
mogelijkheden: – –
de werkgever deelt, met behulp van het functieboek, de
verschillende functies in de onderneming in werkklassen
in;
als 1, echter in overleg met ondernemingsraad of kern;
als 1, echter in overleg met de betrokken vakbonden
(en eventueel werkgevers organisatiê);
indeling heeft plaats door werkgevers- en werknemers-
organisaties en betrokken onderneming tezamen.
Aangezien de werkclassificatie een zaak
is
van zowel
werkgevers als werknemers en voorkomen moet worden
dat
om
loonpolitieke of andere redenen er onjuistheden
‘)
Het eerste gedeelte van dit artikel is gepubliceerd in ,,E..S.B.” van 22 augus-
tus
1956,
blz. 754.
wôrden begaan,
is
voor de laatste mogelijkheid gekozen.
De procedure
is
met de bijbehorende lonen, enz. opge-
nomen in de aanvullende c.a.o. in de metaalindustrie.
In dé eerste uityoeringsmaatregel (hoofdstuk
III
van
genoemde c.a.o.) wordt daarom o.a. het volgende
bepaald
2
):
,,De Vakraad voor de Metaalnijverheid
8)
Gezien de overeenkomst dd. 4 december
1953;
Overwegende:
dat bij het indelen van functies in werkklassen in plaats van
het indelen van vakken volgens de bestaande vaklijst tal van
loontechnische problemen moeten worden opgelost;
dat bij de vervanging van de reeds jarenlang bestaande in-
deling .van de in de metaalindustrie verrichte functie in zes
werkklassen met de daarmede gepaard gaande verbreking van
de bestaande onderlinge loonverhoudingen, moëilijkheden van psychologische aard niet te vermijden zullen zijn;
dat het daarom een vereiste is voor het welslagen van het nieuwe beloningssysteem dat aan betrokkenen ruimschoots
de tijd wordt gelaten zich aan de nieuwe situatie aan te pas-
sen en deze te aanvaarden;
dat een verantwoorde verwezenlijking van het doel, dat de
Vakraad zich heeft gesteld, nI. te komen tot rechtvaardige
–
loon-
bepaling, niet toelaat dat men in de ondernemingen volkomen
vrij en naar eigen inzicht te werk zou gaan, daar het niet
denkbeeldig is dat dan tussen de verschillende ondernemingen zodanige verschillen zouden ontstaan dat het eindresultaat een
min of meër chaotische toestand zou zijn met alle ongewenste
gevolgen van dien; –
dat het dientengevolge onvermijdelijk is dat bij de voorbe-
reiding van de invoering van een functielijst in een onderneming
deskundigen van of vanwège de Vakraad betrokken moeten
worden;
Gezien het advies van de Vaklijstcommissie van de Vak-
raad voor de Metaalnijverheid;
Stelt als eerste uitvoeringsmaatregel vast:
Een onlerneming die wil overgaan van de indeling van de
werknemers in vakgroepen naar de indeling van de in die on-derneming verrichte functies in werkklassen, stelt zich met de
Vakraad in verbinding.
Met de hulp van een deskundige van of vanwege de Vak-
raad wordt nagegaan hoe de in de onderneming uitgeoefende
functies moeten worden ingedeeld.
Deze indeling geschiedt met gebruikmaking van reeds
vooraf vanwege de Vakraad in werkklassen ingedeelde functies,
die op
–
de betreffende onderneming van toepassing zijn, terwijl voor nog niet ingedeelde functies een functie-omschrijving-..is
gemaakt aan de hand van een voorbeeld, dat door de Vakraad
ter beschikking wordt gesteld. Door of vanwege de Vakraad
zullen deze functies dan in een werkklasse worden ingedeeld.
Nadat alle functies in werkklassen zijn ingedeeld, zal wor-
den nagegaan of er bij de invoering moeilijkheden op loon-
gebied, te verwachten zijn en hoe deze eventueel kunnen wor-
den opgelost. Hiertoe moet de onderneming een aantal met
name genoemde gegevens aan de Vakraad overleggen.
Indien uit genoemde gegevens blijkt dat de maximum
lonen, opgelegd- door het College van Rijksberniddelaars, niet overschreden worden, deelt de Vakraad de ‘betreffende onder-
neming mede dat hij zich in principe accoord verklaart met de
voorbereiding van de maalregelen voor de overgang.
Nadat de onderneming de in het vorige lid genoemde me-
dedeling heeft ontvangen, zal zij overleg plegen met de ver
–
tegenwoordigers van de Yakverenigingen. Zij zal tevens over-
leg plegen met de kern c.q. ondernemingsraad, teneinde deze
in staat te stellen advies uit te brengen over de overgang.
Nadat dit overleg heeft plaats gevonden zal de onderneming
het verzoek tot overgang bij de Vakraad kunnen indienen. Zij
‘)
De tekst is hier en daar wat bekort. ‘) De Vakraad voor de Metaalnijverheid (tegenwdordig vakraad voor de Me-
taalindustrie geheten) is een stichting, welke gevormd wordt door de drie werkge-
vers- en de drie werknemersorganisaties in de metaalindustrie en welke zich volgens
de Statuten tot doel stelt met inachlneming van het algemeen belang, door middel
van samenwerking tussen werkgevers en werknemers goede sociale verhoudingen
in de metaalindustrie tot stand te brengen en te bevorderen”.
5
september
1956
ECONOMISÇH-STATISTISCHE BERICHTEN
791
zal daarbij melding maken van de inhoud van het hier be-
doelde advies van de kern.
7. Op grond van het onder 6 genoemde verzoek verleent
de Vakraad alsdan toestemming tot de overgang van vaklijst
naar functielijst”.
Gelijktijdig met de onder
5
bedoelde principiële ak-
koordverklaring ontvangt de onderneming o.a. een lijst,
waarin alle in de betrokken onderneming voorkomende
functies met bijbehorende werkklasse staan vermeld. Deze
lijst, de zgn. ondernemingsfunctielijst, is de basis voor de
onderneming om haar werknemers steeds juist in te delen
en tevens de nieuwe rechtspositie van de werknemers.
Deze ondernemingsfunctielijst kan slechts gewijzigd of
aangevuld worden met toestemming van de Vakraad.
In de onder 7 bedoelde toestemming tot overgang van
vaklijst naar functielijst wordt door de Vakraad bepaald,
dat de onderneming jaarlijks een opgave aan de Vakraad
dient te verstrekken, waarin o.a. staat vermèld het
aantal volwassen werknemers per werkklasse. Dit wordt
door de Vakraad vergeleken met de oorspronkelijke ver
–
deling over de werkklasse; het zal duidelijk zijn dat de
(procentuele) verschillen niet te groot mogen zijn, tenzij
er sprake is van min of meer ingrijpende wijzigingen in
het produktieproces.
Uit het bovenstaande blijkt, dat de invoering met de
nodige waarborgen is omkleed. Dit is o.i. dan ook een der
redenen waarom de invoering tot nu toe met zeer weinig
en dan nog geringe moeilijkheden is gepaard gegaan. Dit
laatste is waarschijnlijk ook voor een niet onbelangrijk
deel het gevolg van de zeer uitvoerige voorlichting (cur-
sussen, vergaderingen, brochures, artikelen in vakblad,
enz.), welke de vakbonden aan haar leden hebben ge-
geven. Een nadeel van deze opzet blijft uiteraard, dat. er
zoveel tijd in
1
gaat zitten.
Indeling van jeugdige werknemers.
In de praktijk komt het meermalen voor, dat jeugdige
werknemers op het eerste oog ongeveer eenzelfde functie
verrichten als een volwassen werknemer. Bij nader inzien
zullen wij echter heel vaak verschillen kunnen consta-
teren. Zo zal de jeugdige werknemer ve1 vaker de hulp
van zijn baas in moeten roeiien. De vraag is nu: hoe
moet zo’n jeugdige werknemer worden ingedeeld? Wij
willen dit vraagstuk aan de hand van een voorbeeld be-
handelen. Stel dat in de modelmakerij van een gieterj
de volgende functies worden verricht:
Functie A:
maken van gecompliceerde modellen en model-
(werkklasse 6) platen van hout, zelfstandig, volgens tekening;
maken van mallen en trekplanken voor gecom-
pliceerde gietstukken, welke zonder model ge-
vormd worden, zoals: loc. cylinders met Bosch-
schuiven, viertact dieseldeksels, centrifugaal-
pompen met dubbelzijdige instroming, enz.
Functie B:
maken van modellen van hout, zelfstandig, vol-
(werkklasse
5)
gens tekening, voor bi. schakelkasten, lager-
schilden met koelribben, frames voor weeg-
schalen, tunneiblokken, enz.
Functie C:
maken van eenvoudige modellen of onderdelen
(werkklasse 4) van modellen en trekplanken van hout volgens
tekening, voor bijv. lagerschilden zonder koel-
ribben, buizen en hulpstukken, enz. Functie D:
maken van eenvoudige modellen of onderdelen
(werkklasse 3) van modellen van hout voor bijv. rechte roos-
terbaren, ankerplaten, enz.
Laten wij verder aannemen dat een jeugdige werknemer
belast is met het genoemde in functie A, d.w.z. dat zijn
functie en dus hijzelf in werkklasse 6, de hoogste werk-
klâsse, geplaatst zou moeten worden. Indien deze functie
echter met veel hulp van baas en collega’s wordt uitge-
oefend, is het nog de vraag
;
of betrokkene voldoende capa-
citeiten heeft om op den duur in deze functie gehandhaafd
te worden. Om nu een terugstelling naar een lagere werk-
klasse te voorkomen, is het verstandig om zich bij de in-
deling af te vragen, welke werkzaamheden door betrok-
kene
geheel zelfstandig
kunnen worden verricht. In de
praktijk betekent dit dikwijls, dat onze jeugdige werk-
nemer niet in werkklasse 6, maar in werkklasse
5, 4
of 3
wordt ingedeeld. Het bovenstaande doet zich hoofdzake-
lijk voor bij de geschoolde werknemers.
Ifking werkclass(ficatiedeskundigen van de Vakraad.
Dit artikel wil iets zeggen over de praktijk van de werk-
classificatie (in de metaalindustrie). Wij menen er daarom
goed aan te doen het artikel te besluiten met een prak-
tische vraag, n.l.: hoe voorkomt men dat een functie in
de ene onderneming anders gewaardeerd wordt dan in
een andere onderneming? Hiertoe wordt o.a. gebruik ge-
maakt van films, welke bepaalde werkzaamheden (func-
ties) laten zien. Door de hierbij aanwezige deskundigen
worden voor deze functies waarderingen per kenmerk
geschat” en naderhand worden deze gezamenlijk be-
sproken. Door dit regelmatig te doen krijgt men dat de
verschillende deskundigen eenzelfde ,,schattingsniveau”
zich eigen maken.
Utrecht.
A. J. BRUGGINK.
Enige aspecten van de druijencultuur
Het Westiand geniet een grote bekendheid door zijn
druivencultuur. Deze cultuur is nog altijd een van de
belangrijkste cultures in dit oudste tuinbouwcentrum van
ons land. Hoewel op kleinere schaal dan véôr 1940,
blijven verschillende kwekers voortgaan met het kweken
van druiven, teneinde aldus hun bedrjfsrisico over enkele
hoofdcultures te spreiden.
Historie.
Reeds eeuwenlang wordt de druif in deze omgeving,
die door haar gunstige klimatologische en andere om-
standigheden – onder welke de bodemgesteldheid – zo
bijzonder geschikt is voor tuinbouw, verbouwd. Oor-
spronkelijk geschiedde dit door de monniken van de
verschillende kloosters, die hier vroeger stonden. Zij
kweekten de druif, evenals verschillende andere vruchten,
zoals appels, peren, perziken en pruimen, die uit verre,
vreemde landen waren meegebracht door teruggekeerde
Kruisvaarders, in de kloostertuinen. Af en toe stonden
zij een druivenboompje af aan de hovenier van de een
of andere buitenplaats in deze streek en op deze wijze
kwam de druif langzamerhand eveneens ter tafel bij de
,,iandadel” van dit gewest.
Toen in de tweede. helft der zestiende eeuw de kloosters
en hun bezittingen werden gesaeculariseerd en de vrucht-
bomen in het bezit kwamen van nieuwe eigenaars was er
evenwel nog in het geheel geen sprake van een druiven-
cultuur in de huidige vorm. De grondslag hiervoor werd
gelegd door de eerste pastoor, die na de Hervorming in
het Westiand zijn intrede deed, ni. Pastoor Franciscus
Verburch (1647-1708). Deze figuur, die afkomstig was
uit landbouwerskringen, stimuleerde
de
verbouw in hoge
792
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
5
september 1956
mate en hij diende dientengevolge niet slechts de geeste-
lijke maar ookde stoffelijke belangen zijner streekge-
noten.
Ontwikkeling.
Gedurende de achttiende, de negentiende en de twin-
tigste eeuw ontwikkelde de teelt zich steeds verder en deie
ontwikkeling ging hand in hand met die van de vooruit-
gang der produktietechniek.
Aanvankelijk verbouwde men de druif in de open
lucht, waarbij gebruik werd gemaakt van houten schut-
tingen, gericht op het z.o., langs welke de bomen werden
geleid aan de zonzijde. Later, d.w.z. in de negentiende
eeuw, werden dë schuttingen vervangen door stenen
muren, die waren gemaakt van Waal- of IJsselstenen en
die waren voorzien van steunberen en afgedekt met dak-
pannen. Deze muren, xiie ongeveer twee meter hoog waren
en verschillend van lengte, zag men op heel veel tuinen
tot na de eeuwwisseling.
In de tweede helft van de vorige eeuw werd ertoe over-
gegaan tegen de muren ruiten te plaatsen, daar het was
voorgekomen, dat in koude jaren de druiven niet rijp
waren geworden. De ruiten werden tenslotte vervangen
door kassèn, die tegen de muren werden gebouwd en er
gedeeltelijk op steunden, zgn. muurkassen. Eerst in deze
eeuw kwam het type kas, dat nu nog algemeen wordt
gebruikt en dat heeft bewezen voor het telen van druiven
het doelmatigst te zijn.
Wat betreft de soorten dtuiven ging o.a. de ontwikke-
ling in de richting van die soorten, die zich het best leenden
voor vervoer over grotere afstanden, hetgeen een eerste
voorwaarde is voor export. In dit verband ontstonden
bijv. soorten als de Black Alicante, een soort met een
grote diep blauwzwarte korrel, die vlezig is en een stevige
schil heeft en zich ten gevolge van laatstgenoemde eigen-
schap zeer goed leent voor vervoer over grote afstand,
âlsmede de Muscaat van Alexandrië, een grote groenach-
tige druif, vlezig, in het bezit van een stevige schil en een
bepaald aroma, waaraan wellicht de naam is ontleend. Als
derde variëteit, welke door de dunne schil slechts geschikt
is voor vervoer over korte afstand, dus het binnenland,
kan worden genoemd de Frankenthaler, een druif met
een kleine, enigszins roodachtig gekleurde blauwe korrel
en een hoog suikergehalte. Van de tegenwoordig bekende
soorten worden de zoëven genoemde met de Golden
Champion het meest verbouwd, in het bijzonder de Black
Alicante en de Muscaat van Alexandrië. De teelt van de
Frankenthaler is hierbij veygeleken van geringe betekenis.
Afzet.
De afzet richtte zich tot aan de jaren lond de eeuw
–
wisseling, overeenkomstig die van de meeste andere tuin-
bouwprodukten uit het Westland, hoofdzakelijk op de
binnenlandse markt, i.c. de omliggende grote steden en
Amsterdam. In deze eeuw ging de druif weldra grotere
afzet vinden op de buitenlandse markt; met name Duits-
land en Engeland, twee dichtbevolkte industrielanden
met een stijgende levensstandaard, gingen meer fijnere
tuinbouwprodukten, onder welke druiven, verbruiken.
Bovenaan de rechterkolom volgen enige cijfers om-
trent de aanvoer, de afzet en de voornaamste landen naar
welke wordt uitgevoerd.
De uitvoercijfefs voor 1940 geven in verband met de
oorlog geen goed beeld en zijn dientengevolge niet ver-
meld, terwijl de uitvoercijfers voor 1946 sterk afwijken.
Andere landen naar welke export plaatsvindt zijn Zweden
en België.
aanvoer
uitvoer
waarvan naar
jaar
(x 1.000
(x
1.000
Duitsland
Engeland
ton)
ton)
(in pCt. van totale uitvoer)
1905
…………………….
600
15
7
1927
………………….
7.805
4.116
63
35
1934
………………….
20.245
7.514
59
28
1937
………………….
21.809
11.445
56
23
1940
………………….
22.149
–
–
–
1946
………………….
15.310
7.515
–
89
1950
………………….
15.608
7.609
50
32
1955
……………….
ca. 12.000
3.779
43
31
Bron:
Ministerie van Landbouw.
Door het gebruikmaken van de koeltechniek, waarbij
men de beschikking heeft over modern ingerichte koel-
huizen, is men in staat het aanbod van druiven over een
langere periode te spreiden, zodat het aanbod na afloop
van de oogstperiode, die voor niet gestookte druiven
valt in de maanden september, oktober en november, kan
wordén gecontinueerd in de maanden december t/m
maart. Over de hoeveelheden geköelde druiven zijn helaas
geen nauwkeurige cijfers beschikbaar; ‘vel kan worden
vermeld dat de hoeveelheid druiven, die ieder jaar wordt
gekoeld, steeds groter wordt.
Produktie en kwaliteit.
Bij de uitbreiding van het glasareaal in onze tuinbouw,
zoals die in het bijzonder heeft plaatsgevonden sedert de
jaren na de eerste wereldoorlog, bleef de expansie van
de met druiven beteelde oppervlakte geenszins achter.
Hieronder volgen enkele gegevens.
oppervlakte
oppervlakte
jaar
tuinbouw onder
druivers
glas ha
ha
67
1927
…………………….
1.835
..
390
7
789
?
807
1912
………………………661
1940
…………………….
..
786
1934
…………………………
1937
………………………
…
3.2
.
54
2.890
610
1946
……………………..
3.284
604
1950
……………………..
1955
……………………..
4.014
452.
Bro,,: Ministerie van Landbouw
De oppervlakte tuinbouw onder glas in de jaren 1934
en 1937 isniet lekend. Tussen de jaren 1927 en 1934 vond,
zoals blijkt uit bovenstaande tabel, een flinke uitbreiding
plaats van de met druiven beteelde oppervlakte, hetgeen
voor een niet onbelangrijk gedeelte plaatsvond in de eerste
jaren der laagconjunctuur. Na 1934 blijft de met druiven
beteelde oppervlakte schommelen om de 800 ha, hetgeen
jarenlang heeftgeduurd.
Tijdens de oorlogsjaren ging de kwaliteit van de ter
veiling aangevoerde druiven over het âlgemeen, speciaal
wat het suikergehalte betrof, aanzienlijk achteruit. Dit
kwam doordat verschillende kwekers. het’niet zo serieus
namen met betrekking tot het percentage suiker en drui-
ven verkochten, die niet zoet genoeg waren. Het kwaad
straft zich zelf zegt een bekende uitspraak en deze uit-
spraak was ook in dit geval van toepassing, want na afloop
van de oorlog konden de kwekers zelf dé wrange vruchten
plukken van deze handelwijze. De consumenten, die in-
dertijd zuurachtige druiven hadden gekocht, kochten
thans niet meer en mede door deze .omstanidgheid ver-
minderde de vraag aanzienlijk, hetgeen naast de sterke
concurrentie, die op de buitenlandse markt wordt onder-
vonden van landen als Bulgarije en Italië, met hun in de
natuur gerijpte en ook enigszins gekrente druiven, zijn
invloed op de prijzen uitoefent en de verhouding prijzen-
produktiekosten ongunstiger heeft doen worden.
Dit is des te ongunstiger, omdat de produktiekosten
na de oorlog sterk zijn gestegen. Niet slechts de prijzen
der benodigde meststoffen, het snoei- en bindmateriaal,
alsmede de onderhouds- en reparatiekosten van de op-
5september
1956
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
793
standen zijn aanzienlijk gestegen, maar in het bijzonder
dé arbeidskosten, speciaal die van het zgn. druivenkrenten
– een zeer belangrijke schakel in het produktieproces,
die als seizoenarbeid door vrouwen en meisjes wordt ver-
richt – zijn als gevolg van de schaarste aan vrouwelijke
arbeidskrachten, sterk gestegen.
Beide zoëven genoemde feiten, de verminderde kwali-
teit en de hoge produktiekosten, zijn er, met de reeds
vermelde scherpe concurrentie van landen als Bulgarije
en Italië en de in verhouding hoge prijzen van andere
Nederlandse tuinbouwprodukten (tomaten, bloemen), de
oorzaak van dat de druivencultuur zich al ongeveer een
decennium in een depressie bevindt. In verband met deze
situatie stelt de regionale veilingorganisatie, Bond-West-
land, samen met de landelijke organisatie, Centraal Bu-
reau van Tuinbouwveilingen, pogingen in het werk zowel
door kwaliteitsverbetering (verhoging suikergehalte) als
door propageren van de consumptie de afzet te vergroten.
Of het gestelde doel zal worden verwezenlijkt is afhanke-
lijk van diverse factoren. Deze factoren zijn o.a. de ont-
wikkeling in de verhouding prijzen-produktiekosten, waar-
van de prijzen mede worden beïnvloed door de concur-
rentie op de buitenlandse markt en de verhouding van de
prijzen van andere produkten, w.o. tomaten en bloemen,
ten opzichte van de druivenprjs.
Daar de druiventeelt voor het Westland, tot nu tQe,
een der fundamenten is geweest van vele tuinbouwbe-
drijven, is het te hopen, mede met het oog op de toekom-
stige afzetmogeljkheden van de andere hoofdprodukten,
dat men erin zal slagen het gestelde doel te verwezenlijken,
tot welzijn van de Westlandse tuinbouw in het algemeen
en van de eeuwenoude cultuur van de wijnstok in het
bijzonder.
Naaldwijk.
J. MIDDELBURG.
INGEZONDEN STUK
Semi-lang bankkrediet
Drs. J. C. Bottema te ‘s-Gravenhage schrijft ons:
Naar aanleiding van het artikel van de heer
W. N. de Blaey over semi-lang bankkrediet in ,,Econo-
misch-Statistische Berichten” van 15 augustus 1956,
nr. 2043, zou ik het volgende willen opmerken:
De heer De Blaey wijst erop, dat ingeval van behoefte
aan ,,semi-lang vermogen” er geen oplossing was en
men als regel op ,,kortstondig tijdelijk vermogen” was
aangewezen. De indruk wordt gewekt als zou door de
oprichting door de Amsterdamsche Bank van de ,,Maat-
schappij voor Middellang Crediet” voor het eerst in deze
leemte worden voorzien.
Ik meen deze uitspraken van de heer De Blaey te
moeten bestrijden. De voor de welvaart van ons land
onmisbare industrialisatie deed na de oorlog de behoefte
ontstaan op grote schaal te investeren. Vooral voor de
aankoop van machines zouden aanzienlijke kapitalen
nodig zijn, die slechts ten dele via de gebruikelijke kanalen
zouden kunnen worden verkregen. De handelsbanken
zouden op dit terrein weinig hulp kunnen bieden, aan-
gezien deze in hoofdzaak werken met op korte termijn
opeisbare depositogelden, welke niet geschikt zijn om op
lange termijn te worden uitgezet. In overheidskringen
was men zich terdege bewust van deze zwakke plek in
ons financieringsstelsel en er werd dan ook op uitgebreide
schaal over dit onderwerp met financiële deskundigen
overleg gepleegd. Dit overleg resulteerde tenslotte in de
oprichting in 1945 van de ,,Maatschappij tot Financiering
van het Nationaal Herstel N.V.”, – kortheidshalve
aangeduid als Herstelbank – met een maatschappelijk
kapitaal van f. 300 miljoen, waarvan f. 151 miljoen in
handen van de Staat en f. 149 miljoen in handen van de
commerciële banken, institutionele beleggers en het
publiek. –
De Herstelbank heeft er aanzienlijk toe bijgedragen
in de behoefte aan ,,semi-lang krediet” te voorzien.
De hieroiider volgende tabel toont duidelijk aan in welke
belangrijke mate het bedrijfsleven een beroep op deze in-
stelling heeft gedaan.
Uit deze cijfers blijkt dus, dat er op het gebied van
de financiering door middel van ,,semi-lang krediet”
– het krediet van de Herstelbank strekt zich overwegend
uit tussen 5 en 10 jaar – wel degelijk het nodige is gedaan.
Overzicht van de kredietverlening door de Herstelbank a)
Jaar
Afgesloten contracten
Uitstaande contracten
per ultimo december
1946
………………
f
50.599.000,—
f
50.290.000,—
,,
77.843.000,—
,,
122.590.000,—.
,,
97.924.000,—
205.753.000,—
,,
85.511.0(0,—
..
264.281.000,-
,,
81.324.000,—
256.676.000,-
1947
……………….
.
,,
128.922.000,—
348.397.000,—
1948
……………….
1949
……………….
,,
140.807.000,—
351.042.000,-
1950
……………….
1951
……………….
1952
……………….
,,
136.996.000,—
406.464.000,-
1953
……………….
,,
131.753.000,—
448.614.000,-
1954
……………….
1955
139.154.000,—
520.625.000,-
Fotaal
f 1.070.833.000,-
a) Jaarverslag Herstelbank 1955.
Voorts vestig ik de aandacht op de N.V. Industriebank
voor Limburg, welke tot doel heeft de voorziening in de
kredietbehoefte op lange en semi-lange termijn van middel-
grote en kleine industriële bedrijven. Deze bank werd
reeds in 1933 opgericht door verschillende overheids-
organen in Limburg. Ofschoon haar activiteiten na de
oorlog zijn toegenomen, is haar betekenis tot nog toe
betrekkelijk klein geweest. Niettemin bewijst haar be-
staan, dat de mogelijkheid tot financiering van de industrie
door middel van middellang krediet zowel v66r als na
de oorlog aanwezig is geweest.
Tenslotte vermeld ik nog-de N.V. Nederlandse Midden-
standsbank die met overheidsgaranties in de kredietbe-
hoefte van kleine industriële bedrijven tracht te voorzien.
Verder stelt de heer De Blaey, dat het verbinden van
machinerieën voor de investeringskredieten op praktische
bezwaren stuit, ,,m.a.w. men is aangewezen op de finan-
ciële positie van de onderneming”. Ik wil niet ontkennen,
dat dit laatste bij de kredietbeoordeling een belangrijke
rol speelt, doch men mag hier niet uitsluitend op af gaan.
Primair zijn de verwachtingen ten aanzien van de ren-
tabiliteit van de onderneming.
Met betrekking tot de bezwaren van het verbinden van
de machinerieën als onderpand, zou ik erop willen wijzeii,
dat zich hierbij in de praktijk weliswaar moeilijkheden
kunnen voordoen, doch dat deze in het algemeen niet
onoverkomelijk zijn.
NASCHRIFT
In het artikel ,,Semi-lang bankkrediet” werd door mij
de aandacht gevestigd op een nieuwe vorm van krediet-
verlening, uitgaande van een dochterinstelling van de
794
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
5
september 1956
Amsterdamsche Bank. Bij de beantwoording van de
vraag, of en in hoeverre behoefte bestaat aan dit krediet
is,
uitgaande van beschouwingen in het prospectus van
de Maatschappij voor Middellang Crediet, de samen-
stelling van het financieringsplan ener onderneming be-
sproken. Er is op gewezen dat, al staat de behoefte aan
permanent of langdurig tijdelijk vermogen voorop, het
toch zal voorkomen dat behoefte aan ,,semi-lang vermo-
gen” naast ,,kortstondig tijdelijk vermogen” blijkt.
Daarop is dan.de door Drs. J. C. Bottema ,,bestreden”
passage gevolgd dat er voor die gevallen geen oplossing
was, dat men als regel op ,,kortstondig tijdelijk vermogen”
was aangewezen, al was dat daarvoor niet bestemd.
De bedoeling dezer passage is uiteraard geweest te
zeggen dat de ,,algemene banken” dit
,,semi-lange ver-
mogen”
niet
officieel
verstrekken. . . . al verlenen ze dit
in feite wel in de vorm van ,,kortstondig tijdelijk ver-
mogen”
1).
Deze situatie moest op de duur onbevredigend
zijn, moest leiden tot het zoeken naar nieuwe wegen.
Verleden jaar trachtte de Amsterdamsche Bank deze te
vinden door de uitgifte van 3 pCt. 7-jarige deposito-
obligaties, dit jaar door de uitgifte van 4 pCt. lO-jarige
obligaties via een dochteronderneming te doen plaats-
vinden.
Het is mijn bedoeling geweest op dit verschijnsel de
aandacht te vestigen. Zo is begrijpelijk dat buiten be-
schouwing is gelaten de semi-lange kredietverlening o.a.
via de Herstelbank, via de Nederfandse Middenstands-
bank. Deze kredietverlening ligt toch in een geheel ander
vlak. Trouwens deze kredieten hebben mi. ook niet het-
zelfde karakter als de semi-lange kredieten van de ,,alge-
mene banken”, ongeacht of deze al of niet officieel worden
verstrekt.
De ,,Maatschappij tot Financiering van het Nationaal
Herstel N.V.” – de Herstelbanlç, waarin de Staat de
meerderheid van het aandelenkapitaal bezit – is een
semi-overheidsinstelling, ten doel hebbende het herstel
of de bevordering van het Nederlandse bedrijfsleven,
hetgeen neerkomt op bevordering van de werkgelegenheid,
op bevordering van de nationale welvaart in de to3komst.
Het karakter van deze instelling is derhalve geheel anders
dan dat van de algemene banken” wat mi. van invloed
moet zijn op de beoordeling van aanvragen om krediet.
Het feit dat deze instelling, behalve de zeer grote kredieten
verleend aan ondernemingen, met medewerking van de
overheid tot stand gekomen of uitgebreid, ook andere
kredieten verschaft, deze kredieten grotendeels een loop-
tijd van 5 tot 10 jaar hebben, betekent dan ook geenszins
dat deze kredieten op één lijn met de door de ,,algemene
banken” verstrekte semi-lange kredieten gesteld kunnen
worden. (Een soortgelijke situatie ontmoet men bij de
N.V. Industriebank voor Limburg).
De Nederlandse Middenstandsbank, waarin de Staat
eveneens de meerderheid van het aandelenkapitaal bezit,
m.a.w. in feite ook een semi-overheidsinstelling is, ver-
strekt o.a. semi-lange kredieten, hetzij voor bedrjfsui)-
rusting van de middenstand, hetzij voor modernisering
van de kleine industrie, al is dat laatste van gering belang.
De verstrekking, welke aan voor de verschillende kredieten
uiteenlopende voorwaarden is gebonden, geschiedt onder
garantie van de Staat. Men kan deze bankinstelling dan
ook zien als een soort Herstelbank. Deze kredieten zijn
dan ook evenmin op één lijn te stellen met de door de
,,algemene banken” verstrekte ,,semi-lange kredieten”.
Al deze kredieten, verstrekt door sem i-overheidsinstel-
1)
v
8
i. ,,E.-S.B.” blz. 739, voorlaatste alinea.
lingen, hebben min of meer het karakter van ,,steunver-
lening” door de Overheid bij de financiering van het
bedrijfsleven.
Tot slot nog de opmerking dat de passage, de beoorde-
ling van de financiële positie van de onderneming betref-
fende, in het prospectus voorkwam. Dit is ook duidelijk
vermeld.
‘s-Gravenhage.
W. N. de BLAEY.
AANTEKENING
Vluchtelingenbedrjven in West-Dulisland
Inleiding.
De ,,Lastenausgleichsbank” heeft een brochure
1)
het
licht doen zien, waarin o.a. de financiële problemen worden
behandeld waarmede de vluchtelingen
2)
hebben te kam-
pen, die een zelfstandig bestaan trachten op te bouwen in
West-Duitsland. De ,,Lastenausgleichsbank” (L.A.-bank)
is een lichaam met rechtspersoonlijkheid, waarvan het
aandelenkapitaal in handen is van de Bondsrepubliek
en die wat haar werkterrein betreft enigszins te vergelijken
is met onze Herstelbank. Haar taak bestaat uit het ver-
lenen van kredieten en borgtochten voor de economische
wederinschakeling van door de oorlog getroffen personen,
waaronder de vluchtelingen een belangrijke plaats in-
nemen.
In de thans heersende hoogconjunctuur zou merï wel-
licht geneigd zijn te menen dat, gezien de malige werk-
loösheid in West-Duitsland, de problemen, afgezien van
de huisvestingskwestie, ook voor de vluchtelingen van
de baan zijn. Hoewel zij thans meestal werk hebben ge-•
vonden, betekent dit nog niet dat zij in hun vroegere
status zijn hersteld: velen hadden nI. een eigen bedrijf of
oefenden een vrij beroep uit, terwijl hun huidige positie
veelal neerkomt op een sociale declassering. Dit blijkt
duidelijk uft onderstaande tabel.
1939
1
1950
Vluchte-
I
Vest-Vluchte-
West-
lingen pCt. duitsers pCt. lingen pCI.
I
duitsers pCt.
Zelfstandigen
15 15
5
16
In familiebedrijf meewer-
20′
18
2
17
kend
……………..
13
14 16
Employé’s
………….10
Ambtenaren
…………
.S
5
4
4
Arbeiders
…………..
50
49 75 47
Hierin valt op de sterke afnuime van het percentage
zelfstandigen bij de vluchtelingen in 1950 t.o.v. 1939 en
de sterke toename in hetzelfde tijdvak van het percentage
arbeiders.
Het terrein, waarbinnen de oprichting van nieuwe be-
drijven sociaal-ecofiomisch verantwoord is, wordt aan-
zienlijk beperkt, doordat de technische ontwikkeling de
oprichtingsmogelijkheden van kleine en middelgrote
bedrijven ongunstig beïnvloedt. Daarom is het zaak de
overblijvende mogelijkheden volledig te benutten en
datgene, wat in een gunstige conjunctuur door het initia-
tief van dé vluchtelingen tot stand kwam, te consolideren
met hulp van de Overheid. Ook uit politiek oogpunt is
dit gewenst, teneinde een afgljden van vluchtelingen naar
het communisme te vermijden. In de agrarische sector zijn
de kansen voor vluchtelingen om eeneigen bestaan op te
bouwen ongunstig, daar de oppervlakte voor agrarische
‘)
Die gewerblichen Vertriebenen- und Flüchtlingsbetriebe; Erfolge und
ungelöste Aufgaben der Eingliederung”, Bad Godesberg 1955.
‘)
In deze brochure wordt met betrekking tot sommige cijfers nog onderscheid
gemaakt tussen ,,Vertriebene” (,,Flüchtlinge”) en ,,Zugewanderte”; deze onder-
scheiding is hier niet gevolgd.
5 september 1956
ECONOMISCH-SIATISTISCHE BERICHTEN
795
doeleinden geschikte grond in de Bondsrepublik niet
aanzienlijk kan worden vergroot.
De eerste fasén van de ,,Eingliederung” en de financiering
daarvan.
Het gehele proces van de opname van vluchtelingen in
de Westduitse samenleving in al zijn facetten wordt in de
brochure van de L.A.-bank aangegeven met ,,Eingliede-
rung”, hetgeen hier zal worden vertaald met assimilatie.
Hoewel de vluchtelingen op een enkele uitzondering
na niet beschikten over noemenswaardig vermogen, was
reeds voor de geldsanering van 1948 meer dan de helft
van de thans bestaande bedrijven opgericht, zij het dat
zowel installaties als huisvesting meestal zeer primitief
waren en vaak een provisorisch karakter droegen.. Dank
zij grote ondernemerskwaliteiten hadden deze onder-
nemers begin 1948 toch vaak een zeker eigen kapitaal.
Daar hun installaties echter nog geen afgerond geheel
vormden, bleef de behoefte aan liquide middelen bestaan.
Het particuliere bedrijfsleven en de kapitaalmarkt leenden
zich niet in voldoende mate voor kredietverlening,
omdat de basis van het eigen kapitaal te gering was. Als
laatste mogelijkheid bleef kredietverlening.door de Over-
heid welke uit economische en sociaal-politieke over-
wegingen een groot belang bij de assimilatie had.
Een groot deel van de hulp aan oorlogsslachtoffers,
waaronder de vluchtelingen, zou komen uit het zgn.
,,Lastenausgleichsfonds”. Dit fonds wordt gevormd uit de
bijdragen van niet door oorlogsschade getroffenen. Door
dat de inning van deze bijdragen en de vaststelling van de
schadevergoedingen zeer lang op zich hebben laten wach-
ten en ook thans nog vele jaren kunnen duren, is de ver-
strekking van financiële hulp aan vluchtelingenbedrijven
ernstig vertraagd. Anders was het mogelijk geweest de
toegekende schadevergoedingen te verrekenen met weder-
opbouwleningen. Bovendien hebben de onbeschadigde
ondernemingen zich nu, door de vertraagde invordering
van hun bijdragen, sneller kunnen ontwikkelen.
Het doel van de assimilatiekredieten is gedurende een
overgangstijd het bij vele vluchtelingenbedrijven heer-
sende tekort aan eigen kapitaal aan te vullen. Hieruit
volgt dat deze kredieten zich principieel moeten onder-
scheiden van het normale bankkrediet. De volgende
eisen moeten er daarom aan worden gesteld:
le de omvang moet zodanig zijn, dat men tot een
afgeronde financiering komt;
2e de looptijd moet zo lang zijn, dat de onderneming
voldoende ruimte gelaten wordt haar aflossingen naar
bedrag en tijd te spreiden;
3e lage rente, opdat de rentabiliteit van de bedrijven
en daardoor de mogelijkheid tot interne financiering niet
worden aangetast;
4e teneinde de bedrijven niet de mogelijkheden tot
financiering der verdere ontwikkeling te ontnemen dienen
de verlaiigde zekerheden (hypotheken en panden) beperkt
te worden..
Volgens onderzoekingen van de L.A.-bank zijn in het
tijdvak vanaf de geidsanering tot 31 maart
1955
aan
vluchtelingen voor eigen beroep of bedrijf verstrekt,
DM 11,5 mln, aan subsidies en DM 1.189 mln, aan
kredieten. Verder is door overheidsinstanties voor een
bçdrag van DM 490 mln, aan borgtochten verleend.
Een globale indruk van het aantal vluchtelingenbedrij-
ven geven de volgende cijfers. Volgens de telling van
september 1950 bedroeg dit aantal 128.606, waaronder die
vormen van activiteit waarvoor betrekkelijk weinig
kapitaal benodigd is het sterkst vertegenwoordigd zijn,
zoals vrije beroepen 13.312, handel, geld- en verzekerings-
wezen 45.022. Per 1 januari 1955 waren 62.625 am-
bachtsbedrijven, of 7,4 pCt. van alle ambachtsbedrijven
in West-Duitsland, eigendom van vluchtelingen.. In het
bouwbedrijf waren medio 1954 3.604 vlubhtelingen-
drijven met 72.218 werknemers en in de industrie per
30 september 1954 10.121 bedrijven met 395.563 werk-
nemers. Van deze laatste groep behoorde ruim 60 pCt.
tot de consumptiegoederenindustrie.
De tegenwoordige toestand van de i’luchtelingenbedr(jven.
Zoals gezegd beschikteh de vluchtelingenbedrijven over
onvoldoende eigen kapitaal. Doordat de Overheid niet
voldoende lang krediet kon verschaffen, namen zij hun
toevlucht tot korte kredieten in de vorm van rekening-
courant- en leverancierskredieten, welke zij ook gebruikten
voor investeringen in duurzame produktiemiddelen.
Desondanks bleven zij grensbedrijven door hoge rente-
en produktiekosten, daar zij vergeleken bij de West-
duitse bédrijven over een onvoldoende installatie beschik-
ten. Door het tempo van de economische opbloei. traden
de fouten van deze principieel onjuiste financieringswijze
niet direct aan de dag. Deze bleken pas toen de inhaal-
vraag naar consumptiegoederen was gedekt en daarmede
het tijdvak van de ,,seijers’ market” voor deze goederen
voorbij was.
Van de ongeveei 3.400 bedrijven bijv., die tot het voor-
jaar
/
1954 E.R.P.-investeringskredieten en bedrijfskapi-
taalkredieten hebben ontvangen, geraakten er 427 (12
pCt.) in betalingsmoeilijkheden, waarvan er 278 (8 pCt.)
hun bedrijf staakten. Bij het merendeel van deze bedrijven
was de hoeveelheid kapitaal onvoldoende en de kapitaal-
structuur slecht. Daarnaast lagen de oorzaken bij: een
verkeerde vestigingsplaats; geringe weerand tegen
conjunctuurschommelingen en een tekort aan bekwaam-
heden bij de ondernemer-zelf. Wat deze laatste oorzaak
betreft, dient in aanmerking te worden genomen, dat de
eisen die de opbouw van een bedrijf met ontoereikende
middelen en onder ongunstige omstandigheden aan de
ondernemer stelt, ver boven die van de gemiddelde on-
dernemer liggen.’ Daarom mag men bij mislukking niet
tot de conclusie komen, dat het krediet aan een onvol-
waardige was verstrekt.
Het ligt voor de hand dat de invloed van het kapitaal-
gebrek zich het sterkst deed gevoelen in de kapitaalin-
tensieve bedrijven. In de consumptiegoederenindustrieën
zijn de conjuncturele invloeden betrekkelijk gering;
bij deze categorie was er echter sprake van grote con-
currentie door overbezetting van bepaalde branches. Het
gunstigst liggen de verhoudingen bij arbeidsintensieve
bedrijven die speciale produkten vervaardigen met weinig
binnenlandse concurrentie, zoals bijv. de galanterie-
artikelenindustrie.
Daar de vluchtelingenindustrie haar concurrentiekracht
moest verbeteren, moest zij investeren en steeg het kapi-
taal waarmee zij werkte sneller dan de omzet. Deze stijging
verkreeg zij grotendeels door opname van krediet. In
1949 bedroeg de verhouding eigen kapitaal: vreemd kapi-
taal 40:60, in 1953 20:80. Daarbij steeghet aandeel van
het krediet met lange en middelmatige looptijd, in het
balanstotaal, van 17,1 tot 33,8 pCt. en dat van het korte
krediet van 42,4 tot 46,8 pCt. De hieruit voortvloeiende
hoge rentelasten staan de vorming van eigen kapitaal
door winstinhouding in de weg.
Welke mogéljkheden zijn er om de volledige assimilatie
van de vluchtelingenbedrjven te bevorderen?
Volgens het ,,Bundesvertriebenengesetz” moeten bij-
zondere faciliteiten worden verleend tot aan het moment
796
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
5
september 1956
waarop de vluchteling op een niveau gekomen is, dat
vergelijkbaar is met zijn vroegere status. Door uitbreiding
van bestaande en invoering van nieuwe maatregelen,
welke hieronder zullen wordén bezien, zou men. dit
kunnen bereiken.
le Vergroting in aantal en omvang van de assimilatie-
kredieten.
Het meest geschikt
lijken
de E.R.P.-kredieten.
Deze hebben een looptijd van maximaal 17 jaar, de eerste
2 jaar zijn vrij van aflossing, rente 2-4 pCt. Daar de
kredieten volgens het zgn. ,,Lastenausgleichsgesetz”
maximaal DM 35.000 bedragen, komt deze wijze van
‘financiering vooral in aanmerking voor de kleinere
ondernemingen. Behalve de verlening van kredieten aan
bestaande vluchtelingenbedrijven, blijft er een taak voor
de Overheid bij de’oprichting van nièuwe bedrijven, voor
zover deze op langere. termijn bezien levensvatbaar zijn.
In dit ‘verband ware het gewenst, dat vluchtelingen be-
staande bedrijven of bedrijfsonderdelen van Westduitse
bedrijven zouden kunnen pachten of kopen. Door de
Westduitse bedrijven, die hiertoe zouden overgaan, tege-
moet te komen in hun bijdrage aan het ,Lastenausgleichs-
fonds” zou men dit aantrekkelijker kunnèn maken. Zulks
is inmiddels geschiéd ‘voor objecten met een waarde tot
DM 100.000. Een andere mogelijkheid om tot een betere
financiering te komen is de afnemende tedrijven minder-
heidsdeelnemingen te laten verwerven in door vluchte-
lingen opgerichte toeleveringsbedrijven. Eventueel zou
hieraan verbonden kunnen worden vereffening in natura
van de bijdragen in én de uitkeringen uit het ,,Lasten-
ausgleichsfonds”, of verlening van reductie op bijdragen.
2e Het stellen van onderpand.
Ook de Overheid ver-
langde tot dusverre zekerheid. Zolang geen volledige
financiering van de onderneming door de Overheid moge-
lijk is, wordt haar assimilatie benadeeld, zodra men haar
niet de kredietbasis laat, welke nodig is voor voltooing
van haar financiering door d& bank. Daarom wordt
matiging van de zekerheidseisen door, de Overheid ver-
langd.
3e Omzetting van kort in lang krediet.
De aan het
korte krediet verbonden hoge rentekosten en de onzeker-
heid t.a.v. de duur van het krediet, maken omzetting in
lang krediet zeer gewenst. Hiervoor wofdt de volgende
procedure voorges.eld. De L.A.-bank verstrekt aan de
bank van de vluchtelingenondernemer schuldbekente-
nissen tot het bedrag van het te consolideren krediet.
Voor deze schuldbekentenisseii van de L.A.-bank staat
de Bondsrepubliek borg. De eigenlijke kredietverlener
wordt dan dus de L.A.-bank. De bank van de vluchte-
lingenondernemer zal deze kredieten verder als trustee
beheren. De looptijd zal 12 â 15 jaar bedragen en de,
rêntevoet zal met subsidiëring door de Bondsrepubliek
en door de’,,Linder” gedurende
5
jaar op 4.pCt. gebracht
worden. Het voor, deze consolidatie voorgestelde bedrag
is DM 100 mln.
4e’ Matiging van de belastingen i. v.m. ‘de vorming
van eigen kapitaal.
Gedurende een beperkte tijdsduur is het
voor vluchtelingenbedrijven mogelijk 50 pCt. van de winst
tot een maximum van DM 20.000 belastingvrij te reser-
veren. Dit vormt een belangrijke steun voor de assimilatie.
Het zou wenselijk zijn, dat de fiscus voorlopig van een
deel van de belastingverplichtingen afziet, zonder daaraan
een bovengrens te stellen.
5e Verrekening van wederopbouwleningen met het
bedrag van de oorlogsschade vergoeding.
De gunstige in-
vloed van de verrekening van de oorlogsschadevergoeding
met wederopbouwkredieten wordt afgeremd door de
geringe hoogte van de tot dusver vastgestelde percentages
der vergoedingen, die van 35 pCt. tot
5
pCt. van het
,schadebedrag belopen en afnemen met de omvang vai.
de schade. Door bespoediging van de schadevaststelling
zou men via de verrekening, de moeilijkheden vooral bij
de kleine bedrijven aanmerkelijk kunnen verzachten.
Verder vallen nog te vermelden:
6e het verlenen van voorrang bij overheidsopdrachten en
7e speciale maatregelen ter .verbetering van de vesti-
gingsplaats.
Samenvatting.
De ondernemingsgewijzè voortbrenging veronderstelt
de aanwezigheid van een brede laag van ondernemers.
Het doel van de assimilatiepolitiek is nu de besten onder
hen de toegang tot deze laag open te stellen. Daarom dient
de bestaande handicap voor de vluchtelingen verminderd
te worden. Hiertoe is een afgeronde hulpverlening nodig;
halve maatregelen zijn uit den boze. Voor een bestendiging
van deze hulp behoeft niet gevreesd te worden, daar de
vluchtelingen zelf zo spoedig mogelijk op gelijke voet aan’
de concurrentiestrijd willen deelnemen.
BOEKBESPREKING
Vennootschappen, Verenigingen en Stichtingen (V. V. S.),
Band A, Aflevering T, N.V. Uitgevers-Maatschappij
AE. E. Kluwer, Deventer, 270 blz., f. 17,50.
Nu aflevering Îis verschenen van de enige tijd geleden
door de Uitgeversmaatschappij AE. E. Kluwer teDe-
venter aangekondigde V.V.S., zijn wij in de gelegenheid
aan de uitgave enkele woorden te wijden.
In een schroef band A, die slechts voor de helft is ge-
vuld en derhalve nog beloften ii’ihoudt, ontvangen wij de
eerste aflevering van deze, door Mr. Dr. H. F. A. Völlmar
geschreven civiel-rechtelij ke en fiscale handleiding voor
studie en praktijk. De schrijver heeft zich de medewer-
king verzekerd van J. Boxem en B. J. Udink voor de be-
handeling der fiscale aspecten.
Een voorbericht geeft een verantwoording van de titel.
Voor een drietal groepen rechtsfiguren, welke men in
het maatschappelijk leven naast de natuurlijke persoon
veelvuldig ziet optreden, is geen enkelvoudig ,,verzamel-
woord” te vinden. Immers, met rechtspersonen kan niet
worden volstaan, daar maatschap en verschillende vor-
men van vennootschap daartoe niet wordeh gerekend.
Ook het woord verenigingen voldoet niet, daar dit woord
slechts gangbaar is voor al dan niet Koninklijk erkende
verenigingen, nog daargelaten dat de stichting daar
niet onder zou vallen. Derhalve is een drieledige op-
somming van rechtsfigurën het meest passend. De be-
handeling geschiedt zowel civielrechtelijk als fiscaal,
een gecombineerde behandeling welke te rechtvaardigen
is, aangezien civielrecht en belastingrecht op dit gebied
bij uitstek nauw met elkaar verbonden en verweven zijn.
Bedoeld is een handleiding voor de’ praktijk. Op
verschillende plaatsen worden wenken van praktische aard
gegeven. Voorts worden er modellen verstrekt en hand-
leidingen bij het opstellen van akten, statuten enz., om
hen, die met de oprichting, organisatie .enz. te maken
hebben, te hulp te komen. Het is niet een volledig hand-
bôek, maar het veronderstelt dat zij, die het boek in han-
den nenien, op het civielrechtelijke en in het bijzonder
op het fiscale terrein nog geheel onbekend zijn.
Het werk wordt ‘voorafgegaan door ‘een algemene -in-
5september 1956
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
797
(Adverzenhie)
leiding. In 18 bladzijden worden de verschillende rechts-
vormen en rechtsfiguren civielrechteljk besproken. In
30 bladzijden kan men kennis nemen van fiscaalrechte-
lijke beschouwingen, welke besluiten in de fiscale factoren,
die van invloed zijn bij de keuze van de rechtsvorm
voor de onderneming. Toegevoegd is een zeer over-
zichtelijke tabel. Van de verschillende rechtsvormen, te
weten: naamloze vennootschap, stichting, burgerlijke
maatschap, vennôotschap onder firma, commanditaire
vennoot, commanditaire vennootschap op aandelen, ge-
wone vereniging, coöperatieve vereniging, wederkerige ver
–
zekering- of waarborgmaatschappij en rederij, kan men
in één oogopslag vinden waar deze is geregeld, doel,
vorm van oprichting, rechtspersoonlijkheid, ledenwisse-
ling, maatschappelijk kapitaal, aansprakelijkheid van
de leden en de fiscale positie.
Er volgen dan in 270 bladzijden betreffende de naam-
loze vennootschap een algemeen gedeelte, de artikels-
gewijze behandeling van de nieuwe en oude artikelen
36 tot 56h van het Wetboek van 1oophandel en de richt-
lijnen van het Ministerie van Justitie, zoals die worden
toegepast bij de goedkeuring van oprichtingen en sta-
tutenwijzigingen van naamloze vennootschappen. Wie
sedert 1928 kennis genomen heeft van de publikaties
van Mr. Völlmar over de naamloze vennootschap kan
ook hier terugvinden de eenvoudige stijl en de praktische
aanpak van het onderwerp. De schrijv,er doorziet de
vragen van deman van de praktijk en zoals de handleiding
van 1928 af een goede dienst bewezen heeft aan hen, die
met de naamloze vennootschap hebben moeten werken,
zal de nieuwe uitgave dit eveneens doen.
De schrijver betrekt in zijn behandeling niet alleen de
wet maar ook het omliggende gebied. Zo weet hij een
plaats te vinden voor obligatieleningen en trustkantoren,
zo voor certificaten van aandelen en administratie-
kantoren.
Wanneer men zo alles in gemakkelijke vorm opgediend
krijgt wordt de lezer veeleisend. Het valt hem op, dat
een trusteefiguur niet alleen noodzakelijk is, indien de
bligatielenlng door hypothecaire inschrijving wordt
gedekt, zoals bladzijde 106 meldt, doch ook wanneer
er borgtochten zijn en ook in- geval van de zogenaamde
negatieve hypotheek. Hij zou willen lezen, dat hoewel
de wet op de vergadering van houders van schuldbrieven
aan toonder formeel nog van kracht is deze wet slechts
geldt voor schuldbrieven van v66r 1934 (bladzijde 106).
Dat het recht tot omwisseling van het certificaat in oor-
spronkelijke aandelen meestal niet bestaat is een misver-
stand. Het karakter van het certificaat volgens Amster-
damse usance is juist, dat het ten allen tijde royeerbaar
is. De niet-royeerbaarheid is een uitzondering, die slechts
in bijzondere gevallen kan worden toegepast. De zegel-
plichtigheid van certificaten wordt met een klein lettertje
in een noot vermeld (bladzijde 103). Gezien de opzet
van het werk om de fiscale zijde gecombineerd te behan-
delen, zou een bespreking in de tekst zelf meer aan te
bevelen zijn.
Deze enkele opmerkingen betreffen niet de hoofdzaak,
doch voor de man van de praktijk, die er rechtstreeks mee
te maken heeft kunnen zij belangrijk zijn.
De naamloze vennootschap is als het ware gemeen goed
en het is derhalve te waarderen, dat er een handleiding
is verschenen, die gehanteerd kan worden door de niet
vakman in engere zin. Een warme aanbeveling in dit blad
is derhalve op haar plaats. De nog komende afleveringen
worden met belangstelling tegemoet gezien.
Rotterdam.
F. J. BREVET.
GELD- EN KAPITAALMARKT
De geldmarkt.
De geldmarkt onderging de afgelopen week enig&
verkrapping. In het kader hiervan kwamen de (schaarse)
marktnoteringen voor schatkistpapier op een wat hoger
niveau, ni. op ca. 2± pCt. voor éénmaands-, 2 7/8-3 pCt.
voor driemaands- en 3 3/16- pCt. voor zesmaandspapier.
Het afgiftedisconto voor nieuwe driemaandspromessen
,bij de Agent ad 3 pCt. p.j. is en blijft uiteraard de basis
voor de marktdisconto’s der andere termijnen; de jongste
discontoverhoging door de Centrale Bank had dan ook
evenmin invloed op deze disconto’s als bij vorige ge-
legenheden.
Van de kaspercentaeregeling ging ook geen druk op
de markt uit; de huidige saldi der banken bij de Centrale
Bank zijn in de meeste gevallen voldoende voor het ook
voor de nieuwe periode (22 augustus-21 september) op
9 pCt. gehandhaafde minimum-kaspercentage.
De oorzaak van de verkrapping tijdens de verslagweek
lag vnl. bij de ultimo-onttrekkingen, terwijl ook de ver-
dere geleidelijke achteruitgang van de deviezenvoorraad
daartoe bij droeg.
De kapitaalmarkt.
Op de aandelenma,rkt ging het gedurende de verslag-
week verder bergafwaarts met de internationale Neder-
landse fondsen in het eerste gelid. Aandelen Koninklijke,
die wekenlang in de buurt van 800 hadden gezweefd,
vielen tot ca. 770 terug, terwijl aandelen Unilever –
die tot voor kort tezamen met Koninklijke dè Amster-
damse beursfavorieten vormden — aanmerkelijk be-
neden de 400 kwamen.
Flauwe aandelenmarkten vormen overigens een inter-
nationaal verschijnsel. Zo daalde in Walistreet het koers-
gemiddelde Dow Jones Industrials, dat begin augustus
met een stand van 521 een vorig hoogterecord op een
haar na had geëvenaard, de afgelopen week beneden de
500. De gedachte dat de eigenlijke Suez-crisis nog moet
komen, de stijging van de rentestand in verschillende lan-
den en, wat Nederland betreft, de discontoverhoging zijn
factoren, die een neerslachtige stemming bij het publiek
bevorderen.
Op de Amsterdamse aandelenmarkt werd bovendien
de laatste weken de aandacht getrokken door enkele
dividendverlagingen en zelfs -passeringen bij binnen-
798
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
5
september
1956
landse ondernemingen, waar men dat niet had verwacht;
deze koude douches bevorderden de voorzichtige hou-
ding bij de beleggers uiteraard nog meer.
Op
de obligatiemarkt waren wederom verscheidene
koersdalingen te constateren bij fondsen, die qua koers
eigenlijk nog boven hun stand leefden; het gevoelen be-
staat, dat dit koersaanpassingsproces hiermede nog niet
ten einde is. Bij deze dalingen kregen
ook
vele conver-
teerbare obligaties een beurt, welke groep tot dusverre
grotendeels van koersdaling verschoond was gebleven.
De daling op de aandelenmarkt, die de attractie der
conversiemogelijkheid reduceert, was hierbij ongetwij-
feld mede van invloed.
De emissies van
4f
pCt. obligaties werd met succes
bekroond voor de leningen der Bank voor Nederlandsche
Gemeenten (,,aanzienlijk overtekend”) en Leiden (,,ge-
slaagd”). Aan het einde van de week kwam echter de
eerste mislukking, ni. die van de emissie Delft (,,inschrij-
vingen ten volle toegewezen”), hetgeen wordt opgevat
als een symptoom van marktverzadiging met dit lenings-
type. Inmiddels werden toch nog weer nieuwe uitgiften
tegen dezelfde voorwaarden aangekondigd, nl. ‘s-Gra-
venhage (f.
15
mln), Enschede (f.
5
mln.) en Gelderland
(f.
2
mln.).
Ouderwetse tonelen speelden zich af bij de inschrijving
op de premielening Amstèrdam; door majoreren en
premiejagen werd voor dergelijke grote bedragen in-
getekend, dat de toewijzing slechts minimaal zal zijn.
Het zeer snelle tempo van de huidige stijging van de
rentestand wordt gedemonstreerd door het feit, dat de
hypotheekbanken zich thans genoopt hebben gezien over
te gaan tot uitgifte van
41
pCt. pandbrieven a pan
(maximum looptijd
25
jaar).
Aand.
indexcijfers
A.N.P. -C.B.S.
17 aug.
24 aug. 31 aug.
(1953
100)
1956 1956 1956
Algemeen
………………………………
219,0 216,6
209,4
Internat.
concerns
…………………
295,0
291,8 279,9
Industrie
………………………………
168,0 167,4 164,2
Scheepvaart
…………………………
172,1 168,5 166,7
Banken
…………………………………
143,3 142,3
.141,2
Indon.
aand.
…………………………
114,2 110,6 106,3
Aandelen
Kon.
Petroleum
……………………
799%
794 772
Unilever
……… ……. … …. … ……. …
414′,4
407%
386
Philips
…………………………………
295′,4
288½
275
1
/,
A.K.0
.
…………………………………
255
2551,4
240½
Kon.
N.
Hoogovens
………………
343 341 334
Van
Gelder
Zn.
……………………
2441,4
245 237
HAL
…………………………. . …….
200’/2
194
191½
Amsterd.
Rubber
…………………
83½
80
1
/8
73
H.V.A
.
…………………………………
110
105½
993,4
Staatsfondsen
2
1
h
pCt.
N.W.S.
……………………
70½
71
71
1
/1
3-3%
pCt.
1947
………………………
91%
91 90
3%
pCt.
1955
1
………………………
90
,
7
6
90
89
3
pCt.
Grootboek
1946
……………
90½
90
89½
3
pCt.
Dollarlening
……………..
931fr
937,4
91%
Diverse obligaties
3
1
h pCt. Gem. R’dam 1937 VI
93½
91
90
3
1
/
4
pCt. Bk.
v.
Ned. Gem.1954 11/111
88
88
88
3
1
/2
pCt. Nederl. Spoorwegen
95
1
/-
–
,
93
92
1
/2
3½
pCt.
Philips
1948
……………
95
94% 93%
31,4 pCt. Westl. Hyp, Baxtk
87% 86%
86
J. C. BREZET
1.1
GEMEENTE LEEUWARDEN
UITGIFTE van
f.3.000.000,- 4 pCt
15-JÂRIGE OBLIGATIES 1956
in stukken van nom.
f
1000,— aan toonder
(waarvan reeds
f
1.500.000,— obligaties op
inschrjvingsvoorwaarden zijn geplaatst)
Ondergetekenden berichten, dat de inschrijving op
bovengenomde obligaties zal zijn opengesteld op
DINSDAG, 11 SEPTEMBER 1956
van des voormiddags 9 uur tot des namiddags 4 uur,
tot de koers van 100 pCt.
bij de kantoren van:
FIRMA F. STAAL
te AMSTERDAM,
NEDERLANDSCHE CREDIETBANK N.V.
te AMSTERDAM en haar bijkantoren en
BANKIERSKANTOOR STAAL&Co N.V.
te ‘s-GRAVENHAGE
op
voorwaarden van het prospectus dd.
4
september
1956. Exemplaren van het prospectus en inschrijvings-
biljetten zijn bij de kantoren van inschrijving ver-
krijgbaar.
BURGEMEESTER EN WETHOUDERS
DER GEMEENTE LEEUWARDEN
Leeuwarden, 4 september 1956.
STATISTIEKEN
OPENBARE
EMISSIES ‘),
UITLOTINGEN
EN CONVERSIES ‘),
juli 1956
1
)
(in duizenden guldens)
Emissies
t.o
0
‘.s.o
Totaal
Binnenland:
Staatsleningen Nederland
– – –
6.500
–
Staatsleningen Overzeese
Rijks-
–
–
–
.-
–
delen
…………………..
Provincies
,
………………
-.
– –
257
–
m
Geeenten
……………….
–
.
– –
354
–
–
– –
50
–
–
–
–
33
wo. premieleningen
…………..
Bank voor Nederl. Gemeenten
–
– – – –
–
50
50
2.076
1.675
Bank- en kredietinstellingen
2.403 250
2.653
213
–
3.985
8.068
12.053
622
–
Waterschappen
……………..
–
13.316
13.316
–
–
1-typotheekbanken
…………….
Kerkelijke en liefdadige instellin-
/
Sndustrie
…………………
Scheepvaart
……………….
725
–
725
247
–
gen
……………………
–
– – – –
Handel
…………………..
Diversen
…………………
–
614 614
1.591
–
Algemeen totaal
………….7.113
22.298
29.411
11.893
1.675
w.o. overheidssector
–
–
–
7.144
–
flank v. Nederi. Gemeenten
–
–
– .
–
–
private sector ………..7.113
22.298
29.411
4.749
1.675
‘) Reele bedragen volgens stortir,gsdatum.
‘) De bedragen der niet uitgelote obligaties c.q. pandbrieven, welke aflosbaar
werden gesteld, zijn niet bekend.
‘) Volgens datum van betaalbaarstelling.
‘) Bron:
Statistisch bulletin van het C.B.S.
Laat’ U zich
eens mondeling /
of
schriftelijk
inlichten inzake
de merites van
E.-S.B.,
als publiciteits-
– medium.
Dit verplicht
uiteraard tot
niets en ver
–
schaft inzicht
in belang-
wekkende –
pers pectieven.
Advertentie-
afdeling
ECONOMISCH-
STATISTISCHE
BERICHTEN
Postbus 42
Schiedam
Tel. 01800-69300
•
8
0/
Hypothecaire obligaties 1956
-.
A[G’
ALLGEMEINE EL[KTRICITAETS’ GESEILSCHAFT
gevestigd te Berlijn.
Onder verwijzing n
‘
aar het prospectus dd. 30 augustus
1956′
berichten
ondergetekenden, dat zij bij hun kantoren te Amsterdum, alsmede
te Goes, bij de Bank voor Zeeland; te ‘s-Gravenhage, bij de
N.V. Commissiebank Holland-Indië (Theodoor Gilissen, Beauclerck & Co);
te Groningen, bij de N.V. Groningsch Effectenkantoor (opgericht door
Theodoor Gilissen c.s.); te Rôtterdam, bij de N.V. Rotterdamsch Effec-
tenkantoor (opgericht door Theodoor Gilissen c.s.) op
donderdag, 6 september 1956
van des voormiddags 9 uur tot des namiddags 4 uur de inschrijving
openstellen op
,
D.M. 2.000.000.
in Nederlandse certificaten ‘groot D.M. 1.000.- en D.M. 500.- van
bovengenoemde obligaties tot de koers van
105°/o
De certificaten worden uitgegeven door de N.V. Administratiekantoor
,,Universum”.
–
Prospectussen en inschrijvingsbiljetten
–
zin ten kantore van ondergete-
kenden verkrijgbaar.
Opneming der Nederlandse certificaten in de
officiële
notering ter
beurze
van
Amsterdam onder rubriek II is aangevraagd. De desbetref-fnde administratievoorwaarden zijn door De Nederlandsche Bank N.V.
goedgekeurd.
Amsterdam, 30 augustus
1956
THEODOOR GILISSEN
BEELS
& CO. DE CLERCQ ‘&
BOON HARTSINCK
HANDEL – MAATSCHÂPPIJ
H. ALBERT DE BARY & CO. N.V.
Abonneert 1] op
/
DE ECONOMIST
Koninklijke Matschappij tot het uitvoeren van openbare werken
,,Adriaan Volker” N.V. – Sliedrecht – Rotterdam
AU
L
zoekt een medewerker met economische, juridische en ?inanciële
kennis en ervaring om ‘als
VOLKEPV
•
een verantwoordelijke en representatieve functie te vervullen.
Een goede kennis van de moderne talen is noodzakelijk. Leeftijd tot 40 jaar.
De voorkeur gaat uit naar iemand met academische of hieraan gelijkwaardige
opleiding en belangstelling voor de technische kant van het bedrijf.
Eigenhandig geschreven brieven met beknopte doch volledige levensbeschrij-
ving worden onder no. 81 ingewacht bij
Pychologisch Adviesbureau
–
L. Deen en dr.J. G. H. Bokslag
Nwe Binnenweg 474, R’dam.
Maandblad onder redactie
van:
Prof. P. Hennipman,
A. M. de Jong,
Prof. P. B. Kreukniet,
Prof. H. W. Lambers,
Prof. J. Tinbergçn,
Prof. G. M. Venijn Stuart,
Prof. F. de Vries,
Prof. J. Zijlstra.
Abonnementsprijs
f
22.50;
fr. p. post
f
23.60; voor stu-
denten / 19.—; fr. per post
/20.10.
Abonnementen worden aan-
genomen door de boekhandel
en door Uitgevers
DE ERVEN F. BOHN
TE HAARLEM
r
MEDEWERKERS
met een volledige economische opleiding
voor
–
werkzaamheden op het gebied van
marktonderzoek
-. in het buitenland metstandpiaats Nederland.
Gegadigden dienen te beschikken over een
praktische commerciële instelling met het
oog op latere plaatsing in een commerciële
functie in binnen- of buitenland. leeftijd:
25-33 jaar.
Brieven voorzien
van
pasfoto,
te
richten aan
KLM-
Person eelszaken,
Postbus 121, Den Haag.
Vooruitstrevend en zich snel uitbreidend concern
biedt bijzonder aantrekkelijke mogelijkheden voor:
Hoofd van de Verkoopafdeling
Vereisten:
• Uitgebreide en grondige ervaring in de directe
verkoop van kantoormachines en administratie-
systemen.
• Uitstekend ingevoerd zijn bj de detailhandel in
kantoormachines.
• In staat het gehele verkoopapparaat te leiden,
met inbegrip van opleiding van vertegenwoor-digers, voeren van reclame-campagnes, leiden van de onderhoudsdienst en adviseren omtrent
verkoopbeleid en toepassingsmogelijkheden van
de produkten.
Voor deze topfunctie komen slechts zij in aan-
merking die over uitstekende beleidskwaliteiten be-
schikken en in staat zijn om de nieuwste ontwikkelin-
gen in automatisering op kantoorgebied op de voet
te volgen.
In de Organisatie ressorteert deze functie rechtstreeks onder de directie.
/
Schriftelijke sollicitaties, die met uiterste discretie
zullen worden behandeld, dienen bij voorkeur in de
Engelse taal – met volledige personalia en recente
foto gericht te worden tot de directie van ROYAL
TYPE WRITERS (HOLLAND) N.V., Oosterkerk-
straat 11, Leiden.
GEMEENTE ZWOLLE
Burgemeester en wethouders van Zwolle roe-
pen sollicitanten op voor de betrekking van
Sociograaf
in vaste dienst met een proeftijd van een jaar.
Salarisgrenzen
f
635,— tot
f
747,— per
maand; aanstelling boven het minimum is niet
uitgesloten.
Bij gebleken geschiktheid en bekwaamheid is
aanstelling in de rang van sociograaf le klasse
mogelijk op een salaris van
f
718,— tot
f
863,— per maand.
Sollicitaties met uitvoerige’ inlichtingen om-
trent opleiding en ervaring -dienen binnen tien
dagen na het verschijnen van dit blad te wor-
den ingezonden bij de burgemeester.
BECHT & DYSERINCK N.V.
– Haardenfabriek
te Weesperkarspel
vraagt een ervaren
ADMINISTRATIEF MEDEWERKER
met een zeer goed inzicht op het gebied
van bedrijfsadministratie. Gezocht wordt
een deskundige, die na inwerking met
de leiding van de, in de toekomst uit
te breiden, afdeling bedrijfsadministratie,
belast kan worden. Verlangd wordt
middelbare school-opleiding en diploma
S.P.D. of M.B.A., of M.O.-Boekhouden.
Leeftijd 30 â 40 jaar. Kandidaten zullen eventueel worden uitgenodigd voor een
psychologisch onderzoek.
Eigenhandig
(niet met bollpoint) geschreven brieven met volledige Inlichtingen over leef.
tild, opleiding en praktijk en vergezeld van
twe.e rtceite pasfoto’s (van voren en opzij).
voor
12
sept. os, aan de
Nederlondsche
St1r1tIng voor Psychofechniek,
Witte.
vrouwenkode 6, Utrecht, onder, nummer
E.S.B. 220379.
60
KLM
NINKCIJXL LUCHTVAAIT
E.-S.B
……
Uw medium voor publiciteit
op hoog niveau