AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
Eçonçrnisçh-Statistische
Beriehten
LGEMENWEKBLAD VOOR HANDEL;’NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
34E
JAARGANG
WOENSDAG2 NOVEMBER 1949
No. 1695
COMMLSSIE VAN REDACTIE:
Ch. Clasz; H. W. Larnbers; J. Tinbergen;
F.
de
Vries.
Redacteur-Secretris: .C’van den Berg.
–
Plo. Redacteur-Secretaris: A. d?.Wit.
COMMISSIE VAIV ADVIES VOOR BELGiË:
J. E. Mertens; R. Miry; J. van Tic/telen; R. Vandeputte;
F. Vers ichelen.
.
Gegevens ‘over adressen, abonnementen enz. op de laatste
bladzijde van dit nummer.
INHOUD:
B1.
De artikelen van deze week
………………….
867
Sommaire,
summaries
………………………
67
De VoorUnie met België en Luxemburgdoor
Mr J.
–
Kymmeil……………………………….
868
De
financiering
der
werkloosheidsverzekering
door
Ir
J.
N.
Smit
……………………………
871
Verleden en toekomst van de rente in de Benelux
door
H.’
Ponsen
. …… ………………-
:
875
De financiën
der
,,autonome universiteit” en
ons
begrotingsrecht
door Prof. Mr C. W. de Vries
. .
877
Ingezonden stuk:
Voor-Unie en devaluatie
door Dr 11. Zoetewey
……….
878
London
Letter
door Henry Hake
…………….
879
Boekbespreking:
Dr J. H. van
StuiJvonberg:1}Iet
Centraal Bureau, een co-
opeiat.ief kradhtveld in (10 Nederlandse landbouw,
bespr.
door
J’rof.,
Dr Th. L.
M.
Thurlings
………………
880
Internationale
notities:
De
Duitse
agrarische
politiek
…………………….
881
Geld-
en
kapitaalmarkt
……………………
882
Grafieken:
Productie, arbeidsproductiviteit en personeelsbezetting van do
industrie in Nederland
………………………
882
Industriële
productie
in
België
……………………
882
Statistieken:
Bankstatcn
………………………………….
882
Verkeer en vervoer in
Nederland
………………….
883
DEZER DAGEN
leven en beweging. In Den Flaag is het een bedrijvigheid
als bij het vertrek van de befaamde trekschuit , ,De Vlieger”,
door de Veer zo goed beschreven. Pakken en balen met
pogingen tot resoluties en besluiten worden uit de weg
geruimd, alleen het kostbare gerede materiaal wordt
aangedragen om op tijd op de plenaire zitting te zijn.
;,’t Was wat wij thans IJigoed zouden nôemen”. Vdn
een enkele baalis een deel van de verpakking diehetge-
heim zou houden, haJfafgescheurd; men kan raden naar
de inhoud van de beslissing over Nieuw-Guinea. Een
grbot krat staat reeds te kijk, de voorlopige constitutie
van Indonesia. Nog even,t en wij lulleii weten, of alles
op zijn plaats is gekomen.
,,Wij groeien vast in tal en last”. De zorgnkinderen
van de Minister van Financiën zeggen het Vondel na.
Verschenen is, na veel moeizaam werk, de aanvullende
nota op de begi’oting, noodzakelijk geworden door de
devaluatie. De verhoging van de personele belasting is uitgesteld, het voorstel tot vermindering van deinkom-
stenbelasting blijft. De economisten hebben hun taak
aan het berekenen van de weerslag der indirecte belastingen.
Het ,,draagt elkanders lasten” is recentelijk veel ver-
nomen in de Tweede Kamer: er is werkelijk gedebatteerd,
en wel over de integrale vergoeding van de oorlogsschade.
Doch dat is voor de minister Holland in, last; hij kan als
bewindsman niet dulden, dat ‘t eind de last zou moeten
dragen. De verdeling van lasten over heden en toekomst,
ook een probleem, waar de economisten van professie
zich door bezwaard voelen.
,,Gewogen, gewogen en te licht bevonden”. Niet spoedig
zal men deze uitspraak verwachten van een zwaar beladen
volk, waaraan nieuwe toevoegingen aan het pak worden’
medegedeeld. Toch blijft deze indruk van de Britse reacties.
op de regeringsvoorstellen tot bezuiniging. Allicht zal de
individuele Engelse burger zich gaarne minder bezwaard
voelen, maar de comnientaren doen denken aan de harde
stuurman, die Melville beschreef: ,,FIe must have been bern in some time of general drought and famine”.
Het is haast verklaarbaar uit een overmatig zware
politieke belastingsproef, dat één der Engelse regerings-
leiders hierbij zijn geduld verloor, en beloofde dat er meer zou komen voor hen die meer wensten. Desondanks is het
dragen geen doel op zichzelf van economische politiek.
Over de doeleinden, die wèl goed zijn, kan in Frankrijk de heer Bidault, als ministerpresident denken. ,,Trekmaar
aan het touwtje, dan gaat het deurtje vanzelf open”,
heeft de Franse volksvertegenwoordiging nog onverwacht,
gezegd, toen hij aanklopte. Wie treft hij, grootmoeder of
de wolf? Hoe het antwoord ook uitvalt, de taak premier
van Frankrijk te zijn moet drukken als een molensteen.
Hoelang kan de Organisatie voor de Europese Samen-
werking de molenstenen, die zij torst, nog verdragen zonder
ermee te gronde te gaan? Als legendarisch prëcedent
verschijnt het -Ros Beyaart; doch dit werd geschraagd
door een onvergelijkelijk vertrouwen. Juist het laatste
heeft bij de O.E.E:C. tot nog toe ontbroken. Thans heeft
de beheerder van het Marshall-plan nogmaals sterk tot
eenheid gemaand; van Engelse zijde is een voorstel ge-
komen, door Frankrijk ondersteund, om het handels-
verkeer te bevrijden. Flier en daar zijn handelsverdragen
van ruimer geest reeds afgesloten. Zal men toch blijk
geven liever lastdrager op korte termijn dan slippen-
drager aan het einde te zijn?
ROTTERDAMSCHE
BANK
VOLLEDIG
BEHEER
VAN
VERMOGENS
250 VESTIGINGEN
IN NËDERLAND
N.V. KONINkLIJKE
NEDERLANDSCHE
ZOUTINDUSTRIE
Boekelo – Hengelo
ZOUTZIEDERIJ
Fabriek vah
zoitzuur (alle kwaliteiten)
vloeibaar chloor
chloorbleeldoog
natronloog, caustic soda.
Adverteer in
G RAFOLOOG
deze rubriek.
H. LANOOY – ROTTERDAM
PSYCHOL. ADVIEZEN
J. Luykenstr. 6, Tel. 5019
J
IIERE10
N.T.foninklqke %ederlaudsehe Petroleum
Haatschappij
.
gevestigd te
‘s-GRAVENHAGÈ.
De Directie bericht hiemede, dat met ingang vaii 15 No.
veinber as., voorlopig iedere werkdag van 10-12 uur,
met uitzondering van Zaterdag. de Recepissen van
aandeelbewijzen en onderaandeelbewijzen der Emissie
1947. gedateerd Januari 1948, voorzien van dividend.
bewijzen 4 t/m 6, ter verkrijging van definitieve stukken
kunnen worden ingeleverd .
te AMSTERDAM, s-GRÂVENHAGE en ROTrERDAM,
ten kantore van de
NEDERLANDSCHE
HANDEL-MAATSCHAPPIJ, N.V.
De Recepissen moeten vergezeld gaan van inleverings.
lijsten, welke bij genoemde kantoren verkrijgbaar zijn.
De Directie.
s-Gravenhage, November 1949.
,,HOLLAN DIA’
• HOLLANDSCHE FABRIEK VAN MELK-
PRODUCTEN EN VOEDINGSMIDDELEN N.V.
HOOFDKANTOOR TE
VLAARDINGEN
Fa. A. 0. Beuth van
Wickevoort Crommelin
Amsterdam.Z. Tel.
25410
Corns v. d. Lindenstraat
22
Verzeker ingadviseurs.
LOD. S. BEIJTH
specialist Gezins- en Oude.
dagsverzorging.
Adviezen inzake:
Pensioen-voorzieningen voor
Stat en
Personeel.
Orgtnisatie Jledrijfs-en Onder-
nemingspensioenfondsen
Aanvullingen
normalisatie van
bestaande regelingen.
Onze hundelspositie
in Indonesië
0
Het bekende Weekblad ,,Groothandel” behandelt
dit uiterst belangwekkende onderwerp in een zeer
uitvoerig artikel, dat een belangrijk deel van de af-
levering die a.s. Zaterdag verschijnt, in beslag neemt.
Zij die zich nog deze week op ,,Groothandel” abon-
neren (f
15.—
p. jaar) ontvangen dit nummer gratis.
Voor andere belangstellenden is het, zolang de voor-
raad strekt, los verkrijgbaar na storting van f1.— op
girorekening 5858 t.n.v. H. A. M. Roelants – Schiedam.
Administratie Weekblad Groothandel
–
Postbus 42
–
Schiedam
2 November 1919
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
867
DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK.
Mr J. Rymmell,
De Voor-Unie met België en Luxemburg.
Ondanks het tekdrt in het betalingsverkeer met de
13.L.E.U. van ca B.frs 4.000 mln (f250 mln) op jaarbasis
in ceq periode ‘van tamelijk stringente contingentering,
en ondanks de waarschijnlijkheid, dat de devaluatie t.o.v.
de B.L.E.U: niet veel effect zal helben, heeft men het
aangedurfd een groot deel van de invoer toch Vrij te laten
en een aantal’ contingenten aanzienlijk te verruimen.
Men heeft deze stap durven doen, omdat
10
in de periode van 1 Juli 49 tot 1 Juli ’50 voor Nederland financierings-
middelen voor een tekort van B.frs 6.700 mln, aanwezig
zijn; 2
0
België zich bereid heeft verklaard in beginsel af
te zien van de eis tot goud- en dollarbetaling. Uit finan-
ciële overwegingen zal men echtei’ enige voorzichtigheid
moeten betrachten hij het verder vrijgeven van de invoer,
ook indien zou blijken, dat de tot 1 Juli ’50 beschikbare
credieten enz., niet geheel zouden w’orden verbruikt.
Een oplossing op lange termijn van het vraagstuk van het
Nederlandse tekort aan francs kan w’aarschijnlijk alleen
worden gevonden’ in het kader ener ruimere internationale
convertibiliteit, waarbij hetzij alle, he,tzij een aantal
valuta’s onderling onbeperkt inwisselbaar zijn.
Ir J.
N.
Smit,
De financiering der wèrkloosheidsoerzekering.
De werkloosheidsverzekering vertoontzowel sociaal als
verzekeringstechnisch zeer specifieke eigenschappen. Even-
als bij’. voor hetoorlogsmolest, de enige vorm van finan-
ciële dekking kan worden gevonden door reservevorming
in goede tijden voor de kwade, aangevuld met een omslag
op onderlinge grôndsiag, zo zullen ook voor de werkloos-
heidsverzekeling deze procédé’s moeten worden toegepâst,
terwijl voorts de ongelijkheid der risico’s enige différen-
tiatie in de bijdrage verlangt en de beïnvloedbaarheid van
het intreden der schade, dooi’ de verzekerden zelf, een
zekere mate van eigen-risico-dragen wenselijk maakt.
In de financieringswij ze van de werkloosheidsverzekering
vindt men nu in zekere mate deze verzekeringstechnische
eisen terug: Nagegaan wordt in hoeverre bij het systeem
der ,,werkloosheidswet” de aangegeven beginselen op de
juiste wijze toepassing kunnen vinden. Het blijkt dan,
dat de wet in verzekeringstechnisch opzicht nog verschil-
lende onvolkomenheden vertoont.
H. Ponsen,
Verleden en toehomst van de rente in de Benelux.
De juistheid van de stelling, dat het hogere rèntepeil
in België, véér en na de laatste wereldoorlog, een min of
meer ,,natuurlijke” situatie zou zijn, moet worden be-
twijfeld, omdat td veel abnormale factoren in het spel zijn
(geweest) bij de vorming van het rentepeil op
6
Belgische
openbare kapitaalmarkt. Hierin kan dan dok geen doorslag-
gevend motief voor het optrekken van het Nederlandse
rentepeil naar dat van België w’orden gezien. De huidige
rentestand in Nederland komt ten naaste bij overeen met,
de situatie véér de eerse wereldoorlog, zoals die zowel
in België als in Nederland was, dw.z. in een periode, toen
de voorwaarden voor het economisch verkeer ongeveer
gelijk waren aan de voorw’aarden in een economische unie.
Een vrijwillige en vrije Belgiche kapitaalexport naar
Nederland zal slechts komen bij een hogere rente in Neder-
land dan in België. 1-Jet alternatief is een (ongeveer) gelijke
rentestand. Hieraan geeft schr. de voorkeur, gezien de
grote betekenis, welke hij hecht aan het continueren in de Unie van de – relatief .- lage rente in Nederland.
Prof. Mr C. W. (le Vries,
De financiën der autonome
universiteit” en ons begrotingsrecht.
De Staatscommissie tot reorganisatie van het Hoger
Onderwijs heeft voorgesteld, dat, met betrekking tot de
aanvragen van rijkssubsidie door de autonome universi-
teiten, wettelijk moet worden vastgelegd, dat de Minister
(na bestudering van de gemotiveerde subsidie-aanvragen)
op de begroting van zijn departement voor elke autonome
universiteit afzonderlijk een niet-gespecificeerd bedrag opneertt. Is dit niet met ons begrotingsrecht in strijd?
SOMMAIRE.
Mr J. Kymmell,
La pré- Union aoec
la
Belgique et le Luxem-
bourg.
Du point de vue financier les Pays-Bas sont obligés
de pratiquer une certaine piudence a la libération pro-‘
gressive des importations même lorsqu’il se révélerait
que les crédits etc. dont disposent lès Pays-Bas jusqu’au
1 juillet 1950 ne seraient pas complètement épuisés.
Une résolution définitive de la pénurie de francs belges
dont souffrent les Pays.Bas doit probablement exclusive-
ment être cherchée dans le cadre de la convertibilité
internationale sur une plus large échelle.
Ir J.
N.
Smit,
Le’f inancement de l’assurance contre le chô-
ma ge.
L’assurance contre le chôtnage présente des particula-
rités spécifiques du point de vue social ainsi qu’en ce qui
concerne la technique de l’assurance. L’auteur vérifie
dans quelle mesure les principes techniques de I’assurance
trouvent leur application dans le système de la bi sur le
chômage. II appert abors que la bi pi’ésente plusieurs
imperfections du point de vue de ]a technique de l’assu-
(raûèe.
H. Ponsen,
Le passé et l’avenir du taux d’escompte dans
1′ Union Benelux.
Le ‘niveau plus élévé du taux d’escompte beIge, avant
et après la dernière guerre mondiale ne reflète pas une
sïtuation ,,réelle”. Aussi cette stuation de fait ne peut
pas constituer le motif convaincant pour aligner le taux
d’escompte néerlandais au niveau beige. Le taux d’escompte
actuellement appliqué aux Pays.Bas correspond â
pCU
près i la situation connue en Belgique et aux Pays-Bas
avant la première guerre mondiale, lorsque les conditions
de la relation économique étaient plus ou
–
moins iden-
tiques è celles de l’union économique. L’auteur attache
beaucoup d’importance au maintien dans l’Uni’on, du
niveau relativernent bas du taux d’escompte néei’landais.
Prof. Mr C. W. de Vries,
Le finanement de ,,l’Université
autonome” et le droit budgétaire nécriandais.
SUMMARIES.
Dr J. Ilymmeli,
The Pre-Union with Belgium and Luxem-
burg.’
For financïai reasons the Netherlands will have to
exercise caution in the further decontrol of imports, e’en
if the credits available up to July ist 1950 should not be entirely made usa of. Wider international convertibility
will probably be the only long term solution of the franc
shortage problem in the Netherlands.
J.
N.
Smit, Engr,
Financing unemployment insurance.
Unempboyment insurance has very specific characte-ristics, both from a social and a technical point of view.
Present unemployment legislation does not permit of
proper application of the technical principles in all respects.
H. Ponsen,
Past and future rates of. interest in’ Benelux.
The higher rate of interest prevailing in Belgium before
and ‘after the last world war is not a ,,natural” situation
and cannot, therefore, be regarded as a convincing motive
for increasing the Netherlands rate to the Belgian level.,
The present Netherlands rate corresponds roughly with
the situation prevailing in the t’o countries prior to
World War T, when the conditions for economic inter-
course were practically ideirtical to those existiiig in an
economic union. Great importance is attached to main-
taining the relatively low Netherlands 13vel in the Union.
Prof.
Dr C. W. (le Vries,
Financing the ,,autcnomous uni-versity” and our budget legtslation.
868
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
2 November 1949
DE VOOR-UNI’E MET BELGIË EN’
LUXEMBURG.
In de preambule van de Douane-overeenkomst geven de drie Regeringen uiting aan de wens uiteindelijk een econo-
mische unie te willen verwezenlijken.
Aanvankelijk dacht men hierbij aan een ontwikkeling
in drie phasen, nl.:
de unificatie der. douanetai’ïeven; de unificatie der accijnzen;
8. de volledige vrijheid van het goederen personen- en
betalingsverkeer.
De eerste phase begon op 1 Januari 1948 met het in-
werkingtreden der douane-unie.
Het inwerkingtreden van de tweede phase wordt reeds
enige tijd opgehouden door de moeilijkheden, welke de
Belgische Regering ondervindt in de volksvertegenwoor-
diging bij de ratificatie van de overeenkomst inzake dè
unificatie van de accijnzen.
Het is de derde phase, welke thans zo in het brandpunt
der belangstelling staat. Het is niet te ontkennen, dat
duidelijk is gebleken; dat men zich de verwezenlijking
hiervan destijds wat te.simplistisch heeft voorgesteld.
Waarschijnlijk zullen nog verschillende tussenphasen
moeten volgen alvorens de volledige unie is verwezenlijkt.
Volgens de definitie vn de studiegroep voor een Euro-
pese douane-unie impliceert een ëconomische unie:
le. een geheel vrij personen-, goederen-. en kapitaalver-
keer;
2e. een gecoördineerde economische, financiële en sociale
politiek;
3e. een optreden als eenheid tegenover derde landen in
economische en financiële aangelegenheden.
Voor de volledige vervezeilijking van de diie boveiige-
noemde voorwaarden dacht men zich bij de Ministes-
conferentie in Den Haag van 10 tot 13 Maart van dit jaar,
de volgende stadia:
een overgangsperiode (de zgn. Voor-Unie);
een phase van beperkte unie (union restreinte);
de volledige unie.
Deze Ministersconferentie was van mening, dat de voor-
waarden voor de verwezenlijking der economische unie
(d.i. eigenlijk de ,,union restreinte”, welke echter slechts
kort zou mogen duren) per 1 Juli 1950 zouden kunnen
worden vervuld.
Op 1 Juli 1949 zou daarom, zo besloot men, de Voor-
Unie reeds in werking kunnen treden. Oni
,
verschillende
redenen, geheel van technische aard, alsmede de Belgische
kabinetscrisis in de zomermaanden, tengeôlge’ waarvan
bepaalde principiële beslissingen niet kondr worden ge-nomen, moest deze datum worden verschoven tot begin
October. Van principieel belang was deze verschuiving
echter niet.
Gelet op de essentiële kenijierken van een economische Unie werd dooi’ de 1-laagse Ministersconferentie bepaald,
dat- de Voor-Unie zou worden gêkarakteriseerd door:
een pro
1
gressief vrijgeven van het onderling goedere’n-
verkeer; –
een systematische coördinatie van de handelspolïtiek
en de monetaire politiek t.a.v. derdelanden;
de voorbereiding van de unificatie van het accoorden-
stelsel met derde landen.
in de preambule an het Voor-Unieverdrag wordt de
onverbrekelijke samenhang van deze drie elementen nog-
maals uitdrukkelijk naar voren gebracht. Tevens wordt
bepaald, dat in principe het handelsverkeer tussen de
drie landen met ingang van 1 Juli 1950 geheel vrij zal
zijn, mits echter aan de twee laatstgenoemde voorwaarden
is voldaan.
Het zo juist gesloten Voor-Unie-accooi’d geeft over deze
laatste twee voorwaarden, de coördinatie der monetaire
en economische politiek en de unificatie der accoorden
met derde landen geen verdere bijzonderhedbn, doch be-
paalt in de eerste plaats, welke goedeien onmiddellijk bij het
inwerkingtreden reeds vrij zullen zijn en welke nog gecon tin-
genteerd zullen blijven en in de tweede plaats, op ‘welke
wijze en op welke,voorwaarden het tekort in het onderling
betalingsverkeer althans tot 1 Juli 1950 wordt gefinancierd..
1-let Protocol van de zojuist gehouden Ministersconferentie
in Luxemburg, waarop het Voor-Unie-accoord ook werd
ondertekend, gaat uitvoeriger in op deze coördinatie en
geeft ook nadere richtlijnen te dien aanzien (zie hieronder).
Met het’ vrijgeven van het goederenverkeer vormen de
door België te verstrekken trekkingsrechten
(S
101 mln)
en credieten’
(S
38 mln) alsmede de zgn. goudclausule,
waarbij in principe van goud- of dollarafdekking wordt
afgezien, de hoekstenen van het Voor-Unie-accoord.
Tav. de vrije lijst, welke in haar geheel werd gepubli-
ceerd in de ,,Economische Voorlichting” van 10 October jl.,
zij het volgende vermeld. Deze lijst omvat ca’ 30 pCt
van de totale invoer uit België en is in verschillende. op-
zichten uitgebreider dan de lijst, welke bij de O.E.E.C. te
Parijs is ingediend en welke voor alle E.R.P.-Staten
geldt (excl. Zwitserland en Duitsland) en dus ook voor de
B.L.E.U. De vrijheid betreft zowel de invoer als de uit-
voer en is wederkerig.
Behalve dat de Vrije lijst voor België verder gaat dan de
zgn. Parijse lijst, is, althans voor de industriële producten,
ook de procedure hij de invoer uit België eenvoudiger (ni. op declaratie) dan bij de vrije invoer uit de andere landen.
1-let ligt principieel in de bedoeling de vrije lijst, tav.
België geleidelijk uit te breiden,- doch uiteraard alleen voor
zover daartoe betalingsmiddelen aanwezig zijn. Ofdit
laatste het geval is zal regelmatig door de daartoe ingestelde
Geijengde Commissie worden bezien.
Groot was aanvankelijk het protest en ook blijkbaar
de teleurstelling van Belgische zijde, dat de twee voor
België belangrijkste groepen producten, .t.w. metalen en
textiel, niet onmiddellijk werden vrijgegeven. Deze ont-
stemming vond ongetwijfeld voor een groot deel haar oor-
zaak in de illusies, welke te dien aanzien op gezette tijden
door bepaalde Belgische perspublicaties waren verwekt,
voordat het accoord was gesloten en anderzijds ook in de moeilijkheden, waarin, zeker na de devaluatie, met name
de textielnijverheid in België zich bevindt.
1-let is daarom nuttig tav. de metaalsector te wijzen
op dat artikel in het accoord, waarin wordt bepaald, dat
alle metaalproducten vrij in Nederland zullen kunnen
worden ‘geïmporteei’d, mits hiervoor voldoende betalings-
middelen beschilcbaar zijn en zodra de basisprijs van het
ijzer en staal dezelfde zal zijn vooi- de Nederlandse afnemers
als voor de Belgische afnemers. Flelaas is dit laatste punt in
de publicaties van de zijde der Belgische belanghebbenden
bij hun eisen om volledige vrijheid meestal verzwegen.
Nu is dit geen kwestie, welke alleen door de Belgische
fabrikanten onderling wordt beslist, doch een overheids-
voorschrift en het hangt samen met de steenkoolsubsidies
van de Belgische Regering. .
1-let is logisch, dat van Nederlandse zijde eerst accoord
kan worden gegaan met de volledige vrijheid, 66k van de
lalÎfabrikaten en eindproducten, zodra deze kunstmatige
ongelijkheid is opgehoven. – –
Verwacht mag worden, dat op korte termijn van Belgi-
sche zijde bekend zal worden gemaakt, welke deze gelijke
prijs zal zijn.
In de textielsector ligt de zaak iets anders 1-her zou
de handhaving der contingentering hoofdzakelijk geschie-
den met het oog op de textieldistributie in Nederland en
de slechtere grondstoffenvoorzieninig der Nedèrlandse textielindustrie. Een ander motief, dat.men hier en daar
kan lezen, zou zijn, dat men ook van Belgische zijde de
invoer van bepaalde voor Nederland zeer belangrijke land-
bouwartikelen nog belemmert. Deze belemmering geschiedt,
2 November 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
869
hetzij in de vorm van de vaststelling van een contingent, hetzij in de vorm van een minimumprijs, beneden welke
een bepaalde invoer niet mag i1aatsvinden. Deze minimum-
prijzen zouden somtijds zo hoog worden vastgesteld van
Belgische zijde, dat de Nederlandse export daarvan aan-
merkelijk hinder ondervindt.
Wel zijn voorshands de textielcontingenten in het nieuwe
verdrag aanzienlijk verhoogd, nl. met ca 60 â. 70 pCt, ook
voor eindproducten.
Een nadere onderverdeling van het textielcontingent
zal nog plaatsvinden. Tevens zal vôôr 1 Januari 1950 een
plan worden opgesteld v.00r de toekomstige vrijgeving van
de textielproducten.
De vraag dringt zich op, of na de devaluatie de contin-
genten nog wel zullen worden uitgeput. Mocht zulks niet
geheel het geal zijn dan zou de contingentering uiteraard
nog slechts een formele belemmering zijn.
-Tenslotte mag bij het niet vrijgeven van bovengenoemde
sectoren het financiële element nooit uit het oog worden
verloren. Het moet vrijwel zeker worden geacht, dat
bezorgdheid voor de financiële consequenties eveneens
een rem heeft gevormd op een al te royaal vrijgeven ineens.
De financiering van het tekort met de Belgisch-Luxem-
burgse Economische Unie is van de bevrijding af altijd
een bijzonder moeilijk punt geweest. Ondanks een zo
stringente contingentering, dat hiertegen vooral van de
zijde der Belgische. exporteurs voortdurend werd ge-
mopperd, is het betalingsverkeer met België voor Neder-
land altijd zwaar passief geweest. In de jaren tot 1947
werd dit tekort grotendeels gefinancierd met credietan,
welke van Belgische zijde werden verstrekt. Töt”1 Juni
1947 waren door België credieten verstrekt voor een totaal
bedrag iTan B.frs 4.150 mln
(mci.
het manipulatiecrediet
ad B.frs 1.400 mln), d:i. f 251 mln. Deze zulleh, met
uitzondering van het manipulatiecrediet, in ccii periode
van vijf jaar moeten worden afgelost. Sinds Juli 1948
werd het tekort gefinancierd met trekkingsrechten. Deze
bedroegen voor de periode van 1 Juli 1948 tot 1 Juli 1949
S 72,5 mln, d.i. ca B.frs 3.140 mln. In de periode daar-
tussen is Nederland, blijkens het jaarverslag van het
Instituut voor de Wissel, genoopt geweest in de jaren 1947
en 1948 aan België B.frs 1.047 mln aan goud (ca f 60 mln),
B.frs. 2.476 mln aan dollars (ca f 150 mln) en B.frs 1.289
mln aan ponden sterling (ca i 78 mln) te betalen ter afdek-
king van het tekort. In totaal w-erd dus in de periode van
September 1945 tot ca Juli 1949 B.frs 4,1 mrd crediet
verkregen, B.frs 4,8 mrd betaald in gaud, dollars of andere
valuta en 13.frs 3,1 mid verkreèn binnen het kader i’an
het Marshall-plan.
Ondanks het bstaan van een tekort in het betalings-
verkeer met de B.L.E.U. van ca B.frs 4.000 mln (f 250
mln) op jaarbasis in een periode van tamelijk stringente
contingentering, en ondanks de waarschijnlijkheid, dat
een devaluatiet.o.v. de B.L.E.U., zoals terecht wrdbe-
toogd: in ,,E.-S.B.” van 12 October ji., niet veel effect zal
hebben, heeft men het aangedurfd een groot deel van de
invoer toch vrij te laten en een aantal contingenten aan-
zienlijk te verruinien. De verklaring hiervoor is de volgende:
le. In de periode van 1 Juli 1949 tot 1 Juli 1950 zijn,
krachtens de betalingsovereenkomsi van Parijs, be-
schikbaar voor Nederland de tegenwaarde in Belgische
-francs van $ 101 mln aan trekkingsrechten en
J
S 38
mln aan crediet. Rekening houdend met de herwaar-
dering tengevolge van de devaluatie wil dit zeggen,
dat voor deze periode financieringsmiddelen voor een
tekort van B.frs 6.700 mln aanwezig zijn. Tègen de
nieuwe koers betekent dit bijna f 500 mln.
2e. België heeft zich bereid verklard in beginsel af te
zien van de eis tot goud- en dollarbetaling. Vn Ne-
derlandse zijde is zulks ook als voorwaarde gesteld
voor de aanvaarding van de Vrije invoer, aangezien
de gevolgen hierNan nimmer kunnen worden berekend.
Slechts .indien en voor zover de overschrijding van
het manipulatiecrediet., na het gebruik van bovenge-
noemde trekkingsrechten en credieten of andere
financieringsmiddelen, te wijten zou zijn aan Neder-
land, blijft Nederland verplicht tot afdekking in goud of dollars. Dit zou kunnen zijn 6f in het geval, dat de
Nederlandse autoriteiten willens en wetens de uit-
voer van bepaalde producten belemmeren, waarvan
de export is overeengekomen, 6f indien de invoer-contingenten door uitzonderlijke aankopen zouden
worden overschreden.
Het behoeft geen betoog, dat deze laatste zgn. goud-
clausule voor België ongetwijfeld een coiicessie betekent,
indien men bedenkt, dat het ‘vasthouden aan de goud-
verplichting België tot nog toe aanzienlijke bedragen aan
goud en dollars heeft opgeleverd, ook van Nederland, en
dat België ook t.a.v. andere landen nog aan deze verplich-
ting vasthoudt. Anderzijds ligt het opnemen van een
dergelijke clausule ook in de betalingsaccoorden met
andere landen wel in de lijn der ontwikkeling, welke im-
mers, blijkens de resoluties vadîdeO.E.E.C. in Parijs, een
vrijgeven van het betalingsverkeer in Europa beoogt
zonder goudverplaatsingen of dollarverrekening.
Flet is duidelijk, dat het enorme bedrag der trekkings-
rechten en credieten aanzienlijkrejudicieert op het han-
delsverkeer na 1 Juli 1950. Volgens de gegevens over het
betalingsverkeer van dit Voor-Unie-accoord zou ruim
45 pCt van het totale Nederlandse programma
(mcl. dien-
sten enz. en Indonesië) met trekkingsrechien en credieten
worden gefinancierd.
Zelfs indien het beschikbare bedrag niet geheel zou
w’orden besteed, moet het waarschijnlijk worden geacht,
dat een vrij aanzienlijk tekort blijft bestaan. Op welke wijze
een dergelijk écart het volgend jaar na 1 Juli moet worden
gefinancierd is nog onbekend.,.Aangenomen wordt, dat
zulks zal geschieden via het Marshall-plan. Een terug-
schroeven van de invoer zou uiteraard een netelige aan-
gelegenheid zijn. Dit geldt vooral indien men vrije goederen
weer zou moeten contingenteren.
De conclusies, waartoe een rustige en nuchtere beschou-
ving van dit accoord daarom leidt, zijn naar mijn mening
deze:
1. Men
zal
er goed aan doen, enkel en alleen uit finan-
ciële overwegingen, met een verder vrijgeven van de invoer
enige voorzichtigheid te betrachten, ook indien zou blijken, dat de tot 1 Juli 1950 beschikbare credieten enz. niet geheel
zouden wordefi verbruikt. In de perste plaats omdat het
opnieuw onder contingent brengeA van de invoer bijzonder
onaantrekkçlijk is, indien zou blijken, dat na 1 Juli 1950
het huidige in”oersurplus niet zou kunnen worden gehand-
haafd. Ten tweede omdat het nog helemaal niet zeker is,
of in Nederland de cmsequenties van de devaluatie rn.b.t.
de loon- en prijspolitiek *el ten volle zullen wordCn ge-
accepteerd en of niet maatregelen zullen worden genomen
ter verzachting van •het consumptie’erminderende effect
van de devaluatie. En tenslotte omdat het geenszins uit-
gesloten moet woidèn geacht, dat de Belgische Regering t.z.t. onder druk vanhet bedrijfsleven en de werkloosheid
nogmaals zou devalueren. Indien Nederland dan niet mede
devalueert zou het tekortverminderende effect van de
huidige devah’iitie geheel of gedeeltelijk verloren gaan:
De tekst van het Protocol van deMinisterscdnfcrentie in
Luxemburg van 13 t/m 15 October jI. is over de inwerking-
treding van de volledige unie, waarschijnlijk met het oog
op het bovenstaande, nogal voorzichtig. In beginsel houdt
men vast aan do datum 1 Juli 1950. Van de ontwikkeling
gedurende de Voor-Unie (d.w.z. de financiële ontwikkeling)
zal het echter afhangen, of deze unie terstond volledig zal
zijn of dat voorlopig bepaalde beperkingen in het onder-
linge handels- en betalingsverkeer nog zullen moeten wor-
den gehandhaafd.
–
.
–
7,
7
–
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
2 November 1949
2. Een ,,long term”-oplossing van het probleem van
het Nederlandse tekort aan Belgische francs – en hiervan
hangt iingetwijfeld de realisering der economische unie
af – kan waarschijnlijk alleen worden gevonden in het
kader ener ruimere internationale convertibili teit, waarbij
hetzij alle, hetzij een aantal valuta’s onderling onbeperkt
inwisselbaar zijn. De onbeperkte inwisselbaarheid van B.frs
in guldens alléén is uiteraard niet voldoende. De guldens,
waaraan België een surplus zou krijgen, zullen eerst dan
ad libitum aanvaardbaar zijn voor België, indien deze tegen
goud, dollars of andere bruikbare valuta’s kunnen worden
omgew’isseld.
Men kan, geloof ik, het problee.m van de afdekking van
het bilaterale tekort in het betalingsverkeer tussen de
beide uniepartners aldus stellen. In beginsel kan dit
worden afgedekt: t. met goud; 2. met inconvertibele
valuta; 3. met onbeperkt convertibele valuta.
Aangenomen, dat het Nederlandse deficit ten opzichte
van de B.L.E.U. duurzaam, dus structureel zou zijn, is
goudafdekking onaanvaardbaar en ook onmogelijk.
De afdekking met niet onbeperkt inw’isselbare valuta’s,
waaraan Nederland een surplus heeft, zou alleen aan-
vaardbaar zijn, indien België aan deze valuta’s een tekort
had. Een dergelijke situatie zou zich toevallig kunnen voor-
doen. (Bijv. indien België een tekort hac aan ponden,
waaraan Nederland een surplus heeft). helaas was zulks
tot nog toe niet het geval.
Afdekking met wel onbeperkt inwisselbare valuta’s,
dus dollars of Zwitserse francs, is op het ogenb!ik niet
mogelijk, omdat Nederland zelf een tekort heeft aan deze
valuta’s. Eerst zodra Nederland een voldoende surplus
heeft aan wel convertibele valuta’s, bestaat de mogelijk-
heid hiermede het tekort op een ook voor België aanvaard-
bare wijze af te dekken.
Dit eist ôf een zodanig herstel in het betalingsbalans-
evenwicht van een aantal landen, dat de volledige converti-
hiliteit hunner valuta’s en dus de vrijheid van hun be talings-
verkeer weer mogelijk wordt (men denke hierbij hijv. aan
het pond sterling) ôf het herstel van de,volledige conver-tihiliteit van de gulden zelf.
Of een dergelijk herstel van de convertibiliteit, hetzij
van enkele valuta’s, waaraan Nederland een surplus heeft,
hetzij van de gulden, véér 1 Juli 1950 tot. stand zal zijn
gekomen, is een vraag, welke ieder voor zichzelf be-
an twoo mde. –
Mocht zulks echter niet het geval zijn, clan zou een
volledige unie op bovengenoemde datum alleen kunnen
functionneren: –
le. Bij een voortzetting van de Marshall-hulp op een
zodanige w’ijze en in zodanige omvang, dat het bila-
terale tekort hiermede zou kunnen worden gefinan-
cierd;
2e. Voor zover het bovenstaande nièt mogelijk zou zijn,
door afdekking met inconvertibele valuta’s, welke
België bereid zou zijn te accepteren.
Aangzien de Marshall-hulp gestadig zal afnemen en
de onder 2e. genoemde mogelijkheid alleen bij toeval kan
vookomen, lijkt mij een dergelijke oplossing nogal im-
provisorisch.
–
• Daartegenover bestaat uiteraard de kans, dat het
onderlinge deficit, tengevolge van de devaluatie in Europa,
het vrijgeven van de invoer uit andere landen, alsmede
eventuele deflaloire binnenlandse maatregelen, mee zal
vallen en gestadig zal afnemen. Ook is het niet uitgesloten,
dat vermindering van’ de Marshall-hulp en trekkings-
rechten de huidige Belgische exportsurplussen weer doet,
verdwijnen en meer andere – dus inconvertibele
valuta’s voor l3elgië aantrekkelijk gaan worden.
De w’ijze, waaropde Ministersconferentie in Luxemburg
zich blijkens het Protocol in de toekomst de oplossing
denkt voor de financiering van het tekort in het bilaterale
betalingsverkeer, is ongeveer als volgt.
In beginsel moet het tekort worden afgedekt met
valuta’s van derde landen, velke dus in het algemeen niet
inwisselbaar zullen zijn en waaraan het debiteurland
zonodig een surplus moet creëren en waaraan het ere-
diteurland (dus de B.L.E.U.) een tekort moet hebben
of creëren. Dit vereist een coördinatie van de handels-
politiek ten opzichte van derde landen door middel van
paralelle onderhandelingen. De voorbereiding hiervan
moet reeds tijdens de Voor-Unie plaatsvinden. Indien
een dergelijke situatie ten opzichte van een …bepaald
land niet vanzelf ontstaat – en dit was tot op heden
niet het geval
—t
zal deze slechts moeilijk te creëren
zijn. Enerzijds is bijv. het , ,creëren” van een tekort door
België alleen mogelijk door beperking van de export,
aangezien de invoer reeds bijna geheel vrij is. Zulks is
heden ten dage voor België uiteraard weinig aantrekke-
lijk. Anderzijds is het creëren van een exportsurplus door
Nederland, bijv. door beperking van de invoer, ook niet
eenvoudig, juist omdat de ontwikkeling in de richting
van een steeds toenemende viijgave van het interna-
tionale handelsverkeer gaat.
Mocht ondanks een zo groot mogelijke handelspolitieke
coördinatie de monetaire rekening tussen de beide partners
blijven oplopen, een omstandigheid, welke ontoelaatbaai-
wordt geacht, en welke slechts mogelijk zal zijn binnen
het kader van een nog nader vast te stellen credietmarge,
dan zal 1) het debiteurland op verzoek van het crediteur-
land een beroep doen op het Internationale Mone-
taire Fonds; 2) goud of convertihele deviezen beschik-
baar moeten worden gesteld.
Slechts indien het debiteurland zich tot dit laatste niet,
in staat acht i.v.m. de noodzaak een zelcere monetaire
reserve aan te houden, zal het crediteurland het
,’echi
hèhben het debiteurland uit te nodigen om in gemeen-
schappelijk overleg hun onderling handelsverkeer aan de
aldus onistane toestand aan te passen. 1-let debiteurland
kan dus niet zelfstandig de invoer uit het pai’Lnerland
hesnoeien en daarmee het odium
01)
zich ladea de Unie
te bederven.
I
1
Tenslotte zal ook op een andere wijze nog een dergelijke
ontwikkeling moeten worden voorkomen, nI. door coördi-
natie der binnenlandse credietpolitiek, waardoor bijv. in
het debiteurland een deflatoire en in het crediteurland
een inflatoire politiek wordt gevoerd. Tevens zal ter
vermindering van het bilaterale tekort de rentabiliteit
van het kapitaal in de beide landen zoveel mogelijk op één niveau moeten worden gebracht.
Of de bovenbeschreven regeling ooit ,,bilateraal” uit-
voerbaar zal zijn zolang een dergelijk omvangrijk deficit
tussen Nederland en de B.L.E.U. bestaat als tot nu toe,
lijkt mij zeer de vraag op grond va, hetgeen hierboven
werd betoogd. Zij biedt slechts mogelijkheden indien het
bilaterale tekort aanzienlijk zou slinken, de Belgische
betalingsbalanspositie in bepaalde sectoren slechter en de
Nederlandse positie beter zou worden.
Er is uiteraard een alternatief voor dpze regeling, nI. een
volledige inwisselbaarheid tussen guldens en B.frs zénder
afdekking in andere valuta’s, hetgeen zou vereisen,
dat guldens en B.frs in het gehele Benelux-gebied wettig
betaalmiddel zouden zijn. Dit betekent dus een munt-
unie, iets waarvoor de heer Eyskens blijkens recente
uitlatingen nog weinig voelt. Een dergelijke munt-unie
zou een zo volledige unificatie van de monetaire en crediet-.
politiek in de drie landen vereisen, dat zulks een mate
van,,pooling of sovereignty” zou betekenen, waarvoor de
beide landen nog niet rijp zijn.
s-Gravenhagc:
air
J. KYMMELL.
2 November 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
871
DE FINANCIERING
DER WERKLOOSHEIDSVERZEKEPING.
Met de werkloosheidswet”, welke kort geleden in het
Staatsbiad is verschenen, wordt een nieuwe tak aan
onze sociale verzekering toegevoegd, welke zowel sôciaal
als verzekeringstechnisch zôer specifieke eigenschappen
vertoont. –
Ongetwijfeld bestaat behoefte aan een verzekering
tegen het risico der werkloosheid, dat min of,meer volgens
het grillige spel van het toeval, deze wèl en gene niet
treft In zijn verlangen naar bestaanszekerheid is
•
de
mens geneigd zich tegen dit, zoals tegen vele andere
risico’s, aaneen te sluiten om tezamen dé schade te dra-
gen, die voor de alleenstaande een economische ramp
zou betekenen.
Om verzekerbaar te zijn, d.i. tegen een van te voren
bepaalde premie overdraagbaar, moet echter de grootte
van het risico, zoals het zich als een frequentie ten opzichte
van een grodt aantal mogelijke gevallen voordoet, bekend,
althans vatbaar voor een raming zijn. Bovendien moet
het risico cle deelnemende individuen gelijkelijk, of met
te schatten quantitatieve verschillen bedreigen. En ten-
slotte behoren de leden der verzekeringsgemeensch ap geen
belang te hebben bij het getroffen” worden, noch mogen
zij een op het intreden van de ,,ramp” bevorderende. in-vloed kunnen uitoefenen.
Aan al deze eisen is ten aanzien van een verzekering
tegen werkloosheid slechts zéér ten dele voldaan.
Het werkloosheidsrisico, zoals dat geldt voor een be-
paald individu, is zeer gecompliceerd. Het hangt in
hoge mate samen met het beloop van de wercld-
conjunctuur, met de mate van succes, waarmede door
autarkische maatregelen de nationale economid tegen de
wereldconjunctuur wordt beschermd, voorts met de
grotere of kleinere trefbaarheid van zijn eigen plaats in het
economisch bestel en tenslotte, en niet in de minst be-
langrijke mate, met zijn persoonlijke eigenschappen, als
bekwaamheid en karaktertrekken, w’elke hem in meer
of mindere mate voor werkloosheid vatbaar maken.
De samenhang met de wereldconjunctuur sterripelt het
werkloosheidsrisico tot een, dat potentieel met een enorme
omvang dreigt, zonder dat te voorspellen is, of en op
welke termijn het zich zal openbaren. Want wel ver-
dienen de studiën betreffende de cyclische gang der con
junctuur aandacht, ze leveren voorshands echter nög
minder betrouwbare uitkomsten dan de meteorologische
voorspellingen op lange termijn. –
Evenals bijv. voor het met het werkloosheicisver-
schijnsel vergelijkbare oorlogsmolest, de .enige vorm van
financiële dekking – en dan nog onvolkomen – kan v.’orden
gevondeh door reservevorming in goede tijden voor de
kwade, aangevuld door een omslag op onderlinge grond-
slag, zo zullen ook voor de werkloosheidsverzekering deze
procédé’s moeten w’orden toegepast, terwijl voorts de
ongelijkheid der risico’s enige differentiatie in de bijdrage
verlangt en cle beïnvloedbaarheid van het intreden der
schade door de verzekerden zelf, een zekere mate van
eigen-risico-dragen wenselijk maakt.
**
*
De wettelijke verzekering voorziet in een uitkering
hij onvrijwillige werkloosheid, intredend nadat gedurende
ten minste 156 dagen is gewerkt, over maximaal 21 weken,
ten bedrag6 van 80 pCt van het loon voor gehuwden en
kostwinners, 70 pCt voor ongehuwden die niet bij hun
ouders inwonen en 60 pCt voor de overigen.
De iitkeiing draagt gedurende de eerste acht weken
de naam wachtgeld, gedurende de volgende dertien weken
die vantwerklooslieidsuitkering. De kosten van het wacht-
geld
kromen
ten laste van het wachtgeldfonds van de
– bedrijfsvereniging der betreffende bedrijfstak, die der
werkloosheidsuitkering ten laste van het Algemeen (het
gehele bedrijfs- en 15eroepsleven omvattende) Verkloos-
heidsfonds.
De middelen dezer uitkeringen zullen worden opge-bracht door een premie, bestaande uit: –
a. een premie voor de wachtgeldverzekering, door de
bedrijfsvereniging te heffen, in gelijke delen te betalen
door werkgevers en werknemers;
h. een premie voor de werldooshe.idsverzeke.ring, aan hei
Algemeen Werkloosheidsfonds, waarvan de helft ten laste
van het Rijk komt en de werkgevers en werknemers elk
een vierde betalen. –
Beide premies zullen zodanig worden bepaald, dat
ten minste 20 pCt daarvan per jaar kan worden gestort
in resp. de reserve hij de bedrijfsvereniging voor de wacht-
geldverzekering en die bij het Algemeen Werkloosheids-
fonds voor de •werkloosheidsverzekering, totdat deze
reserves een omvang gelijk aan twee maal de totale-jaar-
premie-ontvangst hebben bereikt.
In deze financieringswijze vind t men in zekere mate
de in onze voorafgaande beschouwing geformuleerde
verzekeringstechnische eisen terug.
Weliswaar wordt niet van een omslag, maar van een
premie gesproken, maar de omstandigheid, dat deze van’
jaar tot jaar verschillend kan vorclen vastgesteld, en de
groep contribuabelen door de verplichte deelneming aan
de risicodragende organn gefixeerd is, maakt het mo-
gelijk tekorten of overschotten, zonder dat onbillijkheden
worden begaan, ten laste resp. ten gunste van olgende
jaren te doen komen, zodat de, omslag als het ware een
jaar wordt verschoven.
Voorts is het vormen van reserves voor tijden van
grote schadefrequentie in de wet voorgeschreven; een
differentiatie naar de in verschillende mate aan het risico
blootgestelde bedrijfstakken en beroepen is, althans wat
betreft de eerste w’achtgeldperiode, aanvaaed en een verder-
gaande subgroepring en zelfs onderscheiding van ver-
schillende categorieën vén arbeiders niet uitgesloten,
terwijl tenslotte in de uitkeringspercentages een eigen
risico voor de individuele verzekerde tot uitdrukking
komt.
Wij zullen achtereenvolgens nagaan in hoeverre hij het
systeem der svet de geschetste beginselen op de juiste
wijze toepassing kunnen vinden.
*
.Hoewel een aanvankelijk onjuist vastgetelde premie
-door een hogere of lagere heffing in volgende jaren kan
worden gecorrigeerd, is het toch wenselijk, dat reeds aan-
stonds cle eerste premie zo zorgvuldig mogelijk wordt
bepaald, opdat de nieuwe heffing op het juiste niveau
bij de vaststllïng van lonen en prijzen wordt in aan-
merking genomen.
Ten aanzien van de orde van grootte zijn door de Re-
gering enige zéér uiteenlopende ramingen verstrekt.
In de Memorie van Toelichting werden de totale jaar-
lijkse kosten der verzekering met inbegrip van de voor-geschreven reservering van 20 pCt, alsmede 20 pCt ad-
ministratiekosten over het bedrag der uitkeringen, geschat op 6 pCt van het verzekeringsplichtige loon. Deze raming
was gebaseerd op de gegevens in de publicatie , ,Onderzoek
naar de blijvende werkloosheid en haar bestrijding”
(Rapport van de Commissie, ingesteld bij beschikking van
den voorzitter van den 1-bogen Raad van Arbeid d.d.
18 December 1936) en berustte op een veronderstelde
gemiddelde , ,frictieyerkloosheid”, ook , ,arbeidsreserve”
genoemd, van 4 pCt en een gemiddelde seizoenswerkloos-
heid van 2 pCt. Voorts op de publicatie ,,Werkloosheids-
onderzoek in 29 gemeentenop 16 Januari 1937″, samen-
gesteld dooi- het C.B.S. Daarbij is het jaar 1930 als ,,het
meest normale” jaar gekozen, waarover gegevens ter
beschikking staan.
Op grond van deze cijfers berekende het C.B.S., dat bij
een werkloosheidspercentage van 6, 27 pCt der arbeiders
872
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
2 November 1949
in enig jaar kortere of langere tijd werkloos zou zijn,
waarvan 15 pGt langer dan 8 weken en 4,5 pCt bovendien
langer dan 21 weken.
Van alle intredende werkloosheidsgevallen zou derhalve
in 44 pCt de duur korter dan 8 weken, in 39 pCt langer
dan 8, doch korter dan 21 weken en in 17 pCt der gevallen
langer dan 21 weken zijn.
Bij deze frequenties en ,duren zou de verdeling der
kosten tussen wachtgeld- en werkloosheidsverzekering
enerzijds en tussen werkgevers, werknemers en Rijk
anderzijds de volgende worden:
Werk-
‘yerk Rijk
Totaal
gever nemers
pCt
pCt
pOt pOt
Waclitgeidverzekering
……
.1,70
1,70
–
3,40
Werkloosheidsverzekering
. .
0,65 0,65
–
1,30
2,60
Totaal
………….
…
2,35
2,35
1,30
6,00
Dat de lasten der werkloosheidsverzekering lager worden
geraamd dan die der w’achtgcldverzekering, ofschoon de uit-
keringsduur van eei’stgenôemde (13 weken) langer is dan
die van het wachtgeld 18 weken), is alleszins begrijpelijk;
het laatstgenoemde toclu draagt premier risque in die zin,
dat het voor tal van korte uitkeringsgevallen geheel op-
komt, zonder dat het werkloosheidsfonds wordt aaiige-
sproken.
I. –
Niet duidelijk is dan ook waarom in de Memorie van
Toelichting als waarschijnlijk ‘wordt aangenomen, dat
de kosten der verkloosheidsuitkeringen niet onblangrijk
méér zullen bedragen dan die der wachtgelden.
Deze laatste veronderstelling komt ook tot uitdrukking
in een latere raming van de Regering, overgelegd in de
brief van de Minister van Sociale Zaken aan de Tweede
Kamer d.d. 27 Augustus’1949, gedrukte stukken no. 100
(17). Volgens deze zouden de kosten, gebaseerd op de
huidige stand der werkloosheid (34.000 uitkering-trekkende
arbeiders) zonder reserveringen 1,04 pCt bedragen, of
met inbegrip daarvan:
Werk- Werk- Rijk Totaal
gever nemers
pCt
pCt
pCt
pCt
Wachtgeldvcrzekering
0,24
0,24
– , 0,48
‘Verkloosheidsverzekering
..
0,36
0,36
0,72
144
Totaal
……………..
0,60
0 60
0,72
1,92
Dat deze laatste berekening een veel lagere uitkomst
vertoont dan die van het C.B.S. is niet zo, verwonderlijk
als op het eerste gezicht lijkt; thans immës is uitgegaan
van het huidige uitzonderlijk lage peil deirerkIoosheid,
terwijl het C.B.S. heeft gezocht naar een raming van het
gemiddelde toekonstige niveau.
‘De verhouding tussen de lasten der wachtgeld- en die der verkloosheidsperiode in de laatte regeringsschatting
van 1: 3, is echter niet begrijpelijk. Zelfs als men zou ver-
onderstellen, dat alle uitkeringsgevallen de volle termijn
zouden duren, dan nog zou men tot’een lastenverhouding
vooi’ de twee perioden komen van 8: 13. Voorshands
lijkt ons de verhouding van 3,40: 2,60 aannemelijker.
Vanneer men deze verhouding zou toepassen op de lasten
onder de huidige omstandigheden, hierboven geraamd
op 1,92 pCt of afgerond op 2 pCt, dan komt men, inclusief
administratiekosten en reserveringen, ‘op de volgende
verdeling:
Werk- Werk- ‘ Rijk
Totaal
–
gever nemers
pot
pOt
pOt
pOL
Wachtgeidverzekering ……
0,60
0,60
–
1,20
Verkloosheidsverzekering
. . 0,20
0,20
0,40
080
Totaal
…………….
0,80
0,80
0,40′
2,00
In absolute cijfers betekent qit bij een loontotaal van
f4,5 mrd per jaar:
f 60 mln voor uitkeringen
f 18
reserveringen
f 12
administratiekosten
totaal f90 mln, waarvan
f 36 mln voor rekening der werkgevers
f 88
,,
der werknemers
f18 ,,
,,
,,
van het Rijk.
**
*
Intussen kleeft aan alle gege’ten berekeningen de on-
volkomenheid, dat wordt uitgegaan van het aantal werk-
lozen, dat, hetzij thans aanwezig, hetzij in de toekomst,
als waarschijnlijk wordt aangenomen.
Deze grootheid speelt echter in beginsel geen rol. De
uitkering toch wordt verleend aan hen, die na gedurende
een zekere tijd in het bedrijfsleven werkzaam te zijn ge-
weest, overcompleet worden, en duurt vervolgens ten
hoogste 21 weken. Al degenen, die na deze periode werk-
loos blijven, brengen voor deze verzekering geen lasten
meer mee vôÔr zij opnieuw gedurende 156 dagen te werk
zijn gesteld. Een situatie is denkbaar,5waarbij het bedrijfs-
leven een groot quantum overcomplete krachten defl-
nitief heeft afgestoten; die alle nog werkloos zijn, doch
na )et uittrekken van de
i
!
nax
i
mum
termijn geen
kering meer ontvangen, zodat bij de nieuwe statische toe-
stand generlei lasten meer voor de risicodragers bestaan.
Ook de jougdige werknemers,’ die er niet in slagen in
het productieproces te worden opgenomen, zijn niet tot
uitkering gerechtigd.
Een z’eer hoge crisiswerkloosheid betekent dan ook
nog niet dienovereenkomstig zwaré lasten voor de wacht-
geld- ei’ verkloosheidsverzekering.
De grootheden, welke men zou moeten kennen om een
raming van de lasten der nieuwe verzekering te kunnen
maken, zijn de frequentie, waarmede arbeiders over-
compleet woi’den, als gemiddelde over een lange reeks
jaren en de distributie der werkloosheidsduren, welke op
deze ontslagen
1)
volgen. Vermoedelijk zal een correlat
,
ie
tussen beide grootheden blijken te bestaan, aangezien bij
afnemende conjunctuur zowel het aantal ontslagen als
de onderbrekingsduren zullen toenemen.
Wellicht zou’den over deze grootheden uit de ervaring
van de ,Rijkverzekeringsbank t.a.v. de onderbrekingen
der premiebetaling ingevolge de Invaliditeitswet nuttige gegevens zijn te verkrijgen.
Voor het grafische bedrijf leverde de eigen ouderdoms-
verzekering bijv. de ervaring, dat de afloeiing van werk-
nemers gedurende de crisisjaren 1932 t/m 1937 zich voltrok
met resp. de volgende percentages (uitgedrukt in het
aantal verzekerden hij de aanvang van het jaar): 2,8 pCt,
4,8 pCt, 4,1 pCt, 3,7 pCt, 5,5 pCt en 3,2 pCt, gemiddeld
4,0 pCt.
Aangezien é’n percent ten deze 21 weken uitkering
per 100 verzekerden betekent, U. bruto 0,4 pCt kosten,
zouden deze afvloeiingen over deze crisisjaren gemiddeld
1,6 pCt per jaar aan kosten hebben veroorzaakt.
Naast deze afvloeiing yan eerst na de crisis gedeeltelijk
teruggekeerde werknemers viel echter nog een inter-
mitterende werkloosheid waar te nemen, waarvan de
lasten gemiddeld ongeveer 1,5 pCt zouden hebben be-
dragen.
In totaal zouden derhalve in de catastrofale crisis-
jaren de kosten van een voorziening gelijk aan die van
de nieuwe wettelijke verzekering in het grafische-bedrijf
door een heffing van 3,1 pCt van het loon gedekt zijn –
geweest.
Aangezien in jaren met gunstige conjunctuur de kosten
aanzienlijk lager zullen liggen, zou bij ‘een goede reser-
1)
Ontslag niet in juridische zin, aangezien een betindiging van
de dienstbotrekking niet noodzakelijk is voor het recht op uitkering.
2 November 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
873
veringspolitiek voor een lange periode met een aanmer-
kelijk lagere constante heffing kunnen worden volstaan.
**
*
De functie van de op te bouwen reserves, hoewel niet
in de wet ornschreven, mag worden verondersteld te zijn
het brengen van een stabilisatie in de jaarlijkse lasten,
welke als gevolg van conjunctuur en andere oorzaken
grillige schommelingen zullen vertonen.
Daartoe is nodig, dat in jaren van lage uitkerings-
totalen toevoegingen aan de reserve worden gedaan en
in jaren met hoge schade daaraan wordt onttrokken.
Volgens de tekst van de wet dient steeds tenminste
20 pCt van de premie aan de reserve te worden toege-
voegd, totdat deze het tweevoud van de jaarpremie heeft
bereikt. Deze reserveringsmethode – welke helaas ook
voor de uitvoeringsorganen der Ziektewet is voorgeschreven
– versterkt eerder de schommelingen dan dat zij deze
egaliseert. Immers,. in jaren van weinig uitkeringen en
lage premie is de toevoeging aan de mserve- gering. Het tweevoud van de jaarpremie, waarmede de reserve ,,vol”
is, is dan eveneens een betrekkelijk laag bedrag. Zodra
de schaden oplopen is de reserve niet meer ,,vol” en
moet weer 20 pCt van de hogere jaarpremie worden ge-
stort. Het toezichthoudend orgaan, bevreesd voor nog
slechtere jaren, staat geen onttrekking aan de reserve
toe en,aldus wordt juist in tijden van hoge schaden de
premie nog extra verhoogd. Een stijging van de premie in
tijden van werkloosheid, welke ‘de neiging om arbeiders
in dienst te nemen of te houden nog zou verminderen,
zou w’el zeer onwenselijk zijn.
Een sterkere reservering in goede tijden, vakraan op
ruime schaal kan worden onttrokken in ongunstiger jaren,
ware o.i. juister. Daartoe zou een premie, welke voor
goede jaren te hoog en voor slechte jaren te laag zal zijn;
onveranderd van jaar tot jaar moeten worden gheven en,
de overschotten gereserveerd, Qok al overschi’ijdt de
reserve twee jaren premie-ontvangst. Daarbij mag het
geen bezwaar zijn, dat in gunstige jaren de reservering
hoger dan de thans voorgeschreven 20 pCt en in minder gunstige jaren lager is. Bovendien komt in de wettelijke regeling niet tot uit-drukking het verschil tussen het karakter van het risico,
gedragen resp. door de bedrijfsverenigingen en het Alge-
meen Werkloosheidfonds.
De jaarlijkse schadetotalen
1
van de eerstgenoemden’
zullen, gelijk die van iedere
premier risque verzekeraar,
eerder tenderen naar stabiliteit dan die van de verzekeraar
der tweede periode. –
Immers, bij een gunstige conjunctuur, waarin iedere
overcompleet geworden arbeider gemakkelijk weer een
plaats vindt, zullen de ontslagen zeldzaam en de onder-
brekingsduren kort zijn. De gehele last van de weiwge
en korte uitkeringsperioden komt voor rekening van het
– wachtgeldfonds, van slechts enkele sporadische gevallen
een staartje nog voor rekening van het werkloosheidsfonds.
Naarmate de conjunctuur minder gunstig wordt, zullen
méér en langere uitkeringsgevallen voorkomen, waardoor
het werkloosheidsfonds meer en langere schaden voor
ijn rekening krijgt en zijn schadetotaal relatief meer stijgt
dan dat van de wachtgeidverzekeraar.
Om een behoorlijke egalisering te verkrijgen, is voor
het werkloosheidsfonds dan ook het reserveren tot een
groter veelvoud der jaarpremie nodig dan voor de wacht-
geldfondsen der bedrijfsverenigingen.
**
*
Niet onaangeroerd mag hierbij worden gelaten het
vraagstuk,
01)
welke wijze de reserves voor de wachtgeld-
en de werkloosheidsverzekeringen moeten worden belegd.
Het ligt voor de hand, dat de uitvoeringsorganen, ten-
einde de lasten voor het bedrijfsleven zo laag mogelijk
te houden, de grote gereserveerde kapitalen rentegevend
zullen willen maken. Daarbij zullen zij rekening hebben
te houden met de mogelijkheid, dat op betrekkelijk korte
termijn de reserve liquide moet worden gemaakt om voor
zijn doel te worden gebezigd.
Betrekkelijk kort lopende beleggingen zullen dus voor
deze reserves de meest geëigende zijn.
Maar wat zal de iiivloed van het realiseren van deze
beleggingen in een tijd van crisis of depressie zijn op het
,economisch leven? Men denke niet te gerhig over de
sommen waarover het gaat. Bij een premie van 2,5 pCt
bijv. betekenen twee jaren premie-ontvangst, dus’5 pCt,
over f 4,5 mrd loon bijna f 225 mln, een som bijna gelijk
aan die van het in 1936 ingestelde egalisatiefonds voor
de wisselkoersen
Een snelle verzilvering van een dergelijk vermogen
in een tijd van scherpe depressie zou vermoedelijk niet
bevorderlijk zijn voor het herstel.
Uit een oogpunt van conjunctuurbeïnvloeding ware
het misschien het beste deze kapitalen â deposito bij
De Nederlandsche Bank te plaatsen; de eventuele op-
vraging zou dan een geldscheppende w’erking hebben,
welke in tijden van crisis veelal heilzaam wordt geacht.
De rentederving, welke van deze beleggingswijze het
gevolg zou zijn, zal hiervoor echter een beletsel vormen.
Behalve de werkloosheid, welke het gevolg is van
schommelingen in conjunctuur of van structurele ver-
anderingen in het productieproces, is een zekere hoeveel-
heid werkloosheid kenmerkend voor bepaalde bedrijfs-
takken. In de landbouw vertoont de behoefte aan arbeids-
krachten toppen en dalen met de wisseling der jaargetijden,
het bouwbedrijf kent het verschijnsel van onwerkbaar
weer”, tal van bedrijven bestaan slechts in één seizoen,
andere bieden slechts stootsgewijze, intermitterend, werk-
gelegenheid.
Voorts zal in een arbeidsintensief bedrijf de lichte fluc-
tuatie van de conjunctuur stei’ker in het afstoten van
arbeiders tot uitdrukking komen dan in een kapitaal-
intensieve bedrijfstak.
Deze aan de bedrijfstak inhaerente verschillen behoren
bij een billijke regeling der verzekering in een verschil van
lasten tot uitdrukking te komen. Wanneer voor een be-
paalde bedrijfstak met stootsgewijze werkgelegenheid het
bestaan van een ruime arbeidsreserve noodzakelijk is,
dient die bedrijfstak de kosten daarvan zelf te dragen
en mogen deze niet ten laste komen van andere bedrijfs-
takken.
Uit dit beginsel is de opzet voortgekomen, waarbij iedere
bedrijfstak het risico van de wachtgeldperiodc der eerste acht
weken zelf draagt. Het is echter zeer te betwijfelen, of
deze periode lang geiioeg is om de in een bepaalde bedrijfs-
tak normale arbeidsonderbrekingen te bestrijken.
Onder werking van de wet zullen bijv. de uitkeringen
voor het bouwbedrijf bij een vorstperiode van Janger dan
.,acht weken voor het meerdere mede ten laste van andere
bedrijfstakken komen, terwijl zij thans geheel door het
eigen risicofonds van die bedrijfstak worden betaald.
Is een verlenging van de termijn waarover iedere be-
drijfstak zijn eigen risico draagt in elk geval wenselijk,
de vraag kan zelfs worden gesteld, of er wel reden is de
uitkeringen hoven een zekere duur ten laste van een
gmeenschappelijk pool” te doen komen.
Bij de heprking van de uitkeringsverplichting tot 21
weken hij nieuw intredende werkloosheid komt het ons
voor, dat bij een goede reserveringspolitiek de – zeer
groot gedachte – bedrijfsverenigingen wel in staat zullen
zijn de schommelingen in de jaarlijkse 9chadetotalen zelf
op te vangen, zodat voor onderlinge herverzekering geen
noodzaak bestaat. –
– Daarmede zou de beoogde autonomie van het bedrijfs-
leven wezenlijker worden en eerder dan thans wellicht
bereidheid worden gevonden om ten laste van het bedrijf
874
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
2 ‘November 1949
de uitkeringsduur nog te verlengen,, hetgeen thans niet
waarschijnlijk is, aangezien iedere verlenging van de
wachtgeldperiode de lasten van de mede door anderen
betaalde werkloosheidsperiode zou verlichten.
**
De verzekerde arbeiders blijven op tweeërlei wijze
belanghebbend bij een lage w’erkloosheid. Enerzijds dragen
zij op gelijke voet als hun werkgever bij in de kosten,
,
zodat een lage premie door weinig uitkeringen ook hen
ten goede komt. . –
Bovendien lijden zij persoonlijk in het geval van werk-
loosheid schade, doordat de uitkering niet hoger is dan
80 pct, nog afgezien van de psychologische kwelling van
de onzekerheid of binnen de. uitkerinstermijn nieuwe
arbeidsgelegenhid zal worden gevonden.
De verplichting tot medebetaling voor de arbeider is
na een harde parlementaire strijd in de
VTet
gehandhaafd,
waarbij de tegenstanders pmgekeerd hebben bepleit de
gehele premie dwingend ten laste van’ de werkgever te
brengen.
Men vraagt zich af, of deze tegenstelling niet gemak
kelijk overbrugd had kunnen worden door, een oplossing,
waarbij. aan partijen zelf werd overgelaten, of de halve
premie al dan nietop de arbeider zal worden verhaald,
gelijk in de Ziektewet is geregeld. Het bedrijfsleven had
voor ieder geval de meest jractische oplossing kunnen
kiezen en vermoedelijk ware in vele gevallen van het
medebetalen door de arbeider afgezien.
Niet alleen zou daardoor een thans noodzakelijke
gecompliceerde looncorrectie achterwege kunnen blijven,
maar ook psychologisch heeft het medebetalen door de
arbeider het algemeen menselijke bezwaar, Oat hij van een
verzekering, waarvoor hij jaar in jaar uit betaalt, ook eens
wil profiteren. Een nog zo scherpe contrôle op het al dan
niet werken door uitkeringtrekkers zal niet kunnen ver-
hinderen, dat iemand, die eens wat vacantie wil nemen met 70 ‘of 80 pCt van het loon, alle aangeboden arbeid
als niet passend gedurende een hem velgevalligè tijd
afslaat.
Wie ervaring heeft met de ziekengeldverzekering kent
gvallen, waar verzekerden zich gerechtigd achten door
sirnulatie een bedrag aan ,ziekengeld terug te krijgen, gelijk aan de door hen betaalde premieheift.
Het meebetalen door de arbeiders verscherpt ook de
onbillijkheid van de ongelijkheid der uitkeringspercentages
tussen kostwinners (80 pCt), ‘ongehuwden niet bij hun
ouders ïn’onend (70 pCt) ‘en anderen (60 pCt). Immers,
moeilijk is goed te praten dat éénzelfde premie wordt
geheyen, terwijl de eventuele uitkeringen aanzienlijk ver-
schillen.
**
*
1-let hierboven terloops genoemde bedrag aan admi-
nistratie- (en contrôle-)kosten van’ f 12 mln – in het premie-
viiorstel van het C.B.S. zelfs op f40, mln per jaar
ge
t
raamd! ‘- stemt tot nadenken over de hoeveelheid imp
productieve arbeid, welke de nieuwe uitbreiding onzer
sociale verzekering zal vergen.
Ten dele zijn deze ‘kosten onvermijdelijk: een goede
contrôle tegen misbruik ‘mag niet achterwege worden
gelaten en zal kostbaar zijn; een behoorlijke administratie
kost geld.
Maar het gegeven cijfer, dat ettelijke malen verdubbeld
moet worden om de tötale kosten van onze sociale ver-
zekering te benaderen, behoort een aansporing te zijn
om zich te bezinnen op alle mogelijkheden om de ballast,
welke het nuttige draagvermogen vermindert, voor onze volkshuishouding zo gering mogelijk te doen zijn.
Ten deze bevat de nieuwe wet in beginsel enige goede
elementen: met uitzondering van het Algemeen Werk-
loosheidsfonds, dat naar wij verwachten bij de Rijks-
verzekeringsbank
zal
worden ondergebracht, zullen geen
nieuwe uitvoeringsorganen in het leven’ worden geroepen;
de uitvoering van de wachtgeldverzekering en de premie-
inning van het geheel . zal worden opgêdragen aan de
bedrijfsverenigingen, die i’eeds ten behoeve van de Zieken-
geld- en kinderbijslagverzekering bestaan, terwijl onder
deze instellingen een meer rationele taakverdeling door
hergroepering der aangesloten werkgevers zal worden
bevorderd.
Maar het volle, voordeel van de combinatie met een –
andere sociale verzekering wordt slechts verkregen indien
de kring der verzekerden voor beide nauwkeurig samen-
valt. Dan alleen kan met de heffing van één gecombineerde
premie over één verzekeringsplichtig loonbedrag worden
volstaan, één register van verzekerden vorden’aangehouden,
één jurisprudentie t.a.v. de verzekeringsplicht zich ont-
wikkelen. –
Flélaas schiet de wet, zoals die tenslotte het Staatsblad
heeft bereikt, ten deze ernstig tekort.
Op niet minder dan acht punten wijkt het begrip
,,werk-
nen’ier” van de Werkloosheidswet af van het-begrip
,,arbeider” in de Ziektewet. Zowel materieel als juridisch
zijn de begrippen grondig verschillend, zonder dat daar-
voor enige zakelijke grond aanwijsbaar is.
Materieel is de loohgrens, hierf 6.000, in de Ziektewet
f 3.750, de belangrijkste. Moeilijk valt in te zien waarom
-een werknemer tussen beide loongrenzen wel eeonQmisch
in staat wordt geacht bij ziekte het 52 weken durende
ziekengeld te mïsse, maar niet in geval van werkloosheid de 21 weken durende uitkering krachtens de nieuwe wet.
Waarom –
–
verzekerd is inge,volge de Ziektewet iedere
,,arbeider in dienst van een onderneming of publiek-
rechtelijk lichaam” en voor de Werkloosheidsverzeker’ng
,,ieder, die binnen het Rijk in loondienst werkzaam is” –
is even weinig duidelijk als het verschil t.a.v. in het bui-
tenland wonenden, zeevarenden, deelvisers, aangenomen
.werk.
Al deze ongemotiveerde verschillen zullen aanleiding
geven tot spitsvondige beroepszaken, kolommen vol
jurisprudentie, stof voor vakexamens; zij -dragen weer bij onze sociale verzekering te maken tot een doolhof,
waarin alleen de doorknede vakman nog de weg weet.
Maar niet alleen zullen de administratiekosten der
uitvoeringsorganen door dit sociaal perfectionisme worden
bezwaard, ook de werkgevers zien zich weer genoodzaakt
de vele loonopgaven, welke zij ten behoeve van de
So-
ciale verzekering hebben te produceren, veer met één
te vermeerderen. Méér nog dan door de financiële lasten
wordt onze sociale verzel’ering impopulair door de enorme
administratieve beslomneringen voor het bedrijfsleven
en nu na alle voorspiegelingen van unificatie en vereenvou-
diging, de eerste stap van de wetgever weer een nieuwe
verzwaring der administratieve belasting betekent, konden
de grenzen der bereidwilligheid wel eens worden over-
schreden en grote tegenstand bij de toejassing worden
ondervonden.
* *
Zoals uit het bovenstaande blijkt, vertoont de wet, –
waarvan thans de uitvoering ter hand moet worden
genomen, ,in verzekeringstechnisch opzicht verschillende
onvo]komenheden, die wij gaarne zouden zien weggenomen. –
Dit is geen verwijt aan de samenstellers; de nieuwe
verzekering betreft een in sociaal opzicht uiterst moeilijke
materie, haar uitvoeringswijze is bovendien baanbrekend.
Geen wonder, dat de regeling in enkele opzichtn niet
ten volle is doorwrocht.
Ook zou ‘een soortgelijke wet in Engeland het scherpe
oog van de Governments-Actuary hebben moeten pas-
seren, terwijl de overeenkomstige functionaris hier te
lande, de wiskundige adviseur de’r Rijksverzekeringsbank,
kennelijk niet is geraadpleegd. ‘
Wij zouden van harte het denkbeeld, doör Prof. -Mole- d
naar in de ‘Eerste Kamer gelanceerd, willen ondersteunên, il
om de negen maanden, welke -ons nog “van de inv6e1ing
1929
4,52
–
3,94
1930
3,94
‘
In
1937
381
1931
3,98
Ontstaan
3,86 1932
4,51
3,89
1933
4,52
:3,68
1934
4,08
3,35
1935
3,90
3,43 1936
3,72 3,32
1937
3,33
–
3,96
3,13
1938 4,06
4,41
2,99
1939 4,39
4,92
.
3,56
1940 4,35
4,73
3,88
1941
3,73
4,12
3,58
1942
3,49
4,01
3,21
1943
3,29
–
3,95
3,11
1944
3,10
3,80
3
1
09
3945
3,26
4,00
–
1946
3,33
4,21
2,99 1949
3,40
4,62
3,11
Als maat’staf voor de rente op lange termijn gebruikt
men in België gewoonlijk de koer van de 4 pCt geünifi-
ceerde schuld. De 3 pCt perpetuele lening, die veel beter
is geklasseerd, geeft thans geen beeld mer van de kapitaal-
rente. Haar rendement werd door ons voor de jaren 1929
-1936 vermeld, bij ontstentenis van een betere indicatie.
De 4 pCt geünificeerde schuld ontstond nl. pas in 1937,
nadat de devaluatie van de franc in 1935 ook in België
een grootscheepse conversie had mogelijk gemaakt, zij het
ook, dat de rentedaling niet zo ver ging als in Nederland,
waar de conversiegolfde rente in 1937 tot 3 pCt en lager had gedrukt.
–
) ‘Dit betoogden zowel Prof. Dr A. de &uchtereërc in ,,E.S.B.”
vn 27 Juli 1949, als Dr 39. Weisgias in’,,Benelux” (blz. 288).
2 November1949
ECONÖMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
575
11
der wet scheiden, te gebruiken voor een technische her-
ziening, teneinde de kinderziekten van deze nieuwe
So-
ciale verzekering zo gering en haar zegenrijke werking
zo onverdeeld mogelijk te doen zijn.
Amsterdam.
J. N. SMIT.
VERLEDÉN EN TOEKOMST VAN DE RENTE
IN DE BENELUX.
De ervaringen van het aan de oorlog voorafgaande
decennium en die van de jaren na 1945, blijken grond te
hebben gegeven an de mening, dat een hogere rentestand
in België dan in Nederland een meer ,,normale”, ja, een
natuûrlijke verhou’ding zou weergeven.
Voor de wijze, waarop men zich de oplossing denkt
van de vraagstukken der nagestreefde economische unie,
is die mening een blok aan het been van hen, die overigens
volgaarne de sprong in het avontuurlijke huwelijk zouden
willen wagen.
Met de meer dan eens verkondigde stelling, dat het
Nederlandse rentepeil en dat van de kapitaalsbeloning
in het algemeen, maar wat omhoog moeten gaan en het
Belgische iets, of iets sterker omlaag
1),
opent men immers
niet
de mogelijkheid van een brede stroom van vrijwillige
Belgische kapitaalimport in Nederland.
Daarom: men steile ook een zaak als die van het kapitaal-
verkeer en het rentepeil in de Benelux zuiver en zonder
vooroordelen. En dan realisere men zich, dat een vrijwillige
en vrije Belgische .kapitaalexport naar Nederland slechts
zal komen, wanneer de verhouding in de huidige kapitaals-
beloning een radicale ommekeer ondergaat, wanneer dus
in Nederland een
hogere
beloning wordt betaald dan in
België. Ziet men geen kans, deze revolutie uit te voeren,
dan zal althans een ongeveer gelijke beloning moeten’
worden verwezenlijkt.
Om het zodanig stellen der vraagstukken te vergemakke-
lijken, is eerst een antword nodig op de vraag: is een
hogere rentevoet in België inderdaad normaal, althans
in overeenstemming met de historie?
Ziehier de statistische gegevens, welke een bevestigend
antwoord op de vraag schijnen te hebben gegeven.
België
Nederland
Rendement
Rendement
3 pCt perpetuele
4 pCt geünifi-
2j pCt en 3 pCi
schuld
ceerde schuld
perpetuele schuld
(in procenten)
Waarom was en is de Belgische rentestand zoveel
hoger dan die van Nederland?
Een eerste oorzaak daarvan ligt zonder twijfel in de
muntonzekerheid, die de Belgische beleggers – getroffen
– door drie devaluaties, resp. in 1925, 1935 en 1944 — af-
kerig heeft gemaakt van belegging in vaste-rentedragende
fondsen. Vooral de in de eerste wereldoorlog ontstane
inflatie – de Belgisèhe staatsschuld groeide van 4,9 mrd
frs in 1914 tot 56,4 mrd fra in 1926 – had een zeer slechte
invloed op de beleggérsmentaliteit. België heeft zich van
deze oorlogsschulden kunnen bevrijden dbor een zeer
grote prijsstijging; van enigerlei waardeherstel voor de
bezitters van in francs luidende vorderingen (obligaties,
levensverzekeringen, spaargelden) is nooit sprake geweest.
De tweede devaluatie, in 1935, scheen aanvankelijk een
ruimere geld- en kapitaalmarkt te veroorzaken; de staats-
schuld kon worden geünificeerd op 4 pCt basis.
De met de nadering van de tweede wereldoorlog gepaard
gaande kapitaalvlucht uit Europa deed in België, zo goed
als in Nederland, de rente sedert begin 1938 snel stijgen
en de obligatiekoersen dalen. Juist na de uriificatie in
1937 heeft deze koersdaling wederom een slag toegebracht
aan het vertrouwen der beleggers in staatspapieren.Toen
na de tweede wereldoorlog de prijzen sterk bleven stijgen,
leden de Belgische beleggers opnieuw grote verliezen op
hun vaste ren tedragende fondsen; verliezën, die gemeten
naar het kapitaal, zwaarder waren dan in Nederland,
welks prijsniveau minder steeg dan dat van België.
Een merkwaardig verschijnsel is, dat in België, w’aai’
de betalingsbalans vrijwel sluitend werd in de bevrijdings-
jaren en waar dus – in tegenstelling tot bijv. Engeland
en Nederland – niet de drainage van de geldmarkt
plaatsvond, die normaliter verbonden is aan de financie-
ring van een groot importoverschot, desondanks geen
overvloedige geldmarkt oritstond. De liquiditeïtsvoor-
schrift,en voor de Belgische banken, de door de Nationale
Bank scherp gevoerde politiek (sinds 1947) van hoge
rentetarieven ter beteugeling van de inflatie en de ham-
stei’ing van Belgisch bankpapier in België en in andere
landen, zwarte handel en ontduiking van belastingen
stonden tezamen aan een verruiming der geld- en kapitaal-
.markt in de weg. Illustratief is in dit verband, dat de
chartale geldomloop in België thans ca 11.000 frs per hoofd
der bevolking bedraagt, d.i. bijna het drievoudige van de
chartale ge1domloop per hoofd der bevolking in Neder-
land, die ruim 300 gulden bedi’aagt. (Welke de invloed op
heleggersmentaliteit en rentepeil zal zijn van de jongste
koersherziening van de franc, is op dit ogenblik nog niet
te overzien; in het bijzonder niet, omdat dezé koerswijzig)ng
enerzijds een devaluatie betekent -,tegenover de dollai-
– en anderzijds een revaluatie – tegenover pond, gulden
en mark o.a.).
In het licht van deze fiten menen, wij de juistheid te
moeten betwijfelen van de stelling, dat het hogere rente-
peil in België, vôör en na de laatste wereldoorlog, een min
of meer ,,natuurlijke” situatie zou zijn-. Daai’voor zijn
o.i. te veel abnormale factoren in het spel geweest en
zij zijn het nog, bij de vorming van het rentepeil op de
Belgische openbare kapitaalmarkt. Zeker zien wij in- de
geschetste toestand geen doorslaggevend motief voor het
optrekken van het Nederlandse rentepeil naar dat van België.
Wil men beter hanteerbaar vergelijkingsmateriaal aan-
voeren voor het rentepeil in de Benelux, dan zal men terug
moeten grijpen op de verhoudingen van véôr de eerste
wereldoQrlog. Toen immers ‘as het internationale handels-
en kapitaalverkeer Vrij; het was ook niet onderhevig aan
invloeden van psychologische aard en van het vlucht-
kapitaal, welke invloeden in het tijdvak •tussen de heide
oorlogen zulk een grote rol zijn gaan- spelen.
De situatie. v65r de eerste wereldöorlog komt dan, ook
veel dichter bij de verhoudingen in een economische
unie, dan de huidige toestand en die in,het tijdvak.tussen
de beide oorloges. . – .
876
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTE1″T
2 November 1949
1-let opvallende is nu, dat de rentestand in België in de
negentiende eeuw een dalende trend vertoont. Prof.
F. Baudhuin geeft daarvan in ,,Le Capitalde la Belgique”,
het volgende overzicht:
Rendement
op
–
–
Peride
Belgische
siaatsobligaties
1841-1850
.
5,1 pCt
1851-1860
‘
5
1
0
11
1861-1870
.4,5
1871-1880
4
1
0
11
1881-1890
3
1
1
11
1891-1900
3,0
190t-1910
31
1910-1913.
3,6
liet beloop van 1880 tot 1913 gaat in relatieve en in
absolute zin in België en Nedirland vrijwel gelijk. In beide
landen is het 3 pCI rentetype voor staatsleningen tussen
1880 en 1900 usantieel.
In 1894 daalt het rendement voor 3 pCt ,Belgische
staatsleningen zelfs tot 2,96 pCt het aandelenrendement
is er dan 3,65 pCt. Baudhuin zelf noemt de 3 pCt-obligatie,
uitgegeven na 1880, de ,,rente par excellence”.
De officiële discontovoet ligt in België van 1880-1909
als regel op 3 pCt, met enkele hogere toppen in de crisis-
jaren. De officiële discontovoet in Nederland is van 1880-
1898 als regel 21 pCt, van 1900-1909 8 pCt, eveneens met
stijgingen in de crisisjrren.
Vastgesteld mag dan ook worden, dat de huidige rente-
stand in Nederland, ondanks alle verwijten van onnatuur-
lijkheid, ten naaste bij overeenkomt niet de situatie vôôr
de eerste wereldoorlog, zoals die zowel in België als in
Nederland was. In een periode dus,.het zij nogmaals ge-
zegd, toen de voorwaarden voor het economisch verkeer
ongeveer gelijk waren aan de voorwaarden in een econo-
mische unie. De ei’npirie geeft daarom, dunkt ons, een geheel andere
aanwijzing voor het ,,ricliten” van de rentestand in de
gerichte Benelux-economie, dan veelal naar voren w’ordt
gebracht.
Een aanwijzing, die nog versterking zal kunnen onder:
vinden van de verwachte en gehoopte opruiming in de
belemmeringen van het internationale handels- en beta-
lingsverkeer ook buiten het Benelu-verband. Daarvan
zou zeer wel ook liet resultaat kunnen zijn, dat het hoge
Belgische i’entepeil omlaag wordt, getrokken naar.
, de
lage rentestand in andere landen met ordelijke economi-
sche toestanden
2).
In de Verenigde Staten is liet obligatie-
rendement thans 2,38 pCt, in Zweden 3,01 pCt, in Enge-
land 3,50 pCt, in Noorwegen 2,53 pCt, in Zwitserland
2,83 pCt, in Canada 2,89 pCI, in Zuid-Afrika 3,25 pCt,
in Australië 3,11 pCt, in Nieuw-Zeeland 3,00 pCt.
Nederland bevindt zich met een rentestand van 3,11
pCt in deze kring. België met 4,62 pCt en Denemaiken
met 4,43 pCt bevinden zich in het uit financieel oogpunt
weinig henijdenswaârdige gezelschap van Frankrijk niet
4,91 pCt en Italië met 4,49 pCt.
Wij vleien ons intussen niet met’de hoop, dat de empii’ie
op zich zelve, voldoende overtuigingskracht bezit oni veel
bijval te oogsten bij een eventueel streven naar een
Benelux-rentepeil op een peil, dat zich nu reeds in Neder-
land heeft gevormd.
In onze inleiding trouwens wezen wijop de noodzaak
van een stimulans in de vorm van een hogere rente inNede-
land dan in België, voor de kapitaalimport uit België,
wanneer deze
vrij
en
vrij(villig
zou zijn. Metalsalternatief
een gelijke of ongeveer gelijke rentestand.
De grote betekenis,welke wij menen te moeten hechten
aan liet continueren in de Unie van de – relatief – lage
rente in Nederland, beweegt ons de voorkeur te geven.
aan het alternatief: een gelijke rentestand.
Het ligt niet in onze bedoeling ter staving van dit stand-
‘) Zie
ook
de opmerkingen van 11r,
H. F.
van Leeuweii in
de
jaa’r-
vergadering vaw de Twentsche Bank
op
25 Maart1949.
punt de aspecten van de Nederlandse rentepolitiek en
de daartegen’ aangevoerde bezwaren in al hun breedte,
(on)diepte en gecamoufleerd eigen belang te onderzoeken.
Nuttig lijkt het echter naast elkaar te plaatsen het veelal
in Nederland naar voren gebrachte bezwaar: •,,lage rente
belemmert de o.a. vooi- deindustrialisatie zo broodnodige
(geld)kapitaalvorrning’ en de waarde, die men inBelgië heeft gehecht’ aan een politiek van duur geld als middel
om eeh verdere geld- en creciïetexpansie te beteugelen,
teneinde hét dreigende infiatiegevaar af te wenden” (formu-
lering van Prof. de Guchteneere in ,,E.-S.B. “van 27 Juli
1949).
Enerzijds (in Nederland) wenst men een hogere rente
om de reële investeringen mogelijk te maken en ‘anderzijds
(in België) trachtte men door een ‘hoge rente de onder-
nemers in hun investeringsdrang te remmen.
In heide tienswijzen gaat men zich aldus weei eèns te
buiten aan een overschatting van de functie die de rente
zou kunnen uitoefenen bij het zgn. in evenwicht brengeii
van sparen en investei’en. ‘
Men zal toch immers, wat Nederland betreft, nioeten
toegeven, dat een hogere rente zal resulteren in verminde-
ring van de collectieve besparingen voor de zich uitbrei-
dende sociale en pensioenvoorzieningen èn voor dç levens-
verzekering, welke laatste ons zeker nog gedurende de
komende twintig jaren van een netto-aceres an spaar-
kapitaal zal voorzien. ,
Wij zduden ook de vraag willen stellen, of men dan niet
het gevaar, zo men wil de mogelijkheid, ziet, dat een hogere
rente – uiteraard doorwerlcend in een hoger peil van
dividenden, huren en pachten – verstrekt •ter wille van
de individue’e kapitaalvorming; in feit6 een verhoogde
consumptie zal vei’oorzaken? ‘ ,
De individuele kajitaalvormers behoren immers tot de
bevolkingsgroepen, w’
j
er levensstandaard verhoudings-
gewijs liet sterkst beperkt is in vergelijking niet vô6r de
oorlog.’ Zij zullen daaroni, althans ten dele, een stijging
van hun geldinkomen verwelkomeri als een correctie op –
jarenlang ondervonden beperkingen. En in de gevallen,
waarin de vôrming van spaarkapitaal – wel toeneemt,
dank zij een hoger rendement, rijst de vraag, of dat meer-
dere werkelijk als risicodragend kapitaal ter beschikking
komt, in het bijzonder ten behoeve van de binnenlandse
industrialisatie. Reed’s v66r de oorlog immers werd terecht
al gesproken van een renteniersnientaliteit bij de parti-
culiere beleggers. Er is geen enkele aanwijzing, dat daarin
een verandering ,zou zijn gekomen. –
Integei’tdeel. De positieve medewerking, die de Herstel-
bank en de Nederlandse Participatie Maatschappij menen
te moeten verlenen bij het herstel van de stroom van risico-
dragend kapitaal, door de collectieve besparingen ten dele
aan de industrie toe_ te voeren, kan worden gezien als de
consequentie van de blijvend ingekrompen betelcenis
van de particuliere belegger als rechtstreeks aanbieder
van risicodragend kapitaal. Kenmerkend hiervoor is ook
een artikel in lIet Financieele Dagblad van .9 Augustus
1949, dat opmerkte: ,,het . zou dwaasheid zijn te ver-
wachten, dat in de eerstkomende jaren (en misschien nog
lang daarna) de naar omvang vooroorlogse mogelijkheid
tot het vormen en irt stand houden van particuliere ver-
mogens zich, weer zal ‘voordoen”.. .
In plaats van te betogen v65r een hogere rente, geve
men zich er rekenschap van, dat de,c6llectieve besparingen
er nu eenmaal zijn en zullen blijven; zij zijn nieuwe data
in onze economische orde. En men beseffe ook, dat de
kwantitatief .nog belangrijker kapitaalbron – de . zelf-
financiering – zich slechts op straffe van een hoger
consumptiepeil leent voor gehele of gedeeltelijke uitkering
aan vermogensbezitters, of aan afnemers, langs de weg
van lagere prijzen. Dat voor de binnen.de
onderneming
gevormde kapitalen een grotere mobiliteit over het geheid
bedrijfsleven moet worden gevonden, is voor ons overigens
in confesso. Tinbergen’s voorstel tot vorming van een
2 November 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
, 877
conjunctuurfonds
3)
en de door H. J. Hofstra
4)
en B. .van
de Tempel
5)
ontwikkelde gedachten op het gebied van
een investeringsfonds leveren daartoe uitgangspunten op,
welke een coördinatie zeker waard zijn. Evenzeer trouwens
als het ,,eerste stuk van de brug tussen collectieve pensioen-
besparingen en industrie-financiering”, dat werd ontworpen
door Mr H. F. van Leeuwen
6).
Aan Belgische zijde pleegt men. als bezwaar tegen een
lage rentepolitiek veel gewicht te hechten aan het inflatio-
naire effect ener zodanig politiek. Wij menen, dat deze
opvatting is verouderd. Een politiek van lage rente kan
alleen dan tot infiationair werkende investeringsactiviteit
van ondernemers leiden, wanneer de rente een beslissende
rol speelt in hun handelingen. Dit is niet het geval
7).
Voor het overige dient gezegd, dat kapitaalimport en
-export, het beloop van de liquiditeitspreferenties bij
ondernemers en consumenten, de relatieve goudvoor-
ziening en de geldscheppende of geldvernietigcnde werking
van de staatsberoting het totaal der krachten vormen,
die zich in het monetaire spel met elkander meten. Indat
spel kan de Overheid, zo nodig met behulp van directe
invloed op de strategische punten in de goederensfeer,
de geidrente laag houden zonder inflatie te,verwekken.
In het ongunstigste geval, dat alle krachten buiten de
Overheid zich in het gelid van de inflatie scharen, is het
vrijwel uitgesloten, dat een bewust doorgevoerde politiek
van hoge rente daartegen de strijd kan opnemen, tenzij men
een zodanige verhoging van de geldrente tot stand brengt,
dat een vertrouwenscrisis uitbreekt, hetgeen uiteraard
nooit de bedoeling van de overheidspolitiek kan zijn.
Voordat het tot zulk eèn crisis komt, zal credietrantsoene-
ring moeten worden toegepast.-
Behoudens het inflatie-argument zijn ons van België
uit geen ernstige bezwaren tegen een politiek van lage
rente bekend geworden. 1-let zou ons zelfs niet verwonderen,
wanneer het huidige werkloosheidsprobleem bij onze
Zuiderburen, de noodzakelijk geachte stimulantia voor de
woningbouw, de tot dusverre opgelopen relatief grote
achterstand in de overheidsinvesteringen
8)
en de dis-
hoarding van bankpapier bij terugkeer van rust in -de
internationale monetaire sfeer, ‘ouden samenwerken
bij het bereiken van een aanmerkelijk lager rentepeil
in België.
De tot dusverre onvindbare sleutel op de deur van
Voor-Unie naar volledige economische unie z6u dan, op wellicht onverwachte wijze, toch nog tevoorschijn
komen.
) Prof. Dr J. Tinbergen in ,,Maatschappij-Belangen” van Fe-
bruari
1949.
) II.
J. Hofstra in Maandschrift ,,Socialisnie en Democratie”
van November
9948.
) Dr B. van de Tempel in ,,Ordening als Socialistische Etappe”.
0)
Mr H. F. van Leeuwen in ,,E.-S.B.” van
2
Februari_1
949.
‘) ,,Oxford Economie Papers”, nummers
1
en
3;
Prof. Dr J.
Tinbergen in ,,Economische Bewegingsleer” (bie.
176
e.v.).
) Men zie het , Vierde Rapport betreffende het probleem der
investeringen” van het Belgische Ministerie van Economische
Coördinatie.
Amsterdam.
H.
PONSEN.
DE FINANCIËN DER ,,AUTONOME
UNIVERSITEIT” EN ONS
BEGROTINGSRECHT.
De Staatscommissie tot reorganisatie van het Hoger
Ondervijs
;
ingestéld hij Kon. Besluit van 11 April 1946
no. 1, plaatst de autonome universiteit: op de voorgrond
1).
Daarnaast blijft ook de rijksuniversiteit bestaan. De
commissie handhaaft daarvoor de bestaande structutfr,
maar zij stelt voor de bevoegdheden der bestaande colleges
uit te breiden. –
Elke bestaande rijksuniversiteit zal zelf beslissen, welke
status zij voor haar de meest wenselijke acht. De ,,zelf-
‘) Hoofdstuk
IV
van het Verslag, sub
A.
standi
g
heid” wordt niet dooi’ de wet automatisch aan
een universiteit , ,opgelegd”.
• De rijksuniversiteiten zullen zelf een voorstel doen
omtrent hun status
2)
**
*
De vraag, in welke vorm ,,autonomie” zou worden
toegestaan, liet aan de commissie een keuze. Er is een
stelsel:
waarbij de autonomie zou worden toegekend aan
den ,,universitas neerlandica” als overkoepelend, coördi-
nerend orgaan, waarin de universiteiten vertegenwoordigd
zouden zijn. Dit orgaan zou over uitgebreide autonome
bevoegdheden moeten beschikken en met name tot taak
hebben het totale voor rijkssubsidie beschikbare bedrag
over de verschillende universiteiten te verdelen. Er is
ook een stelsel:
waarbij aan elk der universiteiten afzonderlijk een
zekere mate van autonomie zou worden verleend De
verdeling van het totale aan subsidie beschikbare bedrag
zou dan door de Regering geschieden. De autonome
universiteit heeft dan voorts velerlei bevoegdheden om
over haar geldmiddelen te beschikken. Zij heeffr o.a.
benoemingsrecht.
**
*
De commissie koos het tweede hierboven genoemde
stelsel. Bij dit systeem is de universitaire financiële auto-
nomie kleiner dan die bedoeld sub a, omdat het verdelen
der subsidie s’egei’ingszaak is.
De autonome universiteit zal haar inkomsten uit ver-
schillende bronnen kunnen putten, waarvan de jaarlijkse
bijdragen uit ‘s Rijks Kas en de college-, examen- èn pro-
motiegelden door de wet vastgesteld, de belangrijkste iijn.
Het op bijzondere wijze tezamen gestelde bestuur
van de universiteit (op welke samenstelling Senaat,
Regering en Maatschappij invloed hebben) heeft het beheer van het vermogen en de beschikking ovei’ de
inkomsten der universiteit.
Hierbij woi’dt onderscheiden tussen bevoegdheden, waarbij van enigerlei beperking door wettelijke bepa-
lingen geen spi’ake is, zoals het benoemen en ontslaan
van een gedeelte van het personeel, toelaten van privaat-
docenten en o.a. liet besteden van buiten de rijkssubsidie
verkregen gelden.
Ook in het besteden van de als subsidie verstrekte
gelden zal het bestuur de vrije hand moetn worden
gelaten, natuurlijk binnen het raam van de bij cle subsidie-
verlening, door de Minister gestelde voorwaarden. Het
toezicht op de naleving hiervan wordt vei’kreen door het
toekennen van een opschortend veto aan de in hetbe-
stuur opgenomen regei’ingsvertegenwoordiger.
Bij zeer belangrijke rechtshandelingen zal het bestuur
van de universiteit nog meer aan regeringscontrôle zijn
gebonden.
**
*
Tot hiertoe werd, met enkele invoegingen, het systeem
van het Verslag gevolgd. Thans komt de bijzondere be-
voegdheid van het bestuur tot het vaststellen, van de
begroting van de autonome universiteit. –
Hier voor het eerst komen enkele vragen.
Er is een procedure voor het vaststellen van de be-
groting. Dit geschiedt niet dooi’ deRegei’ing. De Regering
verleent slechts subsidie.
De begroting wordt binnen het raam der faculteiten
opgebouwd. Een advies van de Senaat hieromtrent wordt
blijkens het Verslag door de Centrale Sectie overbodig
en tijdrovend geacht.
– Het univetsiteitsbestuur zal het bedi’ag bepalen, dat
2)
De status van zelfstandigverklaarde iÇniversiteit zal door
de Kroon, op een hiertoe strekkend verzoek van de Senaat, ver-
gezeld van een advies van het college van curatoren, kunnen wor-
den verleend. De zelfstandig verklaarde Universiteit is rechts-
persoon met eigen vermogen en eigen inkomsten.
de autonome universiteit. als rijkssubsidie zal aanvragen.
Deze aanvrage gaat nog door de zeef van de Hoge Acade-
:mische Raad. De H.A.R. geeft aan de Minister van 0., K.
en Wetenschappen advies omtrent elke autonome uni-
versiteit afzonderlijk. Uiteraard is nog overleg met elk
universiteitsbestuur mogelijk.
Zo komen dus de aanvragen tot het verkrijgen van
rijkssubsidie ten departemente – binnen.
Het voorstel der commissie is, dat wettelijk moet
worden vastgelegd, dat de Minister (na bestudering van
de gemotiveerde subsidie-aanvragen) op de begroting
van zijn departement voor elke autonome universiteit
afzonderlijk een niet-gespecificeerd bedrag opneemt.
Is dit laatste niet met ons begrotingsrecht in strijd? De Mi-
nister mag oordelen over het bedrag van de aangevraagde
subsidie. Er wordt over een verhoging of een verlaging.
door de Minister van de subsidie-aanvragen inderdaad
iets gezegd. ‘Wat is dat ,,iets”?
De Minister vraagt een crediet bij de Staten-Generaal
voor het verlenen van rijkssubsidie aan een bepaalde
autonome universiteit. De Staten-Generaal worden goed
ingelicht, want zij ontvangen de gemotiveerde subsidie-
aanragen, verder ook de adviezen van de H.A.R. Maar
ook een Nota, waarin die punten worden vermeld, ten
aanzien waarvan de Minister, gehoord de H.A.R., zich niet met de ontwerp-begroting (van het bestuur van de
autonome universiteit) kan verenigen.
De Tweede Kamer komt in de positie van een scheids-
rechter in een geschil tussen Minister en autonome uni-
versitei t.
Belangrijke voordelen van de bovengenoemde proce-
dure zijn naar het oordeel der commissie ten eerste, dat
het voor de volksvertegenwoordiging mogelijk zal zijn
zich een volledig beeld te vormen, doordat zij zowel van
‘de mening van de Minister als van de wensen der univer-
siteit op de hoogte is. –
Het is echter niet de autonome’ universiteit die een
crediet aanvraagt, maar de Minister.
Maar er is een ander gevolg. 1-let overleggen van de
ontwerp-begroting van de universiteit aan de Staten-
Generaal zal tot gevolg hebben, dat de autonome uni-
versiteit in staat wordt gesteld haar belangen veel directer
bij de volksvertegenwodrdiging te bepleiten, dan dit
thns voor de rijksuniversiteit mogelijk is. Inderdaad, maar mag een subsidie-aanvrager deze positie bij de.
Staten-Generaal op ‘begrotingsgehied innemen?
**
*
Nu komt in het Verslag een merkwaardige passage.
Zij luidt:
Is het bedrag van de rijksbijdrage tenslotte door de Staten-Generaal bepaald, dan zal de betrokken univer-
siteit (rekening houdende met eventueel hieraan ver-
bonden voorwaarden) uiteindelijk haar begroting’ definitief
kunnen vaststellen”.
Ons begrotingsrecht laat deze gedachte niet toe. De rijksbijdrage kan inderdaad tegen de zin der Regering
door de Staten-Generaal op een ander bedrag worden
gesteld dan de Regering crediet aanvraagt. Maar de
Regering beslist binnen het raam der begroting.
Men leze nu eerst voor Staten-Generaal: Tweede Kamer.
De Tweede Kamer kan een aange.vraagd crediet verhogen
nn verlagen. Wanneer de Tweede Kamer het door de
Miaister voor een bepaalde autonome ‘universiteit aan-
gevraagde crediet voor het toekennen’van een rijksbijdrage
verlaagt, zal de Minister zich dat moeten getroosten. De
autonome universiteit zal daP wel vernemen, dat de
rijksbijdrage is verlaagd.
Maar wanneer de Tweede Kamer hët crediet verhoogt
en de Eerste Kamer het desbetreffende wetsontwerp
aan vl
neemt, dan is de MiPister
ij het toegestane crediet
niet ten volle toe testaan.
–
Het bedr’ag de,r rijksbijdrage vôr’d1,- rn&ti’nâchtneming
van de credietpost, dooi’ de Minister van 0., K. en Weten-
schappen gefinancierd, voor zover de
Minister
van Finan-
ciën credietopening verleent.
Is het niet een onjuiste gedachte de rç.veedd Kamer
te laten beslissen in een meningsverschil tussen Minister
en autonome universiteit over de hoegrootheid van een
door de Minister aan te vragen crediet?
‘s-Gravenhage.
C. W. DE VRIES.
INGEZONDEN STUK.
VOOR.UNIE EN DEVALUATIE.
Dr H. Zoetewey te Voorburg schrijft ons
In het artikel ,,Voor-Unie en Devaluatie”) wordt
gewezen op de zeer betrekkelijke betekenis der dvaluatie
als zodanig als ,,geneesmiddel voor Nederlands economi-
sché kwalen”. Gaai’ne stem ik in met deze strekking
van het betoog, doch ik zou er het volgende bij willen
opmerken.
a. De inkrimping’naar hoeveelheid van de Nederlandse
invoer, nodig om uit dezen hoofde een verkleining van het
tekort met de B.L.E.U. te bewerken, moet meer dan
o
pCt” bedragen, niet, zoals de zetter opgeeft’. 20 pCL”‘.
h. 1-Jet lijkt mij de vi’aag, of het resultaat der devaluatie
wel zo gunstig zal worden beïnvloed door verlaging van
de ,,totale vraag voor consumptieve doeleinden”, als aan
het einde van het artikel wordt, gsuggereerd. (Met sta-
bilisatie of omlaag brengen van liet – guldens – kosten-
peil zal vermoedelijk reeds hetzelfde zijn bedoeld).
Reeds in 1947 betoogde Harrod
2)
iets soortgelijks, nl.
dat een zeer belangrijke verbetering in de stand van de
betalingsbalans zou kunnen worden verkregen, indien de
Britse investeringen verminderd zouden worden. Dit
op grond van het feit, dat het
bedrag
der investeringen
ongeveer géli,jk was aan ‘(en door sehr. werd uitgelegd
als oorzaak van) het
bedrag
van het hetalingsbalanstekort.
De redenering luidde dat, indien men de investeringen
drastisch zou verminderen,
dus
ook het (lef icit zou af-
nemen. Voor de consumptie zou ‘men, zoals feitelijk ook
w’el geschiedt, iets dergelijks kunnen betogen en dan
doen vermoeden, dat een vermindering van investeringen
en/of consumptieve uitgaven
per se
min of meer auto-
matisch tot verk’leining van het betalingsbalanssaldo zou
moeten leiden. Ilier dreigt evenwel het uit de geschie-
denis der ,,kwantiteitstheorie” reeds bekende gevaar
vah interpretaties”, nl. wanneer i.p.v.
. ,,slechts een
wis’kundige vergelijking” iets wordt geformuleerd, dat
,,tf ontoelaatbaar is, ôf ons omtrent de intensiteit van de
gestgereerde afhankelijkheid volkomen in het duister
laat
3)’.
Iets dergelijks gebeurt, indien men de bovengenoemde
grootheden met het nationaal inkomen in een vergelijking
brengt niet alleen, doch daaruit bovendien de boven-
genoemde conclusies zonder meer trekt. De formule
kan lulen (B-betalingsbalanstekort, C-nationale con-
sumptie, T-nationale investeringen, Y-nationaal product):
B = C + IE – Y.
De interpi-etatie kan bijv. luiden: wanneer, door ver-
laging van C en/of 1, de waarde van de rechter uitdrukking
van deze vergelijking wordt verminderd, dan zal dus
per se ook de linker term (het betalingsbalanssaldo)
kleiner worden. Wanneer daarmede wordt bedoeld aan
t’e geven, dat bijv. door een verlaging van de investeringen
met een zeker bedrag het betalingsbalanstekort met
hetzelfde
bedrag zou afnemen (zoals -Ilarrod min of meer
‘) In ,,E.-S.B.” van 12 October 1949, biz. 808.
‘) ,,Are tbese hardships necessary?”
‘) Prof. S. Pcsthuma in ,,Economiscbe Opstellen, aangeboden
aan Prof. Mr F. de Vries”, bie. 253.
878
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
2″November. 1949
2 November 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
879
doet voorkomen) dan is deze interpretatie uiteraard on-
toelaatbaar. Zij komt dan hier op neer, dat B afhankelijk
is van C, T en Y en dat deze laatste drie grootheden
onder-
ling aolkomen onafhankelijk aan elkaar zouden zijn.
In
werkelijkheid is het nationaal inkomen echter sterk afhan-
kelijk van de omvang der investeringen, alsmede van de omvang der consumptie.
Wanneer wordt bedoeld, dat het betalingshalanssaldo
wel niet geheel, maar dan toch met bijna hetzelfde bedrag
als consumptie en/of investeringen zou afnemen, dan
worden conclusies getrokken omtrent de intensiteit van
de gesuggereerde afhankelijkheid”, die m.i. met grote argwaan behoren te w’orden bezien. Immers, wanneer
door een doeltreffend gehanteerd systeem van deviezen-
en invoerbepalingen de import reeds tot het toelaatbare
minimum is tePiggebracht en het aanbod in de bedrijfs-
takken, die voor export werken, door volbezetting even-
eens weinig elastisch is, dan zal B slechts in zeer geringe
mate ‘vorden beïnvloed door, weinig afhankelijk zijn van,
veranderingen in C en 1. Het nationaal inkomen (Y),
tevens de werkgelegenheid,
des te meer.
Het is dus mo-
gelijk en, onder onze niet onredelijk schijnende veronder-
stellingen, waarschijnlijk, dat een daling van C mede-
brengt een daling van 1 en Y (met werkloosheid) en
dat een vermindering van 1 een belangrijke daling van
Y en van C medebrengt. En dan een en ander
zonder dat
het betalingsbalanstehort noodzakelijk ook maar iets of
althans belangrijk behoeft af te nemen.
(Men denke bijv. aan
het stopzetten van weinig deviezenverbruikende open-
bare werken).
De zaak, waarom het hier in de eerste plaats gaat,
is n.m.m. een qualitatief doelmatig deviezenbeleid, niet
het uiterst riskante omspringen met globale quantitatieve
grootheden, zoals consumptie, investeringen, employmen t
enz., ter hereiking van (voorlopig nogal dubieuze) inductie-
effecten voor de betalingsbalans.
Overigens, maar dat is uiteraard een principieel
ander
gezichtspunt, kan men door het buitenland natuurlijk voor
,,faits accomplis” w’orden gesteld, m.a.w.: B is mede
,,afhankelijk” van de ontwikkeling in het buitenland
(devaluatie van het pond). En daartegen kan men zich
w’ellicht niet altijd autonoom beschernien, bijv. door
eigen devaluatie geheel achterwege te laten en zich te
beperken tot cjuantitatieve contrôlernaatregelen op het
gebied van in- en ‘uitvoer.
c. Een andere buitenlandse factor, die in dit verband
van belang kan zijn, is de staat van de werkgelegenheid
aldaar, dus bijv. in België. Mi. wordt terecht in eerder-
genoemd artikel het gevaar van deze situatie in verband
met de totstandkoming der Voor-Unie aangegeven. Mis-
schien kan men echter verder gaan en stellen, dat het
(althans economisch) principiële argument voor de tot-
standkoming ener Unie, di. optimale aanwending der
in de geheje Unie beschikbare productiefactoren, wordt
doorkruist
door deze werkloosheid in een der beide as.
partnerlanden. De basis van deze argumentatie luidt in
termen van de wet der comparatieve kosten, die door
het opruimen van economische grenzen met des te meer
vrucht haar Working zou kunnen doen gelden. Dat ge-
schiedt dan volgens relatieve kosten en prijzen, welke
de juiste mannen (en andere produetiefactoren) op de
juiste plaatsen en in de juiste productieve aanwendingen
zouden moeten leiden. In een land met werkloosheid zijn
echter deze comparatieve kosten (,,opportunity costs”),
wat betreft de aanwending der onbezette productie-
factoren, nul geworden. Daardoor zijn ze tevens waardeloos
geworden als ,,kompas voor de richting, waarin deze pro-
ductiefactoren zouden moeten worden aangewend”. Dit
tast de geldigheid van de theorie der comparatieve kosten
niet aan (deze
aeronderstelt
nl. volledige bezetting van het
productie-apparaat en enkele andere – meestal niet ver-
vulde – voorwaarden), doch wel haar practiscbe bete-
kenis. M.a.w.: de betekenis van het samengaan met een
gedeeltelijk werkloze -partner wordt van twij felachtige
waarde. Zij valt uit te drukken in het volgende alternatief:
1. 6f besmetting van de eigen, nog niet werkloze, economie
toelaten, ïf 2. hiertegdn maatregelen nemen, die de be-talingsbalans in een hopeloze staat brengen en de Unie
onmogelijk maken. Dit klemt te meer, daar de appreciatie
van de Belgische franc op zichzelf de vooruitzichten ‘voor
de Bel
g
ische werkgelegenheid vermoedelijk slechter maakt.
Zodoende kan men twijfel koesteren tav. de wense-
lijkheid, zich te verbinden met een staat, die er dan prat
op mag gaan een actieve (di. overigens oqk een oneven-
wichtige) betalingsbalans te bezitten, doch in elk geval, zoals men dat tegenwoordig graag noemt, in eigen huis
geen orde op zaken heeft weten te stellen.
‘) Dit is juist. De zeLer deed ‘echter zijn plicht en
zette
wal hij’
vergissing werd neergeschreven. Red.
LONDON LETTER.
The English are no more masochistic than other people
but they have been inflicting a great deal of pain on
themselves for no real reason as yet. Prior to Mr. Attlee’s
statement to the House of Commons on Monday October
24, industrialists had been thinkirig up the sort of miseries
which – might be inflicted: excess profits tax of some
size, statutory dividend limitation, capital gains tax or
another capital levy despite the promise that the first
one would also be the last. Stockbrokers, too, joined in
the grim fun: they thought up an increase in stamp duties
sufficient to put the shutters up in Throgmorton Street.
Foreed savings became a firm favourite after Sir Stafford
Cripps denied that he was toying with the idea. Even
the housewife invented new or additional tortures for
herself – a return to cloths rationing, a reduction in
the food rations, or increase in purchase tax rates.
The Daily Worker, the organ of the Communist Party,
thought that the Cahinet meant business and prepared the way for an onslaught ori tJe proposals by naming,
in advance, the day as ,,Black Monday”. The sense of
the dramaticwas heightened by a speech which Mr. Attlee
made on the Sunday morning to a conference of 1,300
cotton workers in 1
–
larrogate. In effect, he said that they must exp6rt nough to obtain the raw materials for their
industry. Iie threw down the challenge by asking them
what would become of us if we did hot earn süfficient
td pay for lood and rav
–
materials. He threatened them
with unemployment, if imports of raw materials fell
below the minimum. Then he adjured them to get to
grips with the problem, and flattered them that they
always gave 61 their best when faced with great odds.
The nation on hearing the report of this speech which
was strongly featured in the radio news made a noise
w’hich could have been either a cheer or a sigh of relief
that at last we ware getting down to the problem. It
waited in tense expectancy for, the full performance, of
which this was presumably the prelude.
And to that waiting, fearful, hoping audience Mr. Attlee
muttered his little piece. Some of the ‘proposed savings
‘ere ludicrously small; some vere to come into effect
on a date which seemed so far off that the crisis seemed
certain to engulf the nation ere that day dawns; the rest
‘ere, perhaps necessarily, vague. The first feeling was
one of stupefaction, then came dnger at the sense of
anti-climax, for none of the popular forecasts had been
realised, and the substitutes ware puny. (The Attlee
Axe could not be compared vith the cuts made by Snowden
in 1931; then the Labour Chancellor made cûts of £ 70
millions and added new burdens of £ 90 millions – and
this in pounds with a purchasing price -much greater
than now, in a budget about a sixth of the present size).
Finally, the old fears returned in another form. The
morning after the statement, two of the chief daily news
papers had entitled their first leaders Half measures”.
Some readers began to fear that half measures vere no
880
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
2 November 1949
measures at all; others feared that .the Prime Minister
had given only half of the prescription and that the other
half was yet to come. These fears gathered strength
as Sir Stafford Cripps spoke in the debate which took
place in the House of Commons two daysaf1er the making
of the statement. lie adopted the same strain as did
Mr. Attlee at Harrogate, but the Chancellor addressed
it to the whole nation. He said that the effect of the
Budget had not been deflationary enough, and the wise
heads nodded and added ,,the
two”
of this hint to ,,the
two” of denials of
•
an autumn Budget in an effort to
persuade themselves that another instalment was yet to
come. Whether their sum makes ,,four” oi’ ,,five” remains
to be seen. All the old pre-statement bogeys ware being
paraded around again on Wednesday night, hecause
the Conservatives were attacking the proposals on. the
grounds of inadequacy and because Sir Stafford had come
down on bonus issues. Talk was immediately heard also
of a snap election; despite Mr. Attlee’s quite definite
assurance that it would not be held this year. The air of
uncertainty has not been dissipated, and mast people
are asking .,Where do we go from here?” This uncertainty
is revealed by the sharp attack of jitters which hit the
Government stocks as Sir Stafford was speaking in the
debate in Parliament. One City Editor etimates that
they lost £ 200 millions in market values in the day.
Consols, usually taken as the measure of pure interest
rates, dropped to 67k, the lowest price for ten years.
At this price, the yield nearly 3 .per cent. Treasure 21
per cent. issued by Mr. Dalton (Sir Stafford’s predecessor)
in the early days of 1947 at par feli to 66k. British Gas
stock issued at par in April of this year to holders of
stock in nationalised undertakings was back to 871-.
To the atmosphere of frustration, not to say bewilder-
ment, at home has been added the confusion in inter-
national trade. The confusion is due to two causest the
first is the complicated interaction of the effeats of deva-
luation, and the second comes from the rumôurs herd
ever increasingly that the United States means to devalue
the dollar. Those who believe the rumours, whether in
England, on the continent or in the United States do
not lack reasons to upport their arguments. Wali Street
brokers attribute the strength of that market, in the
face of the paralysis creeping over the American ecdnomy
because of the strikes in the steel and coal industries,
to foreign buying distrustful of the dollars’ future. Whether
these rumours have any foundation or not, they will be
certain to create enough uneasiness in international trade.
In vain, have responsible United States men in public
office denied the rumours; their very denials, on the
contrary seem to have added fuel to the flames they were
intended to extinguish. Such is the retribution meted
out both to the just and the injust for the subordination
of truth to policy. Unless some way aan be diseovered
of convincing people that, on this occasion, truth has been
uttered – if, of course, it has been – and that the dollar
will not bo devalued, economists will be provided with
a classic case of automatic justification.
The domestic and international-scheme is not entii’ely
one of gloom. During the past week, the Baard of Trade
has taken very practical steps to try to help producers sell
their wares in the United States. The Export Credit
Guarantee Department has extended itsfdinctions. Ori-
ginally, it guaranteed that exporters should be paid the
moncy owing for goods delivered. 1f the importer did not
pay, the department made good the loss, and this it was
able to do because it charged exporteis participting in
the scherne a small fee. This insuiance scheme ijs still
to be carried on, but the guarantee will now be g ven to
those who lend money to exporters to set up market
research organisations, or advertising or selling agencies
in the dollar areas. Naturally, the period to discover
whether or not a loss has been made will be longer. But
the chief alteration is that payment to make the scherne
financially independent will not be a fee, it is to be a
sharing of the profits when the projects becorne successful.
Undoubtedly, this ventüre will be dubbed – should it
prove successful – as a subsidy. There kerns little likeli-
hood, however, of the department supporting any agency
which is not paying its way or is not expect ed to do so in
a reasonable time. The test, quite simply, is whether sales
to the dollar area are being increased; it is not a means
of losing public funds or precious dollars. By extending
the scope of this department, hitherto quite successful,
the President of the Baard of Trade is making a real
atternpt to solve the dollar problem. Oh, that there were
more such attempts.
London, October28.
,HENRY HAKE
BOEKBESPREKING.
Het Centraal Bureau, een coöperatief lcrachtaeld in de
I%Jederlandse landboua. (Gedenkboek , ter gelegenheid
aân het aijftigjarig bestaan aan het Centraal Bureau,
1899-1949), door Dr J. H. van Stuijvenberg.
Kortetijd geleden vierde het Centraal Bureau zijn vijftig-
jarig bestaan, te welker gelegenheid het een gedenkboek
deed verschijnen. Op zich zelf is zulks allerminst een
opmerkelijk feit, aangezien toch iedere belangrijke in-
stelling, die zich zelf respecteert, bij zulke gelegenheden
een gedenkboek laat vervaardigen.
Flat gedenkboek van het Centraal Bureau verdient
evenwel bijzondere aandacht, en het Centraal Bureau
een gelukwens met de goede greep, welke het deed, toen
het Dr van Stuijvenberg aanzocht om zich met dit werk
te belasten.
Men zou kunnen zeggen, dat er drie groepen van gedenk-
boeken aan te wijzen zijn. Vooreerst de welhaast beruchte
,,portrettengalerijen”, aantrekkelijk voor de ingewijden,
om er met zekere weemoed in te verwijlen, doch niets-
zeggend voor de buiteitwereld; voorts de groep van ge-
denkboeken, die zich beperken tot een lezenswaardig relaas
van de lotgevallen der jubilerende instelling; en tenslotte
de weinig talrijke groep van gedenkboeken, voorbestemd
om tot voorwerp van voortdurende bestudering en raad-
pleging te worden, waarin bondig, doch met brede visie
en diepgaande analyse, beschrijving plaats heeft van
het maatschappelijk milieu, waaruit de jubilerende in-
stelling is ontsproten, van de lotgevallen dezer instelling
tegen de achtergrond van de gebeurtenissen in het maat-
schappelijk milieu, en van de invloed, welke het op de
physiologie
on
de aiiatomie van het maatschappelijk milieu
uitoefende.
Tot deze derde groep behoort o.i. het gedenkboek van het Centraal Bureau. 1-let economisch-maatschappelijk milieu, waaruit het
Centraal Bureau is ontsproten, wordt geschetst in de
eerstetwee hoofdstukken. Schrijver begint met een uit-
eenzetting van de grote structuurwijziging, die zich
gedurende de grote landbouwdepressie in de jaren tachtig
voltrok, een str1ctuurwijziging, welke zowel de producten
als de productiewijze betrof en het Nederlandse landbouw-
bedrijf in veel grotere mate dan tot dan tbe het geval was
geweest, deed aangewezen worden op de. wereldmarkt,
zowel naar de zijde van de afzet als naar de zijde van de
aankoop van landbouwbenodigdheden (men denke in
dit verband bijv. aan het toenemende gebruik van kunst-
meststoffen).
Moeilijkheden
rom
op speculatieve basis een goede ver-hinclingsschakelmet de markt te creëren, zoals het geval
was in zekere streken t.a.v. de fabriekmatige zuivel-
bereidin, misbruiken en te grote marges, mogelijk door
de monopoloïde positie, welkede handels- en verwerkings-
2 November 149
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
881
bedrijven in vele gevaflen innamen, financiële afhanke-
lijkheid van de opkoper/leverancier/credietverschaffer,
deze omstandigheden waren het, welke leidden tot het
ontstaan van landbouwcoöperaties op het gebied van de
credietverlening, van de verwerking, van de afzet (orga-
nisatie van het veilingwezen) en van de aankoop van
landbouwbenodigdheden. /
Begon de coöperatieve beweging als een veelheid van
locale initiatieven en locale instellingen, geleidelijk aan
ontwikkelden zich op vele terreinen topcoöperaties, die
de belemmeringen tot de wereldmarkt verder verwijderden,
en aldra tot een meer efficiënte organisatie en tot voor-
deliger beleid bij de bij hen aangesloten locale verenigingen
leidden.
in het terrein der landbouwaankoopverenigingen ont-
staat zo het Centraal Bureau. Het zou ons te ver voeren
uit het gedenkboek de details ir de ontwikkeling van dit
lichaam over te nemen. Uitvoerig wordt beschreven, hoe
en door welke oorzaken het Centraal Bureau een aantal
juridische reconstructies onderging, welke, onder andere
leidden tot een uittreding der Katholieke organisaties.
Belangwekkender dan deze, overigens onmisbare, uiteen-
zettingen, is voor de outsider de analyse van dé voort-
schrijdende consolidatie van het het Centraal Bureau en zijn
leden omvattende geheel, waarbij het-Centraal Bureau
op basis van vrijwilligheid de autonomie (ier locale ver-
enigingen moet en ook weet in te perken, zekere ver-
plichting tot aankopen bij het Centraal Bureau w’eet door
te voeren, met zachte hand stimulerend gaat optreden
daar, waar een overmatige bezetting een fusie van locale
verenigingen gewenst maakt, hoe het contact ‘met de
Coöperatieve Centrale Raiffeisenbank gaat leggen, als een
respectabele macht op de markt gaat optreden, voorts ook zich gaat beijveren betere productiemethoden bij
locale verenigingen en bij de boeren ingang te doen vinden,
kortom, zich ontwikkelt tot een coöperatief krachtveld
in de Nederlandse ,landbouw”.
Hoezeer het Centraal Bureau deze aanduiding verdient,
blijkt bijv. bij lezing van de paragrafen, welke handelen
over de markt voor kunstmeststoffen, waarin men het
Centraal Bureau strijd ziet voeren met de Duitse chemische
industrie en de Nederlandse importeurs, en men het
Centraal Bureau tot nauwe samenverking met de Neder-
landse chemische industrie ziet komen.
Een krachtveld straalt uit en trekt aaui. Zo ook het
Centraal Bureau. Het oefent invloed uit op de gedragingen
van de speculatieve bedrijven, waarmede het de markt
deelt, het oefent ook invloed uit op de organisatie der leden-verenigingen en haar activiteit, het versterkt de
samenhang van het geheel en breidt zijn werkzaamheid
over steeds meer gebieden uit.
Wij’ koesteren geenszins de illusie met deze summiere
weergave de rijkdom van dit boek recht te hebben doen
wedervaren.. Tal ‘van interessante kwesties worden bespro-
ken, waarbij telkens weer blijkt hoe bedreven de auteur
is in het hanteren dei’ materie en in het doorgronden der
problemen. Niet in het laatst moeten wij hem’ ook prijzen
voor de hoge graad van objectiviteit, welke hij heeft
weten te beréiken.
Aan de gelukwens aan het Centraal Bureau, welke wij
in’ de aanvang van deze bespreking uitten, willen wij dan
ook een bijzondere gelukw’ens toevoegen aan de schrijver
voor het voortreffelijke werk, dat hij heeft volbracht.
Rotterdam.
Prof. DrTh. L. M. THTJRLTNGS.
INTERNATIONALE NOTITIES.
DE DUiTSE AORAEISCIIE POLITIEK.
Voor de algemene vergadering van het K.N.L.C., ge-
houden te ‘s-Gravenhage op 27 October 1949, heeft.Ir T.
P. ‘Huisman, landbouw-attaché in Duitsland, een inleiding
gehou den over bovengenoemd onderwerp.
De spreker begon met te wijzen op het feit, dat de
Westduitse Staat naar, bevolkingsaantal, oppervlakte
cultuurgrond en veestapel ongeveer S maal zo groot is
als Nederland. Door de lagere opbrengsten pel’ oppervlakte
‘en per dier is West-Duitsland echter nog meer op invoer
van voedingsmiddelen aangewezen dan Nederland. Deze
invoer betekent momenteèl ca 50 pCt der totale voedsel-
voorziening. Dit is veel meer dan het Duitsland van v65r
de oorlog nodig had, maar het karakter is belangrijk
anders, daar door het lagere welvaartsniveau het menu
meer vegetarisch zal zijn en minder dierlijke producten
zullen worden verbruikt. De invoer zal hoofdzakelijk be-
staan uit broodgraan, grondstoffen voor vetten, vetten,
stiiker en voêdergraan.
Tot heden komt deze invoer grotendeels uit de dollar-
gebieden en inleider stelde’ de vraag, waar zij vandaan
moet komen als de Marshall-hulp eindigt. De export
naar de dollai’gehieden is veel te gering om deze belangrijke
invoer mede te betalen. Een oplossing zou, volgens de
heer Huisman, zijn een herstel van de handel met Oost-
europese landen. –
Zoals bekend: is de Duitse industriële productie sedert
de geldsanering in Juni 1948 sterk toegenomen, de export
eveneens en daarmede de mogelijkheid ook zelf invoer
vati voedingsmiddelen te betalen. l-liei’door is de toestand
zodanig verbeterd, dat men hoopt de distributiemaatrege-
len gaandeweg te kunnen afschaffen en de boeren de
vrijheid van bedrijf terug te kunnen geven. Dit is het
eerste doel der agrarische politiek der huidige Regering
van de Bondsstaat West-Duitsland.
Niettemin wenst men de agrarische prijzen min of meer
in de hand te houden en de boeren niet aan de wereldmarkt
over te laten.
il’lomenteel
bereikt men dit door een heffings-
systeem bij invoer. De Duitse prijzen liggen boven de
prijzen der Nederlandse landbouwpi’oducten. Zo bedraagt
de prijs voor aardappelen, welke officieel vrij zijn, t 8,50
per 100 kg, af verlaadstation, voor suikerbieten t 86 per
1.000 kg, een prijs, welke door de boeren te laag wordt
geacht. Alen streeft naar een verhoging tot t 40
a
142.
Deze prijzen zijn relatief hoog. Daarentegen zijn die voor
granen relatief te laag, aldus de heer Huisman. De tarwe-
prijs bijv. bedraagt t 22 é f 23 per 100 kg.
In de toekomst
denkt men dit te bereiken door invoerregelingen met de
exporterende landen en een marktregeling in het eigen
land. In geen geval moet de invoer tot gevalg hebben,
dat de Duitse boerenstand te gronde gaat.
Voor de eigen teelt van voedergewassenzaad en groente-
zaad wordt subsidie verstrekt om de prijs van het originele
zaad te steunen. Landbouwonderwijs en, -voorlichting
zullen worden – uitgebreid, de ruilverkaveling enz., zal
sterker worden bevorderd, de credietverlening verbeterd.
Door het lage welvaartsniveau zal de consumptie van
dierlijke producten laag blijven; volgens de cijfers van het ,,long term”-prograrnma der Bizone zou zelfs nauw’elijks
invoer nodig zijn, zodra de eigen productie weer het
vooroorlogs niveau benadert. Dit is, naar de mening van
Ir Huisman, echter sterk afhankelijk van de mate, waarin
Duitsland in staat zal zijn zelf voedergranen ed. in te
voeren.
Aan het slot van zijn betoog wees spreker er op, dat
de Duitse Regering bij haar politiek verwijst naar de
O.E.E.C. en ei’ naar streeft de handelsbelemmeringen ook
harerzijds sterk, te verminderen, voor zovei’ de positie
van haar eigen agrarische producten dat toelaat.
WestDjjt-land wenst mee te doen aan het streven
naar economische samenwerking in West-Europa en hoe
beter deze samenwerking wordt, hoe meer ,onderlinge
regelingen de plaats vbn de vroegere ,handelsbelemme-
ringen kunnen innemen, aangevuld met een marktregeling
in eigen land. De grote vraag is hier, in hoeverre ‘de pro-
ducentenverlangens, die vaak overdreven worden,, zich
zullen weten door te zetten.
vr”
882
1.
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
2
November
1949
GELD- EN KAPITAALMARKT.
Op
de geldmarkL deden
zich
gedurende de afgelopen
week vrijwel geen veranderingen voor. De marktdiscon to’s
waren dezelfde als de vorige week, met uitzondering
van dat voor het Novemherpapier, dat slechts tegen
7/8
pCt te lrijgen
was. Pas
tegen het einde vuin de week
demonstreerde de gebruikelijke ultimo-krapte zich in
de callgeldnotering. Zaterdag werd deze, welke sinds
1
October
voortdurend
J.
pCt had bedragen, gesteld op
] pCt en j!. Maandag werd zij verder tot
1
pCt verhoogd.
Op
de aandelenmarkt overheerste gedurende de verslag-
week wederom een flau’.e stemming voor Indonesische
fondsen. Pessimistische uitlatingen van ondernemings-
zijde waren hiervan stellig niet cle oorzaak. Integendeel,
op de aandeelhoudersvergadering der
H.V.A.
werd mede-
gedeeld, dat de vlottende middelen dezer onderneming
voldoende zijn voor financiering van het herstel. De oogst-ramingen voor
1949
overtreffen voor de producten suiker
en
thee die van
1
1948
verre.
Ook de Amstedam Rubber kwam met een vrij gunstig
verslag en een dividend van
S
pCt over
1948.
De daling van de Indonesische fondsen was vnl.’ geba-
seerd op dè beoordeling van de resultateh van de R.T.C.
Berichten omtrent het domiciliëren van Europese onder-
nemingen in de
R.I.S.
en omtrent uitbetaling in Indonesi-
sche courant bij’ nationalisatie speelden hierbij een rol.
Op
de markt van Nederlandse industriële aandelen
was er gedurende de afgelopen week enige beweging bij
aandelen Fokker. Het bei’icht, dat de Overheid haar
steun dreigt in te trekken bij de expansie van de Neder-
landse vliegtuigindustrie, is uiteraard van grote betekenis
yoor deze bedrijfstak.
Op
de staatsfondsenmarkt tenslotte trok een verdere
daling van de
3
pCt dollarlening de aandacht.
Geruchten omtrent een verhoging van de goudprijs
in de Verenigde Staten worden dooi’ sommigen blijkbaar
aldus geïnterpreteerd, dat dit tevens een verlaging van
de dollar ten opzichte van het pond en de gulden zou be-
tekenen. FIet behoeft weinig betoog, dat het trekken van
deze conclusie op zijn minst genomen voorbarig moet
worden genoemd.
21 Oct.
1949
28 Oct.
.4
949
indexcijjers
Industrie
……………………
231,0
229,2
Banken
……………………..
133,1
132,6
Indon.
aandelen
……………
64,8
61,5
Algemeen
…………………
164,2
161,1
Aandelen.
A.K.0.
……………………
194/
4
188
Amsterdam Rubber
…………
147*
140k
–
H.A.L.
……………………
164*
166k
lI.V.A.
…………………….
164*
.
156*
Kon.
Petroleum
…………..
312*
311
Unilever
,
………………….
.244
1
/
4
241*
Philips
……………………
242
240*
Obligaties.
S
pCt
mv.
cert ……………..
98*
987
2*
pCt
N.W.S.
……………….
781/16
78
3-
31
pC’t
1947
‘
98/
16
Dollarlehin
1947
……………
/
16
92
13
/16
GRAFIEKEN.
Productie, arbeidsproductiitejt en pe’soiieelsbezetting
an de industrie in Nederland.
‘938 .100
150.
tji
– 00
—– r-
50
2 0 ‘
……I..
1945
1946
1917
,
940
1949
indusiriële produelie
– – – arheidsproductivi(eit
peroneel3bezeLting
Bron: C.B.S.
industriële productie in België.
–
.
1036/38I00
“
:L
1945
1946
1047
‘
948
1949
–
Bron: Nationial Instituut
–
voor
cie Statistiek.
STATISTIÉKEN
014 N141)KBF,ANE)SC1JÉ t9..Nh.
(Voornaainote p”rstÂ’n in riulzenden
girirleirs).
2
.k2
30Dec.
46
700.676 4,414,786
109.816
153.109 2.744.151
19 Sept. ’49
435.302
–
336.865
165,913
142.027
2.967.439
21;
spi..
1
4.9
421.571
33.074
‘
195.843 t 42.642
2.966.007
3
Oct.
’49
621.695
337.721
‘2112.546
144.299
3.020.723
10 Oct.
’49
621.640
332.767
372.974
143.976
2.974.934
17 Oct.
’49
621.989 351 990
351.252
145.480
2.943.039
24
Oct. ’49
622.129 353.506 359.417 146.702 2.938.219
34
Oct.’ 49
622.225
338.943
372,485
163.312
3.006.500
Saldi in rekening couranl
.0
o,
,
2
i41
2
1
W 7
30
Dec.
’46
–
19 Sept.
1
49
410.714
346.964
2.322
42.131
453.475
345.613
26 Sept. ’49
380.875
351.140
2.269
82.347
501.612
1
.35.069
3
Oct.
’49
389.516
364.914 2.259
42.306
‘471.392
548.127 10
Oct.
’49 473.694
376.228
2.248
36.527 458.885 596.314
17 Oct.
’49 502.779 421.099 2.245 53.685
441 528
556 448
24
Oct.
’49 531.000 440.389
2.246
64.586
419.078
539.934
31
Oct..’
49
547.866
539.471
‘2.184
33.807
411.303 433.997
BANK VAN FRANKRIJK.
(Voornaamste posten In millioenen francs).
c
Voorschotten
aan
cle Staat
.0
.’o
Data
-0
.
0
c
070
0
,
07
CI)
26 Dec. 1946
94.817
118.302
59.449
67.900 426.000
6
Oct.
1949
1
52.981 443.731
125.042
166.600
426.000
13
Oct.
1949
1
52.981
445.627
125.042
157.800
426.000
20
Oct.
1949
j
52.981
430.126
125.042
157.500
426.000
Bankbil-
Deposito’s
–
Data
Jetten In
Totaal
Staat
Diversen
circulatie
26
Dec. 1946
721.865 63.458
765
62.693
6
Oct.
1949
1.229.803,
127.398
182
125.879
13
Oct.
1949
1.219.533
129.324
716
127.115
20
Oct. 4949
1.204.233,
128.201
196
126.387
t
2 November 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
883
‘
DANK VAN
ENGELAND.
1
ZWEEDSE R!JKSBANK.
–
(Voornaamste
posten in millioenen ponden).
(Voornaamste
Metaal
posten
In
inhllioeneri
kronen).
Staatsfondsen
‘
)Q
dQ
Data
–
,
.
E
i)
j
•
,L5
obc
25 Dec. ’46
182
0,2
1.449,1
1.450
4.428,2
22,1
1,3
31 Dec.
1946
12 Oct. ’49
0,4
1.299.2
1.300
1 261,8
38,5 5,5
‘,
7 Oct.
4949
155 209
2.923
538
322
–
120
19
Oct. ’49
–
0.4
1.299.3
1.300
1.259,5 40,8
5.5
15 Oct.
1949
155 209
2.883
557
325
–
120
26
Oct.
’49
0,4
1.299,3
1.300
1.258,7
41,6
5,7
22 Oct.
1949
1.56
209
2.922
563
332
–
120
Other securities
Deposits
•
–
Deposito’s
Cd
–
–
Direct opvaagbaar
–
n
–
c
‘
‘
Data
–
Cd
O
‘
.5:
‘o
‘
‘
.ii
,
CIS
311,8
13,6 15.8
346,5
10,3
–
278,9
31 Dec.
1946
2.877
875
706
84
230
‘174
25
Dec.
’46
7
12 Oct. ’49
380.4 26 6 23,4
456.7
8.7
49,4
301,1
7 Oct.
1949
2.907
875
583
211
279
231
134 19
Oct. ’49
394,2 20,2 24,0
467,1
14,0
49,4
307,0
15 Oct.
1949
2:894
895 573
231
281 211
134
26 Oct.’49,
,.402,7
23,3.
27,0
482,5
14,0, 62,8
298,5
22 Oct.
1949
2.927
908 594
222 282
200
134
YERKEER EN VERVOER IN NEDERLAND.
Maandgemiddeiden
.
Omschrijving
.
Eenheid April
1949
Mei
1949
Juni
1949
luit
1949
_______-
_______ _______
1938
1947
‘1948
Indexcijfer
vervoir wilde binnenvaart
:…
100
129
137
134
149 148
Vervoer wilde binnenvaart……………
1.000 t,’
917
1.180 1.256
1.227
1.369 1.358
waarvan
brandstoffen …………………
,,
260
334 307
322
371
mln t/km
127 164
179..
481
497
203
Indexcljfer
eigen vervoer te water
*
100 90 123
136
144 127
124
4.000
t.’
700
629 863
955
1.007
887
871*
mln tjkm
..
50
‘
43
58
69 69
-St..,
Indoxeijfer internat binnenvaart (laadvorm)
.,.
‘
100
35
45
50
.1
58
56
.
72
Aantal
.
6.146
1.860
2.692
2.943
3574
3.421
3.892
Laadvermogen
……………
1.000 t.
3.572
.912 1.308 1.485
4.801
1.655′
2.010
Lading
………….
………………..
,,
2.092
398
781
873
1.131
1.040
1.136
waaivan onder Nederlandse
vlag
,,
1.566
321
.
645
713
904
790
886
11
Belgische .iag
,,
•
,
Aantal
126
6.082
73
1.923
111
2.703
124
2.938
156
3.382
‘
156
3.349
135
4.037
1.000
.
3.494
957
1.322
1.566
1.628
1.657
2.277
Lading
……………………………
2.252
421
574
691
805
800
887
waarvan onder Nederlandse vlag
,,
1.559
310
425
485
–
573
555 641
,,.-tl3elgische
vlag
………
Schepen in rechtstreekse doorvaart
Aantal
229
2.144
.
80
1.141
96
1.332
107
1.501
132
.
1.750
143
1.763
109
2.097
Laadvermogen
………………………..
……
–
1.000
t.
1.427
798
941
1.005
1.137
1.179
1.458
Wilde
binnenvaart, prestatie ‘
… ……………
Lading
…………………………..
1.051
386
526 609 646
762
757
Eigen
vervoer te-water …………………….
waarvan onder Nederlandse vlag
,,
199
422
149
166
179
217
224
Idem,
prestatie
…………………………..
Belgische vlag …………
–
196
279
•
325
352
–
402
399
Indexeijfer
zeevaart
(inhoud)
100
42
55
‘
70
71
69 74
Binnengekomen schepen
……………………
Aantal
1.758
753
1.046
1.386
1.484
1.490
1.633
Vertrokken
schepen
………………. …….
Laadvermogen
.
………………………..
1.000 R.T.
…..
4.416 1.852 2.408 3.060
3.144
3.058
3.263
Idem, alleen geladen schepen
…………
,,
3.834
1.702
2.122
2.573
2.749
2.684 2.837
waarvan
in
lijnvaart
.
………………
,,
907
1.313
1.520
1.640
1.654 1.688
…..
Aantal
1.738
737
1.030
1.411
1.468
1.482
1.614
….
1.000 R.T.
4.418
1.854
2.430
3.119
3.101
3.061
3.285
Idem, alleen geladen schepen
………..
,,
3.216 1.150
1.722
2.147 2.143
2.197
2.342
911
1.285 1.500 1.525
1.608
1.681
Binnengekomen zeeschepen
………………
Goederenvervoer ter zee’
–
Bruto
inhoud
………………………..
1.000 t
…..
1.018
–
984
1.009 1.009
1.249 1.198 1.216
Vertrokken
zeeschepen
…………………..
waarvan
in
lijnvaart
……………………
.
…..
1.738
191
326
•
429.
509
597
571
Bruto
inhoud
……………………….
,,
435
149
242
270
319
–
342
339
Gelost
.
hij
invoer
………………….
,. 1.191
149
354
350
647
399
618
doorvoer
…………………..
Geladen ‘)
hij
uitvoer
……………….
Jndexcljter -goederenvorvoor
Ned. Spoorwegen
–
100
111
127
129
125
120
Goederenvervoer Ned. Spoorwegen, totaal
1.000 t.
1.215 1.344
1.542
1.565 1.513
1.452
waarvan grensoverschrijdend
…………
,,
420
262
326
368
310 273
Reizigerskilometers Ned. Spoorwegen 1 millioen
285 565 570
. .
538 520
.
548
Tonkilometers Ned. Spoorwegen
,,
170
189
212
220 212
201
doorvoer
…………………
1 millioen
21,2
47,0
43,3
38,4
37,5
35,6
Interloc. autobusdiensteri; vervoerde reizigers
,,
5,7.
16,9
18,2
18,8
17,1
Locale autobusdiensten; vervoerde reizigers
,,
….
4,4
9,8
13,5 14;5
14,2
Indexcijfer
verkeer op
de rijkswegen
100
147
162
182
178
184
192
Slachtoffers verkoersongovaUen
……….
Aantal
65
80
75
60
60
70
77
,,
368
612 642
695
815
768
776
Tramwegen, vervoerde reizigers
…………
918
506
601
678
719
745
784
Idem,
indoxclJfors-
………………….
100 124
115′
92
92
108
118
Overleden
………………………….
Ernstig
gewond ………………………..
100 166
174
189
221
209
211
Licht
gewond
………………………..
Licht
gewond
……………………
,
100
55
66
74
.
78
–
81
85
Overleden
……………………………….
Ernstig gewond ……………………………
Luchtvaart
(K.L.M.)
9
………………
……
Tonk,n (vracht, Post en bagage)
1.000 250
2.072
3.367
2.102
2.614
2.936
2.952 -Passagiers
km
…………………….
1 millioen
4,8
34,8
53,9
35,3
44,7
47,8
53,6
1)
Bunkermateriaal e.d. niet inbegrepen.
2)
Èxcl: het West-Indiê bedrijf en het Interinsulair bedrijf in Indonesit,
)
Voorlopig cijfer.
Bron:
Centraal Bureau voor de Statistiek.
GEMEENTE UTRECHT
Burgemeester en Wethouders roepen sollicitan-
ten op voor de betrekking van
PERSONEELSCHEF
in de rang van hoofdèomi*iesbij
een der grote gemeentebedrijen. -,
Salarisgrenzen
f
4.260—f 5.940.
De taak van de te benoemen fürictionaris zal
bestaan uit het geven van adviezen aan de di-
rectie bij de behandeling van personeelsaangele-
genheden van allerlei aard. Hij zal tevens aan-
dacht moeten gêven aan de introductie van nieuw
personeel en aan de ambtelijke vorming;.
Voor het vervullen van deze betrekking komen
alleen in aanmerking zij, die over een brede alge-
mene ontwikkeling beschikken, ambitie voor dit
werk hebben en in verband met hun karakter-
eigenschappen en opleiding geacht kunnen worden
deze vertrouwesspositie te kunnen innemen.
Zij, die een sociaal-economische, leen sociologi-
sche, een sociaâl-psychologische of een söciaal-
paedagogische academische opleiding hebben ge-
noten, genieten de voorkeur.
Zij, die voor het vervullen van deze betrekking
in aanmerking wensen te komen en bereid zijn
zich te onderwerpen aan een psychotechnisch on-
derzoek, kunnen daartoe een eigenhandig geschre-
ven sollicitatiebrief (op zegel), vergézeld van pas-
foto, bij Burgemeester en Wethouders inzenden
binnen 10 dagen na verschijning van dit blad.
Persoonlijk bezoek alleen na oproep.
Het Economisch Technologisch Instituut voor
Noord-Brabant
te Tilburg vraagt een ervarén
assistent-bibliothecaresse
of
documentaliste
voor zelfstandige documentatie en secretariaats-
werkzaamhecen.
Salarisregeling volgens Bezoldigingsbesluit 1948,
schaal: 68
Brieven aan de Directie van het Economisch
Technologisch Instituut vôor Noord-Brabant,
Markt 9, Tilburg.
De
N.V. ALGEMEENE NEDERLANDSCH-
INDISCHE ELECTRICITEITS MAAT-
SCHAPPIJ
zoekt
EEN PRIMA KRACHT
voor de leiding van het beheer van haar talrijke
magazijnen in Indonesië.
Vereisten: ervaring en organisatie-vermogen.
Eindexamen H.B.S., boekhouddiploma en kennis electr. materialen strekken tot aanbeveling. Leef-
tijd 35
i
40 jaar. Sollicitaties schriftelijk aan de
Directie, Keizersgracht 369, Amsterdam-C.
Onze Vertegenwoordigster op Java, de
Fa. ANEMAET
& Co. te Soerabaja, vraagt voor zo spoedig mogelijke
indiensttreding een
administratieve
boekhoudkundige kracht
in staat en gewpnd zelfstandig gecompliceerd finan- ti1e aangelegenheden te behandelen. Leeftijd itot 35
jaar;
in het bezit van acte M.O. boekhouden of, S.P.D.
Slechts prima kiachten, die over een grondige erva-
ring in soortge1ijke werkkring in Nederland of Indo-
nesiS beschikken, gelieven te reflecteren naar deze ver
–
antwoordelijke functie, waaraan bij gebleken geschikt-
heid aantrekkelijke condities verbonden zijn.
Eigenh. gschr. brieven met opg. van op!., diploma’s
en refer. worden gaarne ‘v66r 15 Nov. as. ingewacht
bij A. van Hoboken & Co., Parklaan 34, Rotterçlam.
1•
ASSOIATIE CASSA
Economisch – Statistische
Beric
I
ten
Adres voor Nederland: Pieter de Hooch.straat 5, Rotterdam (W.). Telefoon Redactie, en Administratie
38040.
Giro
8408
Bankier8: R. Mees en Zoonen, Rotterdam.
Redactie-adres voor België: Seminarie voor Gespecialiseerde Eko-
nomie,
14,
Universiteitstraat, Gent.
Abonnementen: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (W.).
Bankiers: Banque de Commerce, Brussel.
Abonnemenisprijs, franco per post, voor Nederland f
s6,—
per jaar;
voor België/Luxemburg
/
28.-
per jaar, te voldoen door storting van de
• legenwaarde in Belgische froncs bij de Banque de Comnwrce te Brussel
of op
haar Belgische posigirorekening
fl0
260.34.
Overzeese gebiecLdelen (per zeepost) t
26,—,
overige landen
/
28,-
per jaar.
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts worden
beëindigd per ullimo van het kalendesiaar.
Aangetekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor Westzee-dijk, Rotterdam (W.).
ADVERTENTIES.
Alle correspondentie betreffende advertenties le richten aan de Firma H. A. Al. Hoelavts, L.ange Haven
14;,
Schiedam (Telefoon
6
93
00
, toestel
6).
Advertenfie-tarie/
/
0,40
per mm. Contract-tarieven
op
aanvraag. Rubrieken ,, Vacatures ‘ en ,,Beschikbare krachten”
o,ôo
per min (dubbele kolom). Lie administratie behoudt zich het recht
voor om advertenties zonder opgaaf van redenen te weigeren.